ONTWERPRESOLUTIE over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie
8.11.2017 - (2017/2819(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement
Herbert Dorfmann, Karin Kadenbach, Mark Demesmaeker, Gerben-Jan Gerbrandy, Lynn Boylan, Benedek Jávor, Mireille D’Ornano namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
B8‑0589/2017
Resolutie van het Europees Parlement over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie" (COM(2017)0198),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2016 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU[1],
– gezien de geschiktheidscontrole van de natuurwetgeving van de EU (de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn) (SWD(2016)0472),
– gezien Speciaal verslag nr. 1/2017 van de Europese Rekenkamer, getiteld "Meer inspanningen nodig om het Natura 2000-netwerk zo te ontwikkelen dat het volledige potentieel ervan wordt gerealiseerd",
– gezien het verslag van de Commissie getiteld "De stand van de natuur in de EU. Rapportering in het kader van de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn van de EU 2007-2012",
– gezien de statistieken van Eurostat over biodiversiteit van november 2016,
– gezien de conclusies van de Raad van 19 juni 2017 over het EU-actieplan voor natuur, mens en economie[2];
– gezien de vraag aan de Commissie over een actieplan voor natuur, mens en economie (O-000067/2017 – B8‑0000/2017),
– gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat slechts ongeveer de helft van de beschermde vogelsoorten en een nog kleiner gedeelte van de andere beschermde soorten en habitats in de Unie momenteel een goede staat van instandhouding kennen, en overwegende dat slechts 50 % van alle Natura 2000-gebieden een beheersplan met instandhoudingsdoelstellingen en ‑maatregelen heeft;
B. overwegende dat de natuurrichtlijnen een belangrijke rol spelen bij het helpen verwezenlijken van de doelstellingen van het strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit, van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering;
C. overwegende dat in het verslag van het Europees Milieuagentschap van 2015 over de stand van de natuur in de EU wordt vermeld dat de lidstaten voor terrestrische ecosystemen de landbouw en de wijziging van de natuurlijke omstandigheden als de belangrijkste gevaren en bedreigingen signaleren, en voor mariene ecosystemen het gebruik van levende rijkdommen (visserij) en vervuiling; overwegende dat al deze activiteiten door mensen worden ontplooid en verregaande en schadelijke gevolgen voor de natuur hebben;
D. overwegende dat de statistieken van Eurostat over biodiversiteit van 2016 voor alle 167 veel voorkomende vogelsoorten in de EU een algemene achteruitgang te zien geven in de periode 1990-2014[3];
Algemene opmerkingen
1. verwelkomt het actieplan voor de natuur, de mensen en de economie als een stap in de goede richting om de doelstellingen van de natuurrichtlijnen te halen;
2. stelt echter met bezorgdheid vast dat de streefdoelen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 en het Verdrag inzake biologische diversiteit niet zullen worden verwezenlijkt zonder onmiddellijke en aanzienlijke aanvullende inspanningen; onderstreept dat de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2010 niet zijn behaald;
3. wijst erop dat gezonde en veerkrachtige ecosystemen betere mogelijkheden bieden voor afzwakking van de gevolgen van en aanpassing aan de klimaatverandering en dus voor het beperken van de opwarming van de aarde; merkt op dat zij beter bestand zijn tegen en zich makkelijker herstellen van extreme weersomstandigheden en talrijke voordelen opleveren die onmisbaar zijn voor de bevolking;
4. wijst erop dat in Europa momenteel bijna een op de vier wilde soorten met uitsterven bedreigd is en dat veel ecosystemen zo sterk verontreinigd zijn dat zij hun waardevolle rol niet langer kunnen spelen; merkt op dat deze verslechtering de EU enorme sociale en economische schade berokkent; wijst erop dat er ten aanzien van de hoofdoorzaken van het biodiversiteitsverlies, zoals veranderingen in habitats, de overexploitatie van natuurlijke rijkdommen, de binnenkomst en verspreiding van invasieve exotische soorten en de klimaatverandering, een verslechtering van de situatie is geconstateerd, waardoor de positieve effecten van de maatregelen om het biodiversiteitsverlies in te dammen teniet worden gedaan;
5. merkt op dat het actieplan streeft naar "de versnelde vooruitgang richting de EU 2020-doelstelling om het verlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten te stoppen en om te keren"; vindt het echter jammer dat het geen andere verwijzing bevat naar de biodiversiteitsstrategie 2020 of de conclusies van de tussentijdse evaluatie;
6. herhaalt dat er aanzienlijke en aanhoudende extra inspanningen moeten worden geleverd om de doelstellingen voor 2020 te halen, en roept de Commissie en de lidstaten op om dit tot een grotere politieke prioriteit te verheffen;
7. benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat de natuurwetgeving van de Unie volledig en nauwgezet wordt uitgevoerd;
8. benadrukt dat de aanzienlijke vooruitgang inzake de vermindering van broeikasgasemissies, luchtverontreining en andere verontreinigende stoffen en inzake de verhoging van energie- en materiaalefficiëntie moet worden aangevuld met verdere acties van de lidstaten om het overeengekomen beleid met het oog op een betere bescherming van de biodiversiteit, de natuurlijke hulpbronnen en de volksgezondheid volledig toe te passen;
9. wijst erop dat beleid en kennis verder moeten worden geïntegreerd ter verwezenlijking van de doelstelling "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet", de langetermijnvisie van het zevende milieuactieprogramma;
10. betreurt het beperkte tijdskader van het actieplan en verzoekt de Commissie om onmiddellijk te beginnen aan de volgende biodiversiteitsstrategie voor de periode na 2020;
Betrokkenheid van alle actoren
11. is ingenomen met de vier prioriteitsgroepen die in het actieplan zijn vastgesteld, en benadrukt dat alle relevante actoren op nationaal, regionaal en lokaal niveau actief moeten worden betrokken zodat de tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de vogel- en de habitatrichtlijn doeltreffend kunnen worden aangepakt met concrete maatregelen;
12. herinnert eraan dat de Europese Rekenkamer in haar Speciaal verslag nr. 1/2017 heeft gesteld dat de coördinatie tussen de verantwoordelijke autoriteiten en andere belanghebbenden in de lidstaten onvoldoende ontwikkeld is;
13. verzoekt de Commissie nationale en regionale actoren doeltreffende ondersteuning te bieden bij de tenuitvoerlegging van de natuurwetgeving en de verbetering van milieu-inspecties, onder meer door competentie- en capaciteitsopbouw en een betere toewijzing van middelen;
14. is verheugd dat de Commissie van plan is in alle officiële EU-talen richtsnoeren te ontwikkelen en bij te werken om het begrip van de wetgeving in het veld te bevorderen en overheden te helpen de regels correct toe te passen, en verzoekt de Commissie in dit verband alle belanghebbenden bij dit proces te betrekken en te raadplegen;
15. onderstreept de rol van het maatschappelijk middenveld bij het verbeteren van de tenuitvoerlegging van de EU-natuurwetgeving, en benadrukt het belang van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus in dit verband;
16. verzoekt de Commissie een nieuw wetgevingsvoorstel over minimumnormen voor toegang tot rechterlijke toetsing te formuleren en de Aarhus-verordening betreffende de toepassing van het Verdrag op de actie van de Unie te herzien om rekening te houden met de recente aanbeveling van het comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus;
17. is verheugd dat een flexibele uitvoeringsaanpak die rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden zonder de instandhoudingsdoelstellingen en voorschriften van de natuurrichtlijnen in het gedrang te brengen, bijdraagt tot het verminderen en geleidelijk uit de wereld helpen van onnodige conflicten en problemen die tussen natuurbescherming en sociaal-economische activiteiten gerezen zijn, en meehelpt de praktische uitdagingen aan te gaan die voortvloeien uit de toepassing van de bijlagen bij de richtlijnen;
18. verzoekt de Commissie om verduidelijking van de rol van het Comité van de Regio's bij het bevorderen van de bewustwording en het stimuleren van de lokale betrokkenheid en uitwisselingen van kennis;
Beschermde soorten en habitats
19. onderstreept dat de lidstaten de verslechtering van Natura 2000-gebieden moeten voorkomen en instandhoudingsmaatregelen moeten treffen om beschermde soorten en habitats in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen;
20. dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de natuurrichtlijnen om te waarborgen dat instandhoudingsacties die worden ondernomen, stroken met de meest recente technische en wetenschappelijke vooruitgang;
21. betreurt dat het actieplan geen prioriteitsstrategie of concrete maatregelen omvat ter verbetering van de bescherming van bestuivers, met name inzake bestrijding van gezondheidsrisico's en parasietensoorten (in het bijzonder de varroamijt), de onderzoekscoördinatie, de harmonisatie van analysemethoden en het delen van wetenschappelijke gegevens over bestuivers op Europees niveau, zoals het Parlement in een eerdere resolutie had gevraagd;
22. verzoekt de Commissie nogmaals een EU-strategie voor de bescherming en instandhouding van bedreigde bestuivers uit te stippelen om over de verschillende beleidsgebieden heen een omvattend antwoord te bieden op het fundamentele probleem van de hoge sterfte van bestuivers in Europa, met name bijen, die het milieu en de economie onschatbare diensten verlenen;
23. stelt voor om de bestrijding van de varroamijt op het niveau van de Unie verplicht te stellen, de opleiding van imkers inzake de bescherming van bijen te ondersteunen en lokale en regionale autoriteiten, landbouwers en alle andere burgers aan te moedigen de ontwikkeling van plantensoorten en met name bloeiende soorten in landelijke en stedelijke gebieden te stimuleren, om de beschikbaarheid van honingdragende planten te vergroten;
24. herhaalt dat het illegaal doden van vogels, met name migrerende soorten in het Middellandse Zeegebied, alsook roofvolgels in bepaalde lidstaten, een punt van zorg blijft; benadrukt de behoefte aan een op Europees niveau gecoördineerd plan op basis van wetenschappelijke gegevens voor het beheer van migrerende vogelsoorten die door meer dan een lidstaat trekken;
25. roept op tot de volledige en doeltreffende tenuitvoerlegging van de verordening inzake invasieve uitheemse soorten en tot adequate financiering van de EU-begroting hiervoor; benadrukt dat de opname van een soort op de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten gebaseerd moet zijn op een gestandaardiseerde en geharmoniseerde risicobeoordeling; is van oordeel dat het beheer van invasieve uitheemse soorten een dringende prioriteit is, in het bijzonder in Natura 2000-gebieden; verwelkomt het Europees Netwerk voor informatie over uitheemse soorten (EASIN), een onlineplatform dat de toegang tot gegevens over uitheemse soorten faciliteert;
26. benadrukt dat de bescherming van onze gemeenschappelijke natuurlijke omgeving in Europa essentieel is voor zowel onze economieën als ons welzijn, dat het Natura 2000-netwerk naar schatting een economische waarde van 200-300 miljard EUR per jaar oplevert en inkomsten voor lokale gemeenschappen kan genereren door middel van toerisme en recreatie en dat gezonde ecosystemen essentiële diensten leveren zoals zoet water, koolstofopslag, bestuivende insecten en bescherming tegen overstromingen, lawines en kusterosie[4]; wijst er daarom op dat investeringen in het Natura 2000-netwerk economisch zinvol zijn;
27. stipt aan dat de vaststelling van de mariene gebieden in het Natura 2000-netwerk aanzienlijk minder vergevorderd is dan die van de gebieden op het land; verzoekt de betrokken lidstaten dit te verhelpen en doet een beroep op de Commissie om de nodige samenwerking met derde landen te bevorderen om de milieubescherming in mariene gebieden te verbeteren;
28. wijst erop dat grote roofdieren een negatief effect hebben op de landbouw en andere economische sectoren, zoals het toerisme, en met name de landbouw in de bergen voor steeds meer uitdagingen stellen; wenst daarom dat ook hiermee rekening wordt gehouden in de beheersplannen;
29. verwelkomt de maatregel om ecosysteemdiensten in de besluitvorming te integreren; betreurt evenwel dat in het actieplan geen concreet initiatief is opgenomen om ervoor te zorgen dat er geen nettoverlies van biodiversiteit wordt geleden;
Raakvlakken met andere beleidsgebieden
30. benadrukt dat het dringend nodig is actie te ondernemen om de belangrijkste oorzaken van het verlies van biodiversiteit aan te pakken, namelijk de vernietiging en aantasting van habitats, vooral als gevolg van overmatig bodemgebruik, vervuiling, intensieve landbouw, het gebruik van synthetische chemische pesticiden, de verspreiding van uitheemse soorten en de klimaatverandering, en beklemtoont dat moet worden gezorgd voor samenhang tussen de verschillende beleidsgebieden van de EU;
31. onderstreept dat de geschiktheidscontrole uitgewezen heeft dat er behoefte is aan meer samenhang met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), en wijst op de zorgwekkende achteruitgang van landbouwgerelateerde soorten en habitats; verzoekt de Commissie de impact van het GLB op de biodiversiteit te evalueren;
32. herhaalt dat het herstel, de instandhouding en de versterking van land- en bosbouwgerelateerde ecosystemen, ook in Natura 2000-gebieden, behoren tot de zes grootste prioriteiten voor plattelandsontwikkeling in de EU; herinnert aan de talrijke inspanningen die de actoren in de landbouwsector hebben geleverd, met name in het kader van de uitvoering van de vergroeningsmaatregelen die bij de herziening van het GLB in 2013 zijn ingevoerd; onderstreept dat het volgens de eerste bevindingen van de Commissie nog te vroeg is om de effecten van deze maatregelen op het herstel van soorten en habitats en op de verbetering van de biodiversiteit te meten; nodigt de Commissie uit haar onderzoek voort te zetten om zo snel mogelijk informatie te kunnen verstrekken over de effecten van de vergroeningsmaatregelen;
33. roept de Commissie en de lidstaten nogmaals op ervoor te zorgen dat de financiële middelen die in het kader van het GLB zijn toegewezen aan activiteiten die met een achteruitgang van de biodiversiteit gepaard gaan, worden herschikt ten behoeve van de financiering van ecologisch duurzame landbouwpraktijken en, in het verlengde daarvan, het behoud van de biodiversiteit;
34. roept de Commissie en de lidstaten voorts op om in samenwerking met grondeigenaren en -gebruikers de mogelijkheid van zogenaamde "groene en blauwe diensten" (landschaps-, natuur- en waterbeheer) tegen een marktconforme vergoeding te onderzoeken;
35. wijst erop dat soorten die in de habitatrichtlijn worden aangemerkt als soorten die speciale bescherming behoeven in sommige regio's van Europa een goede instandhoudingsstatus hebben bereikt, waardoor zij een bedreiging zouden kunnen vormen voor andere wilde soorten en huisdieren en zo het natuurlijk evenwicht van het ecosysteem zouden kunnen verstoren; verzoekt de Commissie een beoordelingsprocedure te ontwikkelen om het mogelijk te maken de beschermingsstatus van soorten in bepaalde regio's te wijzigen zodra de gewenste instandhoudingsstatus is bereikt;
36. herhaalt dat de co-existentie van mensen en grote carnivoren, met name wolven, in bepaalde gebieden of regio's negatieve gevolgen kan hebben voor de duurzame ontwikkeling van ecosystemen en bewoonde plattelandsgebieden, vooral in verband met traditionele landbouw en duurzaam toerisme, en voor andere sociaal-economische activiteiten; roept de Commissie en de lidstaten op concrete maatregelen te treffen om deze problemen aan te pakken, zodat de duurzame ontwikkeling van het platteland niet in gevaar komt, en daarbij de in het kader van de habitatrichtlijn geboden flexibiliteit te erkennen;
37. verzoekt de Commissie maatregelen te ondersteunen zoals opleiding voor landbouwers met betrekking tot bescherming van vee tegen grote carnivoren en uitwisseling van goede praktijken inzake veebescherming tussen de lidstaten;
38. betreurt dat het GLB niet is ontwikkeld met het oog op de bescherming van de verdwijnende traditionele landbouwpraktijk van nomadische veeteelt, een belangrijk historisch instrument voor het beheer van habitats en natuurbehoud; dringt erop aan dat het actieplan een ontwikkelingskader voor nomadische veeteelt in het Natura 2000-netwerk ondersteunt;
39. verzoekt de Commissie om adaptief populatiebeheer bij uitstek in aanmerking te nemen als goede praktijkmethode voor het duurzaam beheer van populaties watervogels die voldoende voorkomen in de EU, en voor de instandhouding van in omvang afnemende populaties;
40. onderstreept dat in mariene gebieden een aanzienlijk verlies van biodiversiteit plaatsvindt en is van mening dat het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) de biodiversiteit en duurzame consumptie- en productiepatronen moet bevorderen; dringt aan op een evaluatie van de impact van het GVB op de biodiversiteit;
Financiering
41. is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer over het Natura 2000-netwerk en kan zich vinden in de beoordeling dat de EU-fondsen onvoldoende benut zijn om het beheer van het netwerk te ondersteunen;
42. benadrukt dat de financiering van de Natura 2000-gebieden hoofdzakelijk de verantwoordelijkheid van de lidstaten is, en benadrukt dat een gebrek aan financiering waarschijnlijk doorslaggevend is geweest voor de tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de natuurrichtlijnen, zoals bij de geschiktheidscontrole werd opgemerkt;
43. benadrukt dat het onwaarschijnlijk is dat er nieuwe financiële mechanismen voor de instandhouding van de biodiversiteit kunnen worden opgezet om de doelstellingen tegen 2020 te halen, gezien het tijdskader van het huidige meerjarig financieel kader (MFK); roept op om de bestaande middelen, met inbegrip van het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE), het GLB en de structuurfondsen, maximaal te benutten;
44. verwelkomt het geplande voorstel van de Commissie om de voor natuur en biodiversiteit geoormerkte bedragen in het LIFE-programma met 10 % te verhogen;
45. merkt op dat meer voorbereiding nodig is met het oog op het volgende MFK, zowel qua herziening als qua voorspelling, teneinde voldoende financiering voor natuurbehoud, biodiversiteit en duurzame landbouw in Natura 2000-gebieden te verzekeren; is van oordeel dat een brede evaluatie van de in het verleden gedane uitgaven, met nadruk op de lessen die geleerd zijn met betrekking tot de resultaten van eerdere maatregelen, in dit opzicht cruciaal is;
46. vraagt om in het volgende MFK nieuwe financiële mechanismen voor de instandhouding van de biodiversiteit op te nemen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat toekomstige financiële instrumenten voor landbouw, regionale en plattelandsontwikkeling specifieke enveloppes bevatten voor biodiversiteit en voor het gezamenlijk beheer van het Natura 2000-netwerk door nationale en regionale milieu-autoriteiten;
47. vraagt de Commissie om de financieringsstelsels doeltreffender toe te spitsen op de Natura 2000-doelstellingen, en horizontale Natura 2000-prestatie-indicatoren vast te stellen voor alle relevante EU-fondsen; roept de Commissie op om ook een traceringsmechanisme voor Natura 2000-uitgaven in te voeren, teneinde de transparantie, verantwoordingsplicht en doeltreffendheid te verbeteren, en dit in het volgende MFK op te nemen;
48. herhaalt dat het Natura 2000-programma in de regel gecofinancierd wordt; verzoekt de lidstaten hun Natura 2000-financiering aanzienlijk te verhogen, zodat aantrekkelijker cofinancieringspercentages kunnen worden vastgesteld en het fonds bijgevolg meer wordt benut, en maatregelen te treffen om de administratieve last voor de aanvragers en projectbegunstigden te verminderen;
49. wijst op het potentieel van publiek-private financiering voor de ontwikkeling van ecosysteemdiensten, groene infrastructuur en andere domeinen in verband met natuurlijk kapitaal, en stelt op prijs dat biodiversiteitsprojecten nog steeds worden ondersteund in het kader van de faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF) tijdens de uitvoeringsperiode 2017-2019;
50. roept de Commissie op tot het bevorderen van en tot het nemen van maatregelen voor de financiering en de ontwikkeling van plannen voor grensoverschrijdend beheer van grote soorten carnivoren, en dringt ook aan op een gedetailleerd onderzoek naar de rol van grote carnivoren en de eventuele invoering van aanpassingsmaatregelen, om de biodiversiteit, het cultuurlandschap en de al eeuwenlang beoefende praktijk van de beweiding van graasdieren in berggebieden in stand te houden;
Groene infrastructuur
51. is ingenomen met de belofte in het actieplan om richtsnoeren te verschaffen om de ontwikkeling van groene infrastructuur te ondersteunen voor een betere onderlinge verbinding van Natura 2000-gebieden, maar roept nogmaals op tot een echt voorstel voor de ontwikkeling van een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G);
52. merkt op dat het belangrijk is dat de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, met betrokkenheid van alle relevante belanghebbenden, meer gebruik maken van geïntegreerde processen voor ruimtelijke ordening, een horizontaal begrip van TEN-G met sectorspecifieke kennis verbeteren, en de financiering van een grotere connectiviteit en groene infrastructuur in het algemeen mogelijk maken aan de hand van fondsen voor regionale en plattelandsontwikkeling; merkt op dat deze criteria in het MFK voor de periode na 2020 richtinggevend zouden moeten zijn voor de planning van infrastructuurwerken; wijst erop dat het concept van groene infrastructuur ook bijdraagt tot het ontstaan van een duurzame economie doordat ecosysteemdiensten in stand worden gehouden en de negatieve gevolgen van vervoer- en energie-infrastructuur, en van de economische groei in het algemeen, worden afgezwakt;
53. wijst erop dat er ook onderzoek moet worden gedaan naar de rol van groene infrastructuur in het afzwakken van de gevolgen van natuurrampen als gevolg van weers- en klimaatveranderingen, aangezien die infrastructuur bijdraagt tot het afzwakken van de funeste gevolgen van extreme meteorologische en klimaatverschijnselen, die in Europa en elders in de wereld sommige van de ernstigste natuurrampen veroorzaken, die de meeste schade berokkenen en de meeste mensenlevens eisen;
º
º º
54. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0034.
- [2] http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2017/06/19/conclusions-eu-action-plan-nature/pdf
- [3] http://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Biodiversity_statistics
- [4] http://ec.europa.eu/environment/nature/pdf/state_of_nature_en.pdf