Ontwerpresolutie - B8-0143/2017Ontwerpresolutie
B8-0143/2017

ONTWERPRESOLUTIE over de sluiting van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds

8.2.2017 - (2017/2525(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Gianni Pittella, Sorin Moisă namens de S&D-Fractie

Procedure : 2017/2525(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0143/2017
Ingediende teksten :
B8-0143/2017
Aangenomen teksten :

B8-0143/2017

Resolutie van het Europees Parlement over de sluiting van de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds

(2017/2525(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de voorgestelde overeenkomst tussen Canada en de Europese Unie over een Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA),

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds,

–  gezien de gemeenschappelijke verklaring van de 16e EU-Canadatop van 30 oktober 2016,

–  gezien het gezamenlijk uitleggingsinstrument bij de Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten van 27 oktober 2016,

–  gezien de 38 verklaringen voor de Raadsnotulen van 27 oktober 2016,

–  gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Canada[1],

–  gezien het eindverslag van de duurzaamheidseffectbeoordeling in verband met de CETA-onderhandelingen van juni 2011,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoordelijk handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497),

–  gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen[2],

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2015 met de aanbevelingen van het Europees Parlement aan de Commissie betreffende de onderhandelingen over het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap (TTIP)[3],

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten[4],

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten[5],

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en met name artikel 207, lid 3, artikel 218, artikel 168 en artikel 191 betreffende het voorzorgsbeginsel,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de onderhandelingen tussen de EU en Canada over een Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) zijn afgerond in oktober 2014 na zeven jaar van onderhandelingen, met definitieve ondertekening op 30 oktober 2016;

B.  overwegende dat CETA de eerste brede economische overeenkomst is van de EU met een sterk geïndustrialiseerde westerse economie, die EU-exporteurs nieuwe exportmogelijkheden biedt die de banen en de groei in de EU kunnen bevorderen; overwegende dat er een risico kan bestaan dat bepaalde gevoelige sectoren negatieve gevolgen ondervinden;

C.  overwegende dat de EU en Canada gelijkgezinde partners zijn die dezelfde fundamentele waarden delen, inclusief eerbiediging van de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en bescherming van gezondheid en veiligheid en van het milieu, alsmede culturele en taaldiversiteit en vrijheid en pluriformiteit van de media, die allemaal worden vermeld in de preambule van CETA;

D.  overwegende dat CETA zal zorgen voor de afschaffing van de tarieven voor 98,6 % van alle Canadese tarieflijnen en 98,7 % van de EU-tarieflijnen, met een ontmanteling van 100 % van de industriële tarieven; overwegende dat Canada na de inwerkingtreding van CETA 90,9 % zal elimineren van de tarieflijnen voor landbouw en dat de EU 93,8 % zal elimineren, waarbij een aantal gevoelige producten is opgenomen door middel van tariefcontingenten of volledig is uitgesloten en de EU haar importquota voor varkensvlees en hormoonvrij rundvlees zal verhogen; overwegende dat CETA de eerste keer zal zijn dat de Canadese provincies hun aanbestedingsmarkt zullen openstellen voor buitenlandse inschrijvers, dit alles met bijkomende mogelijkheden voor de EU; overwegende dat CETA het gebruik toestaat van milieu- en arbeidscriteria in overeenkomsten voor overheidsopdrachten;

E.  overwegende dat CETA de arbeidsmobiliteit zal vergroten door het gemakkelijker te maken voor bedrijven om personeel tijdelijk te verhuizen tussen de EU en Canada en door akkoorden inzake wederzijdse erkenning te bevorderen op basis waarvan gekwalificeerde professionals zowel kunnen werken in de EU als in Canada;

