Ontwerpresolutie - B8-0446/2017Ontwerpresolutie
B8-0446/2017

ONTWERPRESOLUTIE over het werken aan een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa

28.6.2017 - (2017/2732(RSP))

naar aanleiding van vraag met verzoek om mondeling antwoord B8-0319/2017
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Reinhard Bütikofer namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0440/2017

Procedure : 2017/2732(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0446/2017
Ingediende teksten :
B8-0446/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8-0446/2017

Resolutie van het Europees Parlement over het werken aan een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa

(2017/2732(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 9, 151, 152, 153, leden 1 en 2, 191, 192, 193 en 173,

–  gezien de artikelen 14, 27 en 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld "Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid" (COM(2010)0682),

–  gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid in een tijd van mondialisering[1],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 met als titel "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel" (COM(2012)0582),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 januari 2014 getiteld "Voor een heropleving van de Europese industrie" (COM(2014)0014),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2014 over de herindustrialisering van Europa ter bevordering van concurrentievermogen en duurzaamheid[2],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld "Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid" (COM(2015)0497),

–  gezien zijn resolutie van 5 oktober 2016 over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken[3],

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 15 december 2016,

–  gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie[4],

–  gezien de conclusies van de Raad van 29 mei 2017 over een toekomstige EU-strategie voor het industriebeleid,

–  gezien de vraag aan de Commissie over "Werken aan een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa" (O-000047/2017 – B8-0319/2017),

–  gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese industrie wereldleider is in tal van industriële sectoren, goed is voor meer dan de helft van de uitvoer van de EU en ongeveer 65 % van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) en meer dan 50 miljoen arbeidsplaatsen levert door middel van directe en indirecte werkgelegenheid, 20 % van alle banen in de Unie;

B.  overwegende dat de Europese industrie haar capaciteit moet handhaven om te investeren in Europa en om sociale en ecologische uitdagingen aan te pakken en een leider moet blijven op het vlak van sociale en milieuverantwoordelijkheid;

C.  overwegende dat 65 % van de bedrijfsuitgaven voor O&O voor rekening van de be- en verwerkende industrie komt en dat de versterking van de industriële basis van de EU dan ook essentieel is om deskundigheid en knowhow in de EU te houden;

D.  overwegende dat in het licht van de mondiale uitdagingen, zoals de klimaatverandering, het van essentieel belang is energie- en hulpbronnenefficiëntie en de circulaire economie centraal te plaatsen in de vernieuwing van de Europese industrie, indien deze in de toekomst concurrerend wilt blijven;

E.  overwegende dat een ambitieus innovatiebeleid, dat de productie van kwalitatief hoogwaardige, innovatieve, energie-efficiënte producten stimuleert en dat duurzame productieprocessen bevordert, de EU in staat zal stellen succesvol te zijn in een concurrerende mondiale context;

F.  overwegende dat eerlijke handel in industriële producten aan hoge normen op het gebied van de rechten van werknemers en van het milieu moet voldoen, zowel in de EU als in derde landen;

G.  overwegende dat investeringen in hernieuwbare energie, in energie- en hulpbronnenefficiëntie en in de circulaire economie een belangrijke motor zijn voor investeringen in industriële producten, waardoor een opwaartse spiraal kan worden gecreëerd;

H.  overwegende dat de arbeidsproductiviteit de afgelopen decennia veel meer is toegenomen dan de hulpbronnenproductiviteit, terwijl uit ramingen blijkt dat arbeidskosten minder dan 20 % van de productiekosten vertegenwoordigen, terwijl hulpbronnen 40 % uitmaken;

I.  overwegende dat alleen al de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen in de periode tot 2020 vijf miljoen rechtstreekse banen en nog veel meer onrechtstreekse werkgelegenheid kunnen genereren;

J.  overwegende dat innovatie en investeringen in O&O, banen en vernieuwing van vaardigheden van essentieel belang zijn voor concurrentievermogen en duurzaamheid;

K.  overwegende dat de landen met het grootste innoverend vermogen die landen zijn die over een duidelijke industriestrategie beschikken; overwegende dat de landen en sectoren met de grootste hulpbronnenefficiëntie tegelijkertijd de meest concurrerende zijn;

L.  overwegende dat een exclusieve focus op financieel rendement en kapitaalrentabiliteit op de korte termijn, in de industriële productie alsmede vanuit het oogpunt van een openbaar goed, nadelig is geweest voor innovatie, investeringen in O&O, werkgelegenheid, lonen en vernieuwing van vaardigheden;

M.  overwegende dat de groene sector tijdens de recessie een van de belangrijkste scheppers van werkgelegenheid in Europa was, en verder overwegende dat ondernemingen die over een langetermijnplan beschikken om in de groene economie te werken voor banen zorgen die beter bestand zijn tegen de huidige externe effecten van de geglobaliseerde economie;

N.  overwegende dat het potentieel voor meer nieuwe groene banen niet ten volle kan worden benut als gevolg van een vaardighedentekort en -mismatch, dat onder meer toe te schrijven is aan verschillen tussen curricula met betrekking tot duurzaamheid, tekortkomingen in bepaalde sectoren en te weinig studenten met vaardigheden op de gebieden wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en informatietechnologie;

O.  overwegende dat werknemers tijdig moeten worden voorbereid op een omslag naar een hulpbronnenefficiënte, klimaatvriendelijke economie met een zeer groot werkgelegenheidspotentieel;

P.  overwegende dat vrouwelijke ondernemers 31 % van de Europese zelfstandigen vertegenwoordigen en 30 % van de startende ondernemers; overwegende dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de meeste wetenschappelijke, technische en managementfuncties en in hogere posities;

Het aanzwengelen van de reële economie door middel van een duurzaam herindustrialiseringsbeleid

1.  onderstreept de essentiële rol van de industrie als drijvende kracht voor innovatie, duurzaamheid en het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid in Europa; benadrukt dat de industriële basis van de EU moet worden gemoderniseerd en herinnert aan het streefdoel van de EU, namelijk dat 20 % van het bbp van de Unie tegen 2020 gebaseerd moet zijn op industrie;

2.  is ervan overtuigd dat de Europese industrie moet worden gezien als een strategische troef voor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de EU; benadrukt dat de EU alleen met een veerkrachtige industrie en een toekomstgericht industriebeleid de toekomende uitdagingen zal kunnen aanpakken, met inbegrip van de toenemende druk van de globalisering op verschillende sectoren van de Europese industrie, de strijd tegen de klimaatverandering, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen en de noodzaak voor de overgang naar duurzaamheid;

3.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om een gemeenschappelijk en alomvattend industriebeleid voor de EU, dat medio 2018 moet worden voorgesteld, onder meer op basis van de digitalisering en de overgang naar duurzaamheid en naar een op hernieuwbare energie gebaseerde, energie- en hulpbronnenefficiënte economie;

4.  is van oordeel dat dit beleid gebaseerd moet zijn op heldere doelen en indicatoren – met inbegrip van ambitieuze doelstellingen inzake hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, hulpbronnen- en klimaatdoelstellingen – en op een levenscyclus- en cirkeleconomiebenadering; onderstreept dat dit beleid tevens een slimme mix van maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde moet omvatten, teneinde de economie van de EU weer een lokaler karakter te geven en de industrie veerkrachtiger en minder afhankelijk van hulpbronnen te maken;

5.  onderstreept de rol van kmo's als ruggengraat van de industrie in de EU, en herhaalt dat moet worden gestreefd naar een EU-industriebeleid dat aangepast is aan kmo's; onderstreept tevens dat de administratieve lasten moeten worden verminderd, met name voor kmo's, zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan de vaststelling en handhaving van de hoogste normen voor consumenten en werknemers en voor gezondheids- en milieubescherming;

6.  pleit voor een alomvattend EU-industriebeleid waarin hoge prioriteit wordt verleend aan de versterking van de waardeketens van de EU en de integratie van alle regio's van de EU in het netwerk van een gerevitaliseerde industrie in de EU;

7.  pleit ervoor dat het industriebeleid van de EU investeringen stimuleert in de richting van creativiteit, vaardigheden, innovatie en duurzame technologieën en oplossingen, en is van mening dat het moet worden begeleid door investeringen in oplossingen voor duurzame energie, infrastructuur voor het openbaar vervoer en slimme inzet van ICT;

8.  vraagt transversale innovatieallianties te bevorderen om op hokjesdenken gebaseerde benaderingen van industriebeleid, die innovatieve mogelijkheden in de kiem smoren, te overwinnen;

