ONTWERPRESOLUTIE over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK
7.3.2018 - (2018/2573(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Guy Verhofstadt Coördinator en voorzitter van de ALDE-Fractie
Manfred Weber Voorzitter van de PPE-Fractie
Roberto Gualtieri namens de S&D-Fractie
Gabriele Zimmer Voorzitter van de GUE/NGL-Fractie
Philippe Lamberts, Ska Keller Covoorzitters van de Verts/ALE-Fractie
Danuta Maria Hübner Voorzitter van de Commissie constitutionele zaken
B8‑0135/2018
Resolutie van het Europees Parlement over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 (hierna "het Handvest"), dat op 12 december 2007 in Straatsburg is uitgevaardigd en met het Verdrag van Lissabon in december 2009 in werking is getreden,
– gezien zijn resolutie van 5 april 2017[1] over onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk na de kennisgeving van het voornemen van dat land om zich uit de Europese Unie terug te trekken, en zijn resoluties van 3 oktober 2017[2] en 13 december 2017[3] over de stand van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Raad (artikel 50) van 29 april 2017 naar aanleiding van de kennisgeving van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50 VEU en de bijlage bij het Besluit van de Raad van 22 mei 2017 waarin de richtsnoeren zijn vastgelegd voor de onderhandelingen over een akkoord met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over de voorwaarden voor zijn terugtrekking uit de Europese Unie,
– gezien het gezamenlijk verslag van de onderhandelaars van de Europese Unie en de regering van het Verenigd Koninkrijk van 8 december 2017 over de voortgang gedurende fase 1 van de onderhandelingen uit hoofde van artikel 50 VEU met betrekking tot de ordelijke terugtrekking van het Verenigd koninkrijk uit de Europese Unie, en het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Commissie van 28 februari 2018,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Raad (artikel 50) van 15 december 2017 en de bijlage bij het Besluit van de Raad van 29 januari 2018 tot aanvulling van het Besluit van de Raad van 22 mei 2017 waarbij toestemming wordt verleend voor de start van onderhandelingen over een akkoord met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over de voorwaarden voor zijn terugtrekking uit de Europese Unie,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het doel van de onderhandelingen tussen de Europese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) op grond van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is te zorgen voor een ordelijke terugtrekking van het VK uit de EU;
B. overwegende dat in artikel 50 VEU wordt bepaald dat bij de voorwaarden voor de terugtrekking van het VK ook rekening moet worden gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van het VK met de Unie;
C. overwegende dat, nu in december 2017 voldoende vooruitgang is geboekt in de onderhandelingen over afzonderlijke kwesties in verband met de scheiding, het passend is vanaf nu te onderhandelen over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, op voorwaarde dat er evenredige vooruitgang is in de onderhandelingen over het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Commissie;
D. overwegende dat deze onderhandelingen pas kunnen beginnen zodra de hoofdonderhandelaar van de EU van de EU-instellingen een mandaat heeft gekregen om ze te starten;
E. overwegende dat elk akkoord over een kader van toekomstige betrekkingen zal worden behandeld als integrerend onderdeel van de algehele terugtrekkingsregeling en door het Europees Parlement zal worden gebruikt bij zijn beraadslagingen tijdens de goedkeuringsprocedure;
F. overwegende dat het in het belang is van alle partijen dat het kader van de toekomstige betrekkingen zo gedetailleerd mogelijk is;
G. overwegende dat het Verenigd Koninkrijk na de terugtrekking een derde land zal worden, ongeacht het kader dat voor zijn toekomstige betrekkingen met de EU wordt overeengekomen;
H. overwegende dat, naast de elementen in de kennisgeving van het VK van 29 maart 2017 dat het voornemens is zich terug te trekken uit de Europese Unie, de premier van het Verenigd Koninkrijk een aantal toespraken heeft gehouden – in Lancaster House op 17 januari 2017, in Firenze op 22 september 2017, in München op 17 februari 2018 en, meest recentelijk, in Mansion House op 2 maart 2018; overwegende dat zij nog geen samenhangende kijk op de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK heeft gepresenteerd;
I. overwegende dat het VK en de EU naaste buren blijven en veel gemeenschappelijke belangen zullen houden; overwegende dat deze nauwe betrekkingen in de vorm van een associatieovereenkomst tussen de EU en het VK kunnen worden beschouwd als een passend kader van de toekomstige betrekkingen, in het kader waarvan deze gemeenschappelijke belangen, inclusief nieuwe handelsbetrekkingen, kunnen worden beschermd en bevorderd;
J. overwegende dat een associatieovereenkomst voor de toekomstige betrekkingen als voordeel heeft dat het een flexibel kader biedt dat uiteenlopende graden samenwerking op een brede reeks beleidsterreinen mogelijk maakt; overwegende dat samenwerking vereist dat beide partijen strenge normen handhaven en zich aan hun internationale verplichtingen op een aantal beleidsterreinen houden;
K. overwegende dat het van cruciaal belang is de akkoorden van de EU met derde landen en internationale organisaties, waaronder de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst) te garanderen;
L. overwegende dat de EU en het VK, als vertrekkende lidstaat, een dwingende verplichting hebben te zorgen voor een volledige en wederkerige benadering van de bescherming van de rechten van EU-burgers in het VK en van Britse burgers in de EU-27;
M. overwegende dat, met het oog op het behoud van het Goede Vrijdag-akkoord van 1998 in al zijn onderdelen en de rechten van de bevolking van Noord-Ierland, het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen moet nakomen om te garanderen dat er geen verharding komt van de grens op het eiland Ierland, hetzij door middel van gedetailleerde voorstellen die worden ingediend in de onderhandelingen over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, in de vorm van specifieke oplossingen voor Noord-Ierland, hetzij door een verdere convergentie van de regelgeving met het acquis van de EU;
N. overwegende dat een overgangsregeling met een verlenging van het volledige EU-acquis noodzakelijk zal zijn om een "cliff edge"-scenario (een abrupte beëindiging van de betrekkingen) te voorkomen wanneer het VK de EU verlaat, en om de onderhandelaars van de EU en het VK de mogelijkheid te geven over een overeenkomst inzake de toekomstige betrekkingen te onderhandelen;
O. overwegende dat het wenselijk is dat de EU-instellingen en de lidstaten samen met openbare en particuliere instellingen aan het werk gaan om zich voor te bereiden op alle situaties die zich als gevolg van de onderhandelingen kunnen voordoen;
P. overwegende dat de eenheid van de EU-instellingen en -lidstaten van cruciaal belang is om de belangen van de Unie en haar burgers te verdedigen tijdens de volgende fasen van de onderhandelingen, met name met betrekking tot het kader van de toekomstige betrekkingen, maar ook om te zorgen voor een succesvolle en tijdige afsluiting van deze onderhandelingen;
1. herinnert eraan dat in artikel 50, lid 2, VEU wordt bepaald dat bij het akkoord inzake de voorwaarden voor de terugtrekking van een lidstaat ook rekening moet worden gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van deze staat met de EU;
2. merkt op dat dit kader van de toekomstige betrekkingen de vorm moet krijgen van een politieke verklaring die gevoegd is bij het terugtrekkingsakkoord; benadrukt dat de inhoud van de verklaring zal worden beoordeeld door het Europees Parlement, wanneer dit wordt gevraagd aan het terugtrekkingsakkoord zijn goedkeuring te verlenen;
3. herhaalt dat over een internationaal akkoord over de nieuwe betrekkingen tussen de EU en het VK pas formeel kan worden onderhandeld, wanneer het VK de EU heeft verlaten en een derde land is; herinnert eraan dat dit akkoord alleen kan worden gesloten met de volledige betrokkenheid en definitieve instemming van het Europees Parlement;
4. herinnert eraan dat het Europees Parlement alleen zal instemmen met een kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, als dit kader in strikte overeenstemming is met de volgende beginselen:
– een derde land mag niet dezelfde rechten en voordelen hebben als een lidstaat van de Europese Unie of een lid van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) of de EER,
– de integriteit en correcte werking van de interne markt, de douane-unie en de vier vrijheden moeten worden gewaarborgd, zonder dat er ruimte is voor een sectorspecifieke benadering,
– de autonomie van de besluitvorming van de EU moet behouden blijven,
– de rechtsorde van de EU en de rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) op dit gebied moeten gewaarborgd zijn,
– de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals met name omschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de bijbehorende protocollen, het Europees Sociaal Handvest, het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en andere internationale mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, evenals de eerbiediging van het beginsel van de rechtsstaat, moeten voort geëerbiedigd worden,
– er moet een gelijk speelveld zijn, in het bijzonder met betrekking tot de verdere eerbiediging door het Verenigd Koninkrijk van de normen die zijn vastgesteld bij internationale verplichtingen en de wetgeving en het beleid van de Unie op het gebied van eerlijke en gereguleerde mededinging, inclusief overheidssteun, sociale rechten en de rechten van werknemers, en met name een gelijkwaardig niveau van sociale bescherming en bescherming tegen sociale dumping, milieu, klimaatverandering, bescherming van de consument, volksgezondheid, sanitaire en fytosanitaire maatregelen, gezondheid en welzijn van dieren, belastingen, inclusief de bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, het witwassen van geld, en gegevensbescherming en privacy, samen met een duidelijk handhavingsmechanisme om naleving te garanderen,
– de overeenkomsten van de EU met derde landen en internationale organisaties, met inbegrip van de EER-overeenkomst, moeten gevrijwaard zijn, met behoud van het algemene evenwicht van deze betrekkingen,
– de financiële stabiliteit van de EU en de naleving van haar stelsel en normen inzake regulering en toezicht, alsmede de toepassing hiervan, moeten gegarandeerd zijn,
– er moet een deugdelijk evenwicht zijn van rechten en plichten, inclusief indien nodig evenredige financiële bijdragen;
5. herinnert eraan dat een associatieovereenkomst die op basis van onderhandelingen tussen de EU en het VK wordt gesloten, na de terugtrekking van het VK overeenkomstig artikel 8 VEU en artikel 217 VWEU, een passend kader voor de toekomstige betrekkingen kan bieden en een coherent bestuurskader kan garanderen, dat een degelijk mechanisme voor geschillenbeslechting moet omvatten, ter voorkoming van een proliferatie van bilaterale overeenkomsten en van de tekortkomingen die kenmerkend zijn voor de betrekkingen van de EU met Zwitserland;
6. stelt voor dat deze toekomstige betrekkingen gebaseerd zijn op de volgende vier pijlers:
– handel en economische betrekkingen,
– buitenlands beleid, samenwerking op het gebied van veiligheid en ontwikkelingssamenwerking,
– interne veiligheid,
– thematische samenwerking;
Kader voor de toekomstige betrekkingen
7. merkt op dat, gezien de gedeelde basis van gemeenschappelijke waarden van de EU en het VK, hun nauwe banden en de huidige convergentie van hun regelgeving op zowat alle gebieden, hun geografische nabijheid en gemeenschappelijke geschiedenis, inclusief het Britse lidmaatschap van de EU sinds meer dan 40 jaar, en ook de rol van het VK als permanent lid van de VN-Veiligheidsraad en lid van de NAVO, het VK een belangrijke partner voor de EU zal blijven in alle vier voornoemde pijlers en het in het belang is van beide partijen om een partnerschap tot stand te brengen dat voortgezette samenwerking garandeert;
8. merkt evenwel op dat deze samenwerking met het VK als derde land alleen kan plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen in paragraaf 4 van deze resolutie; herinnert eraan dat de EU bindende gemeenschappelijke regels, gemeenschappelijke instellingen en gemeenschappelijk mechanismen voor toezicht, handhaving en scheidsrechterlijke procedures heeft en dat derde landen, zelfs als hun wetgeving identiek of volledig convergerend is, niet dezelfde voordelen of markttoegang kunnen genieten als EU-lidstaten, bijvoorbeeld ten aanzien van de vier vrijheden en de financiële bijdragen uit de EU-begroting;
9. is van mening dat het akkoord over de toekomstige betrekkingen specifieke bepalingen moet bevatten over het verkeer van burgers van de EU naar het VK en van het VK naar de EU na de overgangsperiode, die minstens in verhouding moeten staan tot de mate van samenwerking in de vier hieronder genoemde pijlers;
10. herinnert eraan dat het Europees Parlement aan elk toekomstig akkoord tussen de EU en het VK zijn goedkeuring zal moeten hechten; benadrukt dat het onmiddellijk en volledig moet worden geïnformeerd in alle fasen van de procedure, overeenkomstig de artikelen 207, 217 en 218 VWEU en de desbetreffende jurisprudentie;
(i) Handel en economische betrekkingen
11. herhaalt dat het Britse lidmaatschap van de interne markt en de douane-unie de beste oplossing zou zijn zowel voor het VK als voor de EU-27 en de enige die kan zorgen voor duurzame vlotte handel en een volledig behoud van de voordelen van onze economische betrekkingen; herinnert eraan dat deelname aan de interne markt volledige naleving vereist van de vier vrijheden en opname van de desbetreffende EU-wetgeving, een gelijk speelveld, inclusief regels inzake mededinging en overheidssteun, bindende jurisprudentie van het HvJ-EU en bijdragen aan de EU-begroting; merkt op dat een douane-unie tarifaire belemmeringen en een aantal douanecontroles wegneemt, maar naleving vereist van het EU-handelsbeleid en een gemeenschappelijke buitengrens; neemt er kennis van dat de regering van het VK nog steeds zowel de interne markt als de douane-unie uitsluit;
12. merkt op dat in een diepe en brede vrijhandelszone een bindend mechanisme vereist is voor convergentie met het EU-acquis en een bindende rol voor het HvJ-EU bij de uitlegging van het recht van de Unie en geen "cherry-picking" toegestaan is van sectoren van de interne markt;
13. is van mening dat het huidige Britse standpunt alleen verenigbaar is met een handelsovereenkomst op grond van artikel 207 VWEU, die de handels en de economische pijler kan vormen van een associatieovereenkomst; is bereid om met het VK samen te werken op basis van de andere bovengenoemde modellen, mits het VK de elementen die het onbespreekbaar heeft verklaard, herbekijkt;
14. herinnert eraan dat alle recente vrijhandelsovereenkomsten gebaseerd zijn op drie belangrijke onderdelen: markttoegang, samenwerking op het gebied van regelgeving, en regels; benadrukt het feit dat, bovenop de beginselen in bovenstaande paragraaf 4:
– het niveau van toegang tot de markt van de EU moet overeenstemmen met de graad van blijvende convergentie met en afstemming op de technische normen en voorschriften van de EU, zonder ruimte voor een sectorspecifieke benadering en met behoud van de integriteit van de interne markt,
– de autonomie van de EU om EU-recht en -normen vast te stellen moet gegarandeerd zijn, evenals de rol van het HvJ-EU als enige instantie die de EU-wetgeving interpreteert,
– een gelijk speelveld wordt gegarandeerd en de EU-normen worden gewaarborgd om een neerwaartse spiraal en regelgevingsarbitrage door marktdeelnemers te voorkomen,
– regels van oorsprong moeten gebaseerd zijn op de normale preferentiële oorsprongsregels van de EU en de belangen van de EU-producenten,
– over wederzijdse markttoegang moet worden onderhandeld in volledige overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), inclusief voor goederen, diensten, overheidsopdrachten en in voorkomend geval buitenlandse directe investeringen, alsmede alle vormen van dienstverrichting, inclusief de verbintenissen inzake het grensoverschrijdende verkeer van natuurlijke personen (modus 4), en deze toegang moet worden geregeld in volledige overeenstemming met de EU-voorschriften inzake de principes van gelijke behandeling, met name voor werknemers,
– aangezien verschillen in regelgeving een belemmering kunnen vormen voor goede handelsbetrekkingen en aanzienlijke lasten zullen opleveren zowel voor importeurs als voor exporteurs, moet onderhandeld worden over regels inzake samenwerking en coherentie op regelgevingsgebied, met bijzondere aandacht voor kmo's en met inachtneming van het vrijwillige karakter van samenwerking op regelgevingsgebied en van het recht op regulering in het algemeen belang, waarbij eraan moet worden herinnerd dat de bepalingen over samenwerking op regelgevingsgebied in een handelsovereenkomst geen perfecte kopie kunnen zijn van de regels die de vlotte handel mogelijk maken die het gevolg is van lidmaatschap van de interne markt;
15. benadrukt het feit dat met dit akkoord tussen de EU en het VK het kader van de bestaande commerciële betrekkingen tussen de EU en derde landen behouden moet blijven en meeliften moet worden voorkomen door te zorgen voor consistentie, met het behoud van een specifiek systeem van tariefcontingenten en oorsprongsregels voor producten ten aanzien van derde landen;
16. onderstreept het feit dat in het kader van een vrijhandelsovereenkomst de toegang voor diensten beperkt is en voor deze toegang steeds uitsluitingen, voorbehouden en uitzonderingen gelden;
17. onderstreept het feit dat vertrek uit de interne markt ertoe zou leiden dat het VK zowel het paspoortrecht voor financiële diensten zou verliezen als de mogelijkheid filialen te openen in de EU onder toezicht van het VK; herinnert eraan dat de EU-wetgeving voorziet in de mogelijkheid om op sommige gebieden de voorschriften van derde landen te beschouwen als gelijkwaardig, op basis van een evenredige en risicogerichte benadering, en neemt kennis van het feit dat momenteel werkzaamheden op wetgevingsgebied worden verricht en dat de Commissie weldra voorstellen op dit gebied zal indienen; benadrukt het feit dat besluiten over gelijkwaardigheid altijd een unilateraal karakter hebben; benadrukt ook het feit dat, om financiële stabiliteit en volledige naleving van de EU-regelgeving en -normen en de toepassing hiervan te garanderen, een prudentiële uitzonderingsbepaling en beperkingen van de grensoverschrijdende verlening van financiële diensten een gebruikelijk kenmerk van vrijhandelsovereenkomsten zijn;
18. benadrukt het feit dat een overeenkomst tussen de EU en het VK een degelijk mechanisme voor geschillenbeslechting moet omvatten, alsmede bestuursstructuren; benadrukt in verband hiermee het feit dat het HvJ-EU bevoegd is voor het interpreteren van kwesties in verband met het EU-recht;
19. herinnert eraan dat het actuele standpunt van het VK en de elementen die het momenteel onbespreekbaar acht, zouden leiden tot douanecontroles en verificaties die gevolgen zouden hebben voor de mondiale toeleveringsketens en productieprocessen, zelfs als tarifaire belemmeringen kunnen worden vermeden; onderstreept het feit dat het belangrijk is dat er een hoog niveau van afstemming is tussen de gemeenschappelijke btw-ruimte van de EU en het VK; is van mening dat fiscale aangelegenheden in elk nieuw akkoord tussen het VK en de EU moeten worden opgenomen, om te zorgen voor maximale samenwerking tussen de EU en het VK en de van het VK afhankelijke gebieden op het gebied van vennootschapsbelasting;
20. herhaalt dat, wat voedingsmiddelen en landbouwproducten betreft, toegang tot de EU-markt afhankelijk is van strikte naleving van alle EU-recht en -normen, met name op het gebied van voedselveiligheid, ggo's, pesticiden, geografische aanduidingen, dierenwelzijn, etikettering en traceerbaarheid, sanitaire en fytosanitaire normen, en gezondheid van mens, dier en plant;
(ii) Buitenlands beleid, samenwerking op het gebied van veiligheid en ontwikkelingssamenwerking
21. merkt op, wat gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreft, dat het VK als derde land niet zal kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces van de EU en dat de gemeenschappelijke standpunten en acties van de EU alleen kunnen worden vastgesteld door de EU-lidstaten; wijst er evenwel op dat dit geen overlegmechanismen uitsluit die het VK in staat stellen zich bij de standpunten inzake buitenlands beleid, gezamenlijke acties, met name op het gebied van mensenrechten, of multilaterale samenwerking van de EU aan te sluiten, met name in het kader van de VN, de OVSE en de Raad van Europa; steunt coördinatie met betrekking tot het beleid en de tenuitvoerlegging van sancties, inclusief wapenembargo's en gemeenschappelijke standpunten over wapenuitvoer;
22. benadrukt het feit dat dit partnerschap kan worden gesloten in het kader van de deeelnamekaderovereenkomst (DKO) waarmee de rol wordt bepaald van derde landen, om het mogelijk te maken dat het VK deelneemt aan civiele en militaire missies en operaties van de EU (zonder leidende rol voor het VK), programma's en projecten, uitwisseling van inlichtingen, opleiding en uitwisseling van militair personeel, en samenwerking op het gebied van bewapening, inclusief projecten die worden ontwikkeld in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO); onderstreept het feit dat deze deelname geen afbreuk mag doen aan en in overeenstemming moet zijn met de desbetreffende standpunten, besluiten en wetgeving van de EU, inclusief wat overheidsopdrachten en transfers op het gebied van defensie betreft; wijst erop dat deze samenwerking afhankelijk is van volledige naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht en de grondrechten van de EU;
23. merkt op dat elke samenwerking op bovengenoemde gebieden die het delen omvat van gerubriceerde EU-informatie, met inbegrip van inlichtingen, afhankelijk is van een overeenkomst over veiligheidsinformatie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie;
24. merkt op dat het VK, naar het voorbeeld van andere derde landen waarmee soortgelijke overeenkomsten zijn gesloten, kan deelnemen aan programma's van de Unie ter ondersteuning van defensie en externe veiligheid (zoals het Europees defensiefonds, Galileo en cyberveiligheidsprogramma's); staat open voor de mogelijkheid dat het VK blijft bijdragen aan de externe financieringsinstrumenten van de EU ter verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen, met name in de gemeenschappelijke buurlanden;
25. merkt op dat het VK een belangrijke speler is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp en dat de samenwerking tussen de EU en het VK op deze gebieden na de brexit voor beide partijen voordelig zou zijn;
(iii) Interne veiligheid
26. benadrukt dat het in het wederzijds belang van de EU en het VK is om een partnerschap tot stand te brengen dat zorgt voor voortgezette samenwerking op veiligheidsgebied, teneinde het hoofd te bieden aan gemeenschappelijke dreigingen, met name terrorisme en georganiseerde misdaad, en voorkomt dat de informatiestromen op dit gebied worden verstoord; merkt op dat derde landen (buiten het Schengengebied) geen bevoorrechte toegang genieten tot EU-instrumenten, waaronder databanken, op dit gebied en evenmin kunnen deelnemen aan het vaststellen van prioriteiten en de ontwikkeling van de meerjarige strategische doelstellingen of belangrijke operationele actieplannen in het kader van de EU-beleidscyclus;
27. merkt ook op dat, naast het feit dat lopende procedures en onderzoeken waarbij het VK betrokken is, moeten worden beschermd door middel van een overgangsregeling, ook afzonderlijke regelingen zullen moeten worden vastgesteld met het VK als derde land met betrekking tot justitiële samenwerking in strafzaken, onder meer voor uitlevering en wederzijdse rechtshulp, in plaats van de huidige regelingen, zoals het Europees aanhoudingsbevel;
28. is van mening dat toekomstige samenwerking kan worden ontwikkeld op basis van regelingen voor derde landen buiten het Schengengebied die de uitwisseling van veiligheidsgegevens en operationele samenwerking met EU-organen en mechanismen (zoals Europol en Eurojust) mogelijk maken;
29. benadrukt het feit dat deze samenwerking rechtszekerheid moet bieden, moet berusten op garanties met betrekking tot de grondrechten als vastgelegd in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en een beschermingsniveau moet bieden dat in wezen overeenkomt met dat van het Handvest; benadrukt voorts het feit dat deze samenwerking ten volle de Europese normen inzake gegevensbescherming moet eerbiedigen en gebaseerd moet zijn op effectieve handhaving en geschillenbeslechting; acht het noodzakelijk een oplossing te vinden voor de regulering van de toekomstige gegevensuitwisseling tussen de EU en het VK op het gebied van rechtshandhaving, inlichtingen en terrorismebestrijdingsoperaties; onderstreept het feit dat een adequaatheidsbesluit van de Commissie de voorkeur geniet en de veiligste optie is; herinnert eraan dat het VK in ieder geval moet voorzien in een niveau van gegevensbescherming dat even degelijk is als de gegevensbeschermingsvoorschriften van de Unie;
(iv) Thematische samenwerking
30. onderstreept het feit dat de beginselen in bovenstaande paragraaf 4 ook volledig en onvoorwaardelijk van toepassing moeten zijn op toekomstige samenwerking met het VK op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang; onderstreept het feit dat bij deze overeenkomsten een evenwicht moet worden gevonden tussen rechten en plichten dat vergelijkbaar is met het evenwicht in soortgelijke overeenkomsten met andere derde landen, evenwel rekening houdend met de geografische nabijheid en de nauwe banden tussen de EU en het VK;
31. is van mening dat, in het licht van de hierboven beschreven beginselen en voorwaarden, en in het belang van passagiers, luchtvaartmaatschappijen, fabrikanten en vakbonden, connectiviteit moet worden gegarandeerd door middel van een overeenkomst inzake luchtvervoer en een overeenkomst inzake de veiligheid van de luchtvaart; benadrukt evenwel dat de mate van markttoegang afhankelijk is van de mate van convergentie van de regelgeving en aanpassing aan het EU-acquis, en van de invoering van een degelijk mechanisme voor geschillenbeslechting en arbitrage; sluit bovendien geen toekomstige samenwerking met het VK uit ter ondersteuning van projecten van gemeenschappelijk belang in de vervoerssector;
32. kan met betrekking tot visserij overwegen te onderhandelen over een nieuwe vorm van een voor derde landen bestemde bilaterale partnerschapsovereenkomst met het oog op de handhaving van een hoog niveau van samenwerking, coherentie en convergentie, het garanderen van stabiele en blijvende wederzijdse toegang tot de wateren en hulpbronnen overeenkomstig de beginselen en governancevoorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en duurzaam beheer van gedeelde bestanden teneinde de populaties van deze bestanden te herstellen en te handhaven boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; onderstreept het feit dat gezamenlijk beheer van gedeelde bestanden de voortzetting vereist van de bijdrage van het VK aan de wetenschappelijke beoordeling van deze bestanden; benadrukt evenwel het feit dat over wederzijdse markttoegang voor visserijproducten moet worden onderhandeld in het kader van het toekomstige akkoord, en dat de mate van toegang tot de interne markt van de EU afhankelijk moet zijn van het niveau van toegang voor EU-vaartuigen tot de Britse visgronden en de daar aanwezige hulpbronnen, alsmede van de mate van samenwerking bij het beheer van gedeelde bestanden;
33. onderstreept de waarde van samenwerking op het gebied van cultuur en onderwijs, inclusief leren en de mobiliteit van jongeren, alsmede het feit dat de culturele en creatieve sectoren belangrijk zijn om de EU te helpen hechtere banden aan te knopen met zijn buurlanden, en hoopt op voortzetting van de samenwerking tussen de EU en het VK op die gebieden, inclusief via desbetreffende programma's als Erasmus of Creatief Europa;
34. kan met betrekking tot samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie deelname overwegen van het VK als derde land aan het kaderprogramma van de EU voor onderzoek en innovatie en aan de ruimtevaartprogramma's van de EU, zonder netto-overdrachten van de EU-begroting naar het VK en zonder een rol voor het VK bij de besluitvorming;
35. is van mening dat de beste optie voor het milieu, de bestrijding van de klimaatverandering, de volksgezondheid en de voedselveiligheid zou zijn dat het VK volledig bij de bestaande en toekomstige EU-wetgeving blijft aansluiten, inclusief nakoming van de verplichtingen en het nastreven van de doelstellingen voor 2030 die reeds zijn overeengekomen in het kader van het pakket schone lucht en het pakket schone energie van de EU; als dit evenwel niet het geval zou zijn, dringt aan op regelingen tussen de EU en het VK om nauwe samenwerking en strenge normen op deze punten te garanderen en grensoverschrijdende milieuproblemen aan te pakken; benadrukt het feit dat elke samenwerking met de EU-agentschappen op deze gebieden gebaseerd moet zijn op bilaterale overeenkomsten;
36. kan overwegen soortgelijke regelingen voor derde landen te treffen op het gebied van energie, elektronische communicatie, cyberveiligheid en ICT; is met betrekking tot energie van mening dat bij deze regelingen de integriteit moet worden geëerbiedigd van de interne energiemarkt, moet worden bijdragen aan de continuïteit van de energievoorziening, duurzaamheid en het concurrentievermogen en rekening moet worden gehouden met de interconnectoren tussen de EU en het VK; verwacht dat het VK de strengste normen in acht neemt inzake nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming, inclusief voor afvaltransport en ontmanteling;
37. is van mening dat het PEACE-programma van de EU, dat gericht is op het versterken van een vreedzame en stabiele samenleving door het stimuleren van verzoening in Noord-Ierland en de Ierse grensregio, moet worden gehandhaafd met verdere deelname van het VK;
(v) Governance van het toekomstige akkoord
38. wijst erop dat elk toekomstig akkoord tussen de EU en het VK met het VK als derde land de instelling moet omvatten van een samenhangend en solide governancesysteem als overkoepelend kader voor de vier pijlers, dat het gezamenlijk permanent toezicht/beheer van het akkoord en mechanismen voor geschillenbeslechting en handhaving met betrekking tot de interpretatie en toepassing van de bepalingen van het akkoord omvat;
39. wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat in dit governancesysteem de autonomie van de besluitvorming en de rechtsorde van de EU ten volle behouden blijven, inclusief de rol van het HvJ-EU als enige instantie die het EU-recht interpreteert;
40. benadrukt het feit dat het ontwerp van de governanceregeling in verhouding moet staan tot de aard, de reikwijdte en de diepgang van de toekomstige betrekkingen en dat er rekening bij moet worden gehouden met het niveau van interconnectie, samenwerking en nabijheid;
41. is het eens met het idee van de oprichting van een gezamenlijk comité dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van het akkoord, het aanpakken van verschillen in de interpretatie en het te goeder trouw ten uitvoer leggen van de overeengekomen corrigerende maatregelen, en dat de regelgevingsautonomie van de EU, inclusief de wetgevingsbevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad, ten volle garandeert; benadrukt dat voor de vertegenwoordigers van de EU in dit comité passende mechanismen moeten gelden voor de aflegging van verantwoording, met betrokkenheid van het Europees Parlement;
42. is van mening dat voor bepalingen op basis van concepten van het Unierecht, in de governanceregeling moet worden voorzien in verwijzing naar het HvJ-EU; herhaalt dat voor de toepassing en uitlegging van andere bepalingen van het akkoord dan die welke betrekking hebben op het recht van de Unie, een alternatief geschillenbeslechtingsmechanisme slechts kan worden overwogen indien dit waarborgen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt die gelijkwaardig zijn aan die van het HvJ-EU;
(vi) Gelijk speelveld
43. herinnert eraan dat het VK en de van het VK afhankelijke gebieden de normen moeten blijven naleven en uitvoeren die gelden op grond van zijn internationale verplichtingen en de wetgeving en het beleid van de Unie, met name op de gebieden als bedoeld in bovenstaande paragraaf 4, op een manier die overeenkomt met de breedte en diepgang van de toekomstige betrekkingen; wijst op de voordelen van het behoud van convergentie van de regelgeving op basis van de wetgeving van de Unie;
44. merkt op dat de breedte en diepgang van het akkoord over een gelijk speelveld van essentieel belang zullen zijn bij het bepalen van de omvang van de algemene toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK; herinnert eraan dat de voortdurende naleving door het VK van het Europees sociaal model hierbij een essentiële rol zal spelen;
45. is er stellig van overtuigd dat het VK zich moet houden aan de zich ontwikkelende normen op het gebied van belasting en antiwitwaswetgeving binnen het acquis van de Unie, met inbegrip van fiscale transparantie, uitwisseling van informatie in belastingzaken en maatregelen tegen belastingontwijking, en dat het de situatie moet aanpakken van de van het VK afhankelijke gebieden en het feit dat deze de EU-criteria inzake goed bestuur en de EU-vereisten inzake transparantie niet naleven; dringt erop aan toegang tot de douane-unie strikt afhankelijk te stellen van naleving door het VK van de bovengenoemde normen;
46. herhaalt nogmaals dat waarborgen moeten worden ingevoerd om de handhaving te garanderen zowel van strenge normen als van een gelijk speelveld op het gebied van milieubescherming, bestrijding van de klimaatverandering, voedselveiligheid en volksgezondheid; benadrukt het feit dat toegang tot de rechter en een behoorlijk klachtenmechanisme gegarandeerd moeten worden voor burgers en ngo's met betrekking tot de handhaving van arbeids- en milieunormen;
47. merkt op dat, net als voor de rest van het akkoord, de bepalingen over een gelijk speelveld degelijke governancestructuren zullen vereisen die een passend beheer en toezicht, alsmede passende mechanismen voor geschillenbeslechting en handhaving moeten omvatten, met indien nodig sancties en voorlopige maatregelen, en met de verplichting voor beide partijen om onafhankelijke instellingen vast te stellen of, in voorkomend geval, te behouden die de uitvoering op effectieve wijze kunnen controleren en handhaven;
(vii) Mogelijkheid van deelname aan EU-programma's
48. benadrukt dat de werkwijze voor deelname door het VK aan acties en programma's van de EU zal worden bepaald door de regels die gelden voor derde landen buiten de EER; onderstreept het feit dat deelname door het VK gezamenlijk door de EU moet worden goedgekeurd, met inachtneming van alle toepasselijke regels en mechanismen en alle deelnemingsvoorwaarden, inclusief met betrekking tot financiering, uitvoering, controle en kwijting, zonder mogelijkheid van netto-overdrachten uit de EU-begroting naar het VK;
49. herinnert eraan dat, als algemene regel, het VK als derde land niet kan deelnemen aan of toegang kan hebben tot EU-agentschappen; merkt evenwel op dat dit geen samenwerking uitsluit in specifieke gevallen, op streng gereguleerde wijze, mits alle toepasselijke voorschriften worden nageleefd en alle toepasselijke financiële bijdragen worden betaald; wijst erop dat in het volgende meerjarig financieel kader rekening zal moeten worden gehouden met de gevolgen van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK;
Terugtrekkingsakkoord
50. is tevreden met het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Commissie van 28 februari 2018, dat grotendeels overeenstemt met de standpunten van het Parlement; merkt op dat het is opgesteld op basis van het wederzijds overeengekomen gezamenlijk verslag van 8 december 2017 en de EU-standpunten inzake andere kwesties in verband met de scheiding;
51. is tevreden met de institutionele bepalingen en de mechanismen voor geschillenbeslechting die in het ontwerpterugtrekkingsakkoord zijn opgenomen, inclusief de opschorting van voordelen gedurende de overgangsperiode als bedoeld in artikel 165 van het ontwerpterugtrekkingsakkoord in geval van niet-nakoming van verplichtingen en bepalingen in verband met het terugtrekkingsakkoord;
(i) Rechten van burgers
52. is tevreden met de algemene aanpak inzake de rechten van de burgers in het tweede deel van het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Commissie, maar herhaalt dat het aanpakken van alle onopgeloste kwesties met betrekking tot de rechten van burgers en het waarborgen dat de rechten van EU-burgers die legaal verblijven in het Verenigd Koninkrijk en van burgers van het VK die legaal verblijven in de EU-27 niet beïnvloed worden door de brexit, een van de belangrijkste kwesties zal zijn voor de goedkeuring van het Parlement; steunt de opneming van de verwijzing naar toekomstige echtgenoten; neemt kennis van de bepalingen inzake de administratieve procedures voor het verwerven van de status van permanent ingezetene en dringt erop aan dat gezinnen de procedure moeten kunnen inleiden door middel van een standaardformulier dat een declaratoir karakter heeft en de bewijslast legt bij de autoriteiten van het VK; onderstreept het feit dat het Europees Parlement zal controleren of deze procedures daadwerkelijk worden toegepast en of ze eenvoudig, duidelijk en kosteloos zijn; dringt erop aan dat toekomstige rechten op vrij verkeer in de hele EU voor Britse staatsburgers die momenteel woonachtig zijn in een lidstaat van de EU-27, worden gewaarborgd, alsmede stemrecht bij de plaatselijke verkiezingen voor alle burgers die onder het ontwerpterugtrekkingsakkoord vallen; dringt tevens aan op een levenslang recht van de EU-burgers die onder het ontwerpterugtrekkingsakkoord vallen om terug te keren naar het VK, bescherming tegen de uitwijzing van burgers met een handicap en hun verzorgers, alsmede bescherming van de procedurele rechten in verband met verwijdering als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG en van de rechten van onderdanen van derde landen als vastgesteld in het EU-recht;
53. dringt erop aan dat tijdens de overgangsperiode alle EU-burgers die naar het VK gaan, dezelfde rechten genieten als degene die zijn aangekomen voor het begin van de overgangsperiode; verwerpt in verband hiermee het voorstel in het recente beleidsdocument dat is gepubliceerd door de regering van het VK, waarin de discriminatie tussen EU-burgers die aankomen voor het begin van de overgangsperiode en degene die aankomen daarna, behouden wordt;
54. herhaalt dat vele burgers van het VK zich fel hebben uitgesproken tegen het verlies van de rechten die zij momenteel genieten op grond van artikel 20 VWEU; stelt voor dat de EU-27 onderzoekt hoe dit verlies van rechten tot een minimum kan worden beperkt, binnen de mogelijkheden van het primaire EU-recht, met volledige inachtneming van de beginselen van wederkerigheid, rechtvaardigheid, symmetrie en non-discriminatie; neemt kennis van de recente verwijzing naar het HvJ-EU van een zaak die voor een Nederlandse rechter is gebracht betreffende het behoud van de rechten van het EU-burgerschap voor burgers van het VK na de brexit;
(ii) Ierland en Noord-Ierland
55. is ingenomen met het Protocol betreffende Ierland en Noord-Ierland in het ontwerpterugtrekkingsakkoord van de Commissie, dat het in het gezamenlijk verslag van 8 december 2017 uiteengezette vangnetmechanisme operationeel maakt; benadrukt dat dit een concrete oplossing biedt om de noord-zuidsamenwerking te behouden en dat hiermee een harde grens tussen Noord-Ierland en Ierland wordt vermeden, die noodzakelijk is als geen alternatief wordt gevonden hetzij in het kader van de algemene betrekkingen tussen de EU en het VK hetzij via specifieke oplossingen die door het Verenigd Koninkrijk worden voorgesteld, als bedoeld in paragraaf 49 van het gezamenlijk verslag;
56. herinnert aan het belangrijke engagement van het Verenigd Koninkrijk om ervoor te zorgen dat er geen sprake zal zijn van een vermindering met betrekking tot rechten, inclusief sociale en democratische rechten, waarborgen en gelijke kansen, zoals uiteengezet in het Goede Vrijdag-akkoord, in overeenstemming met de toezeggingen in het kader van het gezamenlijk verslag; dringt aan op de omzetting van alle elementen van de "common travel area" (gemeenschappelijk reisgebied) en wijst op de rechten van de EU-burgers op het gebied van vrij verkeer, als vastgesteld in het EU-recht en in het Goede Vrijdag-akkoord;
(iii) Overgangsperiode
57. herhaalt de beginselen in zijn resolutie van 13 december 2017, namelijk dat het VK na de datum van terugtrekking niet langer deel zal uitmaken van de EU-instellingen en -organen en niet langer zal bijdragen aan de besluitvorming, en dat de overgang alleen kan bestaan in de verlenging van het communautaire acquis en de verdere toepassing van de bestaande EU-instrumenten en -structuren op het gebied van regelgeving, begroting, toezicht, justitie en handhaving op het VK; steunt ten volle het onderhandelingsmandaat dat is vastgesteld in de onderhandelingsrichtsnoeren van de Europese Raad, de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad en de recente nota met het standpunt van de Commissie over dit onderwerp;
58. is tevreden met het vierde deel van het ontwerpterugtrekkingsakkoord over een overgangsregeling en spreekt zijn steun hiervoor uit; herhaalt dat alle rechten die de burgers krachtens het Unierecht genieten, tijdens de overgangsperiode moeten worden verlengd; benadrukt het feit dat dit eveneens geldt voor EU-burgers die in het VK aankomen tijdens de overgangsperiode, die precies dezelfde rechten moeten genieten, met name inzake kinderbijslag, gezinshereniging en toegang tot beroepsmogelijkheden bij het HvJ-EU;
59. herinnert eraan dat elke overgangsregeling volledig verenigbaar moet zijn met de WTO-verplichtingen, om de handelsbetrekkingen met derde landen niet te verstoren;
60. benadrukt dat alle toekomstige handelsovereenkomsten met derde landen na de terugtrekking die het VK na onderhandelingen sluit, pas in werking mogen treden aan het einde van de periode gedurende welke een overgangsregeling van toepassing is;
61. herinnert eraan dat het VK vanaf de datum van zijn terugtrekking uit de EU geen gebruik meer zal kunnen maken van de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de EU, de lidstaten die namens haar optreden of de EU en de lidstaten in een gezamenlijk optreden; neemt er kennis van dat het VK tijdens de overgangsperiode gebonden blijft aan de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten; benadrukt het feit dat het voornamelijk aan het VK is om te proberen een regeling vast te stellen met de derde landen waarmee een overeenkomst van kracht is, als het de gevolgen van de bestaande overeenkomsten ten aanzien van het VK wil behouden, en dat het VK niet zal kunnen deelnemen aan de governancestructuren en besluitvormingsprocedures waarin in deze overeenkomsten is voorzien;
62. wijst erop dat in het kader van het terugtrekkingsakkoord de overgangsregeling pas kan worden uitgevoerd zodra dit akkoord in werking treedt;
(iv) Andere kwesties in verband met de scheiding
63. dringt erop aan onverwijld overeenstemming te bereiken over alle scheidingsbepalingen in het derde deel van het ontwerpterugtrekkingsakkoord en dringt er bij het VK op aan een duidelijk standpunt te presenteren, waar dit nog niet is gebeurd, over alle onopgeloste kwesties met betrekking tot zijn ordelijke terugtrekking;
Paraatheid
64. onderstreept het feit dat de Commissie en de lidstaten belangrijk werk hebben verricht op diverse niveaus met betrekking tot bewustmaking en paraatheid; benadrukt het feit dat, gezien de onzekerheid die door de brexit is ontstaan, niet alleen de EU-instellingen, maar ook de nationale instanties, marktdeelnemers en vooral burgers moeten worden gewaarschuwd en de behoorlijke informatie moeten krijgen, zodat zij zich adequaat kunnen voorbereiden op alle mogelijke scenario's, inclusief een scenario waarbij het niet komt tot een akkoord; dringt er in het bijzonder op aan dat acties worden gestart die gericht zijn op een maximumaantal betrokken sectoren en personen, onder meer op de volgende gebieden:
– voortdurende en veilige toegang tot geneesmiddelen voor diergeneeskundig en menselijk gebruik en medische hulpmiddelen voor patiënten, met inbegrip van een continue en consistente levering van radio-isotopen,
– financiële diensten voor marktdeelnemers,
– paraatheid van kmo's en kleine bedrijven die handel drijven met het VK, zoals agrovoedingsproducenten en producenten van visserijproducten, die voor het eerst kunnen worden geconfronteerd met uitvoerprocedures en bepaalde soorten vereisten, met inbegrip van sanitaire en fytosanitaire normen,
– beperkingen en voorwaarden die kunnen voortvloeien uit het nieuwe wettelijke kader voor het vervoer van passagiers en goederen en de impact die deze kunnen hebben op de "just-in-time"-componenten van de keten inzake levensmiddelenvoorziening, -verwerking en distributie,
– capaciteit voor correcte etikettering, traceerbaarheid en daadwerkelijke oorsprong van landbouw- en visserijproducten, teneinde ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de normen inzake voedselveiligheid en dierenwelzijn en de verstrekking van accurate consumenteninformatie op levensmiddelen,
– het rechtskader inzake gegevensbescherming,
– een volledige omschrijving door de Commissie van de EU-wetgeving die wijziging behoeft als gevolg van de brexit;
°
° °
65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie, de nationale parlementen en de regering van het Verenigd Koninkrijk.
Verklaring van de GUE/NGL-Fractie over de resolutie over het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK
Wij zijn bezorgd doordat het ontwerpterugtrekkingsakkoord, dat het gezamenlijk verslag van 8 december 2017 in een wettelijke vorm giet, door de Britse regering is ontvangen met grote vijandigheid. In overeenstemming met de resolutie van het Europees Parlement van 13 december en de richtsnoeren van de Raad van 15 december betreuren wij dat de Britse regering niet te goeder trouw is, zodat de aandacht van de EU er volgens ons op gericht moet zijn ervoor te zorgen dat de verplichtingen die zijn aangegaan tijdens de eerste fase, volledig worden nagekomen en zo spoedig mogelijk getrouw worden omgezet in wettelijke bepalingen.
Hoewel de ontwerpresolutie positieve onderdelen bevat, met name op de gebieden waar de fracties zich op commissieniveau constructief hebben ingezet, omvat zij ook enkele problematische onderdelen. Met name zijn wij fundamenteel gekant tegen de onderdelen van de ontwerpresolutie die betrekking hebben op defensie en veiligheid.
Ondanks ons voorbehoud bij een aantal paragrafen over de toekomstige betrekkingen, achten wij het van het grootste belang dat de fracties nauw blijven samenwerken en met name dat ervoor wordt gezorgd dat het terugtrekkingsakkoord de rechten verdedigt en beschermt van de miljoenen burgers die door de terugtrekking van het VK uit de EU getroffen worden en dat het Goede Vrijdag-akkoord in al zijn onderdelen gehandhaafd blijft.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0102.
- [2] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0361.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0490.