F.  overwegende dat de aanhoudende kritiek en het scepticisme bij de bevolking ten aanzien van de methode voor handelsbesprekingen hebben geleid tot nieuwe, hogere niveaus van transparantie in andere handelsovereenkomsten van de EU, met een grotere toegang tot documenten, periodieke verslaglegging over de onderhandelingen en betere communicatie; overwegende dat nog bijkomende verbeteringen moeten worden aangebracht; overwegende dat de CETA-onderhandelingen hebben getoond dat over handelsbesprekingen niet langer kan worden onderhandeld achter gesloten deuren;

G.  overwegende dat zowel het Canadese parlement als het Europees Parlement de onderhandelingen actief en regelmatig hebben gevolgd en vormgegeven en gedurende het hele proces ideeën hebben geformuleerd en op redenen voor bezorgdheid hebben gewezen op basis van feedback en interactie met burgers, vakbonden, kmo's en andere maatschappelijke groepen;

H.  overwegende dat de maatschappelijke organisaties betrokken zullen worden bij de besprekingen van de aspecten inzake duurzame ontwikkeling van de overeenkomst via het CETA-forum voor het maatschappelijk middenveld en overwegende dat bij de samenstelling van fora voor het maatschappelijk middenveld altijd een evenwichtige vertegenwoordiging moet worden bevorderd van de belanghebbenden en andere betrokken partijen; overwegende dat CETA een van de eerste EU-handelsovereenkomsten is die een verplichting omvat voor elke partij om rekening te houden met opmerkingen van de bevolking over met CETA verband houdende kwesties op het gebied van duurzame ontwikkeling;

I.  overwegende dat vrije handel en billijke handel een significante bijdrage leveren aan de welvaart en kunnen worden gebruikt als instrument om een agenda te bevorderen van sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling zowel in de EU als wereldwijd; overwegende dat CETA een mogelijkheid kan bieden voor de EU en haar lidstaten om in hun handelsovereenkomsten verder strenge gemeenschappelijke EU-normen te bevorderen, met name op het gebied van arbeidsrechten, milieubescherming, consumentenrechten en publiek welzijn; overwegende dat een mechanisme met sancties voor het aanpakken van schendingen niet in CETA is opgenomen, maar dat beide partijen zijn overeengekomen hier iets aan te doen via een vroegtijdige herziening;

J.  overwegende dat vrije handel als essentieel onderdeel van de mondialisering centraal stond in het publieke debat, waarbij het maatschappelijk middenveld zijn bezorgdheid uitsprak over de mogelijke negatieve gevolgen van CETA voor consumenten en het feit dat de meeste voordelen kunnen gaan naar bedrijven; overwegende dat uit verschillende studies die zijn gerealiseerd volgens verschillende methoden, uiteenlopende resultaten naar voren komen met betrekking tot de impact van CETA met betrekking tot de creatie van banen; overwegende dat in de EU de effectiviteit van de bestaande instrumenten die werknemers die hun baan verliezen als gevolg van de mondialisering, kunnen helpen om zich aan te passen aan nieuwe mogelijkheden en uitdagingen, inclusief door bilaterale handelsovereenkomsten als CETA, nog moet worden verbeterd en aangevuld met bijkomende mechanismen om op negatieve effecten te anticiperen;

K.  overwegende dat CETA de mogelijkheid intact laat van de EU en haar lidstaten om hun eigen wetten en verordeningen vast te stellen en toe te passen voor het realiseren van legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid zoals bescherming en bevordering van de volksgezondheid, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, openbare zeden, sociale en consumentenbescherming, persoonlijke levenssfeer, gegevensbescherming en bevordering van culturele diversiteit; overwegende dat de EU en Canada in het bijzonder aandacht hebben besteed aan de garantie dat de CETA-tekst en het gezamenlijk uitleggingsinstrument uitdrukkelijk hun gemeenschappelijke opvatting weerspiegelen dat regeringen en parlementen niet mag en niet zal worden belet om legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid na te streven;