De vaststelling van hoge normen als drijvende kracht voor innovatie en concurrentievermogen

9.  wijst erop dat het potentieel van de industrie op het vlak van milieutechnologieën ten volle moet worden benut en dat ervoor moet worden gezorgd dat de bedrijfstakken de beschikbare technieken en opkomende vernieuwingen constant ontwikkelen en verspreiden;

10.  benadrukt dat milieuaspecten moeten worden geïntegreerd in andere beleidsterreinen, zoals die met betrekking tot de economie, investeringen, industriële normen en onderzoek en innovatie, zodat een samenhangende en gemeenschappelijke aanpak wordt bereikt; is van mening dat acties binnen de Unie moeten worden aangevuld met versterkte maatregelen op internationaal niveau en samenwerking met derde landen om gemeenschappelijke problemen aan te pakken;

11.  is van oordeel dat wetgeving een stuwende kracht voor innovatie is en dat het op EU-niveau vaststellen van strenge normen tot de noodzakelijke particuliere investeringen in O&O zal leiden die Europese ondernemingen in staat zullen stellen kwalitatief hoogwaardige producten en diensten aan de Europese markt te leveren alsook concurrerend te zijn op de internationale markten;

12.  herinnert aan de belangrijke rol van het normalisatiebeleid van de EU en pleit ervoor een leidersrol te spelen in internationale normalisatie-instellingen; dringt er bij de EU op aan haar leidersrol bij de vaststelling, de toepassing en de naleving van strenge milieunormen opnieuw in te nemen en waarschuwt dat een achterstand ten opzichte van derde landen (zoals bijvoorbeeld bij de vaststelling van normen voor voertuigemissies) niet alleen gevolgen zou hebben voor de duurzaamheid, maar ook voor het concurrentievermogen van de industrie in de EU;

13.  is van oordeel dat openbare aanbestedingen en milieu-etikettering cruciaal zijn voor de marktabsorptie van duurzame producten, diensten en innovatie, en voor het vasthouden van economische activiteiten; dringt aan op de snelle tenuitvoerlegging van de EU-richtlijnen inzake openbare aanbestedingen en roept de lidstaten en de Commissie op ervoor te zorgen dat aanbestedende autoriteiten hun besluiten op het MEAT-beginsel (MEAT = most economically advantageous tender) baseren, en zich richten op levenscycluskosten, ecologisch en sociaal duurzame producten, op het voorkomen van loondumping en oneerlijke concurrentie, en op het helpen versterken van regionale economische structuren;

De herziening van het mededingingsbeleid, zodat de Europese industrie kan concurreren op mondiaal niveau

14.  verzoekt de Commissie om de EU-mededingingswetgeving te herzien om beter rekening te houden met de steeds belangrijkere rol van belangrijke nationale actoren in derde landen;

15.  vraagt de Commissie de buitenlandse directe investeringen van derde landen in de EU te screenen met betrekking tot veiligheid en bescherming van de toegang tot de belangrijkste technologieën van de toekomst;

16.  verzoekt de Commissie om beter toezicht te houden op niet-Europese investeringen in de lidstaten van de EU en te waarborgen dat de Europese regelgeving inzake overheidsopdrachten wordt nageleefd, zoals met betrekking tot abnormaal lage inschrijvingen en oneerlijke concurrentie;

17.  verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de rol van in het buitenland gevestigde staatsbedrijven die door hun regeringen worden gesteund en gesubsidieerd op een manier die de EU-internemarktregels verbieden voor entiteiten in de EU;

De afstemming van het handelsbeleid op het industriebeleid en de transitiedoelstellingen

18.  dringt aan op een handelsbeleid dat meer in overeenstemming is met het industriebeleid, zodat de nieuwe generatie handelsovereenkomsten niet leidt tot nieuwe bedrijfsverplaatsingen en een verdere de-industrialisatie in de EU;

19.  onderstreept dat het handels- en investeringsbeleid moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling, nieuwe, kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid en de bevordering van hoge sociale en milieunormen in de (verwerkende) industrie; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat deze normen een standaardonderdeel van handelsakkoorden vormen;

