Ontwerpresolutie - B8-1305/2016Ontwerpresolutie
B8-1305/2016

ONTWERPRESOLUTIE met een verzoek aan het Hof van Justitie om advies over de verenigbaarheid met de Verdragen van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten

24.11.2016 - (2016/3004(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 2, van het Reglement

Sophia in ‘t Veld, Cecilia Wikström, Angelika Mlinar namens de ALDE-Fractie

Procedure : 2016/3004(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-1305/2016
Ingediende teksten :
B8-1305/2016
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-1305/2016

Resolutie van het Europees Parlement met een verzoek aan het Hof van Justitie om advies over de verenigbaarheid met de Verdragen van de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten

(2016/3004(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de leden 6 en 11,

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van een Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten,

–  gezien de namens de Europese Unie goedgekeurde Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten,

–  gezien de werkdocumenten van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 19 september 2010 over een toekomstige internationale overeenkomst tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten van Amerika (VS) inzake de bescherming van persoonsgegevens bij doorgifte en verwerking daarvan met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten, waaronder terrorisme, in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (DT\830119EN en DT\830120EN),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 november 2013 over het herstel van vertrouwen in de gegevensstromen tussen de EU en de VS (COM(2013) 846),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het surveillanceprogramma van de NSA in de VS, toezichthoudende instanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken[1],

–  gezien het werkdocument van zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 14 juli 2014 over een toekomstige internationale overeenkomst tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten van Amerika (VS) inzake de bescherming van persoonsgegevens bij doorgifte en verwerking daarvan met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten, waaronder terrorisme, in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (DT\1031547EN),

–  gezien zijn resolutie van 29 oktober 2015 over de follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 12 maart 2014 over grootschalig elektronisch toezicht op EU-burgers[2],

–  gezien het voorlopig advies van de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming van 12 februari 2016 over de Overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de bescherming van persoonlijke informatie in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten,

–  gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over trans-Atlantische gegevensstromen[3],

–  gezien de verklaring die de Werkgroep gegevensbescherming artikel 29 op 26 oktober 2016 heeft aangenomen over de raamovereenkomst tussen de EU en de VS,

–  gezien artikel 16 VWEU en de artikelen 7, 8, 21 en 47 en artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van 9 maart 2010 in zaak C-518/07, Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland,

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van 6 oktober 2015 in zaak C-362/14, waarbij Besluit 2000/520 van de Commissie ongeldig werd verklaard,

–  gezien het advies van zijn Juridische Dienst van 14 januari 2016 over de raamovereenkomst tussen de EU en de VS (SJ-0784/15),

–  gezien de conclusie van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van 8 september 2016 met betrekking tot de ontwerpovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie inzake de doorgifte en verwerking van gegevens uit het Passenger Name Record,

–  gezien artikel 108, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in november 2006 een contactgroep op hoog niveau (High Level Contact Group, hierna "HLCG" genoemd) werd opgericht, samengesteld uit hoge ambtenaren van de Commissie, het voorzitterschap van de Raad en de Amerikaanse ministeries van Justitie, Binnenlandse Veiligheid en Buitenlandse Zaken, om na te gaan hoe de EU en de VS nauwer en efficiënter samen zouden kunnen werken bij de uitwisseling van informatie op het gebied van rechtshandhaving en daarbij de bescherming van persoonsgegevens en privacy zouden kunnen garanderen;

B.  overwegende dat in het eindverslag uit oktober 2009 van de HLCG werd geconcludeerd dat een internationale overeenkomst waarin zowel de EU als de VS zich ertoe verbinden onderling overeengekomen gemeenschappelijke gegevensbeschermingsbeginselen toe te passen op de trans-Atlantische doorgifte van gegevens op het gebied van rechtshandhaving, de beste optie was;

C.  overwegende dat de Raad op 3 december 2010 een besluit heeft aangenomen waarbij de Commissie werd gemachtigd tot opening van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de bescherming van persoonsgegevens bij doorgifte en verwerking daarvan met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten, waaronder terrorisme, in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken;

D.  overwegende dat de Commissie de Raad op 29 april 2016 heeft verzocht een besluit te nemen over de goedkeuring van de overeenkomst;

E.  overwegende dat de Raad het Parlement op 19 juli 2016 heeft gevraagd zijn goedkeuring te hechten aan de sluiting van de overeenkomst;

F.  overwegende dat de overeenkomst op 9 september 2015 geparafeerd en op 2 juni 2016 ondertekend is;

G.  overwegende dat het Hof van Justitie op 6 oktober 2015 in zijn arrest in zaak C-362/14 Besluit 2000/520 van de Commissie ongeldig heeft verklaard;

H.  overwegende dat de overeenkomst, als internationale overeenkomst, wel eens kan primeren op het door de Uniewetgever vastgestelde afgeleide Unierecht, en dat dit primaat van de raamovereenkomst tussen de EU en de VS in de toekomst dan zou gelden voor het gegevensbeschermingspakket;