L.  overwegende dat CETA een erkenning inhoudt van de rechten van de lidstaten op alle niveaus om overheidsdiensten te definiëren en te verlenen op gebieden als nationale gezondheidszorg, onderwijs, sociale diensten, huisvesting en watervoorziening; overwegende dat de EU en haar lidstaten het recht behouden om welke maatregel ook vast te stellen of welke wijziging ook aan te brengen met betrekking tot diensten die overheidsfinanciering of een andere vorm van overheidssteun ontvangen; overwegende dat het in zijn resolutie van 8 juni 2011 al van mening was dat het volgen van een aanpak met een negatieve lijst in CETA moet worden gezien als uitzondering en niet mag dienen als precedent voor toekomstige handelsbesprekingen; overwegende dat de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten van de WTO (GATS) gebaseerd is op een aanpak met een positieve lijst;

M.  overwegende dat er aanhoudende twijfel bestaat over de noodzaak van een mechanisme voor investeringsgeschillen tussen twee uitgerijpte democratieën; overwegende dat CETA oorspronkelijk een ad‑hocsysteem omvatte voor particuliere arbitrage (het zogeheten mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten (Investor-State Dispute Settlement, ISDS)), dat enorm publiek bekritiseerd werd, omdat het geen goed evenwicht omvatte tussen het beschermen van investeerders en het vrijwaren van de rechten en de mogelijkheid van de EU en de lidstaten om wetgeving vast te stellen in het publieke belang, en wegens het gebrek aan transparantie ervan en aan garanties met betrekking tot de onpartijdigheid en beroepsbekwaamheid van arbiters;

N.  overwegende dat het, zich aansluitend bij de S&D-Fractie in het Europees Parlement, die een voortrekkersrol speelde, het maatschappelijk middenveld en een bevolking die bezorgd was over het ISDS, eiste dat dit werd afgevoerd, met als resultaat het Commissievoorstel van september 2015 om het te vervangen door een stelsel van investeringsgerechten (Investment Court System, ICS); overwegende dat het ICS in CETA een grote stap vooruit is met betrekking tot de manier waarop investeringsgeschillen worden beslecht, door te voorzien in de instelling van een permanent gerechtshof met openbare rechters die willekeurig worden toegewezen voor elke zaak, een permanente beroepsinstantie, strikte voorschriften inzake belangenconflicten en een gedragscode die kan worden opgelegd door de president van het Internationaal Gerechtshof; overwegende dat bijkomende onderdelen van het ICS zo snel mogelijk moeten worden verbeterd vóór de definitieve kennisgeving van de inwerkingtreding van CETA overeenkomstig artikel 30, lid 7, alinea 2), zoals bijkomende verbeteringen met betrekking tot de benoeming van rechters en hun bezoldiging, een volledig reglement inzake ethisch gedrag en het sanctiemechanisme voor het geval dit reglement niet wordt nageleefd;

O.  overwegende dat CETA een aantal substantiële bepalingen over investeringsbescherming heeft verbeterd; overwegende dat versterkte transparantiebepalingen passende garanties bieden dat geschillen niet langer worden beslecht achter gesloten deuren; overwegende dat de herziene bepalingen inzake investeringsbescherming en het ICS die in CETA zijn opgenomen, in de plaats zullen komen van de acht bestaande bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten en Canada, waarover in het verleden bezorgdheid is gerezen door het gebrek aan transparantie en aan voldoende waarborgen met betrekking tot het recht van overheden om regelgeving vast te stellen en die het toxische ISDS-systeem omvatten;

P.  overwegende dat de expliciete erkenning van het recht regelgeving vast te stellen, dat oorspronkelijk alleen was opgenomen in de CETA-preambule, in de eindtekst is opgenomen om het risico te voorkomen van een zogeheten chilling effect op de regelgeving, waarbij overheden zich belemmerd voelen om legitieme overheidsmaatregelen te nemen en regelgeving vast te stellen om legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid te realiseren op gebieden als volksgezondheid, veiligheid, milieu, openbare zeden, sociale en consumentenbescherming en de bevordering van culturele diversiteit;