20.  onderstreept dat voorkomen moet worden dat het EU-handelsbeleid resulteert in concurrentieverstoring, waaronder sociale en milieudumping, in het bijzonder het dumpen van goedkope producten die de Europese normen aantasten en schade toebrengen aan de industrie in de EU; vraagt de EU op zo kort mogelijke termijn de noodzakelijke maatregelen te nemen om zich te verdedigen tegen oneerlijke handelspraktijken en de instrumenten voor het verdedigen van haar handelsbelangen aanzienlijk op te waarderen door de reactiviteit en doeltreffendheid ervan te vergroten;

21.  benadrukt dat een coherente, met de WTO-regels verenigbare en doeltreffende EU-strategie inzake antidumping en antisubsidie noodzakelijk is;

22.  wijst erop dat de Europese inspanningen om minder afhankelijk te worden van de hulpbronnen van derde landen moeten worden gecoördineerd door een combinatie van een drievoudige inspanning van eerlijke internationale markttoegang tot hulpbronnen, een duurzame binnenlandse mijnbouw, met inbegrip van "urban mining", en innovaties op het vlak van technologische efficiëntie met EU-bijdragen aan multilaterale mondiale governance op het vlak van het gebruik van hulpbronnen;

23.  onderstreept dat de EU concurrenten uit derde landen vrijwel onbelemmerde toegang tot meerdere sectoren van haar economie geeft, maar dat derde landen diverse belemmeringen opwerpen waarmee Europese ondernemingen worden gediscrimineerd; onderstreept de noodzaak van een eerlijk en gelijk speelveld voor de mondiale mededinging en van wederkerige markttoegang, teneinde banenverlies af te wenden en industriële knowhow in Europa te beschermen;

De financiering van energie- en duurzaamheidstransitie als motor van het industriebeleid

24.  pleit ervoor doeltreffende groene financieringsinstrumenten en maatregelen ter verhoging van de markttransparantie met betrekking tot koolstofrisico in de industriestrategie van de EU te integreren; wijst erop dat de duurzame ontwikkeling van de industrie moet worden gefaciliteerd met het oog op de doelstellingen die zijn vastgesteld in de overeenkomst van Parijs;

25.  verzoekt om de toekenning van overheids- en particuliere middelen van de EU en de lidstaten in het kader van een breed groen investeringsplan gericht op energietransitie, duurzame mobiliteit en de circulaire economie; is van mening dat EU-fondsen, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI), de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (CEF) en het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) een belangrijke gelegenheid bieden voor de financiering van deze investeringen; is van oordeel dat de richtsnoeren voor staatssteun beter moeten worden afgestemd op en gebruikt voor het ontwikkelen van beleidsmaatregelen die resulteren in innovatie en duurzaamheid;

26.  is van oordeel dat structurele aanpassingen aan de nationale en internationale financiële en fiscale stelsels, waaronder een verschuiving van belastingheffing van arbeid naar hulpbronnen, de internalisering van externe kosten, het afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen en het verbeteren van de regeling voor emissiehandel (ETS), van cruciaal belang zijn voor het tot stand brengen van een economisch kader waarbinnen privé- en publieke investeringen kunnen worden gestimuleerd in de context van een duurzaam industriebeleid;

27.  verwacht dat de Commissie in 2018 een koolstofbudget voor de Unie voorstelt dat in overeenstemming is met de toezeggingen in het kader van het akkoord van Parijs, met, als onderdeel van de energie-unie, identificatie en ondersteunende maatregelen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energieprojecten van de energie-unie;

28.  erkent het belang en de specifieke aard van de spoorwegindustrie, die wordt gekenmerkt door grote kapitaalintensiteit, een sterke afhankelijkheid van overheidsopdrachten en de verplichting om te voldoen aan uiterst strenge normen; herinnert eraan dat het spoorvervoer een essentiële bijdrage levert aan het verwezenlijken van de doelstellingen inzake klimaatverandering en dat Europa het derhalve aan zichzelf verplicht is in deze sector een technologisch en innovatievoordeel te handhaven; verzoekt de Commissie te zorgen voor een betere aanwending van de ESI-fondsen – en in het bijzonder het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) – voor de ondersteuning van investeringen in spoorwegprojecten op regionaal en lokaal niveau;

29.  herinnert aan het enorme potentieel voor het creëren van werkgelegenheid en aan de voordelen van kostenverminderingen die van energie-efficiëntieverbeteringen verwacht worden; onderstreept derhalve dat initiatieven in alle industriesectoren moeten stoelen op maatregelen, inclusief doelstellingen, normen en mechanismen voor benchmarking, die de energie-efficiëntie verbeteren; is van oordeel dat vooral de vervoersector en de bouw een actief energiebesparingsbeleid moeten volgen en zich moeten diversifiëren in de richting van duurzame, niet-vervuilende en veilige energiebronnen;

30.  Dringt aan op een drastische verbetering van de uitvoering van duurzaamheids- alsook sociale en werkgelegenheidscriteria in het gebruik van EU-fondsen, met name het EFSI, en van alle financiële instrumenten die worden beheerd door de Europese Investeringsbank (EIB);

31.  dringt aan op ondersteuning van industriegerichte O&O-investeringen om te zorgen voor hulpbronnen- en energie-efficiëntie, de inzet van hernieuwbare energiebronnen en steun voor de circulaire economie en duurzaamheid; roept op tot het invoeren van concrete instrumenten waardoor de EU en de lidstaten O&O-inspanningen kunnen bundelen op die prioritaire gebieden en de resultaten in de lokale economie en waardenetwerken kunnen worden opgenomen;

De verbetering van vaardigheden voor toekomstgerichte werkgelegenheid in de industrie

32.  benadrukt dat EU-inspanningen ter bevordering van nieuwe vaardigheden alsook bijscholing, omscholing en een leven lang leren moeten worden gecoördineerd, zoals voorgestaan door de Commissie Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen;

33.  onderstreept het belang van meer en betere toegang tot scholing, een leven lang leren, op de toekomst afgestemde beroepsopleidingen en universitair onderwijs, met een sterke nadruk op de terreinen wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, steun voor ondernemerschap en een passend sociaal vangnet in combinatie met beleid voor een tweede kans; benadrukt dat de democratisering op de werkvloer moet worden uitgebreid en dat werknemers een individueel recht op scholing moeten hebben;

34.  acht het van essentieel belang dat we, teneinde het nettobanenpotentieel van de groene economie te maximaliseren, de mensen die nu een baan hebben in de EU in de gelegenheid stellen zich de nieuwe vaardigheden van de cirkeleconomie eigen te maken en de overstap te maken op duurzamere productieprocessen en producten; dringt aan op een Europese strategie voor onderwijs en opleiding ter ondersteuning van ondernemingen, onderzoeksinstituten en de sociale partners in hun gezamenlijke zoektocht naar de vaardigheden die nodig zijn voor milieuduurzaamheid;

35.  onderstreept dat vrouwen volgens de beschikbare statistieken en onderzoeken ondervertegenwoordigd zijn in de meeste wetenschappelijke, technische en managementfuncties en in hogere posities; wijst erop dat de aanwezigheid van vrouwen in de be- en verwerkende industrie een aanwinst vormt voor de EU; vraagt de Commissie na te gaan met welke uitdagingen en belemmeringen vrouwen geconfronteerd worden als zij ondernemer willen worden, en vrouwelijk leiderschap te bevorderen en te steunen;

Eerlijkere belastingen en investeringen in de reële economie

36.  betreurt de financialisering van de reële economie als gevolg van het feit dat ondernemingen in eerste instantie geïnteresseerd zijn in financiële resultaten op de korte termijn – d.w.z. het creëren van waarde voor de aandeelhouders – in plaats van het in stand houden van een innovatieve industrie die voor kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid zorgt en langetermijnvoordelen voor de samenleving oplevert; betreurt het dat deze benadering ertoe heeft geleid dat in de be- en verwerkende industrie veel banen verloren zijn gegaan;

37.  betreurt het dat grote ondernemingen die in Europa en de rest van de wereld actief zijn, op het niveau van de EU niet billijk worden belast; is van oordeel dat indien belastingontduiking en -ontwijking wordt aangepakt, de belastingdruk op kmo's kan worden verlaagd en op plaatselijk niveau meer geld beschikbaar zal komen voor investeringen in de toekomst; dringt erop aan middels een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (common consolidated corporate tax base, CCCTB) een nieuwe bron van eigen middelen voor de EU-begroting vast te stellen;

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.