Ontwerpresolutie - B8-0139/2017Ontwerpresolutie
B8-0139/2017

ONTWERPRESOLUTIE over Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie van 1 december 2016 ter aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de toepassing van positielimieten op grondstoffenderivaten (C(2016)04362)

7.2.2017 - (2016/3017(DEA))

ingediend overeenkomstig artikel 105, lid 4, van het Reglement

Anneliese Dodds namens de S&D-Fractie

Procedure : 2016/3017(DEA)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0139/2017
Ingediende teksten :
B8-0139/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0139/2017

Resolutie van het Europees Parlement over Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie van 1 december 2016 ter aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de toepassing van positielimieten op grondstoffenderivaten (C(2016)04362)

(2016/3017(DEA))

Het Europees Parlement,

–  gezien Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie van 1 december 2016 ter aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de toepassing van positielimieten op grondstoffenderivaten (C(2016)04362),

–  gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU[1], met name artikel 57, leden 3 en 12,

–  gezien artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie[2]

–  gezien het resultaat van de G20-top van 25 september 2009 in Pittsburgh,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2009 getiteld "Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa" (COM(2009)0591),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 februari 2011 met als titel "Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen" (COM(2011)0025),

–  gezien de verklaring van de ministers van Financiën en de presidenten van de Centrale Banken van de G20 van 15 april 2011,

–  gezien de beginselen voor de regulering van en het toezicht op de markten voor grondstoffenderivaten die de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders op 11 september 2011 heeft gepubliceerd,

–  gezien de brief die zijn rapporteur en de voorzitter van zijn Commissie economische en monetaire zaken op 27 november 2015 aan commissaris Hill heeft gezonden,

–  gezien artikel 105, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de G20-leiders op 24-25 september 2009 in Pittsburgh naar aanleiding van de financiële crisis zijn bijeengekomen en zich hebben verplicht tot een verbetering van de regulering, het functioneren en de transparantie van de financiële en grondstoffenmarkten om de buitensporige volatiliteit van de grondstoffenprijzen aan te pakken;

B.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 28 oktober 2009 getiteld "Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa" erkende dat de prijzen in de voedselvoorzieningsketen de jaren daarvoor aan sterke schommelingen onderhevig waren geweest, wat de landbouwproducenten in aanzienlijke moeilijkheden had gebracht en inhield dat de consumenten het gelag betaalden, en dat zij daarom de aanbeveling deed om de regelgevers in staat te stellen positielimieten vast te stellen om disproportionele prijsbewegingen of concentraties van speculatieve posities tegen te gaan, teneinde de efficiënte werking van deze markten te verzekeren;

C.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 2 februari 2011 met als titel "Grondstoffen en grondstoffenmarkten: uitdagingen en oplossingen" eveneens erkende dat de grondstoffenmarkten de afgelopen jaren een verhoogde volatiliteit en ongekende prijsbewegingen te zien hebben gegeven en dat scherpe prijsschommelingen op alle belangrijke grondstoffenmarkten hun uitwerking hebben gehad op de consumentenprijzen en soms hebben geleid tot sociale onrust en armoede; overwegende dat de Commissie daarom heeft aanbevolen om na te gaan of er behoefte bestaat aan systematischer en gedetailleerder informatie over de handelsactiviteiten van de verschillende soorten marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van grondstoffenderivaten, en aan een uitgebreider toezicht op de posities in grondstoffenderivaten door de regelgevers, bijvoorbeeld door zo nodig positielimieten op te leggen;

D.  overwegende dat de ministers van Financiën en de presidenten van de Centrale Banken van de G20 het in hun verklaring van 15 april 2011 hebben toegejuicht dat internationale organisaties de buitensporige prijsvolatiliteit op de levensmiddelen- en landbouwmarkten en de gevolgen daarvan voor de voedselzekerheid aanpakken, en de Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders (Iosco) hebben verzocht om afronding van de aanbevelingen voor regulering en toezicht op dit gebied, met name om marktmisbruik en manipulatie tegen te gaan, o.a. door de bevoegdheid toe te kennen om, waar dit dienstig is, ex ante positielimieten vast te stellen;

E.  overwegende dat de Iosco als een van de centrale doelstellingen van de beginselen voor de regulering van en het toezicht op de markten voor grondstoffenderivaten van 11 september 2011 noemt dat de markten eerlijk, efficiënt en transparant zijn, en dat dit moet worden bereikt door te eisen dat handelssystemen onderworpen worden aan een vergunning en permanent toezicht, dat de regelgeving zodanig is dat manipulatie en andere oneerlijke handelspraktijken worden opgespoord en ontmoedigd en dat de regelgeving gericht is op een behoorlijk beheer van grote posities, wanbetalingsrisico's en marktverstoringen; overwegende dat de Iosco daarom heeft aanbevolen dat de marktautoriteiten beschikken over en gebruikmaken van formele bevoegdheden op het gebied van positiebeheer, waaronder de bevoegdheid om ex ante positielimieten vast te stellen;

