Ontwerpresolutie - B8-0978/2016Ontwerpresolutie
B8-0978/2016

ONTWERPRESOLUTIE over de recente ontwikkelingen in Polen en hun impact op de grondrechten als vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

7.9.2016 - (2016/2774(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Ryszard Antoni Legutko, Anna Elżbieta Fotyga, Tomasz Piotr Poręba namens de ECR-Fractie

Procedure : 2016/2774(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0978/2016
Ingediende teksten :
B8-0978/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0978/2016

Resolutie van het Europees Parlement over recente ontwikkelingen in Polen en de impact ervan op de grondrechten als vastgelegd in het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie

(2016/2774(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie worden gedefinieerd,

–  gezien artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het Protocol (Nr. 30) betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk,

–  gezien Verklaring nr. 1 betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien Verklaring nr. 61 van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de Wet inzake het Constitutioneel Hof van Polen van 22 juli 2016,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat bij de benoeming van de huidige Poolse regering een transparante, democratische procedure op basis van de Poolse grondwet is doorlopen;

B.  overwegende dat alle Poolse instituties krachtens de grondwet aan de wet gebonden zijn,

C.  overwegende dat in de Poolse grondwet is bepaald dat de organisatie en de procedures van het Constitutioneel Hof dienen te berusten op een wet die is aangenomen door het Poolse parlement;

D.  overwegende dat de openbare zeden en het familierecht overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 6 van het VWEU niet tot de werkingssfeer van de EU behoren, en alleen de lidstaten bevoegd zijn tot besluitvorming op deze gebieden;

E.  overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van toepassing is op de handelingen van de EU en de lidstaten bij de uitvoering van EU-wetgeving;

F.  overwegende dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie beperkt van toepassing is op Polen, zoals bepaald in Protocol (Nr. 30); overwegende dat in Verklaring nr. 61 van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bovendien wordt benadrukt dat het "Handvest (...) in geen enkel opzicht gevolgen [heeft] voor het recht van de lidstaten om wetgeving vast te stellen op het gebied van de openbare zeden, het familierecht en de bescherming van de menselijke waardigheid alsmede de eerbiediging van de lichamelijke en morele integriteit van de mens";

G.  overwegende dat in Verklaring nr. 1 betreffende het betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie het volgende bepaald is: "Het Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet uit tot buiten de bevoegdheden van de Unie en schept voor de Unie geen nieuwe bevoegdheden of taken, noch brengt het wijziging in de bevoegdheden en taken als omschreven in de Verdragen";

H.  overwegende dat er in Polen, net als in andere EU-landen zoals Malta, Duitsland, Frankrijk en Ierland, burgerbewegingen zijn die graag een verbod op abortus zouden willen invoeren, en dat zij daartoe alleszins het recht hebben in een democratische samenleving; overwegende dat een groep ngo's, die deel uitmaakt van een burgerbeweging, bijna 500 000 handtekeningen heeft verzameld voor een motie tot aanscherping van de abortuswetgeving; overwegende dat de Poolse regering geen voorstel tot nieuwe wetgeving dienaangaande heeft gedaan;

I.  overwegende dat commissaris Timmermans heeft benadrukt dat "de Poolse regering volledig het recht heeft om aan de kiezer beloofde programma's uit te voeren", en een voortzetting van zijn bezoeken aan Polen in hun huidige vorm heeft aanbevolen;

J.  overwegende dat er nog steeds vragen zijn over de rechtsgrondslag van het kader voor de rechtsstaat;

K.  overwegende dat de Poolse regering op 16 augustus 2016 21 uitspraken van het Constitutioneel Hof heeft gepubliceerd;

L.  overwegende dat de plannen van de Poolse regering om de houtkap in het bos van Białowieża op te voeren gericht zijn tegen de invasie van de schorskever in het bos, die ertoe heeft geleid dat veel bomen dood zijn gegaan en het plaatselijke milieu is veranderd, onder meer door een stijgend waterniveau, waardoor de lokale biodiversiteit wordt bedreigd;

1.  benadrukt dat Polen, in overeenstemming met Protocol (Nr. 30), niet gebonden is aan de beginselen van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, tenzij deze beginselen vervat zijn in het recht of de praktijken van Polen;