I.  overwegende dat deze overeenkomst, zoals omschreven in artikel 1, tot doel heeft te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van persoonlijke informatie en voor intensivering van de samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten op het gebied van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten, waaronder terrorisme;

J.  overwegende dat de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming op 12 februari 2016 zijn voorlopig advies over de overeenkomst heeft uitgebracht, waarin hij essentiële verbeteringen aanbeveelt om de tekst te doen stroken met het Handvest en artikel 16 VWEU, met name: verduidelijken dat alle waarborgen van toepassing zijn op alle personen in de EU, niet alleen op EU-onderdanen, ervoor zorgen dat gerechtelijke beroepsmogelijkheden doeltreffend zijn in de zin van het Handvest, en verduidelijken dat de doorgifte van gevoelige gegevens in bulk niet is toegestaan;

K.  overwegende dat president Obama op 24 februari 2016 de Amerikaanse Judicial Redress Act van 2015 heeft bekrachtigd (H.R.1428), waardoor het Amerikaanse Ministerie van Justitie de bevoegdheid krijgt landen of economische samenwerkingsorganisaties aan te wijzen wier burgers op grond van de Privacy Act van 1974 een civiele vordering kunnen instellen tegen bepaalde Amerikaanse overheidsinstanties om toegang tot of wijziging van gegevens te vorderen dan wel te ageren tegen onwettige onthulling van gegevensbestanden die door een buitenlandse overheid aan de Verenigde Staten zijn geleverd in verband met de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten;

L.  overwegende dat het Amerikaanse Ministerie van Justitie landen of organisaties kan aanwijzen wier burgers dergelijke civiele rechtsmiddelen kunnen aanwenden, indien het land of de organisatie van betrokkene voorziet in een passende bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot het delen van informatie met de Verenigde Staten – zoals bepaald in een overeenkomst met de Verenigde Staten of zoals vastgesteld door het Amerikaanse Ministerie van Justitie –, de doorgifte van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden toestaat tussen zijn/haar grondgebied en de Verenigde Staten, en beschikt over een door het Amerikaanse Ministerie van Justitie gecertificeerd beleid inzake de doorgifte van gegevens dat geen belemmering vormt voor de nationale veiligheidsbelangen van de Verenigde Staten;

M.  overwegende dat het Amerikaanse Ministerie van Justitie de Europese Unie of haar lidstaten tot dusver niet als een "gedekt land" heeft aangemerkt zodat hun burgers op grond van de Privacy Act van 1974 een civiele vordering kunnen instellen tegen bepaalde Amerikaanse overheidsinstanties;

N.  overwegende dat de rechtsmiddelen waarin de Amerikaanse Judicial Redress Act voorziet, niet zouden openstaan voor onderdanen van derde landen in de Unie wier persoonsgegevens krachtens de overeenkomst verwerkt en aan de VS overgedragen worden;

O.  overwegende dat in de huidige Amerikaanse wetgeving verscheidene beperkingen en voorwaarden vervat zijn betreffende het toepassingsgebied, de geboden rechtsmiddelen, de aanwijzing van de eronder vallende instanties, en de toepassing van de Privacy Act van 1974 in wethandhavingsaangelegenheden;

P.  overwegende dat persoonsgegevens die verwerkt worden op basis van de Overeenkomst tussen de EU en de VS over persoonsgegevens van passagiers (PNR) en de Overeenkomst tussen de EU en de VS inzake de verwerking en doorgifte van gegevens betreffende het financiële berichtenverkeer van de EU naar de VS ten behoeve van het programma voor het traceren van terrorismefinanciering (TFTP), momenteel vrijgesteld zijn van de bepalingen inzake civiele rechtsmiddelen op grond van de Privacy Act van 1974;

Q.  overwegende dat de Werkgroep gegevensbescherming artikel 29 in haar verklaring van 26 oktober 2016 erop wees dat er een aantal verduidelijkingen nodig kunnen zijn om ervoor te zorgen dat de door de raamovereenkomst geboden bescherming van persoonsgegevens volledig consistent is met het recht van de Unie, en dat met name aandacht moet worden geschonken aan de volgende punten: de definities van de begrippen "persoonsgegevens" en "gegevensverwerking" verschillen van de EU-definities; de gegevensbewaringstermijn moet strikter worden gedefinieerd wat betreft het nagestreefde doel; de toegangsrechten van een individu zijn sterk beperkt en de toegang kan worden verbeterd door de instelling van een mechanisme voor indirect toegangsrecht;

1.  is van mening dat er juridische onzekerheid bestaat over de verenigbaarheid van de overeenkomst met de Verdragen (artikel 16) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikelen 7, 8, 21 en 47 en artikel 52, lid 1) voor wat betreft het recht van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht;

2.  besluit het advies van het Hof van Justitie in te winnen over de verenigbaarheid van bovengenoemde overeenkomst met de Verdragen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en de nodige maatregelen te nemen om zulk advies van het Hof van Justitie in te winnen.