ONTWERPRESOLUTIE over de situatie van journalisten in Turkije
24.10.2016 - (2016/2935(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Fabio Massimo Castaldo, Ignazio Corrao, Rolandas Paksas namens de EFDD-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-1162/2016
B8-1162/2016
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie van journalisten in Turkije
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU[1] en zijn resolutie van 13 juni 2013 over vrijheid van pers en media in de wereld[2],
– gezien de EU-richtsnoeren inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline van 12 mei 2014,
– gezien zijn eerdere resoluties over Turkije,
– gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 10 november 2015 over Turkije,
– gezien het kader voor onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Turkije op de wereldindex voor persvrijheid 2016 van Verslaggevers zonder grenzen op de 151e plaats van 180 landen staat;
B. overwegende dat er op 19 oktober dit jaar minstens 130 journalisten gevangen zaten en dat na de naar aanleiding van de couppoging doorgevoerde zuiveringen zeker 10 000 journalisten werkloos zijn;
C. overwegende dat de persvrijheid in de maanden sinds de noodtoestand van kracht is geworden nog verder is ingeperkt dan de toch al alarmerende staat waarin zij verkeerde, daar volgens de Turkse vereniging van journalisten meer dan 100 journalisten sinds 15 juli zijn gearresteerd, 150 mediabedrijven zijn gesloten, 2 500 journalisten zonder werk zijn komen te zitten en 660 hun perskaart hebben moeten inleveren; overwegende dat een groot aantal journalisten hun baan opgeven, omdat zij van mening zijn dat kritische journalistiek in Turkije niet langer mogelijk is;
D. overwegende dat ten minste 150 mediaplatforms en -bedrijven, zowel online als offline, hebben moeten sluiten;
E. overwegende dat wetsbesluit nr. KHK/668 van 27 juli 2016, dat werd goedgekeurd nadat de noodtoestand was uitgeroepen, voorziet in de opheffing van particuliere radio- en tv-zenders en kranten en tijdschriften met banden met Fethullah Gülen; overwegende dat het wetsbesluit tevens bepaalt dat alle particuliere radio- of tv-zenders, kranten of tijdschriften en publicatie- of distributiekanalen die een bedreiging van de nationale veiligheid blijken te vormen, op voorstel van een ad hoc-comité en met instemming van de betrokken minister kunnen worden opgeheven;
F. overwegende dat het kabinet van de Turkse premier op 28 september de sluiting van 23 tv- en radiozenders heeft verordend wegens steun aan separatistische en subversieve activiteiten;
G. overwegende dat de Turkse president Recep Tayyip Erdogan de noodtoestand nog eens met 90 dagen heeft verlengd, ingaand op 19 oktober;
H. overwegende dat een coalitie van 26 internationale belangenorganisaties op het gebied van mediavrijheid en mensenrechten een verklaring heeft uitgegeven waarin wordt aangedrongen op opheffing van de noodtoestand;
I. overwegende dat de actie ook gericht was tegen Koerdische en Alevitische tv-zenders, waarvan sommige buiten Turkije zijn gevestigd;
J. overwegende dat in de conclusies van de Raad van 16 december 2014 werd aangedrongen op coherentie tussen de financiële bijstand van de Europese Unie en de algemene vooruitgang die door kandidaatlanden wordt geboekt, ook wat de volledige eerbiediging van grondrechten en vrijheid betreft;
1. erkent dat de Turkse regering het recht en de plicht heeft om onderzoek te doen naar de gewelddadige gebeurtenissen tijdens de couppoging van juli 2016 en alle verantwoordelijken voor de rechter te brengen;
2. spreekt zijn grote verontrusting uit over de onduldbare situatie wat betreft de vrijheid van meningsuiting, van mening en van de media, zowel online als offline, in Turkije, die sinds de couppoging van 15 juli steeds verder verslechtert;
3. herhaalt dat vrijheid van mening en meningsuiting en onafhankelijke media Europese kernwaarden zijn en dat een onafhankelijke pers essentieel is voor een democratische samenleving; wijst erop dat de huidige situatie van de media en de vrijheid van meningsuiting in Turkije duidelijk niet strookt met Europese waarden;
4. benadrukt dat Turkije zich niet langer houdt aan de politieke voorwaarden in de criteria van Kopenhagen; dringt aan op onmiddellijke opschorting van de financiële bijstand aan Turkije in het kader van het pretoetredingsinstrument, daar de voorwaarden voor toekenning daarvan niet langer aanwezig zijn;
5. is van oordeel dat de beperkingen die in het kader van de noodtoestand zijn opgelegd verder gaan dan volgens de internationale mensenrechtenwetgeving toelaatbaar is, met inbegrip van de niet te rechtvaardigen beknotting van de mediavrijheid en het recht op vrije meningsuiting; roept de Turkse regering op het toepassingsgebied van de noodmaatregelen te verkleinen en deze niet te gebruiken om de vrijheid van meningsuiting in te perken, en de noodtoestand zo spoedig mogelijk op te heffen;
6. roept op tot onmiddellijke vrijlating van alle gearresteerde journalisten en mediamedewerkers en heropening van gesloten mediabedrijven;
7. betreurt de persoonlijke aanvallen op en de intimidatie van journalisten door hooggeplaatste regeringsambtenaren, het gebruik van wetsbesluit nr. KHK/668 om de vrijheid van meningsuiting en van debat in te perken, alsmede het algemene politieke klimaat waarin de vrijheid van meningsuiting in de media en op internet wordt beknot;
8. betreurt het dat de noodmaatregelen tevens gebruikt zijn om familieleden van naar het buitenland gevluchte of ondergedoken journalisten te intimideren, onder meer door hun paspoorten ongeldig te verklaren of hen in de plaats van de aangeklaagde personen gevangen te zetten;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regering en het parlement van Turkije.