Ontwerpresolutie - B8-0450/2017Ontwerpresolutie
B8-0450/2017

ONTWERPRESOLUTIE over het werkprogramma van de Commissie voor 2018

30.6.2017 - (2017/2699(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 37, lid 3, van het Reglement en het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie

Anthea McIntyre namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0434/2017

Procedure : 2017/2699(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0450/2017
Ingediende teksten :
B8-0450/2017
Aangenomen teksten :

B8-0450/2017

Resolutie van het Europees Parlement over het werkprogramma van de Commissie voor 2018

(2017/2699(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de verklaring van de Europese Raad van 19 februari 2016 over het concurrentievermogen,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven,

–  gezien het eindverslag van de Groep op hoog niveau van onafhankelijke belanghebbenden van 24 juli 2014 inzake administratieve lasten, getiteld "Cutting Red Tape in Europe – Legacy and Outlook" (Vermindering van administratieve rompslomp in Europa – erfenis en vooruitzichten),

–  gezien zijn resolutie van 12 april 2016: ‘Naar een verbeterde regelgeving inzake de interne markt’[1],

–  gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de jaarverslagen 2012-2013 over subsidiariteit en evenredigheid[2],

–  gezien artikel 37, lid 3, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de beste economische en sociale ondersteuning die de lidstaten hun burgers kunnen bieden om te zorgen voor een betere levenskwaliteit een groeiende economie is met een lage inflatie, een lage werkeloosheid en stijgende inkomens waardoor de vereiste middelen worden gegenereerd om investeringen in de toekomst, verbeterde infrastructuur en overheidsdiensten te financieren;

B.  overwegende dat de lidstaten het hoofd moeten bieden aan aanzienlijke economische uitdagingen die alleen kunnen worden aangegaan door dynamische concurrerende economieën te creëren met een hoger niveau van productiviteit en innovatie;

C.  overwegende dat veiligheid een ernstige bron van zorg is in een tijdperk van nationale en internationale bedreigingen;

D.  overwegende dat de publieke opinie steeds meer op haar hoede is tegenover een Unie, die zich bevoegdheden lijkt toe te eigenen welke beter op het niveau van haar lidstaten en hun regionale en plaatselijke autoriteiten of door de burgers zelf worden uitgeoefend;

E.  overwegende dat de EU-burgers duidelijk een Unie willen met een lichte aanpak waarmee de samenwerking tussen haar lidstaten wordt vergemakkelijkt op gebieden waar deze een toegevoegde waarde biedt, maar waarmee vooral de fundamentele beginselen van subsidiariteit, evenredigheid en bevoegdheidstoedeling worden nageleefd;

DEEL 1: EUROPA STAAT OP EEN TWEESPRONG

 

Algemene beginselen bij de opstelling van het werkprogramma voor 2018

 

1.  benadrukt het feit dat de lidstaten het democratisch fundament zijn van de EU en dat de Commissie in haar voorstellen voor 2018 voldoende belang moet hechten aan de betrokkenheid van de nationale en regionale regeringen bij haar werkzaamheden;

2.  dringt er bij de Commissie op aan nieuwe voorstellen in 2018 tot een minimum te beperken, en zich te concentreren op terreinen waarop Europese samenwerking waarde kan toevoegen op grond van de beginselen van subsidiariteit, evenredigheid en bevoegdheidstoedeling;

3.  dringt erop aan de EU-beleidsmaatregelen en -programma's zo om te vormen dat lidstaten meer plaatselijke controle kunnen uitoefenen over en meer flexibiliteit kunnen betrachten ten aanzien van de wijze waarop zij de overeengekomen Europese doelstellingen verwezenlijken;

4.  dringt erop aan dat de Commissie de lidstaten, regionale en lokale overheden en de burgers zelf vaker raadpleegt over eventuele toekomstige voorstellen; benadrukt dat er voldoende tijd moet worden uitgetrokken voor feedback en dat er meer gebruik gemaakt moet worden van ‘witboeken’ en ‘groenboeken’ om verschillende opties op een rij te zetten;

5.  benadrukt dat de burger waar voor zijn geld moet krijgen en dat wanbeheer en fraude absoluut niet getolereerd mogen worden;

6.  benadrukt dat de EU haar blik op de wereld moet vestigen, en nauwe economische, handels- en strategische betrekkingen moet ontwikkelen met bevriende naties en bondgenoten, met name met haar naaste buurlanden;

Prioriteiten voor 2018

7.  dringt er bij de Commissie op aan in 2018 voorrang te geven aan maatregelen die de EU in staat stellen haar lidstaten te ondersteunen bij de hervorming van hun economieën om duurzame groei op de lange termijn, werkgelegenheid en welvaart te creëren;

8.  is van mening dat, op EU-niveau, vooruitgang van de agenda voor betere wetgeving een cruciaal instrument is om de economische vooruitzichten te verbeteren; dringt er derhalve bij de Commissie op aan de agenda met ambitie te ontwikkelen en met name:

–  de MKB- en concurrentietests als onderdeel van de effectbeoordelingen,

–  de vaststelling van doelstellingen om de administratieve rompslomp te beperken,

–  het jaarlijks lastenoverzicht, en

–  de werkzaamheden van de Raad voor regelgevingstoetsing;

doet een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat micro-ondernemingen zoveel mogelijk van alle wetsvoorstellen worden uitgezonderd, opdat nieuwe start-ups en ondernemers kunnen worden aangemoedigd;

9.  dringt erop aan dat de nadruk blijft liggen op groeivriendelijke begrotingsconsolidatie; is van mening dat het stimuleren van investeringen geen alternatief mag zijn voor het doorvoeren van noodzakelijke structurele hervormingen;

10.  benadrukt dat handhaving van het mededingingsbeleid van belang is voor het scheppen van gelijke voorwaarden die bevorderlijk zijn voor innovatie, productiviteit, nieuwe banen en investeringen die teweeggebracht worden door alle actoren op de interne markt en in alle bedrijfsmodellen, waaronder het MKB;

11.  benadrukt dat er vooruitgang moet worden geboekt bij de aanpak van de migratiecrisis op een wijze die rekening houdt met de wijdverbreide bezorgdheid in de lidstaten over ongecontroleerde migratie door haalbare beleidssuggesties te doen en waarbij de bevoegdheden van de soevereine lidstaten op dit terrein worden geëerbiedigd;

12.  dringt er bij de Commissie op aan voorrang te verlenen aan onderhandelingen over nieuwe handelsovereenkomsten met derde landen om te zorgen voor lagere prijzen voor Europese consumenten en grotere markten voor Europese producenten, waardoor meer werkgelegenheid wordt gecreëerd en meer welvaart;

