ONTWERPRESOLUTIE over het ontwikkelen van een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa
28.6.2017 - (2017/2732(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement
Paloma López Bermejo, Ángela Vallina, Merja Kyllönen, Jiří Maštálka, Kateřina Konečná, Neoklis Sylikiotis, Marie-Christine Vergiat, Eleonora Forenza, Martina Anderson, Marisa Matias, Dimitrios Papadimoulis, Stelios Kouloglou, Takis Hadjigeorgiou namens de GUE/NGL-Fractie
B8-0448/2017
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwikkelen van een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 9, artikel 151, artikel 152, artikel 153, leden 1 en 2, en artikel 173,
– gezien artikel 174 VWEU inzake economische, sociale en territoriale samenhang, met name in regio's die een industriële overgang doormaken,
– gezien de artikelen 14, 27 en 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2012 getiteld "Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel" (COM(2012)0582),
– gezien zijn resolutie van 5 oktober 2016 over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid in het licht van de recente Caterpillar- en Alstom-zaken[1],
– gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering[2],
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld "De digitalisering van het Europese bedrijfsleven – De voordelen van een digitale eengemaakte markt ten volle benutten" (COM(2016)0180),
– gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over sociale dumping in de Europese Unie[3],
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en met name de artikelen 22 en 23 over economische en sociale rechten en het recht op arbeid,
– gezien zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van de Europese industrie[4],
– gezien de conclusies van de Raad van 29 mei 2017 over een toekomstige EU-strategie voor het industriebeleid,
– gezien de vraag aan de Commissie getiteld "Werken aan een ambitieuze industriestrategie voor de EU als een strategische prioriteit voor groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa" (O-000047/2017 – B8-0319/2017),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Europese industrie goed is voor meer dan de helft van de uitvoer van de EU, ongeveer 65 % van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling vertegenwoordigt en meer dan 50 miljoen arbeidsplaatsen levert (door middel van directe en indirecte werkgelegenheid, oftewel 20 % van alle banen in de EU);
B. overwegende dat 65 % van de particuliere uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling afkomstig is van de be- en verwerkende industrie en dat de versterking van onze industriële basis dan ook van essentieel belang is om binnen de EU deskundigheid en knowhow te ontwikkelen;
C. overwegende dat de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie tussen 2008 en 2013 met 7 % is gekrompen;
D. overwegende dat de economieën in het zuidelijke deel van de Europese Unie vooral te lijden hebben gehad onder de dalende productie in de be- en verwerkende industrie tussen 2007 en 2016;
E. overwegende dat de herindustrialisering van Europa's perifere economieën van essentieel belang is om te voorkomen dat er binnen de EU economische onevenwichtigheden ontstaan; overwegende dat moet worden gestreefd naar de ontwikkeling van industrie die gericht is op een combinatie van groei en het genereren van kwaliteitsvolle werkgelegenheid enerzijds, en sociale en ecologische duurzaamheid anderzijds;
F. overwegende dat de Europese industrie momenteel te lijden heeft onder een aanzienlijke daling van de interne vraag als gevolg van bezuinigingen op lonen, overheidsuitgaven en belastingverlagingen, hetgeen aan de basis ligt van een voortdurend verlies aan banen en een daling van investeringen in de industrie en weinig goeds voorspelt voor het noodzakelijk herstel van de Europese economie;
G. overwegende dat het met het oog op samenhang binnen de Europese economie van belang is te ijveren voor een gediversifieerde industriële basis in alle lidstaten en te vermijden dat productie met een grote toegevoegde waarde te veel geconcentreerd is in slechts enkele lidstaten;
H. overwegende dat onderzoek, ontwikkeling en innovatie in deze sector cruciaal zijn voor de Europese industrie; overwegende dat fabriekssluitingen vaak uitmonden in een onomkeerbaar verlies van technologie, knowhow en vaardigheden bij de werknemers in de industrie;
