Ontwerpresolutie - B8-0861/2016Ontwerpresolutie
B8-0861/2016

ONTWERPRESOLUTIE over synergieën voor innovatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen

29.6.2016 - (2016/2695(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Younous Omarjee, Merja Kyllönen, Jiří Maštálka, Ángela Vallina, Martina Michels namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2016/2695(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0861/2016
Ingediende teksten :
B8-0861/2016
Aangenomen teksten :

B8-0861/2016

Resolutie van het Europees Parlement over synergieën voor innovatie tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere Europese innovatiefondsen

(2016/2695(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 4, 162 en 174 tot en met 178,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (hierna: "de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen" genoemd)[1],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006[2],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad[3],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking"[4],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1302/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking, vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van dergelijke groeperingen betreft[5],

–  gezien Verordening (EG) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad[6],

–  gezien Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad[7],

–  gezien zijn resolutie van maandag 17 februari 2014: "Optimalisering van het potentieel van ultraperifere gebieden door middel van het scheppen van synergieën tussen de EU-structuurfondsen en andere EU-programma's"[8],

–  gezien zijn resolutie van 9 september 2015: "Investeringen ter bevordering van banen en groei: bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie"[9],

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2015: "Naar vereenvoudiging en prestatiegerichtheid van het cohesiebeleid 2014-2020"[10],

–  gezien het zesde verslag van de Commissie van 23 juli 2014 over economische, sociale en territoriale cohesie, getiteld "Investeringen ter bevordering van banen en groei",

–  gezien de richtsnoeren van de Commissie uit 2014 getiteld "Bevordering van synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020 en andere programma's van de Unie op het gebied van onderzoek, innovatie en concurrentievermogen",

–  gezien de in 2015 te Parijs ondertekende overeenkomst in het kader van COP21,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het cohesiebeleid in de financiële programmeringsperiode 2014-2020 nog steeds het voornaamste EU-instrument is dat in alle regio's kan worden ingezet, en overwegende dat het daarbij het enige fonds is dat rijkdom herverdeelt tussen de EU-regio's, met het oog op de verspreiding van welvaart en de verkleining van de economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden die door de economische en financiële crisis en het bezuinigingsbeleid zijn verergerd;

B.  overwegende dat met het cohesiebeleid wordt beoogd om de drie fondsen waar het uit bestaat, namelijk het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds, via een bredere coördinatie uit hoofde van een gemeenschappelijk strategisch kader, af te stemmen op het fonds voor plattelandsontwikkeling, te weten het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en het fonds voor de maritieme en visserijsector, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV);

C.  overwegende dat voor al deze vijf fondsen – de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) – gemeenschappelijke bepalingen zijn vastgesteld uit hoofde van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, terwijl de voor elk ESI-fonds en voor het doel "Europese territoriale samenwerking" vastgestelde specifieke regels zijn neergelegd in afzonderlijke verordeningen;

D.  overwegende dat met de recente hervorming van het cohesiebeleid een beperkt aantal doelstellingen en prioriteiten is ingevoerd waarmee een thematische concentratie wordt gecreëerd;

1.  merkt op dat synergieën niet kunnen worden benut als een manier om de ESI-fondsen te doen afwijken van hun doelstelling van territoriale, economische en sociale cohesie;

2.  herinnert eraan dat het cohesiebeleid is gericht op uitbreiding van de welvaart en verkleining van economische, sociale en territoriale onevenwichtigheden, die verergerd zijn door de economische en financiële crisis en het bezuinigingsbeleid; veroordeelt in dit licht bezien ten stelligste het verband tussen economisch bestuur en cohesiebeleid;

3.  stelt nogmaals dat de verbindingen tussen het cohesiebeleid en andere EU-beleidsdomeinen en -initiatieven zijn versterkt binnen het bij de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen ingevoerde gemeenschappelijk strategisch kader, en daarmee via alle instrumenten en doelstellingen, met inbegrip van de stedelijke agenda, de territoriale agenda, investeringen in kmo's, met name in micro-ondernemingen, slimme groei en strategieën voor slimme specialisatie, bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid;

4.  onderstreept dat de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen met betrekking tot de ESI-fondsen voor het eerst een wettelijk mandaat omvat om niet alleen zo groot mogelijke synergieën te bewerkstelligen tussen deze twee instrumenten, maar ook met andere programma's, zoals COSME, Erasmus+ en de Connecting Europe Facility; wijst er andermaal op dat het nieuwe kader van het cohesiebeleid toegespitst is op een beperkt aantal beleidsdoelstellingen en vier prioritaire gebieden;

5.  benadrukt dat de synergieën al vanaf het niveau van strategische planning zijn ingebouwd en dat de regio's en de lidstaten derhalve vanaf het begin strategische keuzes en planningen dienen te maken, teneinde kansen te benoemen en te genereren; wijst erop dat dit in het geval van Horizon 2020 bestaat uit de uitvoering van programma's op een manier die synergieën bevordert in termen van bewustmaking, voorlichting, het voeren van communicatiecampagnes en het creëren van zoveel mogelijk verbindingen tussen de nationale contactpunten (NCP) en nationale en regionale ESIF-beleidsmakers en beheersautoriteiten;