13.  benadrukt dat beleid op het gebied van circulaire economie moet worden uitgevoerd met het accent op de bestrijding van voedselverspilling; roept de Commissie op om de lidstaten aan te moedigen samen te werken en goede praktijken uit te wisselen;

14.  herhaalt dat de rechten van personen met een handicap moeten worden gewaarborgd overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; benadrukt dat het van wezenlijk belang is om ervoor te zorgen dat producten, diensten en omgeving ook werkelijk toegankelijk zijn, wat essentieel is om hen in staat te stellen volledig aan de samenleving deel te nemen;

15.  herhaalt dat de balans tussen werk en privéleven van mantelzorgers die zich ontfermen over hun zorgbehoevende verwanten (ouderen, kinderen, personen met een handicap) zonder dat zij officieel in dienst zijn, moet worden gestimuleerd;

16.  benadrukt dat de brexit-onderhandelingen op positieve wijze met een minnelijke schikking moeten worden afgerond, met erkenning voor de grote bijdrage die het VK gedurende 40 jaar aan de EU heeft geleverd, en dat er in de toekomst gezorgd moet worden voor een sterk economisch en politiek partnerschap tussen de Unie en het VK met inachtneming van de redelijke eisen en belangen van alle partijen;

DEEL 2 SPECIFIEKE VOORSTELLEN VOOR HET WERKPROGRAMMA TER VERWEZENLIJKING VAN DE 10 PRIORITEITEN

1.  “Een nieuwe stimulans voor banen, groei en investeringen”

Beter wetgeven

17.  herinnert de Commissie eraan dat wetgevingsvoorstellen moeten worden onderworpen aan een grondige effectbeoordeling en kosten-batenanalyse; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elke effectbeoordeling erop gericht is de mogelijke effecten voor het bedrijfsleven en de markt in kaart te brengen, en dat de voorstellen alleen worden ingediend als het beoogde effect evenredig is;

18.  benadrukt dat het van belang is dat de Commissie het MKB en concurrentietests meeneemt in alle effectbeoordelingen, omdat dit ervoor zorgt dat bedrijven, en het MKB in het bijzonder, niet onder de wetgeving bezwijken; dringt er bij de Commissie op aan het gebruik van MKB-tests in alle DG's te hanteren en op stelselmatige wijze samen te werken met de Raad voor regelgevingstoetsing om ervoor te zorgen dat de tests op een meer gestructureerde wijze worden toegepast op dezelfde wijze als was gedaan in Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn 2011/7/EU;

19.  dringt er sterk op aan dat de Commissie een “afkoelingsperiode” in acht neemt na de afronding van de trialoogonderhandelingen om een effectbeoordeling te voltooien en een subsidiariteitscontrole; verzoekt de Commissie te zorgen voor een evaluatie en een mogelijke follow-up van de onafhankelijkheid van de Raad voor regelgevingstoetsing bij de uitoefening van zijn rol als toezichthouder die een objectief advies moet geven over effectbeoordelingen; verzoekt de Commissie te erkennen dat de Agenda voor betere regelgeving een essentiële plaatselijke/regionale dimensie heeft, die niet noodzakelijk middels subsidiariteit kan worden aangepakt, door haar processen voor de effectbeoordeling van regelgeving (die afwijkt van een "territoriale effectbeoordeling") te verruimen teneinde de financiële en administratieve uitwerking van bestaande en nieuwe normen op de plaatselijke/regionale overheden te onderzoeken;

20.  onderstreept het belang van het overeengekomen jaarlijkse lastenoverzicht (‘annual burden survey’ - ABS) als onderdeel van het IIA over beter wetgeven en als essentieel instrument om op een duidelijke en transparante manier de resultaten af te bakenen en te controleren van de inspanningen van de Unie om overregulering en administratieve rompslomp te verminderen, met name daar zij gevolgen hebben voor het MKB; is van mening dat de ABS moet worden gebruikt om zowel de rompslomp van de afzonderlijke wetgevingsvoorstellen en -handelingen van de Commissie in kaart te brengen als de rompslomp die wordt veroorzaakt door omzetting en interpretatie van die wetgeving door de afzonderlijke lidstaten, ook wel bekend als ‘gold-plating";

21.  dringt er bij de Commissie op aan gevolg te geven aan de aanbevelingen in de jaarverslagen 2012, 2013 en 2014 over subsidiariteit en evenredigheid; wijst er met name op dat er in de verslagen wordt aangedrongen op een feitelijke onderbouwde analyse van alle voorstellen van de Commissie op grond van subsidiariteit en evenredigheid; dringt erop aan dat er in gemotiveerde adviezen van nationale parlementen rekening wordt gehouden met de evenredigheid (naast de subsidiariteit), wat een herziening van de verdragen zou vereisen, dat het aantal nationale parlementen dat vereist is om een gele-kaart-procedure te starten wordt geëvalueerd en dat de termijnen die gelden voor nationale parlementen om subsidiariteitsadviezen in te dienen, worden verlengd;

22.  benadrukt dat er in de verslagen toe wordt opgeroepen dat de Commissie de evenredigheid beoordeelt om voorstellen met onevenredige rompslomp voor het concurrentievermogen en het MKB ter zijde te schuiven; herinnert eraan dat er verzocht is om een groene kaart voor nationale parlementen en dat het Parlement de Commissie verzocht heeft om aan het eind van de wetgevingsonderhandelingen een subsidiariteitstest en een volledige effectbeoordeling te laten uitvoeren om ervoor te zorgen dat de subsidiariteit en evenredigheid worden geëerbiedigd nadat de voorstellen zijn geamendeerd;

23.  dringt er, overeenkomstig de relevante bepalingen van het nieuwe IIA, bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen om doelstellingen vast te stellen om de rompslomp in belangrijke sectoren terug te dringen; dringt er bij de Commissie op aan om de economische kosten die verband houden met de regelgevingslasten voor bedrijven op elk beleidsgebied met 25 % te verminderen in de periode tot 2020, en een langetermijndoelstelling om de lasten van bestaande Unieregelgeving te halveren in de periode tot 2030; moedigt de Commissie ten stelligste aan om onmiddellijk de formule toe te passen dat voor elke nieuwe norm twee oude normen worden ingetrokken door de voordelen van het invoeren van de compensatie van regeldruk te overdenken in het kader waarvan nieuwe regels die de administratieve en regeldruk verhogen, slechts kunnen worden opgelegd als de bestaande lasten worden gehalveerd;

24.  dringt er bij de Commissie (en het Parlement) op aan te erkennen dat democratisch verkozen lokale en regionale regeringen, en hun vertegenwoordigende organisaties, deel uitmaken van het Europese wetgevingsproces; verlangt specifiek dat zij van verplichtingen ingevolge het transparantieregister worden vrijgesteld, zoals reeds het geval is bij afzonderlijke regio's;

25.  vraagt de Commissie om er zorgvuldiger op te letten dat de transparantie en de scheiding der machten in acht worden genomen, door strikter de hand te houden aan het bepaalde in artikel 290 VWEU, en er daarom vanaf te zien gedelegeerde handelingen te gebruiken om feitelijk wetgevende maatregelen in te voeren die volgens de gewone wetgevingsprocedure moeten worden uitgevaardigd;

26.  benadrukt dat de Refit-agenda en de daaruit voortvloeiende wetgevingsvoorstellen op grond van de cumulatieve effectbeoordeling nog steeds van belang zijn; dringt er bij de Commissie op aan om de Seveso III-richtlijn in het lopende Refit-programma op te nemen en hoofdzakelijk te focussen op de effecten voor het bedrijfsleven, met name het MKB, en hun vermogen om langetermijninvesteringen te doen, alsmede het effect op de mogelijke verplaatsing van chemische productie in de EU;

27.  neemt kennis van de voorstellen van de Commissie inzake de Europese pijler van sociale rechten waarin ernaar gestreefd wordt de sociale dimensie van de EU te versterken; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan, er bij de verwezenlijking van haar prioritaire doelstellingen voor te zorgen dat alle initiatieven in het kader van de sociale pijler de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid volledig eerbiedigen;

28.  dringt er bij de Commissie op aan het sociale acquis dat bestaat uit meer dan 50 richtlijnen die sinds 1958 zijn ontwikkeld, stelselmatig te herzien en te onderzoeken waar de regelgeving kan worden vereenvoudigd en de rompslomp kan worden teruggedrongen, o.a. door, in voorkomend geval, de intrekking of herroeping van wetgeving;

29.  erkent dat vrouwen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt; meent in dit verband dat flexibele arbeidsovereenkomsten, onder meer tijdelijke en deeltijdcontracten, een belangrijke rol kunnen vervullen voor de verhoging van de arbeidsparticipatie voor groepen die anders van de arbeidsmarkt uitgesloten zouden zijn; acht het ongewenst dat de Commissie met wetgevingsvoorstellen komt, inclusief een kaderrichtlijn inzake fatsoenlijk werk, die het gebruik van dergelijke contracten in de lidstaten zouden beogen te beperken;

30.  herinnert aan artikel 155 VWEU; verzoekt de sociale partners, in de context van de huidige en toekomstige kaderovereenkomsten, om de instrumenten inzake betere regelgeving te omarmen, vaker gebruik te maken van effectbeoordelingen en om overeenkomsten waarin wetshandelingen worden voorgesteld door te verwijzen naar de Raad voor effectbeoordeling van de Commissie;

Begrotingsmiddelen

31.  merkt op dat de Commissie haar voorstel voor een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) vóór 1 januari 2018 moet publiceren, als bepaald in artikel 25 van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013; is van mening dat in het volgende MFK de weg geplaveid moet worden naar een moderne EU-begroting, waarin de huidige knelpunten op adequate wijze worden aangepakt, zoals de migranten- en vluchtelingencrisis, de terrorismedreiging en de terugtrekking van het VK uit de Unie; is van mening dat de Commissie derhalve alle uitgaven kritisch tegen het licht zou moeten houden vóór de onderhandelingen over het volgende MFK, om ieder beleidsterrein van de EU-begroting stelselmatig te evalueren op het vlak van efficiëntie, toegevoegde waarde en bijdrage aan de verwezenlijking van de prioritaire EU-doelstellingen; dringt er bovendien bij de Commissie op aan het volgende MFK af te stemmen op de politieke cycli van zowel de Commissie als het Parlement om het politieke verantwoordelijkheidsgevoel te verbeteren en, bij uitbreiding, de verantwoordingsplicht voor de meerjarige begroting van de Unie; is van mening dat de MFK-maxima waarover in 2013 overeenstemming is bereikt, moeten worden gehandhaafd;

32.  merkt op dat de Commissie voorstellen in overweging zal nemen van de Groep op hoog niveau inzake eigen middelen, met inbegrip van nieuwe bronnen voor eigen middelen; dringt er bij de Commissie op aan niet op te roepen tot belastingheffende bevoegdheden voor de Unie; pleit ervoor niet af te wijken van de bestaande richtsnoeren voor het huidige systeem van eigen middelen, zoals de balans tussen de begroting en de huidige traditionele eigen middelen (d.w.z. tarieven en suikerheffingen) of de eigen middelen op basis van het bruto nationaal inkomen (bni); is van mening dat eigen middelen op een duidelijke en uniforme wijze worden gepresenteerd in de nationale begroting om te zorgen voor transparantie en vergelijkbaarheid van de inkomsten van de EU;

33.  is van mening dat de Commissie een verbeterd systeem van begrotinsgcontrole moet ontwikkelen dat in verhouding staat tot de resultaten die worden geboekt met EU-financiering; is van mening dat de rapportage een integraal deel van dit systeem zou moeten uitmaken, en dat die voldoende transparant en gedetailleerd moet zijn, inclusief de rapportage van informatie over de begunstigden van EU-financiering, en ook betrekking moet hebben op de vraag of betalingen op tijd zijn gedaan; is van mening dat de prestatie, kosten-effectiviteit en de resultaten die behaald zijn met EU-financiering altijd moeten worden gecontroleerd om te bepalen of EU-uitgaven op de lange termijn rendabel zijn; herhaalt dat het Parlement heeft aangedrongen op een speciale commissaris voor Begrotingscontrole, ter vervanging van een van de huidige commissarissen, die met de lidstaten zou moeten samenwerken om gevallen van fraude en wanbeheer op te lossen; dringt erop aan dat er voorstellen worden voorbereid om de Rekenkamer te hervormen zodat deze niet alleen als controlerende maar ook als evaluerende autoriteit fungeert, die zelf Unieprogramma's evalueert of daartoe opdracht geeft aan onafhankelijke instanties;

