ONTWERPAANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT AAN DE RAAD EN DE COMMISSIE na de enquête witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking
30.11.2017 - (2016/3044(RSP))
Werner Langen, Jeppe Kofod, Petr Ježek namens de Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking
B8-0660/2017
Ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad en de Commissie na de enquête witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 116 en 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement[1],
– gezien zijn besluit van 8 juni 2016 een enquêtecommissie op te zetten om onderzoek te doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking[2],
– gezien zijn resoluties van 25 november 2015[3] en 6 juli 2016[4] over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect,
– gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie[5],
– gezien het verslag van de Commissie van 26 juni 2017 over de beoordeling van risico's op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die van invloed zijn op de interne markt en verband houden met grensoverschrijdende activiteiten (COM(2017)0340),
– gezien het overzicht en de hiatenanalyse van het platform van financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) van de Europese Unie (EU-FIE-platform) van 15 december 2016 ten aanzien van de bevoegdheden van de FIE's in de EU en de obstakels bij het verkrijgen en uitwisselen van inlichtingen,
– gezien de ontwerpaanbeveling van de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking,
– gezien het eindverslag van de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (A8‑XXXX/2017),
– gezien artikel 198, lid 12, van zijn Reglement,
1. Algemeen
1. stelt met bezorgdheid vast dat de Panama Papers ernstige schade hebben toegebracht aan het vertrouwen van de burgers in onze financiële en belastingstelsels; benadrukt dat het van cruciaal belang is om het vertrouwen van het publiek te herstellen en te zorgen voor eerlijke en transparante belastingstelsels en fiscale en sociale rechtvaardigheid; pleit er daarom voor dat de Europese Unie en haar lidstaten hun juridische instrumenten naar behoren gebruiken en versterken om te evolueren van geheimhouding naar transparantie, wederzijdse samenwerking en uitwisseling van informatie en om witwaspraktijken doeltreffender te bestrijden, en dat de lidstaten hun belastingstelsels vereenvoudigen om te zorgen voor een eerlijkere belastingheffing en te investeren in de reële economie;
2. benadrukt dat het dringend nodig is het Europese belastingmodel te herdefiniëren om paal en perk te stellen aan oneerlijke concurrentie tussen de lidstaten;
3. betreurt het aantal gevallen van wanbeheer die de parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking heeft ontdekt ten aanzien van de uitvoering van de EU-wetgeving, en benadrukt zijn ernstige bezorgdheid over de schending van de derde antiwitwasrichtlijn (AMLD III)[6] op het gebied van samenwerking tussen de financiële-inlichtingeneenheden (FIE's); dringt er bij zowel de Commissie als de lidstaten op aan hun inspanningen, toezeggingen, samenwerking en investeringen op het gebied van financiële en personele middelen op te voeren om het toezicht en de handhaving te verbeteren, niet alleen om illegale praktijken zoals witwassen, belastingontduiking en belastingfraude doeltreffender te voorkomen en te bestrijden, maar ook om belastingontwijking en agressieve fiscale planning, die misschien wel wettelijk zijn maar in strijd met de geest van de wet, te voorkomen en te bestrijden; herinnert aan het beginsel van voorspelbaarheid van de ten laste gelegde feiten; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat elke inbreuk op de wetgeving naar behoren wordt gestraft; benadrukt dat de inspanningen hiertoe kosteneffectief moeten zijn;
4. verzoekt de lidstaten af te zien van agressieve fiscale planning aan de aanbodzijde door fiscale rulings en voordelen of ad‑hocregels aan te bieden en hier reclame voor te maken;
5. betreurt dat de huidige wetgeving inzake belastingontduiking en de bestrijding van witwaspraktijken op zowel EU- als nationaal niveau nog steeds veel lacunes bevat, en is van mening dat de wetgeving dringend naar behoren moet worden toegepast en verder moet worden aangescherpt; is ingenomen met de verhoogde inspanningen en de geboekte vooruitgang sinds de publicatie van de Panama Papers op het gebied van nieuwe wetgevingsvoorstellen die de invoering van inclusieve strategieën beogen, maar betreurt het gebrek aan politieke wil van sommige lidstaten om werk te maken van hervormingen en handhaving die tot daadwerkelijke veranderingen zouden leiden;
6. betreurt dat kwesties in verband met belastingbeleid op het niveau van de Raad vaak door afzonderlijke lidstaten worden geblokkeerd; herhaalt de waarschuwing van de TAXE1-commissie dat wanneer iedere lidstaat een vetorecht op het gebied van belastingaangelegenheden krijgt, dit inhoudt dat de unanimiteitsregel binnen de Raad de stimulans vermindert om van een status quo naar een coöperatievere oplossing te gaan; roept de Commissie nogmaals op gebruik te maken van de in artikel 116 VWEU vastgelegde procedure die het mogelijk maakt de unanimiteitsvereiste te wijzigen ingeval de Commissie vaststelt dat een dispariteit tussen de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten de mededingingsvoorwaarden op de interne markt vervalst;
7. stelt met bezorgdheid vast dat de EU-Verdragen en de EU-wetgeving, zoals de richtlijn moedermaatschappijen en dochterondernemingen[7] en de richtlijn interest en royalty's[8], een problematische asymmetrie creëren door prioriteit te geven aan het vrije verkeer van kapitaal en de vrije vestiging van bedrijven ten nadele van billijke en doeltreffende belastingheffing; wijst erop dat dit wordt geïllustreerd door arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die ertoe hebben geleid dat de lidstaten geen krachtige beschermingsmaatregelen kunnen vaststellen (zoals regels betreffende buitenlandse filialen of exitheffingen) tegen agressieve fiscale planning, omdat de fundamentele vrijheden van de interne markt zwaarder wegen[9]; merkt op dat dit type integratie een structurele bevoordeling van grensoverschrijdende investeerders en ondernemingen inhoudt; roept in dit kader op tot een bredere evaluatie van de EU-wetgeving en van de toepassing en interpretatie van de fundamentele vrijheden van de interne markt, om gevallen van dubbele niet-belastingheffing en schadelijke belastingconcurrentie, die het onbedoelde gevolg zijn van de bevordering van het kapitaalverkeer binnen de Unie, stelselmatig te voorkomen;
8. wijst erop dat belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken nog steeds mondiale fenomenen zijn en daarom een omvattend, duidelijk en coherent antwoord vergen dat gebaseerd is op wederzijdse steun en meer samenwerking op EU- en mondiaal niveau; dringt er bij de Commissie op aan een leidende rol op zich te nemen in de mondiale strijd tegen belastingontwijking, belastingontduiking en het witwassen van geld;
9. benadrukt dat er een concept van digitale bedrijfsvestigingen moet worden vastgesteld om volledig rekening te houden met de digitalisering van het bedrijfsleven en om ervoor te zorgen dat ondernemingen die inkomsten genereren in een bepaalde lidstaat zonder over een fysieke vestiging in deze lidstaat te beschikken, op dezelfde wijze worden behandeld als ondernemingen die er wel een fysieke vestiging hebben; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan digitale bedrijven op te nemen in alle Europese belastingontwijkings- en andere fiscale maatregelen;
10. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan proactief te werk te gaan en niet te wachten op onthullingen in de media alvorens deze kwesties als prioriteit aan te pakken; herinnert eraan dat transparantie niet louter sectoraal kan zijn;
11. benadrukt dat waakzaamheid geboden is om ervoor te zorgen dat de brexit geen belastingconcurrentie bevordert tussen de overige 27 lidstaten om bepaalde industrieën en diensten aan te trekken die momenteel in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zijn, en evenmin leidt tot een versoepeling van de inspanningen ter bestrijding van belastingontduiking in het VK, met inbegrip van zijn overzeese en aanverwante gebieden; vestigt de aandacht van de Commissie op het feit dat met deze dimensie naar behoren rekening moet worden gehouden tijdens de tweede fase van de brexit, bij het voeren van onderhandelingen over een partnerschap of een handelsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk;
12. betreurt het besluit van de Commissie om een einde te maken aan haar engagement inzake een tweejaarlijks corruptiebestrijdingsverslag over alle lidstaten; merkt op dat de controle van corruptiebestrijding door de Commissie zal worden uitgevoerd via het proces van het Europees semester; is van mening dat corruptiebestrijding in dit proces kan worden overschaduwd door andere economische en financiële aangelegenheden; verzoekt de Commissie het goede voorbeeld te geven door de publicatie van het verslag te hervatten en door zich in te zetten voor een veel geloofwaardiger en omvattender strategie voor corruptiebestrijding;
13. verzoekt de lidstaten een verbod in te stellen op het openen van financiële rekeningen en het bezitten van brievenbusondernemingen in belastingparadijzen door staatsburgers die daar niet woonachtig zijn, en financiële sancties op te leggen in geval van niet‑naleving, met inbegrip, in het geval van vennootschappen, van de uitsluiting van door de EU en de lidstaten georganiseerde openbare aanbestedingen;
2. Belastingontwijking en -ontduiking
2.1. Offshoreconstructies
14. benadrukt dat er dringend gemeenschappelijke internationale definities moeten worden vastgesteld voor de begrippen offshore financieel centrum (OFC), belastingparadijs, landen met bankgeheim, niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden en landen met een hoog risico op witwaspraktijken; dringt erop aan dat deze definities internationaal worden overeengekomen, zonder afbreuk te doen aan de onmiddellijke publicatie van de gemeenschappelijke zwarte lijst van de EU; benadrukt dat deze definities de vaststelling van duidelijke en objectieve criteria vereisen;
15. beveelt aan dat elke entiteit die een offshoreconstructie opricht aan de bevoegde instanties de legitieme redenen voor dit besluit meedeelt, om te waarborgen dat offshorerekeningen niet worden gebruikt voor witwaspraktijken of belastingontduiking;
16. is van mening dat het bij het streven naar meer internationale samenwerking eveneens cruciaal is om ten aanzien van deze definities rechterlijke objectiviteit te hanteren en de handhaving ervan te waarborgen, aangezien sommige rechtsgebieden zich tot internationaal overeengekomen normen zouden kunnen verplichten zonder deze in de praktijk toe te passen; benadrukt dat er bij deze definities geen sprake mag zijn van politieke vooringenomenheid en dat zij de op de zwarte lijst opgenomen landen moeten motiveren om maatregelen te nemen waardoor ze van die lijst kunnen worden geschrapt;
17. herinnert eraan dat een formele verbintenis ten aanzien van internationaal overeengekomen normen de eerste stap is, maar dat enkel de behoorlijke uitvoering van deze normen en een reële en waarachtige inspanning de risicofactoren zullen verminderen en zullen leiden tot een succesvolle bestrijding van witwassen, belastingfraude en belastingontduiking;
18. herinnert eraan dat vrije zones en vrijhavens niet mogen worden misbruikt om hetzelfde effect te bereiken als belastingparadijzen of om internationale transparantieregels te omzeilen en zo geld wit te wassen; dringt er bij de Commissie op aan de kwestie van de vrijhavens in de Europese Unie aan te pakken;
19. verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om ervoor te zorgen dat offshoreconstructies met uiteindelijke begunstigden in de lidstaten onderworpen zijn aan gelijkaardige eisen op het gebied van controle en openbaarmaking van de rekeningen als die welke van toepassing zijn in de Europese rechtsgebieden waar de uiteindelijke begunstigde is gevestigd;
20. is van mening dat de EU het illegaal moet maken om commerciële betrekkingen te onderhouden met legale structuren die in belastingparadijzen gevestigd zijn wanneer de uiteindelijk begunstigde niet kan worden geïdentificeerd;
21. verzoekt de Commissie jaarlijks een openbaar verslag te publiceren over het gebruik van EU-middelen alsmede transfers van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) naar offshoreconstructies, inclusief het aantal en de aard van de geblokkeerde projecten, een toelichting betreffende de redenen voor de blokkering van projecten en follow-upmaatregelen die zijn genomen om ervoor te zorgen dat EU-middelen niet rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot belastingontwijking en belastingfraude;