6.  benadrukt dat de ontwikkeling van strategieën voor slimme specialisatie in samenspraak met nationale of regionale beheersautoriteiten en belanghebbenden zoals universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs en de sociale partners, nuttig is voor de regio's en voor de lidstaten die EFRO-middelen wensen te investeren in onderzoek en innovatie;

7.  is zich ervan bewust dat financiële instrumenten in de EU-begroting nu in toenemende mate gebruikt worden als een aanvullende vorm van financiering in vergelijking met subsidies en schenkingen; merkt op dat financiële instrumenten kunnen fungeren als een alternatieve en aanvullende financieringswijze, maar alleen aangewend moeten worden voor projecten waarvoor dit type financiering meerwaarde biedt en ervoor zorgt dat openbare middelen degelijker beheerd worden;

8.  verzoekt de Commissie een diepgaande analyse uit te voeren van het gebruik van de financiële instrumenten sinds het begin van de huidige programmeringsperiode; benadrukt dat bij de beoordeling van een financieel instrument het hefboomeffect niet het enige evaluatiecriterium mag zijn; herinnert in dit verband aan het belang van de additionaliteitscriteria en de beoordeling van de bijdrage aan de verwezenlijking van de cohesiedoelstellingen van de EU, aangezien de rechtsgrondslag van het EFSI artikel 175, lid 3, VWEU is;

9.  betreurt in dit opzicht dat geen geografische en ontwikkelingscriteria zijn vastgesteld in het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI); benadrukt dat de beleidsmaatregelen van het EFSI en het ESI (cohesie, plattelandsontwikkeling en visserij) gericht zijn op verschillende beleids- en institutionele niveaus; benadrukt dat volledige samenhang en synergieën tussen alle EU-instrumenten moeten worden verzekerd om overlappingen of tegenstrijdigheden tussen deze instrumenten of tussen de verschillende beleidsniveaus te voorkomen; betreurt in dit verband dat de oprichting van het EFSI tot krappere begrotingen van de Connecting Europe Facility en Horizon 2020 heeft geleid, waarbij het verwezenlijken van de doelstellingen van deze programma's is bemoeilijkt en tevens is aangetoond dat dit fonds onverenigbaar is met de in de Verdragen vervatte doelstellingen van sociale, economische en territoriale cohesie;

10.  herinnert eraan dat Horizon 2020 niet over voldoende middelen beschikt, met name voor minder ontwikkelde en ultraperifere gebieden, en dat projecten die als 'excellent' worden beoordeeld geen financiering ontvangen; benadrukt dat er alternatieve financiering moet worden ontsloten, bijv. door excellente Horizon 2020-projecten te financieren met ESIF-subsidies; stelt voor dat hun status, die door Horizon 2020 als 'excellent' is aangemerkt, vooraf wordt geaccepteerd, aangezien de evaluatiecriteria corresponderen met de in de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen opgenomen criteria voor de relevante thematische doelstelling (d.w.z. "versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie");

11.  betreurt het dat EU-onderzoeksfondsen zich concentreren in enkele landen en aan enkele universiteiten; verlangt dat onderzoeks- en innovatiebeleid wordt gevoerd dat een eerlijke territoriale verdeling waarborgt en dat daadwerkelijk samenvalt met de doelstellingen van het cohesiebeleid;

12.  verzoekt de Commissie snel in een kader te voorzien ter vergroting van efficiënte synergieën tussen het EFRO en het EFD;

13.  vraagt de Commissie het initiatief te nemen voor een kader voor synergieën tussen de ESI-fondsen, Horizon 2020 en de strategie voor blauwe groei;

14.  herinnert eraan dat de VGB gebaseerd is op de horizontale doelstelling van duurzame ontwikkeling en is in dit verband van mening dat de synergieën tussen de ESI-fondsen en ander EU-beleid versterkt moeten worden, in het bijzonder met de EU-doelstellingen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, met inbegrip van de COP21-doelstellingen, en met alle EU-fondsen ter bescherming van de natuur en de biodiversiteit;

15.  is van mening dat de synergieën tussen het cohesiebeleid en Horizon 2020 zich niet moten richten op militair onderzoek;

16.  onderstreept dat de nationale, regionale en lokale autoriteiten vanwege bezuinigingsbeleid en fiscale beperkingen problemen ondervinden om de EU-fondsen voldoende mede te financieren; verzoekt de Commissie de feitelijke aandelen van medefinanciering te herzien, en tijdelijke ontheffingen mogelijk te maken voor lidstaten en regio's in de EU die te kampen hebben met ernstige economische problemen;

17.  verlangt dat een monitoringsysteem wordt ontwikkeld om geslaagde voorbeelden van synergieën op te sporen, met het oog op verspreiding van optimale praktijken en het trekken van lering voordat de Europa 2020-strategie geëvalueerd wordt;

18.  verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre de "gouden regel" toegepast kan worden op overheidsinvesteringen, waarbij overheidsinvesteringen niet vermeld hoeven te worden als overheidstekorten en de lidstaten in staat gesteld worden overheidsinvesteringen te ontwikkelen, waaronder door EU-fondsen gesteunde investeringen;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.