I. overwegende dat het in het licht van mondiale uitdagingen als de klimaatverandering van essentieel belang is energie- en hulpbronnenefficiëntie en de circulaire economie centraal te plaatsen bij de vernieuwing van de Europese industrie;
J. overwegende dat een doeltreffend en samenhangend industriebeleid dat in staat is de productieve basis van alle lidstaten te versterken de enige manier is om te voorkomen dat het industriebeleid en de industriële samenhang en ontwikkeling in sociaal opzicht in een neerwaartse spiraal terechtkomen;
K. overwegende dat grote industriële multinationale ondernemingen vaak gebruikmaken van tactische verplaatsing van de productie, waarbij ze profiteren van bestaande achterpoortjes met betrekking tot belastingen en insolventie om hun winsten te maximaliseren door activa over te dragen van het ene land naar het andere, waardoor ze het industriële weefsel van de lidstaten in gevaar brengen;
L. overwegende dat de Europese industrie pas kan floreren als er sprake is van overheidsinvesteringen en een ambitieus openbaar innovatiebeleid dat gericht is op de productie van kwalitatief hoogstaande, innovatieve, energie-efficiënte producten en dat duurzame procedures bevordert;
M. overwegende dat het absoluut noodzakelijk is dat de digitalisering op sociaal rechtvaardige wijze gestalte wordt geven in de Europese industriestrategie, aangezien de digitalisering van de industrie er momenteel voor zorgt dat reeds bestaande trends met betrekking tot het steeds onzekerder worden van arbeidsvoorwaarden in de productie doordat vaardigheden verloren gaan en de productie wordt geëxternaliseerd en uitbesteed, nog worden verergerd; overwegende dat digitalisering ook kansen biedt om de veerkracht en duurzaamheid van de economie te vergroten, in de context van de circulaire economie; overwegende dat het van fundamenteel belang is te anticiperen op de nieuwe vaardigheden die zullen nodig zijn in de veranderende digitale omgeving en hierbij te overleggen met de sociale partners, zodat werkgevers en de lidstaten ertoe bijdragen dat werknemers een passende opleiding krijgen; overwegende dat robotisering en digitalisering specifieke uitdagingen op het gebied van interactie tussen robot en mens en gegevensbescherming met zich meebrengen die via passende wetgeving aan de orde moeten worden gesteld;
N. overwegende dat eerlijke internationale handel in industriële producten moet verlopen met eerbiediging van de rechten van werknemers, van milieureglementering en andere sociale en belastingnormen;
O. overwegende dat vrouwen momenteel ondervertegenwoordigd zijn in de industrie en niet in aanmerking komen voor de meeste wetenschappelijke, technische en managementfuncties en voor hogere posities;
De reële economie aanzwengelen door middel van een duurzaam herindustrialiseringsbeleid
1. onderstreept de essentiële rol van de industrie als katalysator van groei, werkgelegenheid en innovatie in Europa;
2. benadrukt hoe belangrijk het is de industriële basis in Europa te versterken en te moderniseren, en de Europese cohesie hechter te maken door middel van overheidsinvesteringen en een gecoördineerd Europees industriebeleid waarmee wordt bijgedragen aan duurzame modernisering en regionale cohesie, via een op territoriale leest geschoeide aanpak;
3. verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten uiterlijk begin 2018 met een wetgevingsvoorstel te komen inzake een EU-strategie voor een samenhangend en alomvattend industriebeleid dat gericht is op een herindustrialisering van Europa, met een concreet actieplan dat ambitieuze streefdoelen en tijdschema's bevat voor wetgevende en niet-wetgevende maatregelen ter verwezenlijking van die streefdoelen; verzoekt de Commissie deze strategie te baseren op een beoordeling van de gevolgen van de mainstreaming van het industriebeleid in strategische beleidsinitiatieven en een uitvoerige dialoog met de belanghebbende partijen, met inbegrip van sociale partners en de academische wereld; wijst erop dat een dergelijke EU-strategie onder meer gebaseerd moet zijn op digitalisering (in het bijzonder de integratie in industriële waardeketens van slimme technologieën, technieken voor het analyseren van big data en robotica), duurzaamheid, de circulaire economie, energie-efficiëntie en voldoende middelen; is van mening dat het Europees regelgevingskader ruimte moet geven aan sectoren om zich aan te passen aan deze veranderingen en anticiperende maatregelen te nemen, teneinde bij te dragen aan kwaliteitsvolle nieuwe banen, groei en regionale convergentie;
4. dringt aan op een regionaal evenwichtige industriestrategie waarmee de kloof tussen de meest en de minder geïndustrialiseerde regio's van de lidstaten kan worden gedicht en die de doelstellingen inzake regionale convergentie helpt verwezenlijken;
5. dringt aan op een herziening van het mededingingsbeleid en de staatssteunregels met het oog op de bevordering van overheidsinvesteringen om de sociale en regionale cohesie in stand te houden, een ecologische transitie te stimuleren, de arbeids- en milieunormen te verbeteren en volksgezondheidskwesties aan te pakken;
6. verzet zich tegen bezuinigingsmaatregelen in Europa die de vraag doen dalen voor particuliere en openbare marktdeelnemers;
7. verzoekt de lidstaten met klem om alle middelen die specifiek bedoeld zijn om bedrijven te ondersteunen in de vorm van subsidies, belastingvoordelen, verlaagde grondprijzen enz., terug te vorderen wanneer een onderneming besluit productiefaciliteiten te verplaatsen of te sluiten;
8. onderstreept dat vrouwen volgens de beschikbare statistieken en onderzoeken ondervertegenwoordigd zijn in de meeste wetenschappelijke, technische en managementfuncties en in hogere posities; stelt vast dat vrouwen zwaar ondervertegenwoordigd zijn in STEM-gerelateerde onderwijsgebieden en loopbanen (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde), met amper 24 % vrouwen onder wetenschappers en ingenieurs; wijst erop dat de aanwezigheid van vrouwen in de be- en verwerkende industrie een aanwinst vormt voor de EU, en dat de EU alle beschikbare middelen nodig heeft om definitief te herstellen van de economische en financiële crisis en het hoofd te kunnen bieden aan de veranderingen in de samenleving als geheel; vraagt de Commissie om aan te geven met welke uitdagingen en belemmeringen vrouwen worden geconfronteerd en om gelijke beloning en gelijke toegang tot alle functies te bevorderen en te steunen;
9. onderstreept de rol van kmo's als ruggengraat van de industrie in de EU, en herhaalt dat moet worden gestreefd naar een EU-industriebeleid waarin rekening wordt gehouden met de bijzondere eigenschappen van kmo's; vestigt in het bijzonder de aandacht op het belang van openbare en regionale banken voor industriële ontwikkeling en toegang tot financiering voor kmo's; onderstreept hoe belangrijk werknemerscoöperaties en andere actoren in de sociale economie zijn voor de ontwikkeling van de industrie, met name op regionaal niveau, en verzoekt de EU een industriebeleid uit te werken dat op hun behoeften is toegesneden;
10. is ervan overtuigd dat de Europese industrie moet worden gezien als een strategische troef; benadrukt dat alleen een sterke en veerkrachtige industrie ervoor kan zorgen dat de lidstaten opgewassen zijn tegen de verschillende uitdagingen die in het verschiet liggen, zoals herindustrialisering met een omslag naar duurzaamheid en het scheppen van kwaliteitsvolle werkgelegenheid; benadrukt dat de Commissie en de lidstaten beter moeten anticiperen op deze sociaal-economische situaties en de duurzaamheid van ons industrieel netwerk veilig moeten stellen;
Bescherming van de rechten van werknemers en sociale rechten
11. dringt er bij de lidstaten op aan om via wetgeving of collectieve overeenkomsten te zorgen voor adequate sociale bescherming, behoorlijke arbeidsomstandigheden en fatsoenlijke lonen, alsook voor een doeltreffende bescherming tegen onrechtmatig ontslag;
12. veroordeelt het gebrek aan een echt EU-industriebeleid voor de lange termijn; dringt aan op een industriebeleid dat ruimte laat voor overheidsparticipatie in strategische sectoren, met inbegrip van nationalisering, met het oog op het behoud en de ontwikkeling van cruciale productiesectoren en de bescherming van werkgelegenheid;
13. benadrukt het belang van de vaardigheden en kwalificaties van de werknemers en wijst erop hoe belangrijk het is om samen met de sociale partners een actieve strategie te bepalen om deze te verbeteren; dringt aan op een industriebeleid waarmee wordt gewaarborgd dat deze kennis wordt ontwikkeld en wordt erkend als een belangrijke troef voor de Europese industrie; vraagt dat het behoud van industriële knowhow en geschoolde werknemers in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling of de productie in een bepaalde fabriek levensvatbaar is;
14. dringt er bij zowel de EU als de lidstaten op aan te zorgen voor voldoende beschikbare financiële middelen voor scholing en herstelmaatregelen om de Europese industrie te steunen in kritieke overgangsperioden; is nadrukkelijk van mening dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moet worden gebruikt om werknemers bij te staan om hun fabrieken terug te krijgen met het oog op het behoud van werkgelegenheid, in plaats van op de bevordering van fabriekssluitingen;
15. onderstreept de rol van de sociale partners bij de ontwikkeling van een samenhangende industriestrategie, die een sociale dimensie moet bevatten om te waarborgen dat arbeidsrechten niet op de helling komen te staan door de huidige industriële transitie;
Afstemming tussen het handelsbeleid en het industriebeleid
16. wijst op de negatieve gevolgen van handelsovereenkomsten als CETA en TTIP voor de Europese industrie;
17. onderstreept dat het handels- en investeringsbeleid moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling, het scheppen van kwaliteitsvolle werkgelegenheid en de bevordering van strenge sociale en milieunormen;
18. benadrukt dat moet worden verhinderd dat het EU-handelsbeleid concurrentieverstorende activiteiten in de hand zou werken, waaronder sociale en milieudumping;
19. beklemtoont dat de Europese industrie wordt geconfronteerd met mondiale concurrentie en verzoekt de Commissie dan ook de marktbepalingen en de huidige EU-mededingingsregels opnieuw te evalueren in het licht van de evolutie van de respectieve mondiale markten; verzoekt de Commissie tevens het mededingingsrecht van de Unie te herzien zodat in de omgang met mondiale concurrenten rekening wordt gehouden met sociale, belastings- en milieunormen, teneinde deze nieuwe vormen van dumping te voorkomen;
20. benadrukt dat de EU behoefte heeft aan een samenhangende en doeltreffende antidumping- en antisubsidiestrategie die verenigbaar is met de WTO-regels en die rekening houdt met dumping in welke vorm dan ook, met inbegrip van een gebrek aan naleving van internationale sociale, milieu- en belastingnormen;
Digitalisering van de industrie
21. is van mening dat de megatrends van mondialisering en digitalisering Europese ondernemingen en hun werknemers voor de allergrootste uitdagingen stellen en dat ook beleidsmakers hierdoor op de proef worden gesteld wegens de uiterst dynamische ontwikkeling en horizontale aard van deze fenomenen; is er dan ook van overtuigd dat het Europees beleid moet worden aangepast om binnen deze snel veranderende context industriële groei in Europa te kunnen ondersteunen en kwaliteitsvolle werkgelegenheid in de be- en verwerkende industrie veilig te kunnen stellen; onderstreept dat een nieuwe strategie voor het industriebeleid moet zorgen voor een afstemming tussen verschillende beleidsdomeinen en het industriebeleid – in de eerste plaats handel, milieu, onderzoek, investeringen, mededinging, energie en klimaat – zodat er één enkele samenhangende benadering tot stand komt; is ervan overtuigd dat een strategie voor het industriebeleid horizontale elementen op een slimme manier moet combineren met specifieke benaderingen voor belangrijke strategische sectoren;
22. benadrukt in dit verband dat er meer overheidsinvesteringen moeten komen in connectiviteit via 5G en optische vezels, als middel voor convergentie dat zorgt voor een robuuste digitale infrastructuur als ruggengraat voor de Europese industrie; benadrukt het belang van overheidstoezicht en -regulering in de genoemde sector om beter te kunnen beantwoorden aan de behoeften van een veranderende economie en te voorkomen dat er een digitale kloof ontstaat; wijst erop hoe belangrijk het is te waken over de timing van de transitie, zodat wordt gewaarborgd dat er voldoende spectrum beschikbaar blijft voor de huidige gebruikers, zoals radio- en televisieomroepen, onder meer gezien hun belang voor de Europese creatieve en culturele sector;
23. is van mening dat clusters en synergieën tussen kmo's, actoren uit de industrie, de ambachtelijke sector en andere belanghebbende partijen succesvolle modellen kunnen zijn voor de bevordering van digitale productie en innovatie; wijst uitdrukkelijk op de fundamentele rol van de openbare sector bij de totstandkoming van nieuwe digitale kennis en innovatie; wijst op het belang van digitalisering bij het ontstaan van nieuwe bedrijfsmodellen en verzoekt de EU en de lidstaten ervoor te zorgen dat de arbeidswetgeving wordt aangepast aan de nieuwe omgeving, teneinde de rechten van werknemers te vrijwaren en collectieve onderhandelingen te versterken;
24. dringt aan op de bevordering van transversale innovatieallianties, zodat wordt afgestapt van benaderingen van het industriebeleid waarin alles in hokjes wordt ingedeeld, aangezien dit innovatieve mogelijkheden in de kiem smoort; is van oordeel dat voor openbare investeringen een strategische rol is weggelegd bij de ontwikkeling van deze doelstelling en dringt er bij de EU op aan openbare investeringen in innovatie te ondersteunen;
25. herinnert aan de belangrijke rol van standaardisering, met inbegrip van de ontwikkeling van open normen, en pleit ervoor sterk in te zetten op een rol als positieve leidersfiguur in internationale normalisatie-instellingen;
26. benadrukt de rol die overheidsopdrachten kunnen spelen bij de bevordering van nieuwe digitale industriële innovatie en technologie; beklemtoont echter dat de digitalisering van overheidsdiensten niet mag worden aangewend om bezuinigingsmaatregelen door te voeren in de overheidssector of om noodzakelijke fysieke diensten af te bouwen; vraagt in dit verband de werknemers in de overheidssector te betrekken bij de vaststelling en uitvoering van digitale strategieën in de overheidssector;
Koppeling tussen het industriebeleid en transitiedoelstellingen
27. wijst erop dat er ten volle gebruik moet worden gemaakt van het potentieel van openbare investeringen en industrieën wat betreft milieutechnologieën en dat moet worden gewaarborgd dat industrieën voortdurend de beste beschikbare technieken en opkomende innovaties ontwikkelen en verspreiden, waardoor een concurrentievoordeel ontstaat voor de Europese industrie, die ernaar zou moeten streven de meest duurzame producten met de laagste levenscycluskosten aan te bieden;
28. benadrukt dat de industrie baat zou hebben bij de ontwikkeling van projecten inzake hernieuwbare energie en wijst in dit verband op het belang van zelfproductie of bilaterale overeenkomsten tussen producenten van hernieuwbare energie en de industrie, als een manier om de energiekosten van de industrie tot een minimum te beperken en tegelijkertijd de ontwikkeling van hernieuwbare energie te stimuleren; verzoekt de lidstaten beste praktijken vast te stellen op dit gebied, met name wat energie-intensieve sectoren betreft; betreurt de magere steun die vanuit EU-fondsen, met inbegrip van het EFSI, wordt uitgetrokken voor projecten inzake hernieuwbare energie en dringt erop aan de aandacht in de EU-begroting meer toe te spitsen op projecten inzake de hernieuwbare en de circulaire economie, zodat er in de EU een duurzame industriële en economische ontwikkeling tot stand kan worden gebracht;
29. benadrukt dat milieuaspecten moeten worden geïntegreerd in ander beleid, bijvoorbeeld op het gebied van economie en industrie, onderzoek en innovatie, zodat er een samenhangende en gemeenschappelijke aanpak ontstaat; is van mening dat acties binnen de Unie moeten worden aangevuld met op internationaal niveau versterkte maatregelen en samenwerking met derde landen om gemeenschappelijke problemen aan te pakken;
30. benadrukt hoe belangrijk het is te zorgen voor toereikende financiering voor de regio's die het meest getroffen worden door structurele veranderingen, zoals steenkoolbekkens, en dringt erop aan dat de klemtoon in instrumenten als het "fonds voor een rechtvaardige transitie" komt te liggen op industriële ontwikkeling in deze regio's, zodat zij perspectief krijgen op reële economische alternatieven voor de lange termijn;
31. dringt aan op een ingrijpende verbetering van de toepassing van duurzaamheidscriteria, alsook sociale en werkgelegenheidscriteria in het gebruik van EU-fondsen;
32. is van mening dat elk beleid inzake herindustrialisering moet uitgaan van de centrale gedachte dat werknemersrechten, strenge normen voor consumenten-, gezondheids- en milieubescherming dienen te worden geëerbiedigd;
33. pleit voor een EU-industriebeleid dat gebaseerd is op heldere streefdoelen en indicatoren – met inbegrip van ambitieuze doelstellingen inzake energie-efficiëntie, hulpbronnen en het klimaat – en op een benadering die uitgaat van de hele levenscyclus en de circulaire economie;
34. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0377.
- [2] PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 131.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0346.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0240.