2.1.1. Een gemeenschappelijke EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden
22. is ingenomen met de voortrekkersrol van de Commissie bij het opstellen van criteria voor een gemeenschappelijke EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden; betreurt dat dit proces buitengewoon lang duurt; dringt er bij de Raad op aan niet af te dingen op de ambitieuze criteria van deze lijst, maar deze integendeel nog ambitieuzer te maken; dringt erop aan dat alle door de Commissie voorgestelde criteria in aanmerking worden genomen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het ontbreken van een vennootschapsbelasting of een bijna nultarief voor de vennootschapsbelasting, en benadrukt dat deze criteria belangrijk zijn om een doeltreffende en niet-willekeurige lijst te krijgen; is van mening dat de transparantiecriteria volledig moeten worden toegepast en dat bij de criteria ook naar behoren rekening moet worden gehouden met uitvoering en handhaving; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat deze lijst doeltreffend en geloofwaardig is en daarom krachtige, evenredige en afschrikkende gemeenschappelijke sancties tegen de landen op de lijst in te stellen, en benadrukt dat de beoordelingen van afzonderlijke landen op een transparante wijze moeten worden verricht; verzoekt de Raad en de Commissie te voorzien in een transparant en objectief herzieningsmechanisme, waarbij het Europees Parlement is betrokken, om de lijst in de toekomst bij te werken; herinnert eraan dat deze lijst tot doel heeft het gedrag van een betrokken rechtsgebied ten aanzien van het witwassen van geld en de facilitering van fiscale fraude te wijzigen;
23. is van mening dat de Commissie, van zodra de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden van kracht is, bijbehorende wetgeving moet voorstellen om geharmoniseerde verplichtingen vast te stellen voor de belastingdiensten in alle lidstaten om jaarlijks gegevens vrij te geven met de totale waarde en de bestemming van de geldtransfers van elke lidstaat naar elk rechtsgebied op de lijst;
24. dringt aan op gezamenlijk optreden van de lidstaten tegen lage of niet-heffing van belasting op uitgaande betalingen om grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) doeltreffend en systematisch te bestrijden; herhaalt zijn standpunt dat er meer maatregelen moeten worden genomen dan deze waarin het pakket bestrijding belastingontwijking (ATAP) voorziet en dat deze maatregelen bindend moeten zijn; pleit daarom voor de invoering van een geharmoniseerde door de lidstaten geheven bronbelasting op alle rentebetalingen en op dividenden, licenties en royalty's naar laagbelastende derde landen, ongeacht of deze landen voorkomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden; benadrukt dat een dergelijk algemeen bronbelastingstelsel op basis van de verrekeningsmethode het voordeel heeft dat dubbele niet-belastingheffing en BEPS worden voorkomen zonder dat dit leidt tot dubbele belastingheffing en zonder dat wordt uitgegaan van een selectieve zwarte lijst die aanzienlijke diplomatieke problemen met zich brengt; verzoekt de lidstaten overeenstemming te bereiken over krachtige, omvattende en uitvoerbare regels betreffende buitenlandse filialen, en regels die zich beperken tot vaag geformuleerde, onechte regelingen waarbij de bewijslast bij de belastingdiensten wordt gelegd terzijde te schuiven;
25. betreurt dat diverse burgers, entiteiten en politiek prominente personen van de EU in de Panama Papers werden genoemd; moedigt de lidstaten aan te verduidelijken of deze vermeldingen naar behoren zijn onderzocht en, zo ja, of deze een schending vormden van het nationale recht; benadrukt dat, in vergelijkbare zin, veel burgers, entiteiten en politiek prominente personen, wanneer zij werden verzocht samen te werken met deze parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking, helaas weigerden informatie te verstrekken die nuttig zou zijn geweest voor de doelstellingen van de commissie;
26. dringt er bij de Raad op aan uiterlijk eind 2017 een soortgelijke lijst op te stellen van EU-lidstaten met niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden, ook indien het daarbij gaat om regio's of andere administratieve structuren in die lidstaten;
2.1.2. Een EU-lijst van derde landen met een hoog risico op witwassen
27. betreurt dat de Commissie tot op heden nog geen eigen onafhankelijke beoordeling heeft verricht van derde landen met een hoog risico op strategische tekortkomingen, zoals bepaald in de antiwitwasrichtlijn, maar zich uitsluitend heeft gebaseerd op de lijst van de financiële taskforce betreffende het witwassen van zwart geld (FATF), waarvan de Commissie lid is; betreurt dat de Commissie in dit opzicht niet op bevredigende wijze gehoor heeft gegeven aan de eisen van het Parlement;
28. dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter haar eigen lijst en verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van haar stappenplan en met name van haar toezegging om alle middelen die de taskforce bestrijding financiële misdrijven nodig heeft te verhogen;
29. acht het van cruciaal belang dat de EU-doelstellingen in deze kwestie ambitieuzer zijn dan die van de FATF; wijst er in dit verband op dat er met het oog op een betere screeningprocedure meer moet worden geïnvesteerd in personele en financiële middelen of dat de toewijzing ervan binnen de Commissie moet worden geoptimaliseerd;
30. is van mening dat deze lijst tot doel heeft een gedragswijziging van rechtsgebieden ten aanzien van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme aan te moedigen, en andere landen te ontmoedigen een gelijkaardig, mogelijks schadelijk beleid te voeren;
31. verzoekt de Commissie het centrale orgaan te zijn zowel voor de lijst van derde landen met een hoog risico op witwassen van geld als voor de evaluatie van de Europese lijst van belastingparadijzen, om te zorgen voor consistentie en complementariteit;
2.2. Andere belastingwetgeving
32. is ingenomen met de nieuwe wetgeving die de afgelopen twee jaar is goedgekeurd naar aanleiding van LuxLeaks; is ingenomen met de inzet van de EU voor het BEPS-project van de OESO; verzoekt de lidstaten de EU-wetgeving snel om te zetten in hun respectieve rechtsstelsels en te zorgen voor de handhaving ervan;
33. dringt aan op ambitieuze openbare verslaglegging per land om de fiscale transparantie en de publieke controle op multinationale ondernemingen te versterken en wijst erop dat dit het brede publiek toegang zou verschaffen tot informatie over de door multinationals gemaakte winsten en ontvangen subsidies en over de belasting die zij betalen in de rechtsgebieden waar ze opereren; dringt er bij de Raad op aan onderling overeenstemming te bereiken over het voorstel om onderhandelingen aan te knopen met de andere EU-instellingen met het oog op de vaststelling van een openbare verslaglegging per land, wat een van de belangrijkste maatregelen is om te komen tot meer transparantie inzake belastinginformatie van ondernemingen voor alle burgers;
34. benadrukt dat openbare verslaglegging per land investeerders en aandeelhouders in staat zal stellen rekening te houden met het belastingbeleid van bedrijven wanneer zij het woord nemen tijdens aandeelhoudersvergaderingen en bij het nemen van investeringsbesluiten;
35. dringt er bij de lidstaten op aan politieke overeenstemming te bereiken inzake de toepassing van een effectief minimumtarief voor de vennootschapsbelasting in Europa, op zijn minst in een herziene richtlijn interest en royalty's;
36. herinnert eraan dat belastinginformatie een essentiële component moet worden van de financiële verslaglegging van bedrijven;
37. dringt er bij de Raad op aan snel een ambitieuze overeenkomst te bereiken voor beide fasen van de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB); herinnert eraan dat dit naast een kostenvermindering voor zowel bedrijven als de belastingdiensten van de lidstaten, ook de kwestie van de verrekenprijzen zou oplossen en zou zorgen voor eerlijker concurrentie binnen de interne markt; benadrukt dat de harmonisering van de belastinggrondslagen de beste oplossing is om belastingoptimalisering en agressieve fiscale planning via legale wegen te beëindigen; herinnert eraan dat een nieuwe, bindende definitie van "vaste vestiging" moet worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de belastingheffing plaatsvindt op de plaats waar economische activiteit wordt verricht en waarde wordt gecreëerd; benadrukt dat dit gepaard moet gaan met bindende minimumcriteria om vast te stellen of een economische activiteit wezenlijk genoeg is om in een lidstaat te worden belast, om aldus het probleem van "brievenbusondernemingen" te voorkomen, met name gezien de uitdagingen als gevolg van de digitale economie;
38. moedigt de Commissie en de lidstaten aan te streven naar veel ambitieuzere hervormingen op het gebied van belastingen en zo een einde te maken aan belastingconcurrentie tussen de lidstaten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de aanbevelingen te volgen van de onafhankelijke commissie voor de hervorming van de internationale vennootschapsbelasting (ICRIT) en het eens te worden over een minimaal effectief vennootschapsbelastingtarief, alsook over een beleid waarbij belastingvoordelen spaarzaam worden toegekend en alleen op plaatselijke uitgaven, ter ondersteuning van nieuwe productieve investeringen; beveelt verder aan dat alle lidstaten een einde maken aan de bijzondere fiscale behandeling van buitenlandse en/of grote ondernemingen en individuen en dat zij de reeds bestaande overeenkomsten publiceren;
39. benadrukt dat belasting op de in de gehele wereld behaalde winst, om te fungeren als middel om een einde te maken aan winstverschuiving, een mondiaal karakter moet hebben en dat bij toepassing van de CCCTB op EU-niveau een situatie dreigt te ontstaan waarbij bestaande verliezen van EU-lidstaten aan de rest van de wereld geblokkeerd kunnen raken, net als de exploitatie van de rest van de wereld door sommige lidstaten; wijst erop dat een aanpak voor de EU alleen de stimuli kan wegnemen om winst te verschuiven binnen de EU, maar de deur kan openzetten voor stimuli en mogelijkheden om winst te verschuiven naar plaatsen buiten de EU;
40. herinnert aan zijn aanbevelingen om de automatische uitwisseling van informatie over fiscale rulings uit te breiden naar alle rulings en om de Commissie toegang te verlenen tot alle informatie hierover, teneinde de naleving van de Europese mededingingsregels te waarborgen[10];
41. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel in te dienen tot herziening van de richtlijn administratieve samenwerking (DAC)[11] om meer samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied te bevorderen, via de verplichting om groepsverzoeken in belastingzaken te beantwoorden, zodat één Europees land alle inlichtingen kan verstrekken die andere nodig hebben om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen; herinnert aan zijn voorstel om de richtlijn administratieve samenwerking te wijzigen om de coördinatie tussen de lidstaten betreffende fiscale controles te verbeteren[12];
42. is van mening dat bij belastinghervormingen altijd controle mogelijk moet zijn door de burgers en moet worden voorzien in toegang voor maatschappelijke organisaties, voorlichting en opleiding om op productieve wijze deel te nemen aan de vormgeving van het beleid in kwestie, wat geen gangbare praktijk is;
43. benadrukt bovendien dat de belastingwetgeving, zowel op nationaal als op EU‑niveau, moet worden vereenvoudigd en zo moet worden geformuleerd dat zij toegankelijk is voor alle burgers, om de complexiteit te voorkomen die de belastingontwijkingssector ten goede komt;
44. verzoekt de Commissie een herziening in te dienen van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten[13], die maatregelen bevat om overheidsdiensten te beletten samen te werken met bedrijven die gebruikmaken van belastingparadijzen;
45. is van mening dat het overeenkomstig het CCTB- en het CCCTB-voorstel van essentieel belang is dat de boekhoudkundige grondslag consistent is bij de berekening van de heffingsgrondslag binnen een groep – anders neemt boekhoudkundige arbitrage gewoon de plaats in van de bestaande belastingtrucs;
46. dringt er bij de Commissie op aan een uitgebreide evaluatie te verrichten van de werkzaamheden gedurende 19 jaar van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen), met aandacht voor de resultaten die zijn bereikt op het gebied van preventie van grensoverschrijdende schadelijke vennootschapsbelastingsstelsels, in de vorm van een publiek rapport; dringt aan op een hervorming van de Groep gedragscode, die gebaseerd is op de bevindingen en moet leiden tot meer transparantie en meer efficiëntie van zijn werkzaamheden, omdat de groep een centrale rol moet vervullen bij de inspanningen van de EU om op dit gebied verbeteringen aan te brengen; dringt erop aan dat het Parlement toetsings- en verantwoordingsbevoegdheden krijgt met betrekking tot de Groep;
