ONTWERPRESOLUTIE over het integriteitsbeleid van de Commissie, in het bijzonder de benoeming van de secretaris-generaal van de Europese Commissie
16.4.2018 - (2018/2624(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement
Ingeborg Gräßle, Claudia Schmidt, Tomáš Zdechovský, Joachim Zeller, Ryszard Czarnecki, Monica Macovei, Indrek Tarand namens de Commissie begrotingscontrole
B8‑0214/2018
Resolutie van het Europees Parlement over het integriteitsbeleid van de Commissie, in het bijzonder de benoeming van de secretaris-generaal van de Europese Commissie
Het Europees Parlement,
– gezien de verklaring van de Commissie van 12 maart 2018 over het integriteitsbeleid van de Commissie, en in het bijzonder de benoeming van de secretaris-generaal van de Europese Commissie,
– gezien de antwoorden van de Commissie van 25 maart 2018 op de schriftelijke vragen van leden van de Commissie begrotingscontrole (CONT) en haar antwoorden op vragen tijdens de door CONT georganiseerde hoorzitting op 27 maart 2018,
– gezien artikel 14, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie begrotingscontrole,
– gezien het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en met name de artikelen 4, 7 en 29 hiervan,
– gezien de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie,
– gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het optreden van de Europese Commissie als hoedster van de Verdragen in absolute overeenstemming moet zijn met de letter en de geest van de regelgeving;
B. overwegende dat het vertrouwen in het Europese project en in de Europese Unie alleen zal blijven bestaan als de instellingen van de Europese Unie optreden als rolmodellen voor wat de rechtsstaat, transparantie en degelijk bestuur betreft, en over voldoende interne controles en tegengewichten blijken te beschikken om een gepaste reactie te waarborgen wanneer deze fundamentele beginselen in het gedrang komen;
C. overwegende dat alle EU-instellingen uit hoofde van de Verdragen autonoom zijn voor kwesties die verband houden met hun organisatie en personeelsbeleid, inclusief bij de keuze van hun topambtenaren op basis van verdienste, ervaring en vertrouwen, conform het statuut en hun respectieve reglementen;
D. overwegende dat extern gepubliceerde vacatures vaak worden ingevuld met interne kandidaten die niet aan de voorwaarden voor een interne kandidatuur voldoen, wat een omzeiling van de gebruikelijke loopbaanontwikkeling inhoudt;
E. overwegende dat benoemingen op hoge posities zoals die van secretaris-generaal niet tegelijk met andere benoemingen mogen plaatsvinden, zodat er geen verdenking kan ontstaan van niet-transparante pakketakkoorden of ruilafspraken op basis van voorkennis;
F. overwegende dat de Europese Ombudsman momenteel een onderzoek voert naar de benoemingsprocedure in kwestie, en dat het Parlement erop vertrouwt dat de Ombudsman de Commissie en het Parlement in kennis zal stellen van zijn oordeel en van alle eventuele door hem vastgestelde elementen van wanbeheer die een reactie behoeven;
G. overwegende dat de Commissie heeft toegegeven dat haar mededelingen betreffende de benoeming tekortkomingen vertoonden en heeft erkend dat zij op dit vlak meer inspanningen moet leveren;
H. overwegende dat de personeelscomités, als de gekozen vertegenwoordiging van het personeel van de EU-instellingen, om transparante procedures heeft gevraagd voor benoemingen voor om het even welke leidinggevende functie;
1. betreurt dat het verloop van de procedure voor de benoeming van de nieuwe secretaris-generaal van de Europese Commissie, op 21 februari 2018, aanleiding heeft gegeven tot grote ergernis en afkeuring bij de bevolking, de leden van het Europees Parlement en de Europese ambtenaren; stelt vast dat het resultaat van deze procedure niet alleen de reputatie van de Europese Commissie maar ook die van de andere instellingen van de Europese Unie dreigt te schaden;
Feitelijke achtergrond
2. merkt het volgende op:
- op 31 januari 2018 werd de positie van adjunct-secretaris-generaal gepubliceerd, met voor de indiening van kandidaturen de standaardtermijn van tien werkdagen (m.a.w. uiterste datum 13 februari);
- slechts twee kandidaten reageerden, een man en een vrouw, allebei werkzaam in het kabinet van de voorzitter van de Commissie; één van de kandidaten voor deze positie was de huidige secretaris-generaal; de tweede kandidaat reageerde op de vacature op 8 februari 2018, doorliep op 12 februari 2018 de volledige beoordelingsdag, trok haar kandidatuur vóór het op 20 februari 2018 geplande gesprek met het Raadgevend Comité benoemingen (CCA) weer in en werd vervolgens benoemd tot de nieuwe kabinetschef van de voorzitter van de Commissie;
