Ontwerpresolutie - B8-0180/2017Ontwerpresolutie
B8-0180/2017

ONTWERPRESOLUTIE over de goedkeuring door de Commissie van het door Duitsland herziene plan voor invoering van een tolheffing

8.3.2017 - (2017/2526(RSP))

naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-0201/2017
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Karima Delli namens de Commissie vervoer en toerisme


Procedure : 2017/2526(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0180/2017
Ingediende teksten :
B8-0180/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0180/2017

Resolutie van het Europees Parlement over de goedkeuring door de Commissie van het door Duitsland herziene plan voor invoering van een tolheffing

(2017/2526(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het witboek van de Commissie getiteld "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem",

–  gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU[1],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2016 over een Europese Strategie voor emissiearme mobiliteit (COM(2016)0501),

–  gezien de goedkeuring door de Duitse Bundestag van het wetgevingsvoorstel "Entwurf eines Gesetzes zur Einführung einer Infrastrukturabgabe für die Benutzung von Bundesfernstraßen" en de "Zweites Gesetz zur Änderung des Kraftfahrzeugsteuergesetzes und des Versicherungsteuergesetzes" op 27 maart 2015,

–  gezien de goedkeuring door de Duitse Bundestag van de "Gesetz zur Einführung einer Infrastrukturabgabe für die Benutzung von Bundesfernstraßen" en de "Zweites Gesetz zur Änderung des Kraftfahrzeugsteuergesetzes und des Versicherungsteuergesetzes" op 8 mei 2015,

–  gezien de op 18 juni 2015 door de Commissie ingestelde inbreukprocedure vanwege de invoering van een nieuw systeem voor tolheffing voor particuliere voertuigen ("Pkw‑Maut") in Duitsland,

–  gezien het akkoord van 1 december 2016 tussen de voorzitter van de Commissie en het Duitse ministerie van Verkeer en Digitale Infrastructuur over een Duits systeem voor tolheffing voor auto's ("Pkw‑Maut"),

–  gezien Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen[2] en de aanstaande herziening daarvan in het kader van de initiatieven voor het wegvervoer van de Commissie in 2017,

–  gezien Richtlijn 2004/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer in de Gemeenschap[3] en de aanstaande herziening daarvan in het kader van de initiatieven voor het wegvervoer van de Commissie in 2017,

–  gezien het beginsel van non‑discriminatie, dat in artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vastgelegd is, en de EU‑wetgeving op grond waarvan discriminatie op basis van nationaliteit verboden is,

–  gezien de vraag aan de Commissie over de goedkeuring door de Commissie van het door Duitsland herziene plan voor invoering van een tolheffing (O‑000152/2016 – B8‑0201/2017),

–  gezien de door de Commissie vervoer en toerisme ingediende ontwerpresolutie,

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat momenteel wordt onderzocht of het geplande Duitse tolheffingssysteem voor voertuigen voor licht gebruik in overeenstemming is met de gevestigde EU-beleidsmaatregelen;

B.  overwegende dat een terugbetalingssysteem dat direct of indirect op nationaliteit gebaseerd is, discriminerend is, strijdig is met de basisbeginselen van de Europese Unie, de grensoverschrijdende mobiliteit belemmert en de Europese eengemaakte markt verzwakt;

C.  overwegende dat het geplande Duitse tolsysteem mogelijk strijdig is met de beginselen "non-discriminatie", "de gebruiker betaalt" en "de vervuiler betaalt";

D.  overwegende dat nationale tolsystemen, waarbij heffingen worden ingevoerd die direct of indirect op nationaliteit gebaseerd zijn, strijdig zijn met de EU-wetgeving;

E.  overwegende dat nationale tolsystemen vooral negatieve gevolgen hebben voor burgers in grensgebieden, omdat zij met verschillende tolsystemen en daaraan verbonden kosten te maken krijgen, en dat deze systemen de doorstroming van grensoverschrijdend verkeer bemoeilijken en onnodige obstakels voor verdere Europese integratie creëren;

F.  overwegende dat de daaruit voortvloeiende bijkomende administratieve last zal leiden tot meer kosten en mogelijk ondoorzichtige procedures, waardoor er minder bijkomende middelen voor investeringen in infrastructuur zullen zijn;

1.  erkent dat het vervoer een cruciale sector voor economische groei is, door efficiënte en betaalbare mobiliteit voor burgers en diensten binnen en buiten de Europese Unie te verzekeren;

2.  wijst erop dat de Commissie en de lidstaten moeten voorzien in toereikende investeringen voor vervoersinfrastructuur;

3.  moedigt de Commissie aan om reeds lang bestaande beleidsmaatregelen te implementeren, zoals onder andere bepaald is in het witboek over vervoer uit 2011;

4.  benadrukt dat heffingen voor het gebruik van wegeninfrastructuur een belangrijke rol kunnen spelen bij de modal shift en de financiering voor onderhoud en ontwikkeling van duurzame, veilige, betrouwbare, efficiënte en toekomstgerichte wegeninfrastructuur in de Europese Unie;

5.  benadrukt dat tolsystemen voor alle soorten motorvoertuigen elektronisch en op de afgelegde afstand gebaseerd moeten zijn, en moeten overeenstemmen met de beginselen "de gebruiker betaalt" en "de vervuiler betaalt", zoals vervat in EU‑beleidsmaatregelen en EU-wetgeving, teneinde de internalisering van externe kosten met betrekking tot wegvervoer te verzekeren;

6.  wijst erop dat de kwaliteit van de dienstverlening op wegeninfrastructuur beter moet, met name op het gebied van veiligheid, en dat de files aanzienlijk verminderd moeten worden;

7.  moedigt de Commissie aan om externe kosten van klimaatverandering en niet door een verzekering gedekte ongevallen te internaliseren in haar voorstellen voor nieuwe wetgeving, zoals de herziening van de "Eurovignet"-richtlijn; benadrukt bovendien dat wetgeving over internalisering van externe kosten van toepassing moet zijn op alle wegen, en oneerlijke concurrentie tussen de verschillende vervoersvormen moet uitsluiten;

8.  stelt vast dat een lopende inbreukprocedure tegen Duitsland, vanwege indirecte discriminatie op basis van nationaliteit, tot nader order is opgeschort, zonder grondige juridische onderbouwing, door middel van een informeel politiek akkoord tussen de voorzitter van de Commissie en het Duitse ministerie voor Verkeer en Digitale Infrastructuur;

9.  benadrukt dat de invoering van nationale tolsystemen geen belemmering mag vormen voor de toegang tot de markt, de groei, het concurrentievermogen en de flexibiliteit van exploitanten van vervoer en grensoverschrijdend vervoer in de EU, teneinde de verdere ontwikkeling en de integriteit van de Europese eengemaakte markt te verzekeren;

10.  roept de Commissie op om relevante informatie van het directoraat-generaal voor Mobiliteit en Vervoer (DG MOVE) over de analyse van de nieuwe maatregelen voor de "Pkw‑Maut" van de Duitse autoriteiten en de overeenstemming ervan met het EU‑recht te verstrekken en openbaar te maken;

11.  benadrukt dat het een basisvereiste voor niet-discriminerende tolheffingen is dat alle gebruikers voor het gebruik van eenzelfde weg dezelfde tol betalen; benadrukt dat elk nationaal tolheffingssysteem dat direct discrimineert op basis van nationaliteit of dat gecombineerd wordt met nationale belastingmaatregelen die uitsluitend onderdanen ten goede komen, bijvoorbeeld door een verminderde nationale voertuigenbelasting, zodat hoofdzakelijk buitenlandse gebruikers belast worden, niet in overeenstemming is met het beginsel van non-discriminatie, zoals vervat in artikel 18 VWEU; herinnert eraan dat de Commissie, als hoedster van de Verdragen, moet toezien op de correcte tenuitvoerlegging en toepassing van aangenomen wetgeving;

12.  roept de Commissie op om het Parlement het akkoord met de Duitse regering te tonen, en toelichting te geven bij de belangrijkste verschillen met de nationale wetgeving waarover bij het Hof een zaak loopt, en de redenen waarom het akkoord in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag en de EU‑wetgeving;

13.  is van oordeel dat het Duitse tolheffingssysteem ("Pkw‑Maut") van december 2016 nog steeds elementen bevat die strijdig zijn met de Unie-wetgeving en de fundamentele beginselen van de Verdragen, met name discriminatie op grond van nationaliteit;

14.  benadrukt de behoefte aan gemeenschappelijke regels aan de hand waarvan een coherent, eerlijk, niet-discriminerend en geharmoniseerd kader voor tolheffing voor alle soorten voertuigen in de Europese Unie vastgesteld kan worden;

15.  roept de Commissie op om de herziening van de wetgeving en het geharmoniseerde kader met betrekking tot het Eurovignet en de Europese elektronische tolheffingsdienst te beschouwen als een kans om een dergelijk kader vast te stellen, en om toe te zien op en stimulansen te geven voor een behoorlijke handhaving van deze wetgeving;

16.  wijst erop dat de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen een belangrijke rol speelt in het faciliteren van grensoverschrijdend vervoer, en dat lidstaten, wanneer zij alleen optreden, fragmentering creëren en een eengemaakte Europese vervoersruimte belemmeren;

17.  verzoekt de Commissie om alle wettelijke en technische details van het akkoord van 1 december 2016 tussen de voorzitter van de Commissie en het Duitse ministerie van Verkeer en Digitale Infrastructuur vrij te geven, en toelichting te geven bij alle relevante wettelijke en politieke aspecten met betrekking tot de vraag waarom het akkoord van 1 december 2016, dat nog steeds geen bijkomende last voor Duitse gebruikers oplegt en dus een indirecte discriminatie op basis van nationaliteit in stand houdt, geacht wordt een toereikende basis te zijn voor de opschorting van de inbreukprocedure tegen Duitsland, die ingesteld werd op basis van exact dezelfde bezorgdheden inzake discriminatie, en verzoekt om het Parlement hierover naar behoren te informeren;

18.  verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op dit proces;

19.  roept de Commissie op om het Parlement te betrekken bij elke stap van de procedure, door middel van een gestructureerde dialoog;

20.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.