F.  overwegende dat in Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (MiFID II) een nieuw geharmoniseerd regime voor de vaststelling van positielimieten is opgenomen voor derivatencontracten met betrekking tot grondstoffen, waarmee de EU uitvoering heeft gegeven aan de toezeggingen die in 2009 op de G20-top in Pittsburgh zijn gedaan;

G.  overwegende dat artikel 57 van Richtlijn 2014/65/EU bepaalt dat de lidstaten er zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten positielimieten vaststellen en toepassen ten aanzien van de omvang van een nettopositie die een persoon op elk moment kan aanhouden in grondstoffenderivaten die op handelsplatformen worden verhandeld en economisch gelijkwaardige OTC-contracten, teneinde marktmisbruik te voorkomen en ordelijke koersvormings- en afwikkelingsvoorwaarden te bevorderen, onder meer door marktverstorende posities te voorkomen;

H.  overwegende dat artikel 57, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) machtigt tot het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen en aan de Commissie de bevoegdheid toekent deze normen vast te stellen, teneinde de berekeningsmethode te bepalen die door de bevoegde autoriteiten wordt toegepast bij de vaststelling van de spotmaandpositielimieten en de positielimieten van andere maanden voor materieel afgewikkelde en door middel van contanten afgewikkelde grondstoffenderivaten op basis van de kenmerken van het derivaat in kwestie;

I.  overwegende dat in Gedelegeerde Verordening (EU) .../… van de Commissie van 1 december 2016 ter aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad de methodologie voor de berekening van positielimieten wordt beschreven;

J.  overwegende dat deze methodologie voorziet in een basiscijfer voor de spotmaandpositielimiet in een grondstoffenderivaat van 25 % van de leverbare hoeveelheid van het derivaat in kwestie en voor andere maanden in een positielimiet van 25 % van het openstaande belang in dat grondstoffenderivaat, en vervolgens de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid biedt om voor een grondstoffenderivaat de spotmaandpositielimiet en de positielimieten voor andere maanden vast te stellen, door het basiscijfer aan te passen en, naar gelang het potentiële effect van bepaalde factoren, op maar 5 % of op wel 35 % vast te stellen;

K.  overwegende dat de methode een afwijking bevat voor derivatencontracten met een onderliggende grondstof die kan worden gekwalificeerd als een voor menselijke consumptie bestemd levensmiddel met een totaal gecombineerd openstaand belang in spotcontracten en contracten van andere maanden van meer dan 50 000 partijen gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden; overwegende dat er voor deze contracten een basiscijfer van 20 % wordt voorgesteld voor spotmaandpositielimieten, met een spreiding van 2,5 % tot 35 %;

L.  overwegende dat de voorgestelde methodologie voor positielimieten in de EU erg vrijblijvend is in vergelijking met de desbetreffende regeling in de VS, waar 25 % de bovengrens is en niet het basiscijfer en waar de gemiddelde positielimieten tussen 10 % en 15 % liggen;

M.  overwegende dat, waar het gaat om de meest gevoelige en zeer liquide levensmiddelencontracten, met een basiscijfer van 20 %, de in Richtlijn 2014/65/EU vermelde doelstelling, nl. marktmisbruik voorkomen en ordelijke koersvormings- en afwikkelingsvoorwaarden bevorderen, niet wordt verwezenlijkt, hetgeen dus betekent dat de EU de verbintenissen die in 2009 door de G20-leiders zijn aangegaan, niet nakomt;

N.  overwegende dat het onderhandelingsteam van het Parlement in zijn brief van 27 november 2015 duidelijk heeft gemaakt dat het met betrekking tot het basiscijfer en een aantal andere punten aanzienlijke bezwaren had tegen de door ESMA opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen;

O.  overwegende dat het Parlement erkent dat aan enkele van deze bezwaren tegemoet is gekomen, maar niet voldoende om te kunnen stellen dat met de gedelegeerde verordening de ambitieuze doelstellingen van de oorspronkelijke wetgeving kunnen worden verwezenlijkt;

P.  overwegende dat het mogelijk moet zijn dat de Commissie aanvullende wijzigingen in het ontwerp van gedelegeerde verordening aanbrengt om de in de brief van het Parlement uiteengezette bezwaren weg te nemen, zonder dat de globale tenuitvoerlegging van Richtlijn 2014/65/EU, die op 3 januari 2018 in werking moet treden, vertraging hoeft op te lopen; overwegende dat het Parlement, als de Commissie deze wijzigingen aanbrengt, bereid is de mogelijkheid te onderzoeken van een versnelde goedkeuringsprocedure voor een gewijzigde tekst, zonder dat het zijn controlerende taak uit handen geeft;

1.  maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

3.  verzoekt de Commissie een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met bovenstaande bezwaren;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.