Q.  overwegende dat de Belgische nationale regering zich ertoe heeft verplicht het ICS te laten beoordelen door het Europees Hof van Justitie, om de verenigbaarheid ervan met de EU-wetgeving na te gaan;

R.  overwegende dat de Commissie naar verwachting formeel een mandaat zal vragen om onderhandelingen te starten over het multilateraal investeringsgerecht vóór eind 2017; overwegende dat de nationale parlementen hiermee rekening zullen houden bij hun beoordeling van CETA de komende jaren; overwegende dat het Europees Parlement een centrale rol moet spelen bij de vaststelling van het EU-standpunt gedurende deze onderhandelingen;

S.  overwegende dat de EU en Canada in CETA hun gemeenschappelijke streefdoel hebben bevestigd om samen met ander handelspartners de oprichting na te streven van een multilateraal investeringsgerecht en beroepsmechanisme; overwegende dat de EU en Canada op 13 december 2016 in Genève bijeen zijn gekomen met vertegenwoordigers van derde landen om gezamenlijk de oprichting voor te stellen van één permanent, multilateraal orgaan dat uitspraak doet over investeringsgeschillen, zodat verder afstand wordt genomen van het ad‑hocsysteem voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten dat momenteel onderdeel uitmaakt van ongeveer 3 200 investeringsverdragen die vandaag van kracht zijn; overwegende dat hierin ook onderzoek begrepen moet zijn van de mogelijkheid voor andere spelers om het multilaterale orgaan te gebruiken om investeerders aan te klagen;

T.  overwegende dat Canada zich ertoe heeft verplicht voort inspanningen te blijven leveren voor de ratificering en tenuitvoerlegging van alle essentiële overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), waarbij het drie IAO-verdragen heeft geratificeerd tijdens het onderhandelingsproces voor CETA; overwegende dat Canada een intern proces heeft gestart, dat evenwel nog niet voltooid is, voor de ratificering van verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen;

U.  overwegende dat 145 Europese geografische aanduidingen (GA) die tot nu toe grotendeels onbeschermd waren, op de Canadese markt beschermd zullen zijn, met de mogelijkheid van een verdere uitbreiding naar nieuwe GA, om een aantal van de meest gerenommeerde producten van de EU te beschermen, mogelijkheden te bevorderen voor kmo's en de consumenten te beschermen; overwegende dat CETA geen verandering inhoudt van de EU-wetgeving op het gebied van risicobeoordeling en vergunningsverlening, etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerd voedsel; overwegende dat het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) of chemische behandelingen in de EU controversieel blijven;

V.  overwegende dat het Gemengd Comité voor CETA, met de Canadese minister van Internationale Handel en de EU-commissaris voor Handel als covoorzitters, vertegenwoordigers zal samenbrengen van beide partners om op de toepassing en tenuitvoerlegging van de overeenkomst toe te zien en deze te faciliteren en toezicht te houden op de werkzaamheden van gespecialiseerde commissies en andere op grond van CETA opgerichte organen; overwegende dat de besluiten hiervan geen verplichting mogen vereisen of impliceren van de EU-instellingen om de EU-wetgeving aan te passen of te wijzigen; overwegende dat de prerogatieven van het Europees Parlement krachtens de EU-Verdragen volledig in acht moeten worden genomen; overwegende dat het Parlement passende mogelijkheden moet krijgen om de tenuitvoerlegging van CETA te onderzoeken, met name de besluiten van het Gemengd Comité;

1.  is van mening dat het EU-handelsbeleid moet bijdragen tot de creatie van behoorlijke banen, duurzame ontwikkeling, handhaving van de EU-normen, veiligstelling van de openbare diensten en eerbiediging van de democratische procedures, en tegelijk de exportmogelijkheden van de EU moet bevorderen; beschouwt de CETA-doelstellingen als een basis voor de ontwikkeling van een geleidelijke mondiale handelsagenda op grond van gedeelde waarden van de EU en Canada, inclusief bescherming van de mensenrechten en strenge normen inzake de bescherming van consumenten, werknemers en het milieu; wijst erop dat Canada en de EU zijn overeengekomen om het niveau van de arbeids- of milieubescherming niet af te zwakken of te verminderen om handel aan te moedigen of investering aan te trekken;