47. verzoekt de Commissie een lijst op te stellen van de schadelijke regelingen waarvoor de Groep gedragscode tot op heden geen overeenstemming over het ondernemen van actie heeft kunnen bereiken en deze lijst te publiceren; verzoekt de Commissie tegen 2020 het effect te beoordelen van de octrooiboxregelingen die stroken met de nexusbenadering, en indien mogelijk het effect hiervan te kwantificeren op innovatie en verlies van belastinginning;
48. betreurt dat diverse EU-lidstaten in de Panama Papers werden genoemd; dringt er bij de Commissie op aan samen met de belastingdiensten een brede evaluatie te verrichten van mogelijks schadelijke belastingmaatregelen in de lidstaten die de mededinging verstoren en van de bestaande tegenmaatregelen, alsook van de overloopeffecten van deze maatregelen op andere rechtsgebieden; dringt aan op de invoering van een doeltreffend controlemechanisme om toezicht te houden op de lidstaten met betrekking tot mogelijke nieuwe schadelijke belastingmaatregelen die ze zouden kunnen invoeren;
49. verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen om de kwestie aan te pakken van grensoverschrijdende omzettingen en verplaatsingen van hoofdkantoren en duidelijke regels vast te stellen betreffende de verplaatsing van het hoofdkantoor van een onderneming binnen de EU, met inbegrip van regelgeving om brievenbusondernemingen tegen te gaan;
50. benadrukt dat speciale aandacht moet worden besteed aan schadelijke belastingpraktijken zoals het misbruik van octrooiboxen, derivaten, swaps enz., die steeds vaker worden gebruikt met het oog op belastingontwijking;
51. dringt er bij de Commissie op aan de mogelijkheid ongedaan te maken om zogeheten brievenbusondernemingen op te richten, die een cruciale rol spelen bij de opzet van bedrijfsconstructies die voor belastingontduiking en "forum shopping" worden gebruikt; verzoekt de Commissie bijgevolg haar voorstel in te trekken voor een richtlijn inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Societas Unius Personae of SUP's), waarmee brievenbusondernemingen zich online kunnen registreren zonder dat de identiteit van de oprichter van de onderneming wordt gecontroleerd; verzoekt de Commissie bovendien erop toe te zien dat vergelijkbare voorstellen betreffende de onlineregistratie voor ondernemingen elke mogelijkheid tot oprichting van brievenbusondernemingen uitsluiten; herinnert de Commissie eraan een voorstel in te dienen voor de veertiende vennootschapsrichtlijn, waarin duidelijke regels moeten worden vastgelegd voor de grensoverschrijdende verplaatsing van het hoofdkantoor van een onderneming, om misbruik of de oprichting van brievenbusondernemingen door middel van grensoverschrijdende omzettingen, fusies of splitsingen te voorkomen; dringt in dit verband onder meer aan op een verplichting voor elke juridische entiteit om jaarlijks een toereikende bijdrage te betalen en een verslag in te dienen over haar activiteiten en begunstigden;
52. is ingenomen met de bevindingen van de Commissie inzake staatssteun van augustus 2016, waaruit blijkt dat Ierland Apple illegaal 13 miljard EUR aan ongeoorloofde belastingverlichting heeft geschonken; zet vraagtekens bij het besluit van de Ierse regering om tegen dit besluit in beroep te gaan, in een poging het te betalen bedrag niet te innen;
53. verzoekt de Commissie om intrekking van haar voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 9 april 2014 inzake besloten eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (COM(2014)0212);
54. dringt er bij de lidstaten op aan een lijst op te stellen van en een einde te maken aan elke vorm van fiscale amnestie die tot witwaspraktijken en belastingontduiking kan leiden of die nationale instanties kan belemmeren de verstrekte gegevens te gebruiken om onderzoek te verrichten naar financiële misdrijven;
55. dringt er bij de lidstaten op aan wetgeving op te stellen op grond waarvan de belastingbetaler verplicht is te bewijzen dat hij/zij belasting heeft betaald, zoniet worden financiële middelen als zwart geld aangemerkt en verbeurd verklaard;
56. uit zijn bezorgdheid over het voornemen van de Amerikaanse regering om belastingverlichting voor grote ondernemingen en financiële deregulering te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan de in de VS voorgestelde belastinghervormingen, bekend onder de naam Blueprint, en de mogelijke toepassing van fiscale amnestie in de VS om de repatriëring van winsten door grote technologiebedrijven tegen een zeer laag belastingtarief mogelijk te maken, nauwlettend te volgen;
57. vraagt de lidstaten hun belastingdiensten te versterken met toereikende personele middelen om de effectieve inning van belastinginkomsten te waarborgen en schadelijke belastingpraktijken aan te pakken, omdat een gebrek aan middelen en personeelsinkrimpingen, bovenop het gebrek aan aangepaste opleiding, technische middelen en onderzoeksbevoegdheden, een ernstige belemmering vormen voor de belastingdiensten in sommige lidstaten;
58. wijst er bezorgd op dat een van de meest schadelijke en notoire belastingontwijkingsregelingen in de EU, de zogeheten "Double Irish structure", ook na de afschaffingstermijn van 2020 kan blijven voortbestaan in veel verdragen tot het vermijden van dubbele belasting tussen Ierland en andere landen, waaronder belastingparadijzen; dringt er bij de Ierse regering op aan haar netwerk van verdragen tot het vermijden van dubbele belasting te herzien om deze bepalingen te schrappen;
59. betreurt het ontbreken van betrouwbare en objectieve statistieken over de omvang van belastingontwijking en belastingontduiking; benadrukt dat het van belang is adequate en transparante methoden te ontwikkelen om de omvang van deze verschijnselen te beoordelen, evenals het effect ervan op de overheidsfinanciën, de economische activiteiten en de overheidsinvesteringen van landen;
60. dringt er bij de Commissie op aan richtsnoeren op te stellen om een duidelijk onderscheid te maken tussen wat, in het kader van belastingontduikings- en belastingontwijkingspraktijken, illegaal en legaal is, zelfs als het indruist tegen de geest van de wet, om alle betrokken partijen rechtszekerheid te bieden; verzoekt de lidstaten en derde landen te waarborgen dat sancties en geldboetes die aan belastingontduikers en intermediairs worden opgelegd niet fiscaal aftrekbaar zijn;
61. benadrukt dat de uitvoering van een verantwoordelijke belastingstrategie als een pijler van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap (MVO) moet worden beschouwd, en dat belastingontduiking, belastingontwijking en agressieve fiscale planning niet verenigbaar zijn met MVO; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om dit element op te nemen in een geactualiseerde MVO-strategie van de EU;
62. roept bedrijven ertoe op de volledige nakoming van alle verplichtingen op het gebied van belastingen, zonder welke belastingontwijking ook, integraal op te nemen in hun MVO-beleid;
63. herhaalt de oproep van de TAXE2-commissie om een nieuw EU-centrum voor de coherentie en coördinatie van het fiscaal beleid (Union Tax Policy Coherence and Coordination Centre (TPCCC)) op te zetten binnen de structuur van de Commissie, dat het belastingbeleid van de lidstaten op Unieniveau kan beoordelen en monitoren en moet waarborgen dat de lidstaten geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen ten uitvoer leggen; suggereert dat een dergelijk TPCCC erop moet kunnen toezien dat de lidstaten zich houden aan de gemeenschappelijke Unielijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden en ook de samenwerking tussen nationale belastingdiensten (bijv. op het gebied van opleiding en uitwisseling van goede praktijken) moet waarborgen en bevorderen;
64. herhaalt de aanbevelingen[14] van het Parlement voor de invoering van een reeks tegenmaatregelen die de Unie en de lidstaten als aandeelhouders en financiers van publieke instanties, banken en financieringsprogramma's moeten treffen met betrekking tot ondernemingen die gebruikmaken van belastingparadijzen om regelingen voor agressieve fiscale planning tot stand te brengen en die bijgevolg niet voldoen aan de Unienormen voor goed fiscaal bestuur;
65. herhaalt zijn oproep aan de Commissie om de Europese wetgeving te herzien, met inbegrip van de bepalingen betreffende het statuut van de Europese Investeringsbank (EIB), de verordening betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), de vier verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), en de vijf Europese structuur- en investeringsfondsen (het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij), om te voorkomen dat EU-financiering terechtkomt bij eindbegunstigden of financiële intermediairs van wie bewezen is dat zij betrokken zijn bij belastingontduiking of agressieve fiscale planning;
66. roept de Commissie en de Raad op een verplicht gestandaardiseerd openbaar Europees ondernemingsregister in het leven te roepen, teneinde geactualiseerde en betrouwbare informatie over ondernemingen te verkrijgen en transparantie te bewerkstelligen via grensoverschrijdende toegang tot vergelijkbare en betrouwbare informatie over ondernemingen in de EU;
67. verzoekt de Commissie geen handelsovereenkomsten te sluiten met rechtsgebieden die door de EU als belastingparadijs bestempeld zijn;
2.3. Uitwisseling van informatie
68. betreurt dat de bepalingen van de richtlijn administratieve samenwerking (DAC), die van kracht waren gedurende de periode die wordt bestreken door de onthullingen van de Panama Papers, niet doeltreffend ten uitvoer zijn gelegd en dat de hoeveelheid inlichtingen en rulings die is uitgewisseld miniem was; herinnert eraan dat de automatische uitwisseling van inlichtingen tussen belastingdiensten voor de lidstaten van groot belang is om wederzijdse bijstand bij de inning van belastinginkomsten te waarborgen en gelijke voorwaarden te creëren; verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om de samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied verder te verbeteren, via de verplichting om groepsverzoeken in belastingzaken te beantwoorden, zodat één Europees land alle inlichtingen kan verstrekken die andere nodig hebben om grensoverschrijdende belastingontduikers te vervolgen;
69. is zeer bezorgd over het feit dat het aantal door de lidstaten aan multinationals verstrekte fiscale rulings de afgelopen jaren is toegenomen, ondanks de maatschappelijke onrust die ontstond naar aanleiding van het LuxLeaks-schandaal;
70. benadrukt dat de Commissie, met inachtneming van de bepalingen inzake gegevensbescherming, toegang moet hebben tot alle inlichtingen die uit hoofde van de richtlijn administratieve samenwerking worden uitgewisseld, om naar behoren te kunnen toezien op de tenuitvoerlegging en handhaving van deze richtlijn; benadrukt dat deze inlichtingen moeten worden opgeslagen in een centraal register dat door de Commissie wordt beheerd, aangezien zij exclusief bevoegd is op het gebied van mededinging;
71. pleit voor een effectievere wereldwijde uitwisseling, verwerking en gebruik van informatie en dringt erop aan dat de bepalingen inzake gemeenschappelijke rapporteringsnormen (CRS) doeltreffend en consistent worden uitgevoerd, waarbij het met naam en toenaam vermelden in het kader van collegiale toetsing wordt vervangen door een sanctieregeling; vestigt de aandacht op het feit dat er bij de uitwisseling van informatie sprake moet zijn van wederkerigheid tussen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de deelnemende ondertekenende landen; verzoekt de lidstaten deelnemende ontwikkelingslanden bij te staan bij de tenuitvoerlegging van deze normen; benadrukt dat landen niet alleen toezeggingen moeten doen met betrekking tot de CRS, maar het systeem tevens ten uitvoer moeten leggen en moeten zorgen voor de verstrekking van kwalitatief hoogwaardige gegevens; wijst erop dat de huidige CRS zwakke punten vertoont en is verheugd dat de OESO aan de verfijning ervan werkt om de CRS doeltreffender te maken; verzoekt de Commissie te helpen om de vastgestelde mazen in de wetgeving te dichten;
72. dringt aan op betere openbare handelsregisters, openbare registers van feitelijke eigendom en openbare verslaglegging per land, teneinde de beperkingen te boven te komen die voortvloeien uit de uitwisseling van inlichtingen in het kader van het "multilaterale verdrag om met belastingverdragen samenhangende maatregelen ten uitvoer te leggen teneinde BEPS te voorkomen" van de OESO van juni 2017, dat landen de keuze geeft om partners te selecteren en dat daarmee in de praktijk bilateralisme toestaat;
73. benadrukt dat de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen in verband met mogelijke agressieve fiscale planningconstructies van grensoverschrijdende aard (DAC6) niet alleen toegankelijk moet zijn voor belastingdiensten, maar ook voor het algemene publiek;
74. dringt er bij de EU op aan passende middelen te gebruiken om een deugdelijke samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden tot stand te brengen tussen de registers van feitelijke eigendom, kadasters en handelsregisters van de lidstaten, waarin openbare informatie moet worden gecentraliseerd, alsook een EU-register te creëren dat een betere coördinatie op EU- en internationaal niveau mogelijk maakt;
75. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er sprake is van wederkerigheid bij de uitwisseling van informatie tussen de EU en derde landen die niet zijn toegetreden tot internationaal overeengekomen normen; benadrukt dat er doeltreffende sancties moeten komen voor financiële instellingen met Europese cliënten, die niet voldoen aan de normen voor automatische uitwisseling van inlichtingen; is van mening dat in een dergelijk voorstel een mechanisme voor geschillenbeslechting moet worden opgenomen om potentiële geschillen tussen de EU en derde landen te beslechten; herinnert aan zijn aanbeveling om een bronbelasting of maatregelen met een soortgelijk effect in te voeren, om te voorkomen dat winsten de EU onbelast verlaten;
76. is van mening dat de entiteiten die informatie aan de belastingdiensten moeten verstrekken, dezelfde moeten zijn als in de antiwitwasrichtlijn, namelijk: 1) kredietinstellingen; 2) financiële instellingen; 3) de volgende natuurlijke of rechtspersonen, in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten: a) auditors, externe accountants en belastingadviseurs; b) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen wanneer zij, ongeacht of zij namens en voor rekening van hun cliënt optreden bij financiële of onroerendgoedtransacties, dan wel bijstand verlenen bij de planning of uitvoering van transacties voor hun cliënt met betrekking tot: (i) de aan- en verkoop van eigendommen of zakelijke entiteiten; (ii) het beheer van fondsen, effecten of andere activa van de cliënt; (iii) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen; (iv) de organisatie van de inbrengen die nodig zijn om ondernemingen op te richten, te exploiteren of te beheren; (v) de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren; c) aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten die niet onder a) of b) vallen; d) vastgoedmakelaars; e) andere personen die in goederen handelen, alleen voor zover de betalingen in contanten en voor bedragen van 10 000 EUR of meer worden verricht of ontvangen, hetzij in één transactie, hetzij in een reeks blijkbaar verbonden transacties; f) aanbieders van kansspeldiensten;
3. Witwaspraktijken
3.1. Wetgeving ter bestrijding van witwaspraktijken
77. benadrukt dat de lidstaten alle bepalingen van de antiwitwasrichtlijn daadwerkelijk en consistent moeten uitvoeren; verzoekt de Commissie en de lidstaten de wetgeving naar behoren te handhaven; verzoekt de Commissie te zorgen voor meer en adequate middelen voor de bestaande monitoringsystemen; verzoekt de Commissie meer middelen toe te wijzen aan haar taskforce voor de voorkoming van financiële misdrijven;
78. benadrukt dat het EU-rechtskader voor de antiwitwasrichtlijn aandelen aan toonder eveneens volledig zou moeten verbieden, aangezien deze een cruciale rol spelen bij het anoniem ontvangen, bezitten en overdragen van illegale geldstromen en een nuttig instrument zijn om internationale constructies voor witwaspraktijken op te zetten; wijst erop dat aandelen aan toonder een systeem mogelijk maken dat nog ondoorzichtiger is dan de systemen in notoire belastingparadijzen zoals Panama, de Kaaimaneilanden, de Dominicaanse Republiek of Liechtenstein;
79. dringt er bij de Commissie op aan een inbreukprocedure wegens niet-naleving van de Uniewetgeving in te leiden tegen lidstaten die zijn genoemd in de Panama Papers en andere onthullingen; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de noodzaak om de antiwitwasrichtlijn te vervangen door een verordening om één juridische ruimte te creëren en tekortkomingen op het gebied van handhaving in de lidstaten uit te bannen;
80. verzoekt de Commissie een sanctiemechanisme in te stellen tegen de lidstaten die met of zonder beperkingen aandelen aan toonder toelaten voordat het EU-verbod op aandelen aan toonder in werking treedt;
81. benadrukt de noodzaak van regelmatig geactualiseerde, gestandaardiseerde, onderling verbonden en voor het publiek toegankelijke registers van uiteindelijk begunstigden van ondernemingen, stichtingen, trusts en soortgelijke juridische constructies om te voorkomen dat uiteindelijk begunstigden anoniem blijven; dringt aan op een verlaging van de huidige drempel voor de vereiste aandelenpositie in de definitie van feitelijke eigendom; is van mening dat de EU en haar lidstaten een leidende rol moeten vervullen bij de bevordering binnen internationale fora van de transparantienormen inzake uiteindelijk begunstigden;
82. benadrukt de oproep van de vertegenwoordigers van de Franse FIE in de parlementaire Enquêtecommissie die onderzoek moet doen naar vermeende inbreuken op en gevallen van wanbeheer bij de toepassing van het Unierecht met betrekking tot witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking, om in overeenstemming met aanbeveling 26 van de FATF inzake financieel toezicht, er op Europees niveau expliciet voor te zorgen dat de uitoefening van toezicht door de bevoegde toezichthoudende autoriteit kan teruggaan tot de moederentiteit van de desbetreffende groep;
83. dringt er bij de Commissie op aan toe te zien op de totstandbrenging van openbaar toegankelijke kadasters;
84. dringt aan op de identificatie van de uiteindelijk begunstigden met inbegrip van alle natuurlijke personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een juridische entiteit, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten overeenkomstig het recht van de Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen die een toereikende transparantie van eigendomsinformatie waarborgen, via het rechtstreeks of onrechtstreeks houden van ten minste één aandeel of de gelijkwaardige minimumeenheid voor deelneming in die entiteit, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder, of via zeggenschap met andere middelen;
85. dringt voorts aan op de totstandbrenging van een mondiaal register van juridische entiteiten, met inbegrip van ondernemingen, trusts en stichtingen, en van een mondiaal centraal register van bankrekeningen, financiële instrumenten, onroerend goed, levensverzekeringspolissen en andere relevante activa die voor witwas- en belastingontwijkingsdoeleinden worden misbruikt, die toegankelijk zijn voor financiële-inlichtingeneenheden (FIE's) en nationale rechtshandhavingsorganen; dringt er bij afwezigheid van mondiale overeenkomsten bij de lidstaten op aan voort te gaan door de informatievereisten die nationale vennootschapsregisters stellen te harmoniseren en door op zijn minst de balans, de winst- en verliesrekening en de namen van de gekwalificeerde aandeelhouders, de leden van de raad van toezicht, de leden van de raad van bestuur en de algemeen directeuren openbaar te maken;
86. merkt op dat het illegale geld dat door het afkopen van deze transacties wordt gestort, wordt omgevormd tot legale geldmiddelen die afkomstig zijn van legitieme transacties; verzoekt daarom met klem de antiwitwasregelgeving uit te breiden tot de vastgoedmarkt om nieuwe illegale fenomenen te voorkomen;
87. onderstreept de noodzaak om de handhaving van de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen (CDD) te verbeteren om ervoor te zorgen dat een deugdelijke beoordeling wordt uitgevoerd van de risico's in verband met het profiel van de cliënt; benadrukt dat, zelfs wanneer het verplichte cliëntenonderzoek wordt uitbesteed, dit altijd onder de verantwoordelijkheid van de meldingsplichtige entiteiten moet vallen; dringt erop aan deze verantwoordelijkheid duidelijk te formuleren en te voorzien in sancties in geval van nalatigheid of belangenconflict bij uitbesteding; is bovendien van mening dat het toepassingsgebied van meldingsplichtige entiteiten moet worden uitgebreid tot onder meer vastgoedmakelaars, om te waarborgen dat de cliëntenonderzoeksbepalingen in gelijke mate van toepassing zijn op gereguleerde en momenteel niet-gereguleerde actoren; dringt aan op de harmonisering van cliëntenonderzoek op EU-niveau en te voorzien in een passende vorm voor deze procedures om de naleving ervan te waarborgen;
88. is van mening dat de sancties voor het witwassen van geld, belastingontduiking en belastingfraude zwaarder en afschrikkender moeten zijn en dat de lidstaten de op risico's gebaseerde aanpak moeten volgen wanneer zij middelen vrijmaken voor de bestrijding van deze illegale praktijken; is in dit verband verheugd over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld[15]; verzoekt de lidstaten de wenselijkheid te bekijken van een verbod op strafvermindering in ruil voor schuldbekentenis in gevallen van ernstige belastingfraude; wijst er evenwel op dat de EU en haar lidstaten tegelijkertijd stimulansen moeten ontwikkelen voor iedere categorie van meldingsplichtige entiteiten, om hen te ontmoedigen dergelijke activiteiten aan de dag te leggen en ervoor te zorgen dat deelname eraan niet winstgevend is; verzoekt de lidstaten de verjaringstermijnen voor witwaspraktijken te herzien om verjaring als gevolg van niet-optreden van de bevoegde instanties te voorkomen;
89. dringt er bij de Commissie op aan een internationaal initiatief te ontplooien om lege vennootschappen in het algemeen te verbieden zolang geen volledige transparantie ten aanzien van de daadwerkelijk eigenaar wordt gegarandeerd, en het aantal lege vennootschappen voor één enkele directeur tot maximaal 10 te beperken;
90. dringt aan op een doeltreffend toezichtmechanisme dat op Europees niveau moet worden ingevoerd en dat de verbonden rechtsgebieden bestrijkt, aangezien de collegiale toetsing in het kader van de FATF en de geregelde wederzijdse beoordelingen gemakkelijk kunnen worden belemmerd door politieke of andere vormen van stilzwijgend medeweten;
91. benadrukt dat het noodzakelijk is op EU-niveau overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk begrip en een gemeenschappelijke definitie van een politiek prominent persoon (PEP);
92. dringt aan op een geharmoniseerde definitie van fiscale misdrijven op EU-niveau en de totstandbrenging van een afzonderlijk strafrechtelijk instrument dat moet worden aangenomen op grond van artikel 83, lid 2, VWEU of uiteindelijk op grond van artikel 116 VWEU indien de lidstaten het niet eens worden over de opheffing van een verstoring van de mededingingsvoorwaarden op de interne markt; dringt erop aan de definitie van gronddelicten inzake witwaspraktijken binnen de EU te harmoniseren en de vrijstellingen die lidstaten kunnen inroepen om medewerking en de uitwisseling van inlichtingen te weigeren, te beperken; herinnert aan zijn standpunt betreffende de herziening van de vierde en vijfde antiwitwasrichtlijn, namelijk dat fiscale misdrijven moeten worden losgekoppeld van de vereiste van strafbaarstelling met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel;
93. is bezorgd over de goedkeuring van burgerschapsprogramma's voor niet-ingezetenen van de EU, de zogenoemde gouden visa- of investeerdersprogramma's voor onderdanen van derde landen, waarbij burgerschap wordt verleend in ruil voor financiële investeringen, zonder dat een degelijk of zelfs enig cliëntenonderzoek is verricht; verzoekt de Commissie na te gaan of de lidstaten zich houden aan de antiwitwasrichtlijn en andere verwante EU-wetgeving wanneer het burgerschap wordt toegekend in het kader van dergelijke programma's;
94. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de door het Parlement op 28 februari 2017 aangenomen ambitieuze herziening van de vierde antiwitwasrichtlijn ernstig te nemen, en wijst erop dat deze herziening diverse mazen in de wetgeving zou dichten en de huidige antiwitwaswetgeving aanzienlijk zou versterken, bijvoorbeeld door de definitie van een uiteindelijk begunstigde aan te scherpen, door niet toe te staan dat directieleden, schijndirecteuren en andere gevolmachtigden als uiteindelijk begunstigde kunnen worden aangemerkt tenzij zij aan de criteria voldoen, door openbare toegang te verschaffen tot registers van uiteindelijk begunstigden van ondernemingen en trusts en door een doeltreffender sanctiemechanisme in te voeren voor inbreuken op de antiwitwasrichtlijn; verzoekt de Commissie en de Raad daarom om tijdens de lopende trialoogonderhandelingen het krachtige voorstel van het Parlement niet af te zwakken;
95. roept op tot meer aandacht in de politiek en in wetgeving voor opkomende risico's in verband met nieuwe technologieën en financiële producten, zoals derivaten, swaps en virtuele valuta[16];
96. dringt er bij de Commissie op aan de mogelijkheid van het benutten van nieuwe technologieën zoals unieke digitale identiteiten te onderzoeken om de identificatie van ernstige gevallen van financiële misdrijven te vergemakkelijken, en daarbij de eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van het recht op privacy, te waarborgen;
97. dringt er bij de Commissie op aan dringend te beoordelen welke effecten e‑gamingactiviteiten, virtuele valuta, cryptovaluta, blockchain- en fintech-technologieën op witwaspraktijken en fiscale misdrijven hebben; verzoekt de Commissie bovendien mogelijke maatregelen, met inbegrip van wetgeving, te overwegen om een regelgevingskader voor deze activiteiten tot stand te brengen en zo de instrumenten voor witwaspraktijken te beperken;
98. dringt erop aan activa die voortkomen uit criminele activiteiten verbeurd te verklaren; dringt hiertoe aan op een snelle vaststelling van de verordening betreffende de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie om grensoverschrijdende ontneming van criminele vermogensbestanddelen te bevorderen; benadrukt dat het door de Commissie voorgestelde rechtsinstrument betere samenwerking en een snellere erkenning van dergelijke bevelen mogelijk zal maken, waarbij tegelijkertijd het subsidiariteitsbeginsel wordt gewaarborgd; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen ter invoering van een beperking op contante betalingen om de bestrijding van witwaspraktijken, belastingfraude en georganiseerde criminaliteit te ondersteunen;
99. benadrukt dat er ook stappen moeten worden ondernomen om de nationale strategieën op één lijn te brengen met de strategie van Europese agentschappen en organen als Europol, Eurojust en OLAF; wijst erop dat ten behoeve van deze samenwerking wettelijke hinderpalen die informatie-uitwisseling in de weg staan, moeten worden weggenomen;
100. is verheugd over het recente besluit van de Portugese regering om de uitgifte van aandelen aan toonder te verbieden en de in omloop zijnde aandelen aan toonder om te zetten in effecten op naam, en dringt er bij de Commissie op aan om voor de gehele EU wetgeving voor te stellen die hetzelfde effect heeft;
101. vraagt om een veel strenger toezicht van de bevoegde instanties bij de beoordeling van de professionele en zedelijke geschiktheid van de leden van de raad van bestuur en de aandeelhouders van kredietinstellingen in de EU; is van mening dat er voorwaarden moeten worden vastgesteld die de bevoegde instanties de mogelijkheid geven continu toezicht uit te oefenen op de beoordelingscriteria voor zowel aandeelhouders als de leden van de raad van bestuur, omdat het momenteel zeer moeilijk is een eenmaal gegeven goedkeuring in te trekken; is voorts van mening dat er gedurende een langere tijd en flexibeler bezwaar moet kunnen worden gemaakt tegen overnames, met name wanneer bevoegde instanties eigen onderzoek moeten verrichten naar verstrekte informatie met betrekking tot gebeurtenissen in derde landen en met betrekking tot politiek prominente personen;
3.2. Financiële-inlichtingeneenheden (FIE's)
102. is van mening dat de uitwisseling van inlichtingen kan worden verbeterd door de status en de functionering van FIE's te harmoniseren; verzoekt de Commissie binnen het FIE‑platform een project te starten om na te gaan tot welke informatiebronnen FIE's momenteel toegang hebben; verzoekt de Commissie advies te verstrekken over de wijze waarop voor een grotere convergentie in de functies en bevoegdheden van Europese FIE's kan worden gezorgd, met vermelding van een minimale gemeenschappelijke omvang en inhoud van de financiële, bestuurlijke en rechtshandhavingsinformatie die FIE's moeten ontvangen en onderling moeten kunnen uitwisselen; is van mening dat in dit advies ook een toelichting moet worden opgenomen met het oog op een door allen gedeeld begrip van de functies van FIE's inzake strategische analyse;
103. is van mening dat, om efficiënter te zijn, alle Europese FIE's onbeperkte en rechtstreekse toegang moeten hebben tot alle informatie met betrekking tot de functies van meldingsplichtige entiteiten en registers, en dat FIE's deze informatie ook moeten kunnen krijgen op grond van een verzoek van een andere FIE in de Unie en deze informatie met de verzoekende FIE moeten kunnen uitwisselen;
104. stelt voor dat de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de antiwitwasrichtlijn de eis schrappen dat FIE's toestemming van een derde moeten verkrijgen om voor inlichtingendoeleinden informatie met een andere FIE te delen, teneinde de uitwisseling van inlichtingen tussen de FIE's te bevorderen; verzoekt de Commissie richtsnoeren te geven bij algemene bepalingen van de antiwitwasrichtlijn, met name ten aanzien van de noodzaak van een "spontane en snelle" uitwisseling van inlichtingen met andere FIE's;
105. benadrukt de noodzaak van effectievere communicatie tussen de relevante bevoegde instanties op nationaal niveau, maar ook tussen de FIE's in verschillende lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan een EU-toetsingssysteem op te zetten als een instrument om de te verzamelen en uit te wisselen inlichtingen te standaardiseren en om de samenwerking tussen FIE's te verbeteren; wijst erop dat dit systeem de versterking zou moeten behelzen van FIU.net in het kader van Europol, maar ook van Europol zelf, met name om informatie en statistieken te verkrijgen over informatiestromen, activiteiten en het resultaat van de door FIE's uitgevoerde analyses, evenals van de bevoegdheden van Eurojust en de middelen om witwaspraktijken en belastingontduiking aan te pakken; dringt er voorts bij de lidstaten op aan de personele, financiële en technische middelen bij de FIE's uit te breiden om hun onderzoeks- en samenwerkingscapaciteiten te versterken, teneinde het toegenomen aantal meldingen van verdachte transacties (STR's) naar behoren te verwerken en te gebruiken;
106. merkt op dat de doelbinding voor het gebruik van de inlichtingen die FIE's uitwisselen, moet worden herzien en op EU- en mondiaal niveau eenvormig moet worden gemaakt, zodat inlichtingen kunnen worden gebruikt voor het aanpakken van fiscale misdrijven en kunnen dienen als bewijsmateriaal;
107. beklemtoont dat benoemingen in leidinggevende functies bij FIE's onafhankelijk, vrij van politieke vooringenomenheid en op basis van beroepskwalificaties moeten gebeuren en dat de selectieprocedure transparant moet zijn en onder toezicht moet staan; benadrukt de noodzaak van gemeenschappelijke regels inzake de onafhankelijkheid van de instanties die belast zijn met de handhaving van regels op het gebied van belastingfraude en witwaspraktijken, alsook de noodzaak van volledig onafhankelijke rechtshandhavingsinstanties bij de follow-up van FIE-meldingen;
108. verzoekt de Commissie na te gaan of in alle lidstaten naar behoren aan deze verplichting wordt voldaan;
109. herhaalt zijn standpunt over de vijfde antiwitwasrichtlijn met betrekking tot de oprichting van een Europese FIE en de noodzaak te zorgen voor een doeltreffend en gecoördineerd systeem voor de uitwisseling van informatie, alsook van gecentraliseerde databanken; benadrukt dat het noodzakelijk is de FIE's van de lidstaten te ondersteunen, met name in grensoverschrijdende gevallen;
110. benadrukt dat de bevoegde instanties niet mogen afwachten tot ze worden overweldigd door het toenemende gebruik van digitale technologieën door belastingadviseurs en belastingplichtigen; is van mening dat de bevoegde instanties hun eigen instrumenten en onderzoekscapaciteiten dienovereenkomstig moeten ontwikkelen; is van mening dat dit de bevoegde instanties nieuwe mogelijkheden kan bieden om de steeds terugkerende kwestie van de toewijzing van middelen aan te pakken of om de onderlinge samenwerking te helpen verbeteren;
4. Intermediairs
111. betreurt het dat intermediairs momenteel binnen de EU op een niet-homogene manier worden gereguleerd; dringt er bij de Raad op aan op korte termijn het voorstel van de Commissie inzake de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op fiscaal gebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies te onderzoeken en goed te keuren, teneinde de verslagleggingsvereisten voor intermediairs aan te scherpen; moedigt de lidstaten aan de potentiële voordelen te overwegen van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot louter binnenlandse gevallen;
112. benadrukt dat dit voorstel de mazen in de wetgeving die agressieve fiscale planning mogelijk maken moet dichten door nieuwe regels in te voeren voor intermediairs die bij dergelijke praktijken betrokken zijn;
113. wijst erop dat vermogensbeheer grotendeels niet gereguleerd is en dat er bindende internationale regels en normen moeten worden vastgesteld om gelijke voorwaarden te creëren en dit beroep beter te reguleren en te definiëren; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan in alle relevante internationale fora het initiatief te nemen om dergelijke normen en regels tot stand te brengen;
114. wijst erop dat, waar sprake is van autonome organisatie en zelfregulering, er toezicht moet worden uitgeoefend; verzoekt de Commissie te beoordelen of er nood is aan een gericht optreden van de EU, met inbegrip van de mogelijkheid tot opstellen van wetgeving, om te zorgen voor passend toezicht op de zelfregulering van meldingsplichtige entiteiten, d.w.z. via een afzonderlijke en onafhankelijke nationale regelgevende instantie/toezichthouder;
115. verzoekt de Commissie in 2018 een wetgevingsvoorstel in te dienen om zelfregulering bij entiteiten die volgens de antiwitwasrichtlijn meldingsplichtig zijn, te verbieden;
116. verzoekt de Commissie – in samenwerking met de lidstaten en de toezichthouders – richtsnoeren te publiceren met het oog op de standaardisering van de meldingsformaten voor meldingsplichtige entiteiten, om de verwerking en de uitwisseling van informatie tussen de FIE's te vergemakkelijken;
117. dringt erop aan in de wetgeving betreffende fiscale intermediairs stimulansen op te nemen die moeten bevorderen dat zij niet meewerken aan belastingontduiking en belastingontwijking of het afschermen van uiteindelijke begunstigden;
118. beklemtoont dat, indien de intermediair buiten de EU is gevestigd, de betrokken belastingplichtige de plannen voor in potentie agressieve fiscale planning zelf rechtstreeks en voordat deze ten uitvoer worden gelegd bij de belastingdiensten van zijn lidstaat moet melden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen met passende maatregelen op de fiscale risico's in te spelen;
119. is van mening dat strengere regels betreffende de rol van intermediairs de sector als geheel ten goede zouden komen, omdat oprechte intermediairs niet langer zouden worden benadeeld door oneerlijke concurrentie en het kaf dus van het koren zou worden gescheiden;
120. dringt aan op meer doeltreffende, ontradende en evenredige sancties op zowel EU- als lidstaatniveau jegens banken en intermediairs die willens en wetens systematisch betrokken zijn bij illegale belastingregelingen of witwaspraktijken; benadrukt dat de sancties gericht moeten zijn op de ondernemingen zelf en op de senior managers en bestuursleden die voor deze regelingen verantwoordelijk zijn; benadrukt dat substantiële boetes van essentieel belang zijn en is van mening dat een "naming and shaming"-aanpak voor bevestigde gevallen intermediairs kan ontmoedigen om hun verplichtingen te omzeilen en hen kan aanmoedigen de regels na te leven;
121. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de sectoren die het grootste risico lopen als gevolg van ondoorzichtige regelingen rond de uiteindelijk begunstigden (zoals vastgesteld door de Commissie in haar beoordeling van de risico's van witwaspraktijken) doeltreffend worden gemonitord en gecontroleerd; verzoekt de lidstaten advies te verstrekken over de risicofactoren in verband met transacties waarbij belastingadviseurs, auditeurs, externe accountants, notarissen en andere onafhankelijke juridische deskundigen betrokken zijn;
122. dringt aan op de totstandbrenging van een EU-kader dat bindende gedragscodes voor intermediairs instelt en waarin onder meer op zijn minst een algemeen verbod is opgenomen op het gebruik van contracten die de klant tot geheimhouding van de belastingregeling verplichten of in betaling van een premie voorzien; wenst dat deze gedragscodes een verplichting voor intermediairs inhouden om in het openbaar belang en niet in strijd met de letter en de geest van de belastingwetgeving te handelen;
123. roept op tot een betere handhaving van de regels inzake witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking en een versterking van het afschrikkend effect door de publieke zichtbaarheid ervan te vergroten, met name door middel van betere openbare statistieken inzake handhavingsmaatregelen ten aanzien van deskundigen op het gebied van belastingadvies en witwaspraktijken;
124. benadrukt de noodzaak van meer controle, toezicht en coördinatie van nationale certificeringsregelingen voor intermediairs die als belastingdeskundigen in de EU optreden; verzoekt de lidstaten de vergunning in te trekken van intermediairs die betrokken blijken bij het actief bevorderen of het mogelijk maken van grensoverschrijdende belastingontduiking, illegale fiscale planning en witwaspraktijken;
125. verzoekt de Commissie na te gaan of de bevoegde instanties in de lidstaten zich hebben gehouden aan de procedures voor de verlening van vergunningen aan intermediairs die al in het Unierecht zijn verankerd, bijvoorbeeld in de vierde richtlijn kapitaalvereisten;
126. wenst dat de sector een zodanige procedure instelt dat het beroepsgeheim van de advocaat het conform de regels melden van verdachte transacties of andere potentieel illegale handelingen niet in de weg staat onverminderd de rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het strafrecht, of de bestaande procedure zodanig verbetert om hetzelfde doel te bereiken;
127. dringt aan op een verbod voor in de EU gevestigde intermediairs om rechtstreeks of onrechtstreeks activiteiten te ontplooien in landen die op de Europese zwarte lijsten staan als belastingparadijs of als land met een hoog risico dat er geld wordt witgewassen;
128. benadrukt dat, om de internationale samenwerking te verbeteren, de audit- en boekhoudkundige vereisten op mondiaal niveau moeten worden gecoördineerd om accountantskantoren en auditbureaus ervan te weerhouden mee te werken aan illegale belastingconstructies; is in dit verband van mening dat een betere tenuitvoerlegging van internationale boekhoudkundige normen als een efficiënt instrument moet worden gezien;
Banken
129. moedigt alle lidstaten aan om overeenkomstig de aanbeveling in de vierde antiwitwasrichtlijn systemen met bankenregisters of voor het terugzoeken van elektronische gegevens op te zetten waarmee FIE's en de bevoegde instanties toegang krijgen tot informatie over bankrekeningen; beveelt aan de standaardisering en onderlinge koppeling te onderzoeken van de registers van nationale bankrekeningen die alle bankrekeningen van natuurlijke of rechtspersonen bevatten, teneinde een eenvoudige toegang tot deze gegevens door de bevoegde instanties en FIE's te bevorderen;
130. beveelt aan om in een dergelijk register de transacties met belastingparadijzen en risicolanden, zowel binnen als buiten de EU, te registreren en in de vorm van statistieken te publiceren, en de informatie uit te splitsen per lidstaat en een onderscheid te maken tussen transacties met verbonden en niet-verbonden partijen;
131. erkent dat er banken betrokken waren bij vier brede activiteiten, namelijk het voorzien in en beheren van offshoreconstructies, het openen van bankrekeningen voor offshore-entiteiten, het verstrekken van andere financiële producten en bankieren op afstand[17]; benadrukt dat het belangrijk is om de wetgeving inzake bankieren op afstand duidelijker en strenger te maken wat betreft overmakingen van tegoeden naar offshore- en niet‑coöperatieve rechtsgebieden, met een verplichting om de activiteiten stop te zetten als er geen informatie over de uiteindelijk begunstigde wordt verstrekt;
132. benadrukt het belang van een betere coördinatie tussen het hoofdkantoor en filialen van banken zowel binnen de EU als in derde landen, teneinde te waarborgen dat de interne gedragscodes en de antiwitwaswetgeving volledig worden nageleefd;
133. benadrukt dat de toezichtscontroles van nationale banken systematisch en steekproefsgewijs moeten plaatsvinden om de volledige toepassing van de antiwitwasmaatregelen in alle banken te waarborgen;
134. dringt erop aan de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA) meer bevoegdheden te verlenen om in de hele EU-bankensector geregeld nalevingscontroles (zowel vooraf aangekondigd als onaangekondigd) uit te voeren, in plaats van het huidige systeem van controles die alleen worden uitgevoerd wanneer naar een specifiek geval een onderzoek is ingesteld of wanneer dit in het nieuws is gekomen;
135. vindt dat moet worden onderzocht of het mogelijk is de toezichthoudende instanties de bevoegdheid te verlenen een bank tegen het licht te houden in situaties waarin de naam van een rekeninghouder niet bekend is;
136. is ingenomen met de bestaande analyse van de risico's en de zwakke punten van het financiële stelsel in de EU; benadrukt dat het van belang is vast te stellen welke nieuwe technologieën en financiële producten mogelijkerwijs als instrument voor witwaspraktijken kunnen worden ingezet; dringt erop aan om, op basis van deze analyse, antiwitwasbepalingen op te nemen in alle nieuwe voorstellen ten aanzien van dergelijke nieuwe technologieën, inclusief financiële technologie (FinTech);
137. dringt aan op de invoering van een bankierseed naar Nederlands voorbeeld, in de vorm van een vrijwillige verbintenis van de sector om geen zaken te doen met belastingparadijzen;
Advocaten
138. wijst erop dat het beroepsgeheim niet kan worden ingeroepen voor het bieden van bescherming, het verdoezelen van illegale praktijken of het schenden van de geest van de wet; benadrukt dat het beginsel van beroepsgeheim van advocaten het conform de regels melden van verdachte transacties of andere potentieel illegale handelingen niet in de weg mag staan onverminderd de rechten die worden gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het strafrecht; verzoekt de lidstaten voor de beroepsgroep richtsnoeren op te stellen met betrekking tot de interpretatie en toepassing van het beginsel van beroepsgeheim en een duidelijke scheidslijn aan te brengen tussen traditionele juridische advisering en de uitvoering van financiële transacties door advocaten;
139. beklemtoont dat advocaten die zich bezighouden met activiteiten die buiten hun specifieke taken – zoals het verdedigen, vertegenwoordigen of adviseren van cliënten – vallen, in specifieke gevallen die verband houden met het waarborgen van de openbare orde verplicht kunnen worden de autoriteiten op de hoogte te stellen van bepaalde informatie waarover zij beschikken;
140. benadrukt dat advocaten die cliënten adviseren, wettelijk medeaansprakelijk moeten zijn wanneer zij wettelijk strafbare plannen voor belastingontduiking, agressieve fiscale planning en witwasregelingen bedenken; wijst erop dat wanneer zij deelnemen aan fraude, zij systematisch aansprakelijk moeten zijn voor zowel strafrechtelijke sancties als disciplinaire maatregelen;
Boekhouding
141. benadrukt dat, om de internationale samenwerking te verbeteren, de audit- en boekhoudkundige vereisten op mondiaal niveau beter moeten worden gecoördineerd – met eerbiediging van de Europese normen inzake democratische legitimiteit, transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit –, teneinde accountantskantoren, auditbureaus en individuele adviseurs te ontmoedigen constructies voor belastingontduiking, agressieve fiscale planning en witwassen van geld te bedenken; dringt aan op de correcte tenuitvoerlegging van het onlangs aangenomen auditpakket[18] en op het feit dat het Comité van Europese accountantstoezichthouders (Ceaob) als het nieuwe kader geldt voor samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties voor de auditsector op EU-niveau, teneinde het audittoezicht in de hele EU te versterken; is in dit verband van mening dat een betere tenuitvoerlegging van internationale boekhoudkundige normen als een efficiënt instrument moet worden gezien om de EU-normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen;
142. merkt op dat de in de EU bestaande definitie van de controle die vereist is voor de vorming van een ondernemingsgroep van toepassing moet zijn op accountantskantoren die lid zijn van een netwerk van kantoren die met elkaar verbonden zijn op basis van juridisch afdwingbare contractuele afspraken inzake het delen van een naam of de marketing, beroepsnormen, klanten, ondersteunende diensten, financiën of regelingen inzake de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, zoals reeds is vastgelegd in Richtlijn 2013/34/EU betreffende de jaarlijkse financiële overzichten[19];
143. roept de Commissie op een wetgevingsvoorstel voor de scheiding van accountantskantoren en financiële of fiscale dienstverleners en voor alle adviesdiensten voor te stellen, met onder meer een voor de Unie geldend onverenigbaarheidsregime voor belastingadviseurs, om ervoor te zorgen dat zij niet zowel de publieke belastingautoriteiten als de belastingbetalers mogen adviseren en om andere belangenconflicten te voorkomen;
144. dringt aan op een herziening van Richtlijn 2014/56/EU met het oog op de toepassing in de hele EU van strengere normen voor het beroep van auditeur, op het wisselen van auditeur om de zeven jaar om belangenconflicten te voorkomen en op het tot een minimum beperken van de verlening van niet-auditdiensten;
145. verzoekt de Commissie een onderzoek te verrichten naar de stand van de concentratie in de sector; beveelt aan om een einde te maken aan de betaling van accountantskantoren op basis van succesvolle resultaten, wat het opzetten van risicovolle constructies stimuleert;
146. merkt op dat de professionele netwerken waarvoor deze regeling geldt, verplicht moeten worden per land een volledig, aan de bijzondere behoeften van de sector aangepast verslag in te dienen en openbaar te maken;
Trusts, fiduciaires en gelijkaardige juridische constructies
147. veroordeelt krachtig het misbruik van trusts, fiduciaires en gelijkaardige juridische constructies als vehikel om geld wit te wassen; dringt bijgevolg aan op heldere regels om een duidelijke identificatie van de uiteindelijk begunstigde(n) te bevorderen, waaronder een verplichting dat de oprichting van een trust schriftelijk is vastgelegd en dat een trust is geregistreerd in de lidstaat waar de trust is opgezet, wordt beheerd of actief is;
148. dringt aan op gestandaardiseerde, regelmatig geactualiseerde, voor het publiek toegankelijke en onderling gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden op EU‑niveau voor alle partijen van commerciële en niet-commerciële trusts, fiduciaires, stichtingen en gelijkaardige juridische constructies, die de basis moeten vormen van een mondiaal register;
149. benadrukt dat dit EU-trustregister de volgende gegevens moet bevatten: a) de namen en de adressen van de trustees, en de namen en de adressen van al diegenen van wie zij instructies opvolgen; b) de trustakte; c) alle "letters of wishes"; d) de naam en het adres van de oprichter; e) de namen van alle uitvoerders, en de instructies die zij hebben gekregen; f) de jaarrekening van de trust; g) details van alle uitbetalingen uit de trust, met de namen en de adressen van alle begunstigden; h) de aangewezen intermediairs, inclusief hun namen en adressen;
150. dringt aan op EU-wetgeving op grond waarvan het bedrijven die in de interne markt actief zijn niet toegestaan is transacties te sluiten met offshorerechtspersonen in belastingparadijzen waarbij de uiteindelijk begunstigden niet kunnen worden geïdentificeerd;
5. Derdelanddimensie
151. benadrukt dat het noodzakelijk is onder auspiciën van de VN mondiaal meer en beter samen te werken op het gebied van belastingaangelegenheden en witwaspraktijken, gezien het internationale karakter van deze fenomenen; benadrukt dat enkel gecoördineerde, mondiale en op samenwerking gebaseerde responsen efficiënte oplossingen zullen bieden, en dringt er bij de EU op aan een voortrekkersrol te vervullen bij het ontwikkelen van een billijk mondiaal belastingstelsel; beklemtoont dat elke EU-actie op internationaal niveau enkel doeltreffend en geloofwaardig is indien geen enkele EU-lidstaat of land of gebied overzee als belastingparadijs of rechtsgebied met een bankgeheim opereert;
152. stelt met bezorgdheid vast dat er sprake is van een hoge correlatie tussen het aantal lege vennootschappen en fiscale rulings en bepaalde fiscale rechtsgebieden van derde landen en EU-lidstaten; is ingenomen met de automatische uitwisseling van informatie tussen de EU-lidstaten over hun fiscale rulings; is evenwel bezorgd over het feit dat sommige lidstaten of sommige van hun belastingparadijsgebieden "mondelinge fiscale rulings" sluiten om deze verplichting te omzeilen; vraagt de Commissie deze praktijk nader te onderzoeken;
153. verzoekt de EU maatregelen te nemen, in de vorm van sancties, tegen landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (bijv. Liechtenstein) of de Europese Vrijhandelsassociatie (bijv. Zwitserland) die er belastingpraktijken op na houden die de overheidsfinanciën schaden, en die illegale en onwettige gedragingen toestaan;
154. is van mening dat de EU bij de onderhandelingen over belastingovereenkomsten met derde landen via de Commissie met één stem moet spreken, in plaats van de praktijk voort te zetten van bilaterale onderhandelingen met ondermaatse resultaten; is van oordeel dat de EU eenzelfde benadering moet volgen bij de onderhandelingen over toekomstige vrijhandels-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten door de opname van clausules inzake goed fiscaal bestuur, transparantievereisten en bepalingen betreffende witwaspraktijken;
155. beklemtoont dat het belangrijk is de bepalingen van de CCCTB ter bestrijding van belastingontwijking te versterken om komaf te maken met "transfer pricing" naar rechtsgebieden van derde landen, wat leidt tot een verlaging van de belastinggrondslag van vennootschappen in de Unie;
156. is met name van oordeel dat bij de onderhandelingen over toekomstige handels- of partnerschapsovereenkomsten, of over de herziening van bestaande overeenkomsten, een bindende clausule inzake belastingconditionaliteit moet worden opgenomen, waaronder met betrekking tot de inachtneming van de internationale normen van het BEPS-actieplan van de OESO en van de aanbevelingen van de FATF;
157. dringt erop aan dat de onderhandelingen over de hoofdstukken "investeringen" en "financiële diensten" van toekomstige handels- of partnerschapsovereenkomsten worden gevoerd op basis van het beginsel van positieve lijsten, teneinde ervoor te zorgen dat alleen de financiële sectoren die voor de ontwikkeling van de handel nodig zijn, en de reële economie en de huishoudens profiteren van de facilitering en liberalisering van die overeenkomsten tussen de Unie en de derde partij in kwestie;
158. dringt aan op krachtige handhavingsmaatregelen in alle internationale overeenkomsten wat betreft de uitwisseling van inlichtingen tussen belastingdiensten, teneinde de correcte tenuitvoerlegging door alle rechtsgebieden te waarborgen en ervoor te zorgen dat in geval van niet-naleving doeltreffende, ontradende en evenredige automatische sanctieprocedures worden toegepast;
159. benadrukt het belang van volledige daadwerkelijke wederkerigheid in het kader van de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (Foreign Account Tax Compliance Act – FATCA) en andere soortgelijke overeenkomsten;
160. dringt er bij de betrokken lidstaten op aan hun rechtstreekse betrekkingen met de desbetreffende landen te benutten om de nodige stappen te ondernemen om druk uit te oefenen op hun landen en gebieden overzee[20] en hun ultraperifere gebieden[21] die de internationale normen inzake fiscale samenwerking, transparantie en de bestrijding van witwaspraktijken niet eerbiedigen; is van mening dat de transparantie- en zorgvuldigheidsvereiste van de EU in deze gebieden daadwerkelijk moet worden toegepast;
161. is van mening dat het misbruik van privacy en gegevensbescherming niet kan dienen om diegenen die betrokken zijn bij wangedrag te beschermen tegen de volledige toepassing van de wet;
162. dringt aan op een mondiale top over de bestrijding van witwaspraktijken, belastingfraude en belastingontduiking om komaf te maken met de geheimhouding in de financiële sector, de internationale samenwerking te versterken en op alle landen, en in het bijzonder hun financiële centra, druk uit te oefenen om aan de mondiale normen te voldoen, en verzoekt de Commissie het initiatief te nemen om een dergelijke top te organiseren;
163. verzoekt de Commissie de verhouding tussen de totale kosten en baten te analyseren en na te gaan wat de gevolgen kunnen zijn van een hoge belastingheffing op de repatriëring van kapitaal uit derde landen met een lage belastingheffing; verzoekt de Commissie en de Raad de fiscale voorschriften inzake de uitgestelde belastingbetaling in de Verenigde Staten te evalueren, alsmede de eventuele, door de nieuwe regering aangekondigde belastingkwijtschelding en de mogelijke afzwakking van de internationale samenwerking;
164. benadrukt het belang van een betere bilaterale uitwisseling van inlichtingen tussen derde landen en de FIE's in de EU;
165. wijst erop dat nog altijd weinig steun wordt toegekend voor het mobiliseren van binnenlandse hulpbronnen, en spoort de Commissie aan de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van belastingontwijking, en hun nationale belastingdiensten meer financiële en technische bijstand te geven, zoals toegezegd in de actieagenda van Addis Abeba;
Ontwikkelingslanden
166. dringt er bij de EU op aan rekening te houden met de specifieke juridische bijzonderheden en bijbehorende kwetsbaarheden van ontwikkelingslanden, zoals het gebrek aan capaciteit van de instanties die belast zijn met de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en witwassen van geld; benadrukt dat moet worden voorzien in passende overgangsperioden voor ontwikkelingslanden die niet over de capaciteit beschikken om de verlangde inlichtingen in het kader van de automatische uitwisseling van inlichtingen te verzamelen, te beheren en te delen;
167. wijst erop dat bij het concipiëren van maatregelen en beleid ter bestrijding van belastingontwijking, op nationaal, EU- en internationaal niveau speciale aandacht moet worden besteed aan de situatie van de ontwikkelingslanden, en met name van de minst ontwikkelde landen, die doorgaans het hardst worden getroffen door ontwijking van vennootschapsbelasting en over zeer smalle belastinggrondslagen en een lage verhouding tussen de belastingopbrengsten en het bbp beschikken; beklemtoont dat die maatregelen en dat beleid moeten bijdragen tot het genereren van overheidsinkomsten die in verhouding staan tot de op hun grondgebied gecreëerde meerwaarde, teneinde de betrokken landen in staat te stellen hun ontwikkelingsstrategieën op passende wijze te financieren;
168. verzoekt de Commissie met de Afrikaanse Unie (AU) samen te werken om ervoor te zorgen dat in het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van corruptie van de Afrikaanse Unie ook maatregelen ter bestrijding van illegale geldstromen worden opgenomen;
169. verzoekt de EU en haar lidstaten de beleidscoherentie voor ontwikkeling op dit gebied te versterken, en dringt er nogmaals op aan een analyse te maken van de overloopeffecten van de beleidsmaatregelen van de lidstaten en de EU op belastinggebied, teneinde de impact ervan op ontwikkelingslanden te beoordelen ten aanzien van overeengekomen belastingverdragen en economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's);
170. verzoekt de lidstaten te waarborgen dat ontwikkelingslanden bij onderhandelingen over belastingverdragen billijk worden behandeld, en daarbij rekening te houden met hun bijzondere situatie en te zorgen voor een eerlijke verdeling van belastingrechten tussen het bronland en het vestigingsland; dringt er in dit verband op aan het VN-model voor belastingverdragen te volgen en bij onderhandelingen over verdragen transparantie te waarborgen;
171. dringt aan op meer internationale steun aan ontwikkelingslanden voor de bestrijding van corruptie en bankgeheim die illegale geldstromen faciliteren; beklemtoont dat de bestrijding van illegale geldstromen nauwe internationale samenwerking behoeft en gecoördineerde inspanningen van ontwikkelde en ontwikkelingslanden, in een partnerschap met de privésector en het maatschappelijk middenveld; benadrukt dat de capaciteit van de belastingdiensten in en de kennisoverdracht naar de partnerlanden moet worden vergroot;
172. dringt erop aan dat de officiële ontwikkelingshulp meer wordt gebruikt voor de totstandbrenging van een passend regelgevingskader en voor het versterken van de belastingdiensten en de instanties die belast zijn met de bestrijding van illegale geldstromen; vindt dat deze hulp moet worden geboden in de vorm van technische knowhow op het gebied van beheer van middelen, financiële kennis en corruptiebestrijdingsregels;
173. betreurt dat de huidige belastingcommissie van de OESO een onvoldoende inclusief karakter heeft; herhaalt zijn standpunt[22] betreffende de oprichting van een goed uitgerust wereldwijd VN-orgaan dat de beschikking krijgt over voldoende aanvullende middelen, om ervoor te zorgen dat alle landen op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan de uitwerking en hervorming van het wereldwijde belastingbeleid;
174. betreurt dat ontwikkelingslanden, teneinde niet als niet-coöperatieve rechtsgebieden te worden aangemerkt, moeten betalen om als deelnemers aan het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden van de OESO te worden beschouwd, waar hun praktijken worden beoordeeld tegen benchmarks die zij zelf niet mee hebben kunnen bepalen;
175. beklemtoont de essentiële rol die regionale organisaties en regionale samenwerking toekomt bij het uitvoeren van transnationale belastingaudits, waarbij rekening moet worden gehouden met de beginselen van subsidiariteit en complementariteit; dringt aan op het gezamenlijk ontwikkelen van een modelverdrag op fiscaal gebied dat moet bijdragen aan het elimineren van dubbele belastingheffing en, in het verlengde daarvan, het voorkomen van misstanden; geeft aan dat in dit verband samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de verschillende inlichtingendiensten van cruciaal belang zijn;
176. geeft aan dat belastingparadijzen de mondiale natuurlijke hulpbronnen plunderen, met name die van ontwikkelingslanden; verzoekt de EU de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van corruptie, criminele activiteiten, belastingfraude en witwaspraktijken; verzoekt de Commissie deze landen hulp aan te bieden, in het bijzonder in de vorm van samenwerking en de uitwisseling van informatie, teneinde de uitholling van de belastinggrondslag, de overbrenging van winsten naar belastingparadijzen en banken die niet-transparant opereren te bestrijden; beklemtoont dat al deze landen zich moeten houden aan de mondiale regels voor de automatische uitwisseling van informatie over bankrekeningen;
177. verzoekt de Commissie in de toekomstige overeenkomst over de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen in de periode na 2020 bepalingen over de aanpak van belastingontduiking, belastingfraude en witwaspraktijken op te nemen;
178. verzoekt de Commissie onverwijld aanvullende maatregelen te nemen ter versterking van de EU-wetgeving inzake conflictdelfstoffen; benadrukt dat hierbij moet worden ingezet op een geïntegreerde benadering ter versterking van de lopende dialoog met delfstoffenrijke landen en worden gewerkt aan het bevorderen van internationale "due diligence"- en transparantienormen, zoals die bedoeld in de richtsnoeren van de OESO;
179. is van oordeel dat de internationale gemeenschap, waaronder parlementen, alle nodige maatregelen moet nemen om tot een doeltreffend en transparant belastingregime en dito handelsbeleid te komen; dringt aan op meer samenhang en een betere coördinatie van de internationale acties van de OESO, de G20, de G8, de G77, de AU, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Aziatische Ontwikkelingsbank (AOB);
Klokkenluiders
180. vreest dat de vervolging van klokkenluiders om het bankgeheim in stand te houden de onthulling van wanpraktijken kan belemmeren; benadrukt dat bescherming moet worden ontworpen in dienst van diegenen die handelen in het openbaar belang en dat moet worden voorkomen klokkenluiders het zwijgen op te leggen, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de wettelijke rechten van bedrijven;
181. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een grondige beoordeling te voltooien van de mogelijke rechtsgrond voor verdere actie op EU- niveau en, in voorkomend geval, omvattende wetgeving voor te stellen die zowel betrekking heeft op de openbare als de particuliere sector, met inbegrip van instrumenten ter ondersteuning van klokkenluiders om ervoor te zorgen dat ze zo spoedig mogelijk effectief worden beschermd en adequate financiële bijstand ontvangen; stelt dat klokkenluiders vrij moeten zijn om in eerste instantie via het interne meldingsmechanisme van de betrokken organisatie of bij de bevoegde autoriteiten anoniem verslag uit te brengen, of een klacht in te dienen, en dat ze bovendien ongeacht het kanaal dat zij daarvoor kiezen, moeten worden beschermd;
182. beveelt de Commissie aan te kijken naar de goede praktijken van in andere landen in de wereld reeds bestaande programma's voor klokkenluiders, en via een publieke raadpleging te achterhalen wat belanghebbende partijen van meldingsmechanismen vinden;
183. onderstreept de rol van de onderzoeksjournalistiek en verzoekt de Commissie onderzoeksjournalisten in haar voorstel dezelfde bescherming te waarborgen als klokkenluiders;
184. is van oordeel dat werkgevers ertoe moeten worden aangespoord interne meldingsprocedures in te voeren en dat binnen elke organisatie één persoon moet worden belast met het in ontvangst nemen van meldingen; is van oordeel dat de vertegenwoordigers van de werknemers moeten worden betrokken bij de aanwijzing van die persoon of eenheid; doet de aanbeveling dat de EU-instellingen het goede voorbeeld geven door op korte termijn een intern kader voor de bescherming van klokkenluiders in te stellen;
185. benadrukt dat het belangrijk is werknemers en andere personen bewust te maken van de positieve rol die klokkenluiders vervullen, alsook van de reeds bestaande rechtskaders inzake klokkenluiders; moedigt de lidstaten aan bewustmakingscampagnes op te zetten; is van mening dat er maatregelen moeten worden geïntroduceerd die bescherming bieden tegen represaille- en destabiliserende praktijken tegen klokkenluiders, en dat moet worden voorzien in volledige compensatie van alle door hen geleden schade;
186. roept de Commissie op instrumenten te ontwikkelen die zorgen voor bescherming tegen ongerechtvaardigde gerechtelijke vervolging, economische sancties en discriminatie van klokkenluiders, en dringt in dit verband aan op de oprichting van een algemeen fonds, ten dele gefinancierd uit inkomsten van terugvorderingen of boetes, dat tot doel heeft adequate financiële ondersteuning te verlenen aan klokkenluiders van wie het levensonderhoud in gevaar is als gevolg van de onthulling van relevante feiten;
187. dringt erop aan een onafhankelijk EU-orgaan in het leven te roepen voor informatieverzameling, advisering en doorverwijzing, met kantoren in de lidstaten, waar onregelmatigheden kunnen worden gemeld, om interne en externe klokkenluiders te helpen gebruik te maken van de juiste kanalen om hun informatie openbaar te maken, waarbij de vertrouwelijkheid wordt gewaarborgd en de nodige ondersteuning en advies worden verleend;
188. dringt aan op de invoering van een speciale hotline voor meldingen en speciale faciliteiten binnen het Europees Parlement en bij de nationale parlementen van de lidstaten, waar klokkenluiders met hun informatie naartoe kunnen tot er een onafhankelijk EU-orgaan in het leven is geroepen;
Interinstitutionele samenwerking
Samenwerking met de Enquêtecommissie witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (PANA)
189. herhaalt dat het belangrijk is dat het beginsel van loyale samenwerking tussen de EU‑instellingen wordt geëerbiedigd;
190. is van mening dat de uitwisseling van inlichtingen tussen de EU-instellingen moet worden versterkt, in het bijzonder wat betreft de bepaling dat relevante informatie aan de enquêtecommissies beschikbaar moet worden gesteld;
191. betreurt dat de Raad, zijn Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen) en enkele lidstaten weinig bereidheid hebben getoond in te gaan op de verzoeken tot samenwerking van de PANA-commissie; is van mening dat een grotere betrokkenheid van de lidstaten van belang is om de krachten te bundelen en betere resultaten te bereiken; besluit via periodieke hoorzittingen toe te zien op de activiteiten van en de geboekte vooruitgang in de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen); verzoekt de Commissie uiterlijk medio 2018 een wetgevingsvoorstel krachtens artikel 116 VWEU te presenteren indien de lidstaten tegen die tijd geen overeenstemming hebben bereikt over de hervorming van het mandaat van de Groep gedragscode;
192. uit kritiek op het feit dat zelfs documenten die inmiddels openbaar zijn, slechts gedeeltelijk aan zijn enquêtecommissie ter beschikking zijn gesteld;
193. herinnert eraan dat de Raad Ecofin in december 2015 de Groep op hoog niveau belastingvraagstukken heeft verzocht conclusies te formuleren met betrekking tot het feit dat het algehele bestuur, de transparantie en de werkmethoden moeten worden verbeterd en de laatste hand te leggen aan de hervorming van de Groep gedragscode tijdens het Nederlandse voorzitterschap; herinnert eraan dat de Raad Ecofin in maart 2016 de Groep op hoog niveau heeft verzocht een evaluatie uit te voeren van de nieuwe bestuurs-, transparantie- en werkmethoden, met name wat de efficiëntie betreft van het besluitvormingsproces, mede met betrekking tot de toepassing van de regel inzake brede consensus in 2017; wacht belangstellend de resultaten van deze inspanningen af;
194. roept de Commissie ertoe op in 2018 nieuwe belastingvoorstellen in te dienen uit hoofde van artikel 116 VWEU, bijvoorbeeld voor onafgehandelde kwesties in het kader van de Groep gedragscode (belastingregeling ondernemingen);
Enquêterecht van het Europees Parlement
195. benadrukt dat het huidige juridische kader voor de werkwijze van enquêtecommissies in het Europees Parlement achterhaald is en onvoldoende mogelijkheden biedt om het enquêterecht van het Parlement doeltreffend uit te oefenen;
196. benadrukt dat het gebrek aan bevoegdheden en de beperkte toegang tot documenten de werkzaamheden van de enquêtecommissie aanzienlijk hebben belemmerd en vertraagd, gezien de tijdelijke aard van het onderzoek, en een volledige beoordeling van een vermeende inbreuk op het EU-recht hebben verhinderd;
197. merkt op dat de Commissie en de Raad er in verschillende recente enquêtecommissies en bijzondere commissies (waaronder PANA) in sommige gevallen niet in slaagden de gevraagde documenten over te leggen en de gevraagde documenten in andere gevallen pas na een lange vertraging wisten te verstrekken; dringt aan op de instelling van een verantwoordingsmechanisme om de onmiddellijke en gewaarborgde overlegging aan het Parlement te verzekeren van documenten die door een enquêtecommissie of bijzondere commissie zijn gevraagd en waartoe zij toegang moeten krijgen;
198. beschouwt het enquêterecht als een essentiële bevoegdheid van het Parlement; dringt er bij de EU-instellingen op aan het enquêterecht van het Parlement uit hoofde van artikel 226 VWEU te versterken; is er stellig van overtuigd dat de mogelijkheid om relevante personen te dagvaarden en toegang te hebben tot ter zake doende documenten van essentieel belang is voor de deugdelijke functionering van de parlementaire enquêtecommissies;
199. beklemtoont dat het voor de uitoefening van het democratische toezicht op de uitvoerende macht van essentieel belang is dat het Parlement dezelfde onderzoeksbevoegdheden krijgt als de nationale parlementen van de EU-lidstaten; is van mening dat het Parlement, om zijn taak van democratisch toezicht te kunnen uitoefenen, bevoegd moet zijn om getuigen op te roepen en hen te verplichten om te verschijnen, en bevoegd moet zijn om te verplichten tot het overleggen van documenten; is van mening dat de lidstaten, opdat deze rechten zouden kunnen worden uitgeoefend, moeten overeenkomen om sancties op te leggen aan individuen die niet verschijnen of geen documenten overleggen in overeenstemming met het nationale recht inzake nationale parlementaire onderzoeken; spreekt nogmaals zijn steun uit voor het standpunt dat in het verslag van 2012 over dit thema werd geuit[23];
200. acht de maximale termijn van twaalf maanden voor enquêtecommissies willekeurig en dikwijls ontoereikend; is van mening dat de leden van de enquêtecommissie het best in staat zijn om te bepalen of een onderzoek moet worden verlengd en zo ja, voor hoe lang; vraagt om de enige vooraf vastgelegde bindende termijn voor enquêtecommissies te koppelen aan de zittingsperiode van het Parlement;
201. besluit een vaste enquêtecommissie in te stellen, naar het model van het Amerikaanse Congres;
202. verzoekt dat de secretaris-generaal, in overeenstemming met artikel 116 bis, lid 3, van het Reglement van het Parlement, en onverminderd alle andere passende maatregelen, de toegangspasjes met een lange geldigheidsduur intrekt van elke onderneming die geen gehoor geeft aan een formele dagvaarding om voor een enquêtecommissie te verschijnen;
203. verzoekt de lidstaten de transparantie, de verantwoordingsplicht en de doeltreffendheid van de werkmethoden van de Groep gedragscode dringend te verbeteren;
204. verzoekt de Groep gedragscode een verslag op te stellen waarin de schadelijkste belastingmaatregelen die in de lidstaten zijn gebruikt, worden vastgesteld en beschreven, en wordt uiteengezet welke tegenmaatregelen er zijn genomen;
205. dringt erop aan dat de noodzakelijke hervorming van de Groep gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen wordt afgerond, waarbij wordt gezorgd voor volledige transparantie en de participatie van alle EU-instellingen en het maatschappelijk middenveld; dringt erop aan dat bij deze hervorming de beheers- en transparantiestructuur van de Groep gedragscode radicaal wordt herzien, met inbegrip van het mandaat en het reglement van orde, alsmede de besluitvormingsprocessen en de criteria voor het vaststellen van schadelijke belastingmaatregelen die door de lidstaten worden genomen;
Andere instellingen
206. is, als eerste stap, ingenomen met de oprichting van een onafhankelijk Europees Openbaar Ministerie en dringt er bij alle lidstaten op aan dit initiatief te ondersteunen;
207. dringt aan op sterkere handhavingsbevoegdheden voor de Commissie teneinde de doeltreffende en consistente tenuitvoerlegging van de Uniewetgeving in de lidstaten te waarborgen, alsook op een grotere toezichtsbevoegdheid van het Europees Parlement;
208. dringt erop aan een nieuw EU-centrum voor de coherentie en coördinatie van het fiscaal beleid (Union Tax Policy Coherence and Coordination Centre (TPCCC)) op te zetten binnen de structuur van de Commissie, teneinde in samenwerking met bevoegde autoriteiten in de hele EU de systemische zwakheden aan te pakken;
209. dringt aan op een significante versterking van de samenwerking uit hoofde van FIU.net binnen het kader van Europol en pleit ervoor deze activiteiten te koppelen aan het voorgestelde TPCCC in de hoop een belasting-Europol tot stand te brengen dat in staat is zowel het belastingbeleid van de lidstaten te coördineren als de autoriteiten van de lidstaten te ondersteunen bij het onderzoeken en onthullen van illegale internationale belastingregelingen;
210. verzoekt de lidstaten bij de herziening van de Verdragen te ondersteunen dat de besluiten inzake het belastingbeleid in de Raad kunnen worden genomen bij gekwalificeerde meerderheid en in het kader van de gewone wetgevingsprocedure;
°
° °
211. verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling en het eindverslag van de enquêtecommissie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0253.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0408.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0310.
- [5] Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457.
- [6] Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15).
- [7] Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten (PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8).
- [8] Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
- [9] Zie het arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2006 in zaak C-196/04, Cadbury Schweppes plc en Cadbury Schweppes Overseas Ltd tegen Commissioners of Inland Revenue (ECLI:EU:C:2006:544), en het arrest van het Hof van Justitie van 11 maart 2004 in zaak C-9/02, Hughes de Lasteyrie du Saillant tegen Ministère de l'Économie, des Finances et de l'Industrie (ECLI:EU:C:2004:138).
- [10] Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457; Aanbeveling A4.
- [11] Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
- [12] Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457; Aanbeveling B5.
- [13] PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65.
- [14] Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie; Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0457; Aanbeveling C3.
- [15] COM(2016)0826.
- [16] Hoorzitting van de PANA-commissie met Brooke Harrington en andere deskundigen op 24 januari 2017.
- [17] ‘The Panama Papers: Breaking the Story of How the World’s Rich and Powerful Hide their Money’, Obermayer and Obermaier, 2016.
- [18] Richtlijn 2014/56/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 196), en Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).
- [19] Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
- [20] Groenland, Nieuw-Caledonië en onderhorigheden, Frans-Polynesië, Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden, Wallis en Futuna, Mayotte, Saint-Pierre en Miquelon, Aruba, Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Saba, Sint-Eustatius, Sint-Maarten), Anguilla, Kaaimaneilanden, Falklandeilanden, Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden, Montserrat, Pitcairneilanden, Sint-Helena met onderhorigheden, Brits Antarctica, Brits Indische Oceaanterritorium, Turks- en Caicoseilanden, Britse Maagdeneilanden en Bermuda.
- [21] Ultraperifere gebieden: de Canarische Eilanden, Réunion, Frans-Guyana, Martinique, Guadeloupe, Mayotte, Saint-Martin, de Azoren en Madeira.
- [22] Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAXE 2); Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0310.
- [23] PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 41.