Vervoer

34.  benadrukt dat prioritair moet worden voortgewerkt aan de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-V) en de corridors van het kernnetwerk om de vervoersnetwerken van alle regio's in de EU te verbinden en een oplossing te bieden voor problemen zoals het gebrek aan gepaste infrastructuur, toegankelijkheid en een lage interoperabiliteit tussen de oostelijke en westelijke delen van de EU; benadrukt de behoefte aan synergie tussen de financiële middelen uit het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), uit de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility; CEF) en uit de ESI-fondsen, zodat gezorgd wordt voor zo goed mogelijke aanwending van alle beschikbare EU-financiering; benadrukt echter ook dat, hoewel de CEF 2.0 zou moeten focussen op innovatieve financieringsinstrumenten en combinatie van verschillende soorten middelen, er een voldoende aandeel van de middelen opzij gezet moet worden voor vervoersinfrastructuurprojecten die niet aantrekkelijk zijn voor particuliere beleggers vanwege de verschillende marktomstandigheden in de verschillende delen van de EU;

Onderzoek

35.  dringt er bij de Commissie op aan, gezien de mate van gedetailleerdheid die vereist is voor een Horizon 2020-project, in haar tussentijdse evaluatie strengere selectiecriteria in te voeren in de eerste aanvraagfase aangezien een groot deel van de aanvragers tijd en moeite investeren in een volledig voorstel in de tweede fase met weinig perspectief op succes; is bezorgd dat dit probleem met name voor het MKB ernstig is;

36.  benadrukt het belang van toegepast onderzoek, met name van onderzoek dat leidt tot betere kennis, vaardigheden en praktijken, om ervoor te zorgen dat nieuwe technologieën optimaal worden gebruik; dringt er bij de Commissie op aan de behoefte aan fundamenteel, toegepast en omzettingsgericht („translationeel”) onderzoek beter op elkaar af te stemmen om te zorgen voor omzetting van nieuwe ontdekkingen in feitelijke technologieën en producten;

Vaardigheden- en onderwijsprogramma's

37.  benadrukt dat het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) en de nieuwe Agenda voor vaardigheden van de Commissie een aanvulling moeten vormen op de nationale beleidsmaatregelen en de lidstaten moeten ondersteunen in hun pogingen om formeel en informeel onderwijs en opleiding te ontwikkelen, met name om vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen te verbeteren;

38.  vraagt de Commissie in dit verband om erop toe te zien dat de wereld van deskundigen en betrokken belanghebbenden, inclusief ouderverenigingen, actief wordt betrokken bij de beleidsvorming;

39.  dringt er bij de Commissie op aan de effectiviteit en de toegevoegde waarde van de culturele en educatieve EU-programma's te beoordelen, en daarbij bijzondere aandacht te verlenen aan het programma Europa voor de burger, en vereenvoudiging van de procedures en gezond financieel beheer op alle niveaus te bevorderen;

Regionale ontwikkeling en cohesiebeleid

40.  dringt er bij de Commissie op aan duidelijk aan te geven hoe zij in de periode na 2020 voornemens is het cohesiebeleid te zullen financieren en structureren, inclusief hervormingen van de huidige regeling; is van mening dat dialoog tussen alle instellingen prioriteit moet krijgen om een transparant besluitvormingsproces te bewerkstelligen; benadrukt dat de huidige maxima voor vastleggings- en betalingskredieten in rubriek 1b als een aandeel van het EU-bni van de totale EU-begroting moeten worden uitgedrukt;

41.  verzoekt de Commissie nader onderzoek te verrichten om ervoor te zorgen dat het cohesiebeleid ook het beoogde effect heeft op het niveau van de begunstigde of het project; gelooft dat dit met name van belang is omdat geschat wordt dat eind 2018 slechts 25% van het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF) voor de programmeringsperiode 2014-2020 zal zijn toegewezen;

42.  erkent dat de Omnibusverordening een aantal belangrijke veranderingen heeft doorgevoerd die gericht waren op vereenvoudiging, stroomlijning en flexibiliteit; is van mening dat er meer kan worden gedaan om ervoor te zorgen dat technische bijstand zorgvuldig gericht wordt verleend, gecontroleerd en geëvalueerd; is daarnaast van mening dat de Commissie lokale actoren moet stimuleren door iets te doen aan complexe goedkeuringsprocedures, late betalingen aan begunstigden en problemen die voortvloeien uit het combineren van verschillende financieringsbronnen en door initiatieven van onderop te stimuleren zoals door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling;

2.  “Een connectieve digitale interne markt”

43.  dringt er bij de Commissie op aan voorstellen in te dienen om het algemene beginsel van vrij verkeer van gegevens vast te stellen en om lokalisatiebeperkingen voor gegevens in de EU af te schaffen;

3.  “Een schokbestendige energie-unie met een toekomstgericht beleid inzake klimaatverandering”

44.  dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de sociaal-economische gevolgen van de nieuwe opzet van de elektriciteitsmarkt, met name in Midden- en Oost-Europa (MOE), waar de kosten voor de energietransitie naar alle waarschijnlijkheid hoger zullen uitvallen dan in overige EU-lidstaten;

45.  is bezorgd over de tenuitvoerlegging van de energie-efficiëntierichtlijn en verzoekt de Commissie aan de hand van consistente richtsnoeren met de lidstaten samen te werken aan een doeltreffende tenuitvoerlegging; is waar passend voorstander van het 'efficiëntie eerst'-beginsel en meent dat doelstellingen evenredig en realistisch moeten zijn;

4.  “Een diepere en eerlijkere interne markt met een sterkere industriële basis”

46.  dringt er bij de Commissie op aan voorstellen in te dienen die gebaseerd zijn op haar beoordeling van de richtlijn motorrijtuigenverzekering (Richtlijn 2009/103/EG), met name voor de oplossing van de problemen waar gebruikers van motorvoertuigen mee geconfronteerd worden ten gevolge van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Vnuk v. Triglav en andere verbeteringen te overwegen voor burgers die zich willen verzekeren, zoals de erkenning van perioden zonder schadeclaims in andere lidstaten dan de lidstaat waarin iemand een verzekeringspolis wil afsluiten om ervoor te zorgen dat burgers in aanmerking komen voor de aanbiedingen die gelden voor de consumenten in die lidstaten;

47.  dringt er bij de Commissie op aan om bij de herziening van de Richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (Richtlijn 96/71/EG) zowel stil te staan bij het goed functioneren van de interne markt als bij het beginsel van het vrij verkeer van diensten; dringt er bij de Commissie op aan bij de opstelling van civielrechtelijke regels inzake robotica, rekening te houden met de sectorspecifieke benadering die het Parlement voorstelt om innovatie aan te moedigen en met de verschillende ontwikkelingsstadia van robotica in de verschillende sectoren en tussen de lidstaten;

48.  dringt, naar aanleiding van de resultaten van de Enquêtecommissie emissiemetingen in de automobielsector, aan op de spoedige goedkeuring van het 3de en 4de pakket emissies onder reële rijomstandigheden (RDE) teneinde een nauwkeurige definitie vast te stellen van de voorwaarden waaronder aan de huidige CO2- en NOx-grenswaarden moet worden voldaan;

49.  merkt op dat essentiële bepalingen in de verordening biocide producten omtrent de goedkeuring van leveranciers en de registratie van werkzame stoffen voor behandelde artikelen ernstige problemen rond de naleving kunnen opleveren wegens de geringe bekendheid ervan onder de betrokken bedrijven; dringt er ten stelligste bij de Commissie op aan dat zij voortbouwt op het werk dat reeds is verricht in het kader van de recente geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen (met uitzondering van Reach), alsook van aanverwante wetgevingsaspecten inzake downstream-bedrijfstakken, en om deze verordening in haar Refit-agenda voor 2018 op te nemen, met bijzondere aandacht voor de financiële en administratieve lasten voor kmo's en micro-ondernemingen bij de opstelling van goedkeuringsdossiers voor het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA);

50.  wijst op de financiële en regelgevende uitdagingen voor de lidstaten bij de naleving van de nitratenrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG), die vaak als slecht voorbeeld wordt genoemd als het om doelmatige EU-wetgeving gaat, met talloze inbreukprocedures die nog lopen; benadrukt dat de rapportagecyclus op één lijn moet worden gesteld met die van de kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG, KRW) zodat voor de evaluatie van beide richtlijnen dezelfde monitoringgegevens kunnen worden gebruikt, en dat de nitraat-planningsgegevens, die een onnodige bureaucratische last zijn gebleken voor de landbouwsector, moeten worden beperkt en vereenvoudigd; dringt er bij de Commissie op aan voort te bouwen op de werkzaamheden van haar geschiktheidscontrole in 2012 van het EU-zoetwaterbeleid, en een systematische evaluatie van de nitratenrichtlijn in haar Refit-agenda voor 2018 op te nemen om omslachtige voorschriften op elkaar af te stemmen en de nalevingskosten terug te dringen;

51.  merkt op dat de huidige operationele kaders en gegevensinstrumenten met betrekking tot voorschriften voor vitaminen en mineralen die als ingrediënten in voedingssupplementen worden gebruikt uit hoofde van de voedingssupplementenrichtlijn (Richtlijn 2002/46/EG), vaak worden genoemd als een voorbeeld van gebrekkige en verouderde EU-wetgeving, met talloze harmonisatielacunes in de hele EU, niet alleen in termen van regelgevingsgebieden en samenwerking tussen instanties, maar ook van nationale verschillen inzake het brede scala van nutriënten en ingrediënten die ook in levensmiddelen kunnen voorkomen; verzoekt de Commissie de reeds verrichte werkzaamheden te evalueren en nauw samen te werken met de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) bij de evaluatie van de Europese markt van gezonde levensmiddelen, en zich daarbij naar behoren te baseren op wetenschappelijk onderzoek;

52.  benadrukt dat er voortdurend moet worden geïnvesteerd in het creatieve circuit en toegang tot hoogwaardige inhoud van audiovisuele media voor gebruikers, waarbij de bescherming van minderjarigen moet worden versterkt en de productie en verspreiding van Europese werken moeten worden gesteund; verzoekt de Commissie in dit verband haar toezegging gestand te doen om effectbeoordelingen uit te voeren en empirisch onderbouwde maatregelen te nemen, en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten en het bedrijfsleven aan te moedigen, waarbij het beginsel van culturele soevereiniteit wordt geëerbiedigd;

Visserij

53.  is ingenomen met de vooruitgang die door de vissersvloten van de EU is bereikt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), met name inzake artikel 2 betreffende een ecologisch duurzame visserij; verzoekt de Commissie (eco-)etiketten te ondersteunen en te blijven bevorderen als een mechanisme voor de erkenning van kwaliteitsvolle vis die op duurzame wijze is gevangen en om de traceerbaarheid van zee tot bord te waarborgen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het GVB en de aanlandingsverplichting op een degelijke manier binnen realistische termijnen worden toegepast; verzoekt de Commissie nauw met vissers en wetenschappers te blijven samenwerken om te kunnen voorspellen waar zich limiterende soorten kunnen voordoen en onderzoeksoplossingen zoals innovatieve vistechnieken, bijvoorbeeld visserij met elektrische stroom, te ontwikkelen;

54.  benadrukt dat de Commissie Verordening (EG) nr. 1967/2006 (de Middellandse-Zeeverordening), moet herzien, met name het deel dat verwijst naar het verbod op het gebruik van bepaalde traditionele vistuigen en de bepalingen betreffende specifieke kenmerken van vistuig; heeft bedenkingen bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, waarin het nieuwe beheerskader is opgenomen;

55.  verzoekt de Commissie een pragmatische oplossing betreffende de industriële visserij te vinden om het gebruik van waardevolle visbestanden voor vismeel te regelen en te beperken, met name als het gaat om kwetsbare ecosystemen in de Oostzee; verzoekt de Commissie de bestaande wetgeving te herzien om met name de kleinschalige visserij te ondersteunen en de definitie ervan uit te werken; benadrukt dat de Commissie de bestaande wetgeving moet herzien om een sluitingsseizoen voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee in te voeren teneinde de vangst van jonge kabeljauw te beperken;

Landbouw

56.  is ingenomen met de openbare raadpleging die de Commissie gedurende twaalf weken heeft gehouden en met het feit dat voorzitter Juncker en commissaris Hogan hebben erkend dat het GLB nieuw leven moet worden ingeblazen en over voldoende middelen moet kunnen beschikken; hoopt dat de tijdens deze raadpleging verzamelde inbreng van landbouwers, burgers en organisaties vorm zal geven aan het toekomstige GLB; benadrukt dat het GLB ervoor moet zorgen dat de belastingbetalers waar voor hun geld krijgen voor de investering die zij in landbouw doen, waarbij de rechtstreekse betalingen tussen de lidstaten worden gelijkgeschakeld en ervoor moet worden gezorgd dat de EU haar voedselproducerend potentieel kan behouden en vergroten;

57.  is teleurgesteld over het gebrek aan actie om te zorgen voor een efficiënter gebruik van nutriënten zoals stikstof, fosfor en kalium, waardoor de voedsel- en energieproductie kan verbeteren; wijst erop dat bodemaantasting een belangrijke beperking blijft voor de landbouwproductie in de EU;

58.  is bezorgd over de manier waarop de Commissie met een aantal gedelegeerde handelingen is omgegaan; herinnert de Commissie eraan dat gedelegeerde handelingen betrekking moeten hebben op technische en administratieve aanpassingen en niet bedoeld zijn om politiek geïnspireerde landbouwmaatregelen in het GLB te introduceren, waarbij de gewone wetgevingsprocedure wordt omzeild;

59.  benadrukt dat er in het kader van de tweede pijler meer vrijwillige instrumenten ter beschikking moeten worden gesteld van de landbouwers in de EU om hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de toenemende prijsschommelingen en langere perioden van lage prijzen; verzoekt de Commissie met de lidstaten samen te werken bij de ontwikkeling van de toolkit voor risicobeheersing; benadrukt dat rechtstreekse betalingen in het kader van de eerste pijler het belangrijkste inkomensstabiliseringsinstrument voor landbouwers zijn; verzoekt de Commissie maatregelen te onderzoeken die zorgen voor markttransparantie in de gehele levensmiddelenketen;

60.  verzoekt DG AGRI nauw samen te werken met DG EMPL en DG GROW om te zorgen voor een echte focus op de agrovoedingssector; merkt op dat, indien de agrovoedingssector in de EU concurrentieel wil zijn op de wereldmarkt, de inspanningen gericht moeten zijn op het creëren van banen, groei en investeringen in alle bedrijven, ongeacht hun aard en omvang, zodat het productiepotentieel wordt geoptimaliseerd; benadrukt dat, indien Europa zijn methoden voor precisielandbouw en zijn agrotechnologieën wil ontwikkelen, de Commissie met de lidstaten moet samenwerken om investeringen in technische of hogere landbouwopleidingen en -onderwijs te plannen;

5.  Een diepere en eerlijkere economische en monetaire unie

61.  wijst op het belang van de totstandbrenging van de kapitaalmarktenunie; benadrukt evenwel dat eventuele verdere wetgevingsvoorstellen enkel mogen worden gedaan als de beoogde gevolgen niet zonder wetgevende middelen kunnen worden bereikt;

62.  wijst erop dat niet op wetgeving gebaseerde maatregelen, waaronder de aanmoediging van door de markt gestuurde oplossingen en de doeltreffende naleving van mededingings- en internemarktregels, op sommige vlakken de beste uitweg kunnen bieden;

63.  verzoekt de Commissie te erkennen dat de verschillen tussen de bedrijfsmodellen en de financiële markten van de lidstaten juist ook een sterk punt kunnen zijn en het verdienen te worden beschermd voor Europa als geheel;

64.  benadrukt het belang van wijzigingsverordeningen om deze op één lijn te krijgen met internationale overeenkomsten, bijvoorbeeld de lopende verbintenissen van Bazel;

65.  is tevreden over het geleverde werk van de Commissie en de lidstaten om de bestrijding van fiscale fraude, belastingontduiking, agressieve fiscale planning en het gebruik van belastingparadijzen actief te bevorderen onder gebruikmaking van de deskundigheid van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) voor het stimuleren van een verantwoord fiscaal beleid;

66.  dringt aan op een strikte handhaving van de "no-bail-out"-clausule als aanbevelenswaardige optie om het kader voor economische governance te hervormen;

67.  beklemtoont het belang van controle op de uitvoering van de bestaande wetgeving inzake de bankenunie en van de intensivering van het overleg met de deskundigen van de sector om de gevolgen en effectiviteit van de vastgestelde wetgeving te evalueren;

6.  Handel

68.  steunt de aanhoudende inspanningen van de Commissie om te onderhandelen over specifieke bepalingen ter verbetering van de mogelijkheden van kleine en middelgrote ondernemingen om handel te drijven en te investeren; onderkent de verspreiding van geïntegreerde mondiale toeleveringsketens in internationale handelspatronen; verzoekt de Commissie om een strategie voor digitale handel, waarbij rekening wordt gehouden met de kansen die deze biedt voor kleine en middelgrote ondernemingen door de toegang tot de wereldmarkten te vergemakkelijken; beveelt aan dat deze strategie probeert de connectiviteit en de capaciteitsopbouw voor elektronische handel te verbeteren door ongerechtvaardigde beperkingen op grensoverschrijdende gegevensstromen weg te nemen, op voorwaarde dat er passende voorschriften ter bevordering van open, betrouwbare en veilige digitale handel voorhanden zijn; moedigt de Commissie aan de agenda voor digitale handel te bevorderen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten en bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO), omdat de organisatie moet blijven doorgaan als een flexibel en dynamisch forum voor onderhandelingen;

69.  verzoekt de Commissie om een herziening van het huidige handelskader tussen de EU en de ACS, dat wordt geregeld door de Overeenkomst van Cotonou, die in 2020 afloopt; merkt op dat dit een goede gelegenheid is om de betrekkingen te evalueren en te werken aan een nieuw model waarbij rekening wordt gehouden met empirische bevindingen inzake impact, doeltreffendheid, Europese meerwaarde en de huidige veranderingen in de internationale context; is van mening dat het nieuwe model gericht moet zijn op de ondersteuning van de economische groei in de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) en hun integratie in de wereldeconomie moet bevorderen; verzoekt de Commissie daarom een duidelijk en sterk handelsbeleid te ontwikkelen dat onder meer de ontwikkeling van de particuliere sector, de vergemakkelijking van de handel en wederzijdse liberaliseringsmaatregelen omvat; verzoekt de Commissie dit te doen in overeenstemming met het beginsel van beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling;

70.  erkent en ondersteunt de aanpak van de strategie "Handel voor iedereen", bestaande uit de opname van corruptiebestrijdingsbepalingen in toekomstige handelsovereenkomsten, gezien het feit dat het bekend is dat corruptie bijdraagt aan illegale handel; verzoekt de Commissie om een handelsbeleid waarbij illegale handel in de onderhandelingen met handelspartners wordt bestreden; beveelt aan dit te doen in overeenstemming met de bestaande internationale handelskaders die op multilateraal niveau zijn overeengekomen;

7.  Een ruimte van justitie en grondrechten op basis van wederzijds vertrouwen

71.  is van mening dat de volledige interoperabiliteit van de Europese databanken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, waartoe de relevante nationale instanties passende toegang hebben, met inbegrip van toegang tot biometrische gegevens, van essentieel belang is voor een effectievere bestrijding van georganiseerde misdaad en terrorisme; dringt er bij de Commissie op aan normen te ontwikkelen voor de huidige en toekomstige databanken waarin de beginselen van beveiliging door ontwerp en, in voorkomend geval, afbakening van het doel standaard zijn vervat; is voorts van mening dat de EU-systemen en de lidstaten gebruik moeten kunnen maken van informatie van en informatie moeten kunnen uitwisselen met internationale databanken, zoals die welke door Interpol worden beheerd; dringt er bij de Commissie op aan samen met de lidstaten te zorgen voor het permanent en kwalitatief hoogwaardig uploaden van relevante informatie naar de EU-databanken;

72.  is van mening dat het werk aan nieuwe of geactualiseerde databanken een prioriteit moet zijn, met inbegrip van het inreis-uitreissysteem (EES), het Europees systeem voor reisinformatie en -autorisatie (Etias), SIS II, Eurodac, het Europees Indexsysteem van politiegegevens (Epris) en het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris), en dat er passende middelen beschikbaar moeten worden gesteld om deze operationeel te maken; dringt erop aan dat de Commissie de technologische ontwikkelingen op de voet volgt om de informatiesystemen te verbeteren, waarbij zij zich bewust moet zijn van het belang van snelheid en betrouwbaarheid voor hun bruikbaarheid;

73.  steunt de geplande herziening van de strategie inzake cyberbeveiliging; verzoekt de Commissie de bestaande wetgeving op het gebied van cybercriminaliteit te herzien en een voorstel in te dienen dat een duidelijk kader instelt voor de betrekkingen tussen particuliere ondernemingen en wetshandhavingsinstanties in de strijd tegen georganiseerde misdaad en online radicalisering, met inachtneming van de veiligheid van de verwerking van persoonsgegevens en het gevaar voor schending van gegevens;

74.  dringt erop aan verder werk te maken van de bestrijding van online propaganda, met name propaganda die extremistische ideologieën bevordert, alsook propaganda die beoogt te destabiliseren, zoals propaganda-inspanningen die vanuit Rusland worden gecoördineerd; dringt aan op een meer geschikte financiering van de eenheid voor de melding van internetuitingen van Europol;

75.  verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken inzake het tegengaan van radicalisering in gevangenissen in de EU te coördineren;

8.  Naar een nieuw beleid op het gebied van migratie

76.  verzoekt de Commissie haar inspanningen op te voeren om een overeenkomst te sluiten met alle betrokken partijen in Libië om een halt toe te roepen aan de illegale toestroom van onderdanen van derde landen naar het grondgebied van de EU;

77.  moedigt de Commissie aan niet alleen de onderhandelingen met derde landen voort te zetten over terugkeer- en overnameovereenkomsten als een cruciaal onderdeel van een billijk asielstelsel, maar ook de terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG) te herzien om na te gaan of deze nog steeds een adequaat rechtskader biedt voor het terugkeerbeleid van de EU; is van mening dat vrijwillige hervestiging op het niveau van de lidstaten kan worden gebruikt als een instrument om internationale bescherming te verlenen;

78.  steunt de doelstelling om strikte asielprocedures en -voorwaarden in de lidstaten in te voeren; is evenwel van mening dat de lidstaten uiteindelijk verantwoordelijk zijn en blijven voor hun grenzen, hun arbeidsmarktbeleid en de toegang tot sociale voorzieningen, gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs;

79.  is van mening dat er meer inspanningen nodig zijn om de steun voor het Europees Grens- en kustwachtagentschap te waarborgen, onder meer door de middelen te bundelen, aangezien het belangrijke nieuwe taken op zich neemt, onder meer de toekomstige centrale eenheid van Etias;

9.  Een sterkere speler op wereldvlak

80.  pleit voor periodieke toetsing van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) om te garanderen dat het beantwoordt aan de voortdurend veranderende situatie aan de oostelijke en zuidelijke grenzen van de EU; staat er voorts op dat de werkzaamheden en de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) goed worden gecontroleerd en beheerd; meent dat er bij deze beoordeling niet alleen naar moet worden gekeken of het geld correct wordt besteed, maar ook of de doelstellingen van het ENB worden verwezenlijkt;

81.  moedigt samenwerking tussen de EU, haar lidstaten en internationale organisaties, waaronder de VN, de NAVO en het Gemenebest aan, waarbij de erkenning van de gedeelde mondiale uitdagingen op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en humanitaire hulpverlening en de nationale bevoegdheden op deze gebieden worden gewaarborgd;

82.  benadrukt dat de bevordering van de mensenrechten een belangrijke dimensie blijft van de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU en in al haar betrekkingen met derde landen, onder meer op gebieden als religieuze vrijheid, vrijheid van meningsuiting, politieke vrijheid, de rechten van vrouwen, kinderen en personen met een handicap, en de rechten van minderheden, met inbegrip van LGBTI;

83.  dringt aan op de aanhoudende uitoefening van diplomatieke druk, met inbegrip van het gebruik van gerichte sancties tegen individuen, groepen en de Russische regering om het conflict in Oekraïne vreedzaam op te lossen; staat op strikte handhaving van het beleid van niet-erkenning van de door Rusland bezette Krim;

84.  pleit voor verdere internationale samenwerking om via onderhandelingen tot een akkoord te komen in het Israëlisch-Palestijns conflict, waarbij een veilig en universeel erkend Israël zij aan zij kan bestaan met een soevereine en levensvatbare Palestijnse staat;

Veiligheid

85.  erkent dat de NAVO de hoeksteen vormt van het Europees defensie- en veiligheidsbeleid en verzet zich tegen maatregelen die de banden van de EU met internationale defensiepartners ondermijnen; dringt er bij de Commissie op aan met de lidstaten samen te werken om de doelstelling te halen dat de NAVO-leden 2 % van het bbp aan defensie besteden;

86.  verzoekt de Commissie de doelstellingen en de kostenefficiëntie van civiele missies van de EU in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) te onderzoeken om doeltreffender een gebied van echte en zinvolle complementariteit met de rol van andere organisaties te ontwikkelen;

87.  dringt, als belangrijkste bijdrager aan de internationale bestrijding van antipersoonsmijnen (APL's), aan op een herziening van de doelstellingen en financiering van de EU op het gebied van actie tegen landmijnen, om deze actie op zo kort mogelijke termijn tot een goed einde te brengen;

88.  stelt voor de financiering van onderzoek en concrete maatregelen op het gebied van cyberbeveiliging te identificeren, met name de bescherming van de infrastructuur en de versterking van de nationale weerbaarheid, om te bepalen waar de grootste meerwaarde ligt, en hierbij rekening te houden met de werkzaamheden die door andere organisaties worden verricht;

Ontwikkelingssamenwerking

89.  is van mening dat de rol van de publieke sector van fundamenteel belang is om de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's) te verwezenlijken; is van mening dat de particuliere sector in een context van vrije en eerlijke handel de motor is om welvaart en economische groei in alle markteconomieën te scheppen, waarbij 90 % van de banen en inkomsten in de ontwikkelingslanden wordt gegenereerd; merkt op dat de particuliere sector volgens de VN goed is voor 84 % van het bbp in ontwikkelingslanden en sterk genoeg is om een duurzame basis te bieden om minder afhankelijk te worden van hulp en om binnenlandse middelen vrij te maken;

90.  roept de Commissie op een duidelijk, gestructureerd en transparant kader vast te stellen dat verantwoording verzekert en de partnerschappen en allianties met de particuliere sector in de ontwikkelingslanden reguleert; pleit voorts voor de oprichting op EU-niveau van sectorale platformen met meerdere belanghebbenden, waarin de particuliere sector, maatschappelijke organisaties, ngo's, denktanks, regeringen van partnerlanden, donoren en andere belanghebbenden worden samengebracht om informatie te verstrekken over mogelijkheden voor deelname aan publiek-private partnerschappen (PPP's), goede praktijken uit te wisselen en technische steun te bieden ten aanzien van het rechtskader en de verwachte uitdagingen die ontstaan door ontwikkelingsinterventies in samenwerking;

91.  is ingenomen met de rol van de EIB bij de ontwikkeling van de lokale particuliere sector; benadrukt het feit dat de steun van de EIB voor microfinanciering reeds zeer succesvol is, met slechts 184 miljoen EUR aan microkredieten die 230 500 banen in micro-ondernemingen over de hele wereld steunen, en dat deze microkredieten een uitgesproken genderperspectief hebben, waarbij twee keer zoveel banen voor vrouwen als voor mannen worden gecreëerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten het succes van het microfinancieringsbeleid te erkennen door de beschikbare financiële middelen te verhogen; merkt op dat de EIB aanvullende middelen aan microfinanciering besteedt via het mandaat voor externe leningen van de EU in alle ontwikkelingslanden waar hij actief is;

92.  herinnert eraan dat in duurzame-ontwikkelingsdoelstelling 3 duidelijk is vastgesteld dat iedereen tegen 2030 moet kunnen profiteren van een goede geestelijke en lichamelijke gezondheid gedurende het hele leven; benadrukt het feit dat elk jaar 100 miljoen mensen in armoede vervallen als gevolg van de uitgaven voor gezondheidszorg die niet in verhouding staan tot hun inkomen, en dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) meer dan een derde van de wereldbevolking en meer dan 50 % in Afrika geen toegang heeft tot geneesmiddelen, dit als gevolg van ongelijkheid zoals een lagere scholingsgraad en een lager inkomen, beperkte toegang tot informatie, gebrekkige infrastructuur en een beperkte toegang tot medische centra in landelijke gebieden, met een bijbehorend gebrek aan diagnoses, wat leidt tot te weinig behandeling en minimale toegang tot geneesmiddelen;

93.  herinnert eraan dat ernaar moet worden gestreefd de mensen die gezondheidszorg nodig hebben te bereiken waar en wanneer zij die zorg nodig hebben, met inachtneming van de soevereiniteit van de betrokken derde landen, waarbij moet worden erkend dat de beschikbaarheid van geneesmiddelen wordt getroffen door conflicten en crises, wat overigens geldt voor alle aspecten van de gezondheidszorg; is van mening dat in zulke gevallen spoedrespons noodzakelijk is om mogelijke uitbraken effectief te voorkomen en/of erop te reageren;

10. Een Unie van democratische verandering

94.  verzoekt de Commissie het initiatief te nemen tot een interinstitutioneel akkoord om het netwerk van nationale parlementen daadwerkelijk te kunnen betrekken bij het wetgevingsproces van de EU, in overeenstemming met de onlosmakelijk verbonden beginselen van bevoegdheidstoedeling, subsidiariteit en evenredigheid; verzoekt de Commissie hiertoe:

–  de toetsingsperiode waarbinnen de nationale parlementen een gemotiveerd advies kunnen indienen de facto te verlengen van acht tot twaalf weken;

–  met redenen omklede, op eigen initiatief uitgebrachte adviezen van nationale parlementen waarin wordt voorgesteld dat de Commissie een wetgevingshandeling binnen haar bevoegdheden initieert ("groene kaart"), aan te moedigen en te onderzoeken;

–  een met redenen omkleed advies inzake de schending van het subsidiariteitsbeginsel door een ontwerpwetgevingshandeling van de Unie als "politiek bindend" te beschouwen indien de drempel van een derde van de aan de nationale parlementen toegewezen stemmen is gehaald, en zich er bijgevolg toe te verbinden de gewraakte ontwerphandeling onmiddellijk en volledig in te trekken;

–  zich te verheugen over de parlementarisering en modernisering van het Compromis van Luxemburg met betrekking tot gemotiveerde adviezen van nationale parlementen inzake onderwerpen die zij beschouwen als "van zeer groot nationaal belang" dat de goedkeuring van of de deelname aan een bepaalde ontwerphandeling in de weg staat, en de Raad te verzoeken een omvattend debat te voeren teneinde een consensus te vinden;

–  zich te verheugen over het recht van nationale parlementen om door de Commissie vastgestelde uitvoerings- of gedelegeerde handelingen in te trekken en te herzien, alsook over hun recht op volledige samenwerking inzake verzoeken die worden ingediend door een nationale parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot een Europese aangelegenheid;

–  een richtlijn of verordening op verzoek van de nationale parlementen te herzien;

–  voor bepaalde handelingen na vijf of tien jaar een automatische vervalclausule te introduceren;

–  de repatriëring van zogenaamde gedeelde bevoegdheden in gang te zetten indien nationale parlementen die een derde van de stemmen weten te vergaren van mening zijn dat de doelstellingen in het licht van de opgedane ervaring onvoldoende zijn verwezenlijkt via de gewone wetgevingsprocedure en dat deze bevoegdheden best worden teruggegeven aan de lidstaten en/of regionale en lokale autoriteiten;

95.  verzoekt de Commissie een gewone verdragsherzieningsprocedure op grond van artikel 48 VEU in gang te zetten om de vereiste wijzigingen aan artikel 341 VWEU en Protocol nr. 6 voor te stellen opdat het Parlement zelf kan beslissen over de plaats van zijn zetel en zijn interne organisatie;

96.  verzoekt de Commissie een voorstel tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie in te dienen waardoor "elke rechter die heeft deelgenomen aan de behandeling van een zaak, bij het arrest een uiteenzetting van zijn al dan niet afwijkend afzonderlijk standpunt of een eenvoudige verklaring van onenigheid kan voegen";

o

o o

97.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.