2.  betreurt het feit dat de CETA-tekst duidelijk is met betrekking tot de vraag of bestaande overheidsdiensten en diensten die eventueel ontstaan in de toekomst, niet onder de CETA-bepalingen vallen; is evenwel tevreden met de toezegging door alle partijen dat de EU en de overheden van haar lidstaten op alle niveaus het recht behouden om overheidsdiensten te definiëren, te verlenen en te reguleren, inclusief op gebieden als gezondheid, onderwijs, sociale diensten, huisvesting en watervoorziening; herinnert eraan dat CETA overheden niet verplicht diensten te privatiseren en hun ook niet belet diensten die eerder geprivatiseerd waren, weer eigendom van de staat te maken of weer onder overheidsbeheer of een andere vorm van overheidscontrole te brengen; is van mening dat het volgen van een aanpak met een positieve lijst, zoals in het kader van het GATS, in principe altijd te verkiezen is;

3.  merkt het engagement in CETA op met betrekking tot handel en duurzame ontwikkeling, inclusief engagementen inzake het realiseren van het hoogste beschermingsniveau voor de rechten van werknemers en het milieu; betreurt het feit dat een mechanisme met sancties niet in CETA is opgenomen; verwacht evenwel dat CETA tastbare positieve resultaten oplevert om maximale voordelen te realiseren voor werknemers en het milieu; verzoekt bijgevolg beide partijen tegen medio 2017 in te stemmen met een voorstel om de effectieve afdwingbaarheid van de CETA-bepalingen op het gebied van handel, arbeid en het milieu te vergroten, met name door de invoering van een passend sanctiemechanisme; onderstreept het feit dat de belanghebbenden, inclusief vakbonden, arbeidsorganisaties en milieuverenigingen, het grootste belang moeten hechten aan het beoordelen en evalueren van de tenuitvoerlegging van CETA, met name via het forum voor het maatschappelijk middenveld en binnenlandse adviesgroepen; benadrukt het feit dat de beoordeling en herziening van de arbeids- en milieunormen niet beperkt mag zijn tot de hoofdstukken die specifiek betrekking hebben op deze kwesties, maar dat in het kader hiervan op horizontale wijze moet worden gekeken naar deze en andere gebieden van de overeenkomst, bijvoorbeeld investering, handel in diensten, samenwerking op het gebied van regelgeving en overheidsopdrachten met betrekking tot arbeids- en milieunormen; verzoekt de lidstaten deze herzieningen van de bepalingen inzake handel en duurzame ontwikkeling ten volle te ondersteunen;

4.  merkt op dat Canada vooruitgang boek met het proces van de ratificering van IAO-verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen; erkent dat de belangrijkste principes van dit verdrag al zijn opgenomen in de Canadese arbeidswetten; verwacht evenwel dat het verdrag zo snel mogelijk wordt geratificeerd in zijn geheel en verzoekt de Raad de definitieve kennisgeving van de inwerkingtreding van CETA overeenkomstig artikel 30, lid 7, alinea 2), niet te verzenden tot Canada de ratificatieprocedure voor verdrag nr. 98 heeft voltooid;

5.  neemt kennis van het feit dat het in de EU-Verdragen vastgestelde voorzorgsbeginsel van de EU van toepassing blijft, zodat het recht gevrijwaard is van de EU en de lidstaten om hun fundamentele principes inzake regelgevingsactiviteiten toe te passen; hecht het grootste belang aan de verklaring van de Commissie over de bescherming van het voorzorgsbeginsel in CETA (verklaring nr. 7 van de verklaringen voor de Raadsnotulen), met name de verklaring dat "niets in de CETA de toepassing belet van het voorzorgsbeginsel in de Europese Unie als vervat in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie"; onderstreept krachtig het feit dat alle import uit Canada in de EU moet voldoen aan alle EU-normen; merkt op dat samenwerking op het gebied van regelgeving in CETA kan worden ondernomen op basis van vrijwilligheid; onderstreept het feit dat eventuele samenwerking het interne wetgevingsproces in de EU niet mag ondermijnen, inclusief passend overleg met de belanghebbenden in de EU, noch op welke manier ook de prerogatieven van het Parlement krachtens de EU-Verdragen mag aantasten;

6.  herinnert eraan dat CETA definities bevat van normen op het gebied van investeringsbescherming en een expliciete verwijzing naar het recht van overheden om regelgeving vast te stellen om legitieme doelstellingen van het overheidsbeleid te realiseren op gebieden als volksgezondheid en openbare veiligheid, milieu of openbare zeden, sociale en consumentenbescherming en de bevordering van culturele diversiteit; herinnert aan de expliciete erkenning door de partijen bij CETA dat, als een partij zo regelgeving vaststelt dat er negatieve gevolgen ontstaan voor een investering of dat er sprake is van interferentie met de verwachtingen of winsten van een investeerder, dit niet gelijkstaat met een schending van de normen op het gebeid van investeringsbescherming, zodat geen vergoeding vereist is; erkent evenwel dat het risico van een chilling effect op de regelgeving in CETA niet volledig geëlimineerd is; verzoekt de Commissie indien nodig ten volle gebruik te maken van de bindende interpretaties van de normen op het gebied van investeringsbescherming, om ervoor te zorgen dat de interpretatie de intentie weerspiegelt van de EU en Canada, die is opgenomen in het gezamenlijk uitleggingsinstrument, dat CETA er niet toe zal leiden dat buitenlandse investeerders gunstiger worden behandeld dan binnenlandse;

7.  vraagt dat het Europees Parlement volledig wordt betrokken bij alle fasen van de oprichting en toekomstige herzieningen van het ICS, inclusief de benoeming van rechters voor het gerecht en de beroepsinstantie, onder andere om hun onafhankelijkheid en bekwaamheid te garanderen en toezicht te houden op organisatorische aspecten als de bezoldiging van de rechters; verzoekt de Commissie en de Raad te garanderen dat het Parlement wordt betrokken bij het vaststellen van de gedetailleerde gedragsregels voor personen die kandidaat zijn voor een benoeming als lid van het gerecht of de beroepsinstantie en van het sanctiemechanisme voor het geval de gedragsregels niet worden nageleefd, om volledige eerbiediging van de onafhankelijkheid van hun rechterlijk ambt te garanderen; betreurt het feit dat de oprichting van het ICS, inclusief alle bovengenoemde kwesties, niet opgelost is vóór de voorlegging van de CETA-tekst aan het Europees Parlement met het oog op zijn instemming; verzoekt de lidstaten de handelwijze in verband met de tenuitvoerlegging van het ICS ten volle te ondersteunen;

8.  merkt op dat de Belgische nationale regering zich ertoe heeft verplicht het Europees Hof van Justitie te adiëren om de verenigbaarheid te laten nagaan van het ICS-systeem met de EU-wetgeving; verzoekt het Parlement schriftelijke opmerkingen overeenkomstig artikel 141, lid 4, van het Reglement over deze toekomstige rechtszaak in te dienen;

9.  is uiterst tevreden met het feit dat Canada ten volle de doelstelling heeft omarmd om tot een multilaterale oplossing te komen voor investeringsbescherming en dat het een nauwe partner van de EU is geworden met betrekking tot het actief bijdragen tot de realisatie hiervan, waarbij het doel is een einde te maken aan de incoherentie en de fragmentatie, met duizenden verschillende internationale investeringsovereenkomsten die momenteel wereldwijd van kracht zijn; beschouwt het nieuwe ICS dat in CETA is overeengekomen, als een springplank naar deze doelstelling en dringt erop aan de periode tot de volledige inwerkingtreding van de overeenkomst, tijdens welke het nieuwe systeem geen voorlopige toepassing krijgt, te gebruiken om alle maatregelen in te voeren die nodig zijn om op definitieve wijze de onafhankelijkheid van de publiek aangewezen rechters te vrijwaren en te zorgen voor passende regels op het gebied van ethiek;

10.  verzoekt de Commissie het Parlement geregeld op de hoogte te stellen over de voorlopige toepassing van CETA, door jaarlijks openbaar een gedetailleerd uitvoeringsverslag te presenteren, om ervoor te zorgen dat CETA doet wat beloofd is met betrekking tot de creatie van behoorlijke banen, bevordering van de arbeidsrechten en bescherming van het milieu; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om specifieke indicatoren vast te stellen teneinde te zorgen voor de monitoring van de tenuitvoerlegging van overeenkomsten als CETA en de effecten hiervan op de prestaties van verschillende EU-industrieën en -sectoren wat hun marktaandeel betreft;

11.  merkt op dat CETA een aantal gevoelige landbouwsectoren omvat, zoals runds- en varkensvlees door middel van tariefcontingenten; herinnert eraan dat in de studie van de Commissie over de cumulatieve economische effecten van toekomstige handelsakkoorden op de EU-landbouw is gewezen op de buitengewone gevoeligheid van deze producten en het feit dat zij moeten worden beschermd; verwacht dat in het kader van het EU-handelsbeleid de grootste aandacht wordt besteed aan de gevoeligheden van lokale producenten en familiale landbouw;

12.  herinnert eraan dat vele ontwikkelingslanden preferentiële tarieven van de EU en Canada genieten; verzoekt de Commissie daarom nauw toezicht te houden op en geregeld bij het Parlement verslag uit te brengen over de effecten die CETA kan hebben op ontwikkelingslanden, met name met betrekking tot mogelijke preferentie-erosie, verlegging van het handelsverkeer en het realiseren door de landen in kwestie van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie initiatieven te ondersteunen om de inclusie te bevorderen van ontwikkelingslanden in de mondiale waardeketens en de mogelijkheden die door toedoen van CETA worden geboden, gebruik makend van de hiervoor bedoelde ontwikkelingsinstrumenten, bijvoorbeeld Hulp voor handel;

13.  prijst de EU en Canada om hun gezamenlijke engagement om samen te werken en het voortouw te nemen met betrekking tot handelsgerelateerde milieukwesties in het kader van CETA, met name de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie het herzieningsmechanisme te gebruiken om bijkomende duidelijkheid te scheppen over concrete manieren om in het kader van CETA samen te werken, met name met betrekking tot broeikasgasemissiedoelstellingen, inclusief door gebruikmaking van een mechanisme met sancties;

14.  is van mening dat de essentiële transparantienormen met betrekking tot belastingregelingen bindend moeten zijn en moeten dienen als leidraad voor het handelsbeleid en de handelsovereenkomsten van de EU; roept de Commissie op in alle handels- en partnerschapsovereenkomsten clausules over goed fiscaal bestuur op te nemen en daarbij met name te verwijzen naar de naleving van de desbetreffende aanbevelingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op belastinggebied (bijvoorbeeld het BEPS-initiatief), en ervoor te zorgen dat handels- en partnerschapsovereenkomsten niet door bedrijven of tussenpersonen kunnen worden misbruikt om belasting te ontwijken of te ontduiken of om de opbrengsten van illegale activiteiten wit te wassen;

15.  eist dat in het aanstaande interinstitutioneel akkoord over internationale onderhandelingen aan het Parlement ongelimiteerde bevoegdheid wordt verleend om de tenuitvoerlegging van CETA te controleren, met name via het besluit van het Gemengd Comité;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de federale regering en het parlement van Canada en de provinciale en territoriale regeringen en parlementen van Canada.