Ontwerpresolutie - B8-0679/2017Ontwerpresolutie
B8-0679/2017

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Afghanistan

11.12.2017 - (2017/2932(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Bodil Valero namens de Verts/ALE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0678/2017

Procedure : 2017/2932(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0679/2017
Ingediende teksten :
B8-0679/2017
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0679/2017

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Afghanistan

(2017/2932(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere verslagen en resoluties over Afghanistan, met name zijn resolutie van 13 juni 2013 over de onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de EU en Afghanistan[1] en van 26 november 2015 over Afghanistan, met name de moorden in de provincie Zabul[2],

–  gezien de op 18 februari 2017 ondertekende samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling tussen de EU en Afghanistan,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 24 juli 2017 over bouwstenen voor een EU-strategie ten aanzien van Afghanistan (JOIN(2017)0031),

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 oktober 2017 over Afghanistan,

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 15 september 2017 over de situatie in Afghanistan en de implicaties hiervan voor de internationale vrede en veiligheid,

–  gezien het verslag uit maart 2017 van de Bijstandsmissie van de Verenigde Naties in Afghanistan (Unama) getiteld "Afghanistan's Fight Against Corruption: The Other Battlefield",

–  gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van intern ontheemden van 12 april 2017 over zijn bezoek aan Afghanistan,

–  gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Afghanistan, waaronder resolutie 2344 (2017) van 17 maart 2017 betreffende de verlenging van het mandaat van Unama,

–  gezien de persverklaringen van de VN-Veiligheidsraad over Afghanistan, met name die van 31 juli, 2 augustus en 17 oktober 2017,

–  gezien de getuigenis van de Amerikaanse speciale inspecteur-generaal voor de wederopbouw van Afghanistan voor de subcommissie Nationale Veiligheid van 1 november 2017,

–  gezien de door Afghanistan en de EU georganiseerde conferentie in Brussel van 5 oktober 2016 en het perscommuniqué van de Commissie van 5 oktober 2016 getiteld "Brussels Conference on Afghanistan: continued international support for Afghanistan's political and economic stability and development",

–  gezien het verslag van de aanklager van het Internationaal Strafhof van 14 november 2016 over voorbereidende onderzoeksactiviteiten,

–  gezien het VN-verdrag van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het protocol van 1967 daarbij,

–  gezien resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over de vrouw, vrede en veiligheid,

–  gezien het informatieverslag van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) over Afghanistan als land van herkomst van 23 augustus 2017 getiteld "Afghanistan: Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-e Sharif, and Herat City",

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat er in Afghanistan sinds het begin van de door de VS geleide militaire NAVO-interventie tegen Al Qaida en de Taliban 16 jaar geleden geen vrede of duurzame ontwikkeling tot stand is gebracht, ondanks aanzienlijke vooruitgang op het gebied van toegang tot basale gezondheidszorg en onderwijs, empowerment van vrouwen en een stijging van de levensverwachting van 15 jaar;

B.  overwegende dat volgens het recente verslag van Tadamichi Yamamoto, speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor Afghanistan en hoofd van de Unama, de Taliban-opstandelingen steeds meer terrein winnen; overwegende dat het land wordt geplaagd door diepgewortelde politieke spanningen en sociale en economische problemen bij de re-integratie van de duizenden Afghaanse vluchtelingen die dagelijks terugkeren en de vele jonge Afghanen die de arbeidsmarkt betreden;

C.  overwegende dat de VN heeft vastgesteld dat de corruptie in Afghanistan de legitimiteit van de staat ondermijnt, hetgeen een ernstige bedreiging voor duurzame ontwikkeling vormt omdat het de opkomst van een reële economie in de weg staat, en tevens de kern van het probleem van straffeloosheid is, dat op zijn beurt een centrale rol speelt in de huidige uitdagingen op het gebied van de mensenrechten;

D.  overwegende dat Afghanistan een van de armste landen ter wereld is, waarvan de economische groei sinds de terugtrekking van meeste internationale veiligheidstroepen in 2014 duidelijk is gestagneerd; overwegende dat de economie in hoge mate afhankelijk is van buitenlandse economische steun en dat ten minste 60 % van de nationale begroting wordt gefinancierd door internationale ontwikkelingshulp;

E.  overwegende dat er volgens de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten van intern ontheemden sprake is van meer dan 1,8 miljoen intern ontheemden in Afghanistan als gevolg van het conflict, en dat in 2016 een recordaantal werd bereikt toen 650 000 mensen – oftewel gemiddeld 1 500 mensen per dag – naar andere delen van het land vluchtten op zoek naar veiligheid; overwegende dat dit aantal in 2017 naar verwachting nog hoger zal liggen; overwegende dat vluchtelingen die gedwongen moeten terugkeren, voornamelijk uit Pakistan, waar zich meer dan 1,7 miljoen geregistreerde vluchtelingen bevinden, en Iran, waar sprake is van ongeveer 1 miljoen geregistreerde vluchtelingen, maar ook uit de lidstaten, een extra verantwoordelijkheid bij de Afghaanse regering leggen op een moment waarop de nationale instellingen absoluut niet de capaciteit hebben om het hoofd te bieden aan de humanitaire problemen;

F.  overwegende dat de aanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, op 3 november 2017 heeft aangekondigd de rechters van het Hof te zullen verzoeken om de instelling van een onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Afghanistan sinds 1 mei 2003 – de dag waarop Afghanistan lid werd van het Internationaal Strafhof – door o.a. de Taliban, de Afghaanse autoriteiten en buitenlandse troepen;

G.  overwegende dat uit het verslag van de speciale inspecteur-generaal voor de wederopbouw van Afghanistan blijkt dat de Taliban de afgelopen maanden terrein hebben gewonnen in het oosten, dat sinds augustus 2017 ongeveer 43 % van de districten in Afghanistan ofwel onder hun controle valt ofwel wordt bevochten, en dat Da'esh het afgelopen jaar verantwoordelijk was voor ten minste zes zelfmoordaanslagen gericht tegen de sjiitische bevolking;

H.  overwegende dat drie etnische groepen – de sjiitische Hazara's, sikhs en hindoes – te kampen hebben met ernstige maatschappelijke discriminatie door de soennitische meerderheid, wat in combinatie met het feit dat de Afghaanse samenleving sterk gebaseerd is op clanstructuren en etnische afkomst zeer problematisch is voor de toch al kwetsbare ontheemden en repatrianten uit Iran, de EU en de VS, aangezien zij vaak worden herplaatst naar gebieden waar zij geen maatschappelijke of etnische connecties hebben en dus te maken krijgen met stigmatisering en andere moeilijkheden; overwegende dat het aantal aan de Taliban of Islamitische Staat toegeschreven terroristische aanslagen – die steeds vaker tegen de sjiitische minderheid zijn gericht – het afgelopen jaar is toegenomen, en dat aanslagplegers er zelfs in zijn geslaagd hun misdaden te plegen in de zwaarbewaakte speciale veiligheidszone van Kabul, waar de meeste buitenlandse ambassades en internationale organisaties zijn gevestigd; overwegende dat de gezondheidszorg en medische sector bijzonder kwetsbaar zijn als gevolg van de voortdurende aanvallen op ziekenhuizen, medisch personeel en patiënten, die een ernstige schending van het internationaal humanitair recht vormen;

I.  overwegende dat de veiligheidssituatie volgens de VN in heel Afghanistan verslechtert maar het nijpendst is in de centrale en zuidelijke regio's, waar het aantal burgerslachtoffers – meer dan 8 000 in de eerste negen maanden van 2017 – het hoogst van het hele land is en waar de VN een zorgwekkende trend heeft waargenomen waarbij religieuze leiders, burgers die ervan worden verdacht de regering of nationale Afghaanse veiligheidstroepen te steunen en leden van de rechterlijke macht opzettelijk worden omgebracht;

J.  overwegende dat de minister van Buitenlandse Zaken van Pakistan, Khawaja Asif, naar verluidt heeft aangekondigd dat de invloed van Pakistan op de Afghaanse Taliban afneemt als gevolg van het feit dat hun bases naar de Afghaanse zijde van de grens zijn verplaatst, terwijl de Afghaanse regering van mening blijft dat de buurlanden van Afghanistan, met name Pakistan maar ook Rusland en Iran, de opstandelingen steunen;

K.  overwegende dat president Trump in zijn onlangs aangekondigde strategie voor Afghanistan toestemming heeft gegeven voor de inzet van duizenden extra Amerikaanse soldaten en een intensiever gebruik van het Amerikaanse leger om de operaties van de Afghaanse strijdkrachten te ondersteunen, in een poging om de opmars van de Taliban tegen te gaan en de opstandelingen te dwingen vredesgesprekken aan te gaan met de Afghaanse regering;

L.  overwegende dat de internationale gemeenschap tijdens de conferentie in Brussel over Afghanistan van oktober 2016 13,6 miljard EUR aan financiële steun aan Afghanistan heeft toegezegd, waarvan 5 miljard EUR afkomstig van de EU en haar lidstaten, wat de EU als geheel de belangrijkste partner op het vlak van ontwikkelingssamenwerking van Afghanistan maakt, een land waar in 2017 naar schatting 9,3 miljoen mensen – onder wie 5,3 miljoen kinderen – humanitaire hulp nodig hebben, hetgeen neerkomt op een stijging van 13 % ten opzichte van 2016;

1.  is ingenomen met de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over bouwstenen voor een EU-strategie ten aanzien van Afghanistan, waaruit blijkt dat de EU als geheel veel belang hecht aan de oplossing van het conflict en langetermijnontwikkeling in Afghanistan;

2.  is zeer verontrust over het aanhoudende gewapende conflict en de daaruit voortvloeiende algemene instabiliteit in Afghanistan en roept de lidstaten op Afghaanse onderdanen niet onder dwang terug te sturen naar Afghanistan zolang deze situatie voortduurt; spreekt zich uit tegen de bestaande informele terugnameovereenkomst met Afghanistan ("gezamenlijke koersbepaling") die een kader voor samenwerking op het gebied van terugname omvat, waartoe is besloten zonder gedegen parlementaire of democratische controle en zonder enige vorm van toezicht van de EU en haar lidstaten op de situatie en omstandigheden van de personen die onder dwang naar Afghanistan worden teruggestuurd;

3.  benadrukt het belang van de voortzetting van de bijstand aan Afghanistan en is ingenomen met de financiële toezeggingen die de EU en de lidstaten tijdens de conferentie in Brussel hebben gedaan; verzoekt met name om steun voor initiatieven die zich richten op de prioritaire behoeften van intern ontheemden en terugkerende vluchtelingen; vestigt de aandacht op de belofte van de EU om fraude ten nadele van de aan Afghanistan uitgekeerde EU-middelen aan te pakken, en verwacht dat ook eerdere uitkeringen aan een grondige controle worden onderworpen;

4.  verzoekt de EU en de lidstaten corruptiebestrijdingsinitiatieven in samenwerking met Afghanistan hoog op hun agenda te plaatsen teneinde vredesinspanningen te steunen die inclusief zijn op het gebied van actoren en regionale integratie;

5.  is ingenomen met de continue focus van de EU op de versterking van de rol en rechten van Afghaanse vrouwen en erkent dat er vrouwelijke politieagenten moeten worden opgeleid, aangezien vrouwen in de samenleving zeer kwetsbaar voor geweld en misbruik zijn terwijl mannelijke politieagenten vaak betrokken zijn bij intimidatie van vrouwen op straat;

6.  verzoekt de regering van Afghanistan de politieke inclusie te vergroten, de verantwoordingsplicht te versterken en de cultuur van corruptie en nepotisme actief te bestrijden; is in dit verband bijzonder ingenomen met de oprichting van het Anti-Corruption Justice Centre in juni 2016, waarvan het doel is belangrijke corruptiezaken te onderzoeken en te vervolgen en maatregelen te nemen ter bevordering van op verdiensten gebaseerde aanwerving in de publieke sector en vermogensaangifte door ambtenaren;

7.  is ingenomen met het feit dat Afghanistan onlangs is toegetreden tot het Open Government Partnership en lid is van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën; dringt er bij de regering op aan meer inspanningen te leveren om vitale publieke hulpbronnen zoals grond en mineralen te beschermen tegen exploitatie door netwerken van criminelen en opstandelingen;

8.  neemt kennis van de aanbevelingen in het Unama-verslag, in de eerste plaats de noodzaak dat de regering de reeds ingezette hervormingen – zoals de herziening van het wetboek van strafrecht – ten uitvoer legt, teneinde een transparant en doeltreffend systeem voor overheidsbeheer in te voeren, en binnen de regering een onafhankelijk secretariaat voor corruptiebestrijding in het leven te roepen;

9.  wijst voorts op het verzoek van de Unama om voortzetting van de steun en bijstand van de internationale gemeenschap aan de corruptiebestrijdingsinspanningen van de Afghaanse regering en roept de regering op de nationale capaciteit om gestolen activa terug te vorderen te verhogen via programma's als het Stolen Asset Recovery Initiative van de Wereldbankgroep en het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding;

10.  verzoekt de Afghaanse regering verdere stappen te ondernemen om een einde te maken aan de foltering en slechte behandeling van gedetineerden en het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering te ratificeren;

11.  is ingenomen met het besluit van de aanklager van het Internationaal Strafhof om een onderzoek in te stellen naar mogelijke misdaden tegen de menselijkheid die sinds 2003 in Afghanistan zijn begaan en verzoekt alle regeringen die troepen hebben geleverd voor de door de NAVO geleide missie van de Internationale strijdmacht voor bijstand aan de veiligheid (ISAF) en/of de internationale coalitie ter ondersteuning van de "oorlog tegen het terrorisme" hun volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek van het Internationaal Strafhof;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Afghanistan, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad en de Commissie.