- de huidige secretaris-generaal doorliep de procedure die is voorzien in artikel 29 van het statuut, met onder meer:
a) een volledige beoordelingsdag (15 februari);
b) een gesprek (16 februari) met en beoordeling (20 februari) door het Raadgevend Comité benoemingen (CCA), dat een oordeel verstrekte (eveneens op 20 februari);
c) een gesprek met de commissaris voor Begroting en Personeelszaken en met de voorzitter van de Europese Commissie (20 februari);
- van deze gesprekken werden geen notulen gemaakt, noch werd de duur ervan opgetekend;
- het college van commissarissen benoemde de kabinetschef van de voorzitter van de Commissie op 21 februari unaniem tot adjunct-secretaris-generaal;
- vervolgens, tijdens dezelfde bijeenkomst, kondigde de toenmalige secretaris-generaal aan dat hij met pensioen zou gaan en dat hij de voorzitter diezelfde ochtend een officiële brief had gestuurd waarin hij meedeelde op 31 maart 2018 met pensioen te willen gaan;
- de voorzitter van de Europese Commissie en zijn kabinetschef wisten sinds 2015 dat de toenmalige secretaris-generaal kort na maart 2018 met pensioen wenste te gaan; dit voornemen werd begin 2018 bevestigd; de voorzitter had deze informatie niet bekendgemaakt om het gezag van de toenmalige secretaris-generaal niet te ondermijnen, maar hij had het er wel over gehad met zijn kabinetschef;
- na herhaaldelijk tevergeefs te hebben geprobeerd om de toenmalige secretaris-generaal ervan te overtuigen zijn ambtstermijn te verlengen, had de voorzitter van de Europese Commissie op zijn minst de commissaris voor Begroting en Personeelszaken moeten inlichten over de op handen zijnde vacature, zodat er volgens de gebruikelijke goede praktijken en tijdig kon worden gestart met de procedure om deze vacature in te vullen;
- hoewel de benoeming van een nieuwe secretaris-generaal niet op de agenda van de vergadering stond, besloot het college op voorstel van de voorzitter en met de instemming van de commissaris voor Begroting en Personeelszaken om de pas benoemde adjunct-secretaris-generaal alsook zijn post krachtens artikel 7 van het statuut over te plaatsen naar de positie van secretaris-generaal van de Europese Commissie (overplaatsing zonder publicatie van de vacature);
Loopbaan van de huidige secretaris-generaal
3. merkt het volgende op:
- de huidige secretaris-generaal begon bij de Europese Commissie in november 2004 als ambtenaar in rang AD6, nadat hij was geslaagd voor een open vergelijkend onderzoek voor AD-ambtenaren (COM/A/10/01); in 2007 werd hij bevorderd tot AD7, in 2009 tot AD8, in 2011 tot AD9 en in 2013 tot AD10;
- vanaf februari 2010, toen hij nog rang AD8 had in zijn basisloopbaan, werd hij gedetacheerd naar het kabinet van vicevoorzitter Reding, waar hij de positie van kabinetschef met rang AD14 bekleedde, op directeursniveau, overeenkomstig de toen geldende regels voor de samenstelling van de kabinetten van de leden van de Commissie (SEC(2010)104);
- de huidige secretaris-generaal nam van 1 april 2014 tot 31 mei 2014 verlof om redenen van persoonlijke aard (CCP), om de campagne te leiden van de lijsttrekker van de EVP-Fractie voor de verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie;
- na zijn terugkeer op 1 juni 2014 ging hij als ambtenaar met rang AD14 werken als hoofdadviseur bij het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken;
- na het geslaagde doorlopen van een selectieprocedure werd de huidige secretaris-generaal benoemd tot hoofdadviseur bij de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, met ingang van 1 juli 2014; dankzij deze benoeming bereikte hij in zijn basisloopbaan als ambtenaar de rang AD14;
- van 1 juli 2014 tot 31 oktober 2014 werd de huidige secretaris-generaal gedetacheerd als hoofd van het overgangsteam van de nieuw verkozen voorzitter van de Commissie, met rang AD14;
- op 1 november 2014 werd hij gedetacheerd als kabinetschef van de voorzitter, met rang AD15, overeenkomstig de sinds 2004 geldende regels voor de samenstelling van de kabinetten van de leden van de Commissie (zie besluiten SEC(2004)185, SEC(2010)104 en C(2014)9002);
- op 1 januari 2017 werd hij in het kader van de tiende bevorderingsronde voor hoge ambtenaren in zijn basisloopbaan (zonder detacheringen) bevorderd tot ambtenaar met rang AD15; dit besluit werd genomen door het college van commissarissen (PV(2017)2221); vóór de bijeenkomst van 21 februari 2018 had hij dus in zijn basisloopbaan als ambtenaar bij de Commissie rang AD15 bereikt, als hoofdadviseur bij het directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken;
4. vestigt de aandacht op de buitengewoon snelle loopbaanontwikkeling van de huidige secretaris-generaal, die in iets meer dan 13 jaar tijd is opgeklommen van AD6 tot AD15 en tijdens die periode acht jaar in verschillende kabinetten heeft doorgebracht (na zijn tewerkstelling in het eerste kabinet werd hij bevorderd van AD10 tot AD14, na die in het tweede kabinet van AD14 tot AD15);
Loopbaan van voormalige secretarissen-generaal
5. benadrukt dat de drie vorige secretarissen-generaal volgens de Commissie eerst directeur, directeur-generaal en kabinetschef zijn geweest alvorens ze de functie van secretaris-generaal bekleedden, terwijl de huidige secretaris-generaal binnen de diensten van de Commissie geen enkele beleidsfunctie heeft vervuld; wijst er met name op dat hij op 21 februari 2018 niet in functie was als adjunct-secretaris-generaal en minder dan 14 maanden als AD15 in zijn basisloopbaan had doorgebracht;
Benoemingsprocedure
6. stelt vast dat de huidige secretaris-generaal volgens de Commissie is overgeplaatst in het belang van de dienst, krachtens artikel 7 van het statuut, en dat er geen vacature voor de positie werd gepubliceerd omdat de post niet als onbezet werd beschouwd; concludeert daaruit dat geen enkele ambtenaar zich kandidaat kon stellen, aangezien de procedure de vorm aannam van een overplaatsing inclusief post en niet als een overplaatsing in strikte zin, waarbij de onbezette post naar behoren wordt gepubliceerd;
7. merkt op dat de Commissie voor de vorige drie secretarissen-generaal dezelfde overplaatsingsprocedure uit hoofde van artikel 7 van het statuut heeft gebruikt (overplaatsing inclusief post in plaats van overplaatsing in de strikte zin van het woord); onderstreept niettemin dat geen enkele van de vorige secretarissen-generaal tijdens één en dezelfde bijeenkomst van het college achtereenvolgens tot adjunct-secretaris-generaal en secretaris-generaal is benoemd; benadrukt eveneens dat de vorige secretarissen-generaal alle drie aan het college werden voorgesteld tijdens de bijeenkomst waarin hun respectieve voorgangers naar een andere post werden overgeplaatst of hun pensioen aankondigden;
8. beklemtoont dat het de voorzitter van de Europese Commissie is die de aanzet heeft gegeven tot de benoeming via overplaatsing, met instemming van de commissaris voor Begroting en Personeelszaken en na raadpleging van de eerste vicevoorzitter (die werd geraadpleegd over de naam van de kandidaat maar zeker niet over de procedure);
9. erkent dat het niet de gewoonte is van de Commissie om directeurs met rang AD15 over te plaatsen naar een post van directeur-generaal, maar merkt op dat het college volgens de Commissie vanuit wettelijk oogpunt kon hebben besloten een hoofdadviseur over te plaatsen naar de post van secretaris-generaal;
10. vraagt zich af waarom de Commissie verschillende procedures heeft gebruikt voor de benoeming van één en dezelfde kandidaat, tijdens één en dezelfde bijeenkomst, tot achtereenvolgens adjunct-secretaris-generaal en secretaris-generaal;
Conclusies
11. benadrukt dat uit de antwoorden van de Commissie blijkt dat de voorzitter en zijn kabinetschef sinds 2015 op de hoogte waren van het voornemen van de voormalige secretaris-generaal om kort na 1 maart 2018 met pensioen te gaan, en dat de voormalige secretaris-generaal dit voornemen begin 2018 heeft bevestigd; benadrukt dat het dus mogelijk was een gewone benoemingsprocedure in te leiden om een opvolger te vinden, meer bepaald één van de twee in het statuut voorziene openbare procedures: 1) een benoeming door het college na publicatie van de post en na afloop van een selectieprocedure, krachtens artikel 29 van het statuut; of 2) een overplaatsing in het belang van de dienst, krachtens artikel 7 van het statuut, eveneens na publicatie van de post, om alle eventueel geïnteresseerde ambtenaren de kans te geven zich voor een dergelijke overplaatsing kandidaat te stellen;
12. neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat het volgens het statuut niet noodzakelijk de regel is dat een post wordt gepubliceerd, in het bijzonder wanneer het gaat om de positie van secretaris-generaal, die niet alleen bijzondere ervaring vereist maar ook een uitzonderlijk niveau van vertrouwen vanwege de voorzitter en het college van commissarissen;
13. onderstreept dat het, door de keuze voor de