2.  benadrukt dat artikel 5 VEU, waarin het subsidiariteitsbeginsel wordt gedefinieerd, bepaalt dat "de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts [optreedt] indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten (...) kunnen worden verwezenlijkt";

3.  benadrukt dat deze gebieden, zoals vrijheid, recht en het milieu, krachtens artikel 4 VWEU gedeelde bevoegdheden zijn, dat cultuur een gebied is waarop de EU enkel het optreden van de lidstaten kan ondersteunen of coördineren, en dat openbare zeden en familierecht uitdrukkelijk geen EU-bevoegdheden zijn;

4.  benadrukt dat de EU-instellingen bijgevolg niet betrokken moeten worden als Polen nieuwe wetgeving invoert, zoals de antiterrorismewet, wijzigingen aan het wetboek van strafvordering, hervorming van het rechtsstelsel, of wijzigingen aan de wet betreffende het publieke-omroepstelsel, aangezien deze doelstellingen volgens het subsidiariteitsbeginsel het best worden bereikt door de Poolse autoriteiten;

5.  herhaalt dat het Poolse parlement geen nieuwe abortuswetgeving naar voren brengt en wijst kordaat elke inmenging van EU-instellingen op het gebied van openbare zedelijkheid en familierecht af, omdat dit enkel op nationaal niveau aan de orde gesteld kan worden;

6.  wijst erop dat het Constitutioneel Hof gebonden is aan de wet zoals aangenomen door het Poolse parlement; benadrukt dat de uitspraak van het Hof waarmee de wet ongrondwettelijk wordt verklaard strijdig is met het beginsel van de scheiding der machten, doordat deze uitspraak het onmogelijk maakt dat het parlement zijn grondwettelijk recht uitoefent om te besluiten over de organisatie en procedures van het Hof; benadrukt dat deze uitspraak het Hof boven alle grondwettelijke instituties stelt, en ook boven de grondwet zelf;

7.  herinnert eraan dat de grondwettelijke crisis is begonnen onder het vorige parlement, dat een wet heeft aangenomen die het parlement in staat stelde de rechters van het Constitutioneel Hof te verkiezen voor de periode die volgt op de parlementaire verkiezingen, en dat deze wet vervolgens door het Hof ongrondwettelijk is verklaard; wijst er tevens op dat bepaalde rechters van het Constitutioneel Hof, waaronder zijn voorzitter, actief deelnamen aan de procedures van een comité dat belast was met de invoering van deze wet, en dat zij zich destijds niet tegen deze regeling hebben uitgesproken;

8.  onderstreept dat de regering zijn goede wil heeft getoond en tegemoet gekomen is aan de verzoeken van de Europese Commissie en de Commissie van Venetië door een nieuwe Wet inzake het Constitutioneel Hof op te stellen en 21 uitspraken van het Hof openbaar te maken; wijst erop dat deze openbaarmaking elke juridische onzekerheid wegneemt;

9.  merkt op dat de Commissie en Polen momenteel overleg plegen; benadrukt dat de voorzitter van de Sejm van de Republiek Polen (het lagerhuis) een groep deskundigen heeft aangewezen, die openstaat voor vertegenwoordigers van alle parlementaire fracties, met als taak aanbevelingen op te stellen voor toekomstig parlementair werk en zo veel mogelijk de aanbevelingen van de Commissie van Venetië op het hele gebied toe te passen; benadrukt dat deze groep zijn werkzaamheden heeft afgerond en dat de resultaten officieel zijn overgedragen aan de Commissie;

10.  benadrukt dat het optreden van de regering in het bos van Białowieża noodzakelijk was om het bos te kunnen redden en de EU-wetgeving (de habitatrichtlijn) na te leven, aangezien niet-handelen zou hebben geleid tot een enorm verlies van biodiversiteit;

11.  roept de leiders van de EU-instellingen en de lidstaten op de uitkomst van het referendum van 23 juni 2016 in het Verenigd Koninkrijk te beschouwen als een belangrijk signaal van bredere onvrede; dringt er bij hen op aan na te denken over de wijze waarop de Unie moet worden hervormd teneinde het besluitvormingsproces dichter bij de burgers te brengen en betere naleving van het subsidiariteitsbeginsel te waarborgen;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa en de Europese Commissie voor democratie middels het recht.