Ontwerpresolutie - B8-0095/2018Ontwerpresolutie
B8-0095/2018

ONTWERPRESOLUTIE over de huidige mensenrechtensituatie in Turkije

5.2.2018 - (2018/2527(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Fabio Massimo Castaldo, Ignazio Corrao namens de EFDD-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0082/2018

Procedure : 2018/2527(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0095/2018
Ingediende teksten :
B8-0095/2018
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0095/2018

Resolutie van het Europees Parlement over de huidige mensenrechtensituatie in Turkije

(2018/2527(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties, met name die van 24 november 2016 over de betrekkingen tussen de EU en Turkije[1], en 27 oktober 2016 over de situatie van journalisten in Turkije[2],

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 46 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) waarin staat dat de verdragsluitende partijen zich ertoe verbinden zich te houden aan de einduitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaken waarbij zij partij zijn en deze uit te voeren,

–  gezien het feit dat eerbiediging van de rechtsstaat, inclusief, met name, de scheiding der machten, democratie, vrijheid van meningsuiting, mensenrechten, rechten van minderheden en godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vreedzaam protest, centraal staat in het onderhandelingsproces, in overeenstemming met de criteria van Kopenhagen voor lidmaatschap van de Europese Unie,

–  gezien het recht van vrije meningsuiting, dat is verankerd in het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), waarbij Turkije partij is,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de EDEO van 26 oktober 2017 over lopende mensenrechtenzaken in Turkije,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Turkse regering de noodtoestand voor de zesde keer sinds juli 2016 heeft verlengd; overwegende dat de noodtoestand volgens de Turkse grondwet voor een periode van maximaal zes maanden kan worden afgekondigd;

B.  overwegende dat er door het verlengen van de noodtoestand de facto een presidentieel systeem is gecreëerd, en dat president Erdogan hierdoor als enige de dienst uitmaakt; overwegende dat de regerende AKP-partij, volgens de oppositie, voornemens is de noodtoestand te verlengen tot november 2019, wanneer er presidentsverkiezingen gepland staan;

C.  overwegende dat de mensenrechtensituatie sinds de couppoging exponentieel is verslechterd, omdat er voornamelijk drie groeperingen onder druk zijn gezet, geïntimideerd, gearresteerd en vervolgd door het gerechtelijk apparaat: iedereen die ervan verdacht wordt bij de Gülen-beweging te horen, verkozen functionarissen en aanhangers van Koerdische bewegingen, en leiders en activisten van ngo's die kritisch tegenover de huidige regering staan;

D.  overwegende dat er niemand gespaard wordt aangezien de zuiveringen van president Erdogan – in de vorm van intimidatie door de rechterlijke macht en de politie, willekeurige detentie, reisverboden en tal van andere restrictieve maatregelen – blijven doorgaan tegen een groot aantal mensen, onder wie ambtenaren, academici, gewone burgers, journalisten, advocaten, schrijvers, kunstenaars, enz.; overwegende dat rechters en aanklagers zelf zijn beschuldigd en gearresteerd waardoor de rechtsstaat verder wordt uitgehold;

E.  overwegende dat na meer dan 16 maanden noodtoestand de aantallen van de repressie verbijsterend zijn; overwegende dat, volgens de oppositie, er inmiddels 125 000 mensen zijn ontslagen uit overheidsdienst, terwijl er 50 500 mensen zijn gearresteerd en tegen 169 000 mensen gerechtelijke procedures zijn gestart;

F.  overwegende dat volgens een verslag dat is gepubliceerd door het EHRM over 2017, Turkije in 2 988 gevallen de mensenrechten heeft geschonden en tot de landen behoort met de meeste mensenrechtenschendingen in Europa;

G.  overwegende dat de ruimte voor vrije media steeds meer is beperkt in Turkije, dat voor journalisten een van de slechtste landen is geworden om in te werken; overwegende dat er sinds de coup zes persagentschappen, 50 kranten, 18 televisiezenders, 29 uitgeverijen, 20 tijdschriften en 22 radiozenders en 1 520 verenigingen zijn verboden; overwegende dat er 145 journalisten zijn gearresteerd en 2 500 werkloos zijn geworden door de sluiting van media;

H.  overwegende dat de ad hoc-commissie ter toetsing van de besluiten die tijdens de noodtoestand zijn genomen niet alleen niet onafhankelijk is, aangezien de leden worden benoemd door dezelfde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de goedkeuring van de ontslagen en sluitingen, maar tot dusverre ook geen tastbare resultaten heeft geboekt;

I.  overwegende dat het land geen rechtsstaat meer is; overwegende dat vier afzonderlijke strafrechtbanken in eerste aanleg, onder politieke druk van de regering, hebben geweigerd gevolg te geven aan een bevel tot vrijlating van Mehmet Altan en Sahin Alpay van het Turkse Constitutioneel Hof na zijn uitspraak dat de rechten van deze journalisten zijn geschonden; overwegende dat het juridisch geen steek houdt wanneer een lagere rechtbank een besluit van het Constitutioneel Hof naast zich neerlegt, en overwegende dat juridische deskundigen het erover eens zijn dat dit optreden het gehele gerechtelijke apparaat van Turkije ernstig ter discussie stelt;

J.  overwegende dat de politieke oppositie in Turkije zwaar wordt onderdrukt, waarbij verkozen functionarissen in toenemende mate moeilijkheden ondervinden; overwegende dat een aantal verkozen burgemeesters is ontslagen en is vervangen door kandidaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken, en dat ambtenaren en parlementsleden door de rechterlijke macht zijn geïntimideerd, gearresteerd en lange gevangenisstraffen opgelegd hebben gekregen; overwegende dat de Democratische Volkspartij (HDP) voortdurend zwaar wordt tegengewerkt, dat haar medevoorzitters Figen Yüksekdağ en Selahattin Demirtaş, negen wetgevers, 80 burgemeesters en duizenden leden gevangen zijn genomen;

K.  overwegende dat volgens HDP-woordvoerder Osman Baydemir, circa 10 000 HDP-aanhangers, onder wie burgemeesters en stedelijke functionarissen die banden met de partij hebben, na de mislukte coup zijn gearresteerd;

L.  overwegende dat de Turkse autoriteiten Leyla Zana, een winnares van de Sacharov-prijs en de eerste Koerdische vrouw die een zetel in het Turkse parlement heeft behaald, bij een stemming in het parlement haar status als parlementslid hebben ontnomen omdat ze haar parlementaire eed niet zou hebben afgelegd overeenkomstig artikel 81 van de grondwet en sinds haar verkiezing in november 2015 212 zittingen niet zou hebben bijgewoond; overwegende dat de redenen van haar ontslag gezocht lijken te zijn en de stemming een uitermate politiek karakter lijkt te hebben gehad;

M.  overwegende dat Taner Kılıç, een mensenrechtenadvocaat en voorzitter van Amnesty International Turkije, sinds juni 2017 in voorarrest zit en dat hem ten laste wordt gelegd dat hij lid is van "een gewapende terroristische organisatie" en dat hem als hij schuldig wordt bevonden een gevangenisstraf van 15 jaar te wachten staat; overwegende dat, uren nadat de rechtbank van Istanbul had besloten dat Kılıç moest worden vrijgelaten uit zijn voorarrest, de aanklager in beroep ging tegen dit besluit en een tweede rechtbank het beroep honoreerde waardoor Kılıç opnieuw in de cel belandde ondanks het feit dat er geen bewijs tegen hem was;

N.  overwegende dat een Turkse rechter tijdens een hoorzitting op 25 december 2017 oordeelde dat vier journalisten en hoge functionarissen van de krant Cumhuriyet, van wie sommigen al 14 maanden in hechtenis zaten, in de gevangenis moesten blijven tot de volgende hoorzitting op 9 maart 2018; overwegende dat het proces gekenmerkt werd door procedurele schendingen en gebrek aan eerbied voor de verdediging;

O.  overwegende dat er ook een aantal EU-burgers is aangeklaagd of gevangen genomen, onder wie Deniz Yücel, die bijna een jaar in de gevangenis heeft gezeten, tot dusverre zonder tenlastelegging, en verslaggever Ayla Albayrak, die schuldig bevonden is aan het produceren van "terroristische propaganda" in Turkije en bij verstek is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf;

P.  overwegende dat Nuriye Gülmen en Semih Özakça, twee academici, in hongerstaking waren gegaan om het arbitraire massaontslag van ambtenaren aan de kaak te stellen, maar na 320 dagen gedwongen werden de hongerstaking op te geven omdat hun gezondheid onherstelbare schade had opgelopen; overwegende dat hun advocaten ook zijn vervolgd en gevangen zijn genomen;

Q.  overwegende dat Osman Kavala, oprichter van de International Peace and Reconciliation Initiative en een van de meest prominente en gerespecteerde figuren in de kunst- en culturele scene van Turkije, in oktober 2017 is gearresteerd wegens een "poging om de grondwettelijke orde te verstoren", hoewel daarvan geen bewijs werd geleverd voor de rechtbank;

R.  overwegende dat de Turkse regering iedereen onderdrukt die zich kant tegen het Turkse militaire offensief om de Koerdische regio Afrin in het noordwesten van Syrië te bezetten, of die er kritiek op uitoefent; overwegende dat meer dan 300 mensen in Turkije zijn gearresteerd omdat ze kritiek hebben geuit op het offensief in Afrin en dat hun het verspreiden van "terroristische propaganda" ten laste wordt gelegd, onder wie schrijvers, journalisten, studenten, plaatselijke leiders en parlementsleden van de HDP; overwegende dat internetsites waarop nieuws over Afrin wordt gepubliceerd zijn geblokkeerd;

S.  overwegende dat de Turkse politie op 30 januari 2018 elf leden van de centrale raad van de Turkse medische vereniging (TTB) hebben aangehouden, en bij hen huiszoekingen hebben verricht omdat zij ervan werden beschuldigd "propaganda te bedrijven voor een terroristische organisatie" en "aan te zetten tot wrok en vijandschap"; overwegende dat de TTB had opgeroepen tot beëindiging van de Turkse militaire operatie "Olijftak" in Afrin;

1.  spreekt zijn grote bezorgdheid uit over het feit dat de situatie op het gebied van de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat in Turkije steeds verder verslechtert; bekritiseert het besluit van de regering om de noodtoestand te verlengen – die als voorwendsel wordt gebruikt om mensen met afwijkende meningen de mond te snoeren en tegenstanders, onder wie politici, journalisten en mensenrechtenactivisten, te onderdrukken – en, bij verschillende gelegenheden, parlementaire toetsing en herziening door het Constitutionele Hof te omzeilen door bij decreet te regeren; dringt er bij de regering op aan de noodtoestand niet langer te verlengen;

2.  dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan om er onder alle omstandigheden voor te zorgen dat de mensenrechten en fundamentele vrijheden worden geëerbiedigd overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen en de door Turkije geratificeerde internationale instrumenten;

3.  veroordeelt het gebruik van willekeurige detentie en intimidatie door de rechterlijke macht en de administratie, om duizenden mensenrechtenactivisten, leden van onafhankelijke maatschappelijke organisaties, academici, journalisten en andere tegenstanders van de regering te vervolgen;

4.  dringt er bij de Turkse regering op aan het beginsel van het vermoeden van onschuld te eerbiedigen, en benadrukt dat het gebruik van het voorarrest in overeenstemming moet zijn met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; verzoekt de Turkse autoriteiten een diepgaand onderzoek in te stellen naar de beschuldigingen van mishandeling van gevangenen, die worden geuit door verscheidene mensenrechtenorganisaties, en dringt aan op volledige verantwoordingsplicht en bestraffing van degenen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen; is ernstig bezorgd over de detentieomstandigheden in het land;

5.  dringt er bij de Turkse regering op aan alle mensen die onterecht zijn gearresteerd vrij te laten, en alle aanklachten tegen hen in te trekken, samen met de mensen die langer dan wettelijk is toegestaan en zonder enig bewijs in voorarrest hebben gezeten;

6.  dringt er bij de Turkse regering op al degenen tegen wie restrictieve maatregelen zijn getroffen passende en effectieve vormen van beroep en rechterlijke toetsing te bieden, overeenkomstig de rechtsstaat; merkt op dat gearresteerde burgers in de huidige noodtoestand gedurende de eerste vijf dagen van hun detentie geen recht hebben op juridische bijstand en laakt de ernstige beperkingen van de toegang tot advocaten voor gedetineerden;

7.  dringt er met spoed bij de Turks regering op aan de "Onderzoekscommissie voor Praktijken tijdens de Noodtoestand" op zodanige wijze te herzien dat het een robuuste, onafhankelijke commissie wordt met een volledig mandaat die alle dossiers individueel kan behandelen, en die de enorme aantallen aanvragen die zij zal ontvangen op effectieve wijze kan verwerken en die er zorg voor kan dragen dat de rechterlijke toetsing geen onnodige vertraging oploopt;

8.  dringt er bij de Turkse regering op aan zich niet langer te bemoeien met de rechterlijke macht door druk uit te oefenen op rechters en aanklagers, door hen te ontslaan of te arresteren en door hun bezittingen in beslag te nemen, en alle wettelijke waarborgen te herstellen en toe te passen om te zorgen voor volledige onafhankelijkheid van de rechterlijke macht;

9.  veroordeelt het recente besluit om Leyla Zana haar status van parlementslid te ontnemen; veroordeelt tevens eerdere besluiten om hetzelfde te doen met vijf andere HDP-parlementsleden; betoont zich solidair met de legitiem gekozen Turkse parlementsleden die worden gedetineerd en geïntimideerd; dringt er bij de Turkse regering op aan de mandaten van deze parlementsleden te eerbiedigen en hun recht op een adequate verdediging voor de rechtbank;

10.  veroordeelt de arbitraire vervanging van plaatselijk verkozen vertegenwoordigers wat de democratische structuur van Turkije ondermijnt en indruist tegen de wil van de kiezers; dringt er bij de regering op aan de plaatselijk verkozen vertegenwoordigers die uit hun ambt zijn gezet weer de positie te laten innemen die hem of haar rechtens toekomt;

11.  veroordeelt ten zeerste de ernstige overtredingen en schendingen van de vrijheid van meningsuiting en de ernstige inbreuken op de mediavrijheid, inclusief het disproportionele verbod op websites en sociale media, de sluiting van media en de arrestatie van journalisten; herinnert eraan dat een vrije en pluralistische pers, inclusief vrij en open internet, een essentieel onderdeel is van iedere democratie, en dringt er bij de Turkse regering op aan dit te eerbiedigen;

12.  veroordeelt de verklaring van het Bureau van de Gouverneur van Ankara van 19 november betreffende het besluit om ieder evenement van LGBTI-organisaties categorisch te verbieden; is bezorgd dat dit besluit volgt op drie achtereenvolgende verboden van de Pride-mars in Istanbul en andere pride-marsen in het land; betreurt dat, na deze verklaring, andere regio's ook LGBTI-evenementen hebben verboden; beklemtoont dat hier sprake is van een ernstige schending van de vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid van vergadering, zoals gewaarborgd in de artikelen 26, 33 en 34 van de Turkse grondwet en in de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR); verzoekt de Turkse autoriteiten het verbod onmiddellijk in te trekken, en de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering in ere te herstellen;

13.  dringt er bij de EU-delegatie in Ankara op aan het voortouw te nemen, en, samen met ambassades van de lidstaten, gecoördineerde steun en, waar nodig, publieke steun te bieden aan mensenrechtenactivisten, met name door als waarnemer aanwezig te zijn bij processen, toestemming te vragen om gevangenen te bezoeken en verklaringen af te geven om de Turkse autoriteiten op alle niveaus aan te spreken;

14.  is van mening dat ondersteuning van Turkije's mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (journalisten, academici, kunstenaars, schrijvers, enz.) van vitaal belang is voor de toekomst van het land en de geloofwaardigheid van de EU; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om bij de toetsing van de middelen van het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) rekening te houden met de ontwikkelingen in Turkije, en te onderzoeken hoe in concreto meer steun kan worden gegeven aan het maatschappelijk middenveld in Turkije; beklemtoont dat geen financiële steun mag worden toegekend aan projecten die rechtstreeks worden beheerd door Turkse ministeries die bij de ontmanteling van de rechtsstaat betrokken zijn, of daar de verantwoordelijkheid voor dragen, zoals het ministerie van Justitie;

15.  herhaalt het belang van een betrouwbare, open en constructieve politieke dialoog met Turkije, maar gelooft dat, wil een dergelijke dialoog vruchten afwerpen, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden moet worden verbeterd; herinnert eraan dat de delegatie van het Parlement in de Gemengde Parlementaire Commissie EU-Turkije het belangrijkste platform blijft voor een dergelijke dialoog, ook als het om mensenrechtenkwesties gaat;

16.  herhaalt zijn oproep voor het formeel opschorten van de toetredingsonderhandelingen met Turkije in het geval de grondwetshervormingen zoals voorgesteld door de regering en goedgekeurd middels een referendum ongewijzigd worden geïmplementeerd, gezien het feit dat de nieuwe grondwet de criteria van Kopenhagen niet zou respecteren en erop zou duiden dat de Turkse wetgevers niet langer streven naar integratie in de Europese Unie;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van Turkije.

Laatst bijgewerkt op: 7 februari 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid