Ontwerpresolutie - B8-0336/2017Ontwerpresolutie
B8-0336/2017

ONTWERPRESOLUTIE over het vluchtelingenkamp in Dadaab

15.5.2017 - (2017/2687(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Marie-Christine Vergiat, Marina Albiol Guzmán, Patrick Le Hyaric, Younous Omarjee, Tania González Peñas, Miguel Urbán Crespo, Lola Sánchez Caldentey, Xabier Benito Ziluaga, Estefanía Torres Martínez, Paloma López Bermejo, Merja Kyllönen, Sabine Lösing, Barbara Spinelli, Maria Lidia Senra Rodríguez, Javier Couso Permuy, Dimitrios Papadimoulis, Stelios Kouloglou, Neoklis Sylikiotis, Takis Hadjigeorgiou namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2017/2687(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0336/2017
Ingediende teksten :
B8-0336/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0336/2017

Resolutie van het Europees Parlement over het vluchtelingenkamp in Dadaab

(2017/2687(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–  gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van juni 1981,

–  gezien het VN-Verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen, waarbij Kenia partij is,

–  gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

–  gezien de verklaring van Nairobi van de buitengewone intergouvernementele autoriteit voor de ontwikkeling van Oost-Afrika (IGAD) van 25 maart 2017 over duurzame oplossingen voor de Somalische vluchtelingen en de herintegratie van gerepatrieerden in Somalië,

–  gezien de VN-verklaring van New York van 19 september 2016 over vluchtelingen en migranten,

–  gezien het gezamenlijk communiqué van de tripartiete ministeriële commissie voor de vrijwillige terugkeer van Somalische vluchtelingen in Kenia van 25 juni 2016,

–  gezien het resultaat van de top van Valletta over migratie van 15 november 2015,

–  gezien de verklaring van de ministeriële conferentie over het proces van Khartoem van 28 november 2014,

–  gezien de tripartiete overeenkomst tussen de regering van Somalië, de regering van Kenia en het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) van november 2013 betreffende vrijwillige terugkeer,

–  gezien het speciale EU-noodfonds voor Afrika,

–  gezien het mondiaal pact van de VN inzake gedeelde verantwoordelijkheid voor vluchtelingen,

–  gezien de humanitaire hulp van de EU voor respons op de vluchtelingenkwestie in Kenia,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Kenia, met name die van 30 april 2015,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Hoorn van Afrika ondanks zijn enorme natuurlijke hulpbronnen een van de armste regio's ter wereld is; overwegende dat de voedselzekerheid er uitermate precair is en dat miljoenen mensen in deze regio ondervoed zijn en worden bedreigd door hongersnood;

B.  overwegende dat de landen in de regio momenteel worden getroffen door de ergste droogte van de afgelopen zestig jaar, wat de voedselcrisis in Ethiopië, Kenia, Somalië en Jemen nog heeft verergerd en zou kunnen leiden tot een grootschalige hongersnood; overwegende dat Kenia lijdt onder terugkerende droogte, hoofdzakelijk in de dorre en halfdorre gebieden in het noorden van het land waar 5,5 miljoen mensen wonen, hoofdzakelijk kleine veehouders die zich in een bijzonder kwetsbare situatie bevinden en chronische armoede kennen; overwegende dat de klimaatverandering een verwoestend effect heeft op het herdersbestaan, de nomadische levenswijze van een groot aantal mensen in de regio;

C.  overwegende dat Kenia de grootste economie in Oost-Afrika is, maar dat het ondanks zijn aanzienlijke natuurlijke hulpbronnen een van de laatste plaatsen bekleedt in de menselijke ontwikkelingsindex; overwegende dat de meerderheid van de Keniaanse bevolking onder de armoedegrens leeft; overwegende dat de Keniaanse economie met aanhoudende problemen kampt vanwege de monopolisering van de natuurlijke hulpbronnen door een minderheid; overwegende dat kleine landbouwbedrijven 94,8 % van alle Keniaanse landbouwbedrijven vertegenwoordigen, maar dat zij slechts toegang hebben tot 11,7 % van de landbouwgrond in het land; overwegende dat Afrika onlangs een golf van landroof heeft gekend waarbij miljoenen hectaren vruchtbare landbouwgrond in handen van grote bedrijven zijn terechtgekomen, waardoor tienduizenden landbouwgemeenschappen van hun bestaansmiddelen zijn beroofd; overwegende dat thee, koffie, rozen, anjers, bonen, erwten, avocado's, nijlbaars en tonijn de belangrijkste landbouwproducten zijn die Kenia naar de EU uitvoert; overwegende dat in Kenia 500 000 hectare grond wordt gebruikt voor de productie van biobrandstoffen door bedrijven uit Canada, Japan en België, met alle gevolgen van dien voor het milieu en de lokale gemeenschappen;

D.  overwegende dat Somalië sinds de Amerikaanse interventie van 1992 (operatie "Restore Hope") oorlogsgebied is; overwegende dat het conflict tussen Somalië, Ethiopië en Kenia voor een groot deel te verklaren is door de grenzen die de koloniale machten hebben getrokken, waarbij de Somalische bevolking hoofdzakelijk over deze drie landen werd verdeeld, wat heeft geleid tot verschillende conflicten, zoals de afslachting van enkele duizenden Kenianen van Somalische origine door het Keniaanse leger in de jaren 1980;

E.  overwegende dat in het mondiaal actieplan van Nairobi, dat op 26 maart 2017 is aangenomen tijdens de top van de IGAD (Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit), wordt benadrukt dat de droogte en de gewapende conflicten de twee redenen waren voor de ontheemding in de regio;

F.  overwegende dat de vele bij de burgeroorlog betrokken partijen, het ontbreken van bestuur in Somalië, het verlies van hun inkomen voor de Somalische vissers, de piraterij voor de kust van Somalië, de spanningen tussen Sudan en Zuid-Sudan, tussen Ethiopië, Eritrea en Somalië en tussen Eritrea en Djibouti, de deelname van Kenia en andere buurlanden aan de troepen van de Afrikaanse Unie in Somalië, de inmenging en interventie van externe partijen, en de economische en geostrategische belangen van de EU en andere westelijke partijen allemaal factoren zijn die ertoe bijdragen dat de Hoorn van Afrika één van de meest door conflicten getroffen regio's ter wereld is; overwegende dat veel actoren het VN-wapenembargo hebben geschonden;

G.  overwegende dat de Hoorn van Afrika, met bijna 250 miljoen inwoners en een snel groeiende bevolking, het grootste aantal intern ontheemde personen en vluchtelingen in Afrika herbergt en een van de grootste aantallen ter wereld; overwegende dat er op 31 maart 2017 in Kenia 486 037 door het UNHCR geregistreerde vluchtelingen en asielzoekers waren;

H.  overwegende dat het vluchtelingencomplex in Dadaab in 1991 is gebouwd als tijdelijke opvanglocatie voor ongeveer 90 000 personen die een onderkomen zoeken en op de vlucht zijn voor vervolging, geweld en instabiliteit in de Oost-Afrikaanse regio, met name slachtoffers van de burgeroorlog in Somalië; overwegende dat in 2011 de toename van conflicten en plaatselijke hongersnood miljoenen mensen ertoe hebben aangezet Somalië te verlaten, wat heeft geleid tot de massale komst van vluchtelingen naar Dadaab, waar meer dan 308 000 geregistreerde Somaliërs momenteel in een vluchtelingenkamp verblijven; overwegende dat Dadaab volgens ramingen van de VN momenteel een bevolking van ongeveer 260 000 personen telt, waarvan 95 % afkomstig is uit Somalië en 60 % jonger is dan 18 jaar; overwegende dat het complex momenteel bestaat uit vijf verschillende zones met diverse bevolkingsgroepen en een oppervlakte van 50 vierkante kilometer, waarvan de kampen Hagadera, Dagahaley en Ifo de oudste en dichtstbevolkte zijn;

I.  overwegende dat de situatie van de Somalische vluchtelingen al meer dan drie decennia aansleept, waarbij er sprake is van een derde generatie vluchtelingen die in ballingschap is geboren; overwegende dat bijna één miljoen Somaliërs als ontheemden in de regio leven, en dat er in Somalië zelf ook nog eens 1,1 miljoen ontheemden zijn; overwegende dat Somalië een van de vijf landen is vanwaar sinds vijftien jaar de meeste vluchtelingen afkomstig zijn, met momenteel 1,1 miljoen geregistreerde vluchtelingen, waarvan meer dan 80 % is ondergebracht in de Hoorn van Afrika en Jemen;

J.  overwegende dat na de terreuraanslag op de universiteit van Garissa in april 2015, de vicepresident van het land, William Ruto, de VN een ultimatum heeft gesteld en de Mensenrechtenraad onder druk heeft gezet om het vluchtelingenkamp in Dadaab binnen de drie maanden te sluiten, en dat, indien dit niet zou gebeuren, Kenia het kamp zelf zou sluiten; overwegende dat de Mensenrechtenraad ervoor heeft gewaarschuwd dat de sluiting van het kamp "extreme humanitaire en praktische gevolgen" zou hebben; overwegende dat het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen verbiedt vluchtelingen terug te sturen naar gebieden waar hun leven of vrijheid wordt bedreigd; overwegende dat eveneens is voorgesteld een scheidingsmuur tussen Somalië en Kenia op te trekken;

K.  overwegende dat Kenia in mei 2016 zijn departement voor vluchtelingenzaken, dat belast was met de registratie van vluchtelingen, heeft opgeheven, met als gevolg dat tienduizenden personen niet geregistreerd zijn; overwegende dat de Keniaanse regering op 6 mei 2016 heeft aangekondigd Dadaab "zo spoedig mogelijk" te sluiten, waarbij ze zich beroept op veiligheidsredenen en op het feit dat er komaf moet worden gemaakt met de aanslepende situatie van vluchtelingen in de regio;

L.  overwegende dat de Keniaanse autoriteiten vervolgens, met de steun van de leiding van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, zijn overgegaan tot de versnelde uitvoering van een van 2013 daterend programma voor "vrijwillige" repatriëring; overwegende dat tal van ngo's en internationale actoren het feit hebben aangeklaagd dat Kenia het repatriëringsprogramma voor de Somalische vluchtelingen heeft opgezet in een klimaat van angst en desinformatie en dat dit niet voldeed aan de internationale normen inzake de vrijwillige terugkeer van vluchtelingen; overwegende dat de Somalische autoriteiten van Jubaland in augustus 2016 te kampen hadden met een toevloed aan vluchtelingen die terugkeerden naar de regionale hoofdstad Kismaayo; overwegende dat volgens de UNHCR 70 % van de betrokkenen kinderen waren;

M.  overwegende dat de Keniaanse regering in november 2016 heeft aangekondigd dat de sluiting op verzoek van de internationale gemeenschap "om humanitaire redenen" met zes maanden zou worden uitgesteld tot mei 2017; overwegende dat het Hooggerechtshof van Nairobi op 9 februari 2017, naar aanleiding van een verzoekschrift van twee Keniaanse mensenrechtenorganisaties (de Keniaanse nationale mensenrechtencommissie en Kituo Cha Sheria), heeft gesteld dat het besluit van de Keniaanse regering om het kamp in Dadaab te sluiten discriminerend is en neerkomt op een collectieve, willekeurige en onevenredige bestraffing;

N.  overwegende dat de sluiting van Dadaab gevolgen zou hebben voor alle buurlanden, in de eerste plaats Ethiopië, dat momenteel 245 000 Somalische vluchtelingen opvangt;

O.  overwegende dat de steeds grotere schaarste aan middelen en de daling van internationale donoren directe gevolgen hebben voor de situatie van de vluchtelingen in Dadaab, met name minder voedsel en een tekort aan medische zorg en diensten, opleiding en onderwijs;

P.  overwegende dat de UNHCR in maart 2017 heeft geraamd dat er 215 200 000 dollar nodig was om de 486 037 ontheemden in Kenia naar behoren te kunnen "beheren"; overwegende dat momenteel slechts 15 % van de benodigde middelen is opgehaald; overwegende dat de UNHCR ervan uitgaat dat er gezien de geopolitieke situatie in de regio nog eens 27 598 nieuwe vluchtelingen zullen aankomen;

Q.  overwegende dat onderwijs, geletterdheid, vrouwenrechten, sociale rechtvaardigheid en een eerlijke verdeling van de overheidsinkomsten over de hele samenleving, het terugdringen van de ongelijkheid en de strijd tegen corruptie essentiële elementen zijn voor de bestrijding van fundamentalisme, geweld en intolerantie;

R.  overwegende dat tussen 2014 en 2020 de EU 435 miljoen euro zal verstrekken aan Kenia; overwegende dat de EU de grootste financiële bijdrage levert aan de missie van de Afrikaanse Unie in Somalië (Amison), via het steunfonds voor Afrika; overwegende dat de EU meerdere civiele en militaire operaties in de regio uitvoert, zoals de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) in het kader van het GVDB (sinds 2012), de militaire operatie van de Europese Unie om bij te dragen aan het ontmoedigen, het voorkomen en het bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust (EU NAVFOR) (sinds 2008), of de militaire missie van de Europese Unie om de Somalische veiligheidstroepen te helpen opleiden (EUTM Somalia) (sinds 2010); overwegende dat de Verenigde Staten de marinebasis in Manda Bay in Kenia gebruiken; overwegende dat de NAVO en de VS in de regio destabiliserende acties verrichten;

1.  maakt zich ernstige zorgen over de situatie van de vluchtelingen in de Hoorn van Afrika, met name in Kenia en in het vluchtelingenkamp in Dadaab; is ingenomen met het arrest van het Hooggerechtshof van Nairobi, waarin wordt gesteld dat "het besluit van de regering van de Republiek Kenia om het vluchtelingenkamp in Dadaab te sluiten … ongeldig en onwettig is"; dringt er bij de autoriteiten van het land op aan dit arrest te eerbiedigen;

2.  benadrukt dat, zolang de instabiliteit in de bredere regio blijft duren, de vluchtelingen niet naar huis zullen kunnen terugkeren; benadrukt tevens dat een regionale respons noodzakelijk is om een blijvende bescherming van de vluchtelingen in het kamp in Dadaab, en meer in het algemeen van alle vluchtelingen in het land, te waarborgen;

3.  is uiterst verontrust over de strategie voor "vrijwillige terugkeer" sinds 2013; dringt aan op de bekendmaking van alle feiten omtrent mogelijke "intimidatie-, schrik- en desinformatiepogingen", met inbegrip van de rol van het UNHCR bij de uitvoering van dit beleid;

4.  neemt kennis van de goedkeuring van het mondiale en regionale actieplan van Nairobi, dat voorziet in een geleidelijke sluiting van de kampen "zodat vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot werkgelegenheid en diensten in hun gastland en zich vrij kunnen verplaatsen"; benadrukt dat het belangrijk is dat deze sluiting gebeurt met volledige eerbiediging van de mensenrechten en dat dit niet leidt tot een verdere verslechtering van de levensomstandigheden van de betrokken personen;

5.  benadrukt dat de groeiende armoede, de slechtere economische vooruitzichten, de toenemende ongelijkheid en de beperkte onderwijskansen het aantal werklozen sterk heeft doen stijgen, waardoor een sociaal-economische context ontstaat die gunstig is voor de ontwikkeling van terrorisme; stelt daarnaast met bezorgdheid vast dat de Somalische en Keniaanse overheid in veel regio's geen enkele essentiële openbare dienst aan de bevolking verlenen, zoals de distributie van water, waterzuivering, gezondheidszorg of onderwijs; dringt er bij de Keniaanse en de Somalische autoriteiten op aan de sociaal-economische situatie aan te pakken en de verslechtering van de levensstandaard tegen te gaan en zo te zorgen voor sociale rechtvaardigheid;

6.  verzoekt de EU de nodige humanitaire noodhulp vrij te maken om enerzijds het hoofd te bieden aan de situatie van de vluchtelingen en anderzijds de hongersnood in de regio aan te pakken; verzoekt de EU het aandeel van de officiële ontwikkelingshulp dat bestemd is voor landbouw te verhogen, alsook de officiële ontwikkelingshulp voor investeringen in kleine, duurzame landbouwbedrijven en nomadische veeteelt, om ervoor te zorgen dat kleine boeren toegang krijgen tot land, waardoor ook de lokale markt wordt versterkt, de voedselsoevereiniteit in de Hoorn van Afrika te waarborgen en bij te dragen aan het regenereren van de wateren voor de kust van de Hoorn van Afrika om de middelen van bestaan van vissers en hun gezinnen te waarborgen;

7.  verzoekt met klem dat ontwikkelingshulp niet wordt geïnstrumentaliseerd voor het sluiten of bewaken van grenzen of voor het waarborgen van de terugname van migranten; vraagt dat de hulp van de Unie en haar lidstaten voor de Hoorn van Afrika prioritair wordt ingezet voor het oplossen van de problemen in verband met de enorme ongelijkheid, de armoede, de chronische ondervoeding, de toegang tot gezondheidszorg en openbare diensten, met name op het gebied van geboorteregeling en reproductieve gezondheid, alsook de verwezenlijking van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; vraagt tevens dat meer voedselhulp wordt toegekend en dat prioritair wordt ingekocht bij plaatselijke producenten; is sterk gekant tegen het gebruik van het EOF voor de opleiding van rechtshandhavings- of militaire krachten;

8.  is tegen elke poging tot externalisering van het migratiebeleid van de Unie naar derde landen; hekelt het feit dat het proces van Khartoem, waarbij Kenia en Somalië belanghebbenden zijn, op geen enkele wijze toelaat de diepere oorzaken van migratie aan te pakken; is van mening dat dit beleid in strijd is met het recht op vrij verkeer, het asielrecht en, meer in het algemeen, met de rechten van migranten zoals die in de internationale verdragen zijn vastgelegd;

9.  verzoekt de EU en haar lidstaten hun hulp in de vorm van giften te verstrekken en niet in de vorm van leningen, teneinde de schuldenlast niet te verzwaren; betreurt dat talrijke lidstaten van de Unie de doelstelling om 0,7 % van hun bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingshulp te besteden, niet hebben verwezenlijkt en dat sommige lidstaten het voor ontwikkelingshulp bestemde percentage hebben verlaagd; betreurt de dalende deelname van de lidstaten aan voedselhulpprogramma's;

10.  is zeer kritisch over de rol van de verschillende westerse interventies in de afgelopen jaren, die hebben bijgedragen tot de radicalisering van bepaalde bevolkingsgroepen in de Hoorn van Afrika; benadrukt dat dergelijk beleid terrorisme bevordert in plaats van het tegen te gaan; uit zijn bezorgdheid over het feit dat het Europese anti-terreurbeleid te veel belang hecht aan militaire "oplossingen", wat zich vertaalt in de talloze militairebijstandsprogramma's voor de landen in de Hoorn van Afrika; benadrukt dat de conflicten in deze regio niet met militaire middelen kunnen worden opgelost;

11.  verzoekt de EU en de internationale gemeenschap met de Afrikaanse landen en met regionale en internationale actoren samen te werken om de conflicten enkel met vreedzame middelen op te lossen, met name door de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken; verzoekt de EU een nieuw kader voor de betrekkingen met Kenia en alle Afrikaanse landen te scheppen op basis van niet-inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden en eerbiediging van hun soevereiniteit, met als doel de ontwikkeling van naburige regio's te ondersteunen en werkgelegenheid en onderwijs te bevorderen, en niet op basis van "associatieovereenkomsten" die vooral bedoeld zijn om vrijhandelszones in te stellen die de belangen van grote westerse bedrijven dienen;

12.  verklaart nogmaals dat de activiteiten van Europese bedrijven die in derde landen werkzaam zijn volledig in overeenstemming moeten zijn met de internationale mensenrechtennormen; roept de lidstaten er daarom toe op te controleren of bedrijven die onder hun nationale wetgeving vallen de mensenrechten en de sociale, gezondheids- en milieunormen waaraan zij zijn onderworpen niet veronachtzamen wanneer zij zich in een derde land vestigen of daar hun activiteiten ontplooien; verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen tegen Europese bedrijven die deze normen niet naleven of die de slachtoffers van mensenrechtenschendingen waarvoor zij direct of indirect verantwoordelijk zijn geen behoorlijke schadevergoeding bieden;

13.  verzoekt de Keniaanse regering en de regeringen van de landen van oorsprong van delfstofwinningsbedrijven deze bedrijven te verplichten goede praktijken op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en participatie van de burgers vast te stellen, en de corruptie in de winningsindustrie te bestrijden;

14.  is van mening dat de bestrijding van landroof door multinationals, met name Europese, van cruciaal belang is om de bevolking behoorlijke levensomstandigheden te bieden en te streven naar voedselsoevereiniteit in de landen in de Hoorn van Afrika; dringt er dan ook op aan dat hierover een centrale en gerichte dialoog wordt gevoerd tussen de EU en de landen in de Hoorn van Afrika;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de Raad, de lidstaten van de EU, de landen in de Hoorn van Afrika, het Pan-Afrikaanse Parlement en de leden van de algemene vergadering van de Verenigde Naties.