Ontwerpresolutie - B8-0140/2017Ontwerpresolutie
B8-0140/2017

ONTWERPRESOLUTIE over biologische pesticiden met een laag risico

8.2.2017 - (2016/2903(RSP))

naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-1821/2016
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Herbert Dorfmann, Pavel Poc, Julie Girling, Frédérique Ries, Lynn Boylan, Bart Staes, Eleonora Evi, Mireille D’Ornano namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid


Procedure : 2016/2903(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0140/2017
Ingediende teksten :
B8-0140/2017
Aangenomen teksten :

B8-0140/2017

Resolutie van het Europees Parlement over biologische pesticiden met een laag risico

(2016/2903(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG[1] van de Raad, en met name de artikelen 22 en 47, artikel 66, lid 2, en bijlage II, punt 5,

–  gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden[2], en met name de artikelen 12 en 14,

–  gezien de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen wat betreft de criteria voor de goedkeuring van werkzame stoffen met een laag risico (D046260/01),

–  gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over technologische oplossingen voor duurzame landbouw in de EU[3],

–  gezien zijn resolutie van 7 juni 2016 over de bevordering van innovatie en economische ontwikkeling in het toekomstige Europese landbouwbeheer[4],

–  gezien het door de deskundigengroep over duurzame gewasbescherming opgestelde en op 28 juni 2016 door de Raad bekrachtigde uitvoeringsplan om de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico te vergroten en de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijding in de lidstaten te versnellen,

–  gezien het Actieplan tegen het toenemende gevaar van antimicrobiële resistentie (COM(2011)0748) en het geplande Actieplan tegen antimicrobiële resistentie dat in 2017 door de Commissie zal worden gepresenteerd,

–  gezien de vraag aan de Commissie over biologische pesticiden met een laag risico (O-000147/2016 – B8-1821/2016),

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het gebruik van conventionele gewasbeschermingsmiddelen in toenemende mate ter discussie komt te staan wegens de risico's die zij inhouden voor de menselijke gezondheid, dieren en het milieu;

B.  overwegende dat op de EU-markt steeds minder werkzame stoffen voor gewasbescherming verkrijgbaar zijn; overwegende dat EU-boeren nog steeds een verscheidenheid aan middelen voor gewasbescherming nodig hebben;

C.  overwegende dat de ontwikkeling van alternatieve procedés of technieken moet worden bevorderd om de afhankelijkheid van conventionele pesticiden te verminderen;

D.  overwegende dat het voorkomen van voedselverspilling een prioriteit is in de EU, en dat toegang tot passende oplossingen voor de bescherming van gewassen van cruciaal belang is voor het voorkomen van schade als gevolg van plagen en ziekten die tot voedselverspilling leiden; overwegende dat volgens de FAO 20 % van de fruit- en voedselproductie in Europa op de akkers verloren gaat[5];

E.  overwegende dat er nog altijd ongewenste residuen van pesticiden te vinden zijn in de bodem, in het water en in het milieu in het algemeen, en dat zelfs een bepaald percentage van de landbouwproducten met een plantaardige of dierlijke oorsprong residuen van pesticiden kan bevatten boven het maximumresidugehalte voor pesticiden;

F.  overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 criteria ter herkenning van risicoarme stoffen hanteert die niet de oorsprong van de stof gelden, zodat een pesticide “met een laag risico” evengoed biologisch als synthetisch van oorsprong kan zijn;

G.  overwegende dat onder pesticiden van biologische oorsprong in het algemeen wordt verstaan gewasbeschermingsproducten op basis van micro-organismen, plantaardige stoffen, biologisch gewonnen stoffen of signaalstoffen (zoals feromonen en diverse essentiële oliën) met de nevenproducten; overwegende dat het huidige regelgevingskader voor gewasbeschermingsmiddelen[6] geen juridisch onderscheid kent tussen biologische en synthetische chemische, gewasbeschermingsmiddelen;

H.  overwegende dat recente wetenschappelijke studies aantonen dat subletale blootstelling aan bepaalde herbiciden negatieve veranderingen van de antibioticagevoeligheid van bacteriën[7] kan veroorzaken en dat een combinatie van een intensief gebruik van herbiciden en antibiotica in de nabijheid van boerderijdieren en insecten kan leiden tot een groter gebruik van antibiotica doordat de therapeutische effecten van deze antibiotica worden ondermijnd;

I.  overwegende dat risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong een bruikbaar alternatief kunnen bieden voor conventionele gewasbeschermingsmiddelen, zowel voor conventionele als voor bioboeren, en een bijdrage kunnen leveren aan een duurzamere landbouw; overwegende dat sommige gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong op een nieuwe uitwerking berusten, wat heilzaam is in het licht van de voortschrijdende resistentie tegen conventionele gewasbeschermingsmiddelen, en de effecten op niet-doelorganismen beperkt; overwegende dat risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong, samen met andere niet-chemische beheersings- of preventiemethoden, tot de eerste keuze van de niet-professionele gebruiker en hobbyteler zouden moeten behoren;

J.  overwegende dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is om de vraag naar levensmiddelen en veevoer in voldoende mate te kunnen dekken, en dat in de goedkeuringsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen en de werkzame stoffen daarvan het voorzorgsbeginsel[8] wordt gehanteerd;

K.  overwegende dat het lange goedkeurings- en registratieproces dat aan de commercialisering van biologische pesticiden met een laag risico voorafgaat, voor de fabrikanten een aanzienlijke economische belemmering vormt;

L.  overwegende dat de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijding in de Unie verplicht is op grond van Richtlijn 2009/128/EG; overwegende dat lidstaten en lokale autoriteiten meer nadruk moeten leggen op duurzaam gebruik van pesticiden, waaronder ook de risicoarme alternatieven voor gewasbescherming;

M.  overwegende dat werkzame stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 op Unieniveau worden toegelaten, terwijl de toelating van gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stoffen bevatten, onder de bevoegdheid van de lidstaten valt;

N.  overwegende dat werkzame stoffen krachtens artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 als werkzame stoffen met een laag risico mogen worden toegelaten als zij voldoen aan de algemene goedkeuringscriteria en de in bijlage II, punt 5, vermelde specifieke laagrisicocriteria; overwegende dat ingevolge artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een gewasbeschermingsmiddel dat alleen risicoarme werkzame stoffen bevat, geen andere stof bevat die tot bezorgdheid aanleiding geeft, geen specifieke risicobeperkende maatregelen vereist en voldoende werkzaam is, wordt toegelaten als gewasbeschermingsmiddel met een laag risico;

O.  overwegende dat er momenteel slechts zeven werkzame stoffen – waarvan zes biologisch van oorsprong – zijn ingedeeld als stoffen "met een laag risico" en als zodanig in de EU zijn goedgekeurd; overwegende dat de Commissie in haar vernieuwingsprogramma voorrang geeft aan de beoordeling van werkzame stoffen met een verondersteld laag risico;

P.  overwegende dat producten met risicoarme werkzame stoffen van biologische oorsprong door sommige lidstaten worden geweerd wegens een vermeende geringere doeltreffendheid ten opzichte van synthetische en chemische pesticiden, zonder dat acht wordt geslagen op de voortschrijdende innovatie op gebied van biologische pesticiden met een laag risico, de hulpbronnenefficiëntievoordelen voor de biologische landbouw en de landbouw- en milieukosten van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen;

Q.  overwegende dat het huidige regelingskader bepaalde prikkels biedt voor het gebruik van risicoarme werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen, namelijk een langere eerste goedkeuringsperiode voor werkzame stoffen met laag risico – namelijk 15 jaar, overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 – en een kortere termijn voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico – namelijk 120 dagen, overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1107/2009; overwegende dat deze regelgevingsprikkels echter alleen gelden aan het einde van de goedkeuringsprocedure, zodra een werkzame stof eenmaal als risicoarm is ingedeeld;

R.  overwegende dat artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG bepaalt dat het gebruik van pesticiden tot een minimum beperkt moet blijven of moet worden verboden in bepaalde specifieke gebieden, zoals gebieden die door het brede publiek worden gebruikt en beschermde gebieden; overwegende dat in dergelijke gevallen passende risicobeheersmaatregelen moeten worden genomen en dat in eerste instantie het gebruik van risicoarme gewasbeschermingsmiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen moet worden overwogen; overwegende dat sommige lidstaten het gebruik van pesticiden in deze specifieke gebieden inmiddels al lang hebben verboden;

S.  overwegende dat de Commissie een ontwerpverordening heeft voorgelegd aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wat betreft de criteria voor de goedkeuring van risicoarme werkzame stoffen; overwegende dat in dit ontwerp wordt aangenomen dat werkzame stoffen in de vorm van micro-organismen een laag risico inhouden;

Algemene overwegingen

1.  benadrukt dat er onverwijld meer risicoarme pesticides, waaronder gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong, in de Unie beschikbaar moeten komen;

2.  benadrukt dat landbouwers een groter instrumentarium voorhanden moeten hebben om hun gewassen te beschermen en te beslissen welke maatregelen hun gewassen het best en het duurzaamst zullen beschermen; moedigt derhalve een breder gebruik aan van verschillende instrumenten, met inbegrip van biologische pesticiden met een laag risico, conform de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming;

3.  benadrukt dat de biologische landbouw in ruimere mate over een instrumentarium voor plaagbestrijding moet kunnen beschikken dat aan de vereisten beantwoordt van zowel biologische landbouw als hulpbronnenefficiëntie;

4.  benadrukt dat aan de vraag van de consument moet worden voldaan naar veilige voedingsmiddelen die zowel betaalbaar zijn als duurzaam geproduceerd;

5.  onderstreept dat het de ontwikkeling en gebruik van nieuwe, risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong ten goede zal komen als de beoordeling ervan op doelmatigheid en risico's, en op geschiktheid voor agrarisch gebruik in ecologisch, sanitair en economisch opzicht, zodanig geschiedt dat hun ontwikkeling en markttoegang niet worden belemmerd;

6.  wijst met nadruk op het belang van een maatschappelijke discussie over introductie van alternatieven voor conventionele pesticiden en van een ruimere keuze aan bestrijdingsmiddelen voor boeren en tuinders, zoals risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong en andere biologische beheersingsmethoden, om uit te komen bij oplossingen die het meest levensvatbaar zijn in termen van milieu, gezondheid en economie; benadrukt dat er voorlichting verstrekt en kennis verspreid moet worden over de noodzaak van duurzame gewasbescherming; spoort aan tot verdere research en innovatie op gebied van risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong;

7.  is ingenomen met het door de Raad bekrachtigde uitvoeringsplan om de beschikbaarheid van risicoarme gewasbeschermingsmiddelen te vergroten en de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijding in de lidstaten te versnellen; roept de lidstaten, de Commissie en de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het Middellandse Zeegebied (EPPO) op om op de uitvoering van dit plan toe te zien;

Onmiddellijke maatregelen

8.  dringt aan op de snelle goedkeuring van de bij het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders ingediende ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 wat betreft de criteria voor de goedkeuring van risicoarme werkzame stoffen; dringt er bij de Commissie op aan de criteria voortdurend te blijven actualiseren aan de hand van de meest recente wetenschappelijke kennis;

9.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de beoordeling, toelating en registratie van risicoarme gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong te versnellen, en daarbij de risicobeoordeling op hoog peil te houden;

10.  verzoekt de lidstaten het gebruik van biologische pesticiden met een laag risico op te nemen in hun nationale actieplannen inzake de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens;

11.  spoort de lidstaten aan tot uitwisseling van de informatie en de goede praktijken die de onderzoeksresultaten over plantenpestbestrijding opleveren, wat kan leiden tot alternatieve oplossingen die levensvatbaar zijn in termen van milieu, gezondheid en economie;

12.  verzoekt de Commissie de risicoarme substanties op te noemen die nu reeds op de markt zijn;

Herziening van de wetgeving inzake gewasbeschermingsmiddelen

13.  is verheugd over het initiatief dat de Commissie in 2016 in het kader van het REFIT-programma heeft genomen om Verordening (EG) nr. 1107/2009 aan een evaluatie te onderwerpen; benadrukt echter dat dit REFIT-initiatief niet mag leiden tot een verlaging van voedselveiligheids- en milieubeschermingsnormen; is zich ervan bewust dat de algehele herziening van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in combinatie met de REFIT-evaluatie ervan wel tien jaar in beslag kan nemen;

14.  benadrukt dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 moet worden herzien om de ontwikkeling, de toelating en het op de EU-markt brengen van biologische pesticiden met een laag risico te bevorderen; noemt als bezwaar dat het huidige toelatingsproces om gewasbeschermingsmiddelen op de markt te brengen minder gunstig uitwerkt voor biologische pesticiden met een laag risico; wijst erop dat het huidige registratieproces voor risicoarme basisstoffen soms de facto de vorm krijgt van een soort octrooi, waardoor het gebruik van een product op basis van diezelfde, maar in een andere lidstaat niet geregistreerde stof wordt bemoeilijkt;

15.  vraagt de Commissie om voor eind 2018 een specifiek wetsvoorstel voor te leggen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1107/2009, los van de algemene herziening in het kader van het REFIT-initiatief, met het oog op de invoering van een versnelde procedure voor de beoordeling, toelating en registratie van biologische pesticiden met een laag risico;

16.  wijst op de behoefte aan een definitie van een "gewasbeschermingsmiddel van biologische oorsprong", waaronder gewasbeschermingsmiddelen vallen met als werkzame stof een micro-organisme of een in de natuur voorkomend molecuul dat via een natuurlijk proces wordt verkregen of op dezelfde wijze als het natuurlijke molecuul is samengesteld, in tegenstelling tot "gewasbeschermingsmiddelen van synthetische chemische oorsprong", zijnde gewasbeschermingsmiddelen waarvan de werkzame stof een synthetisch molecuul is dat niet in de natuur voorkomt;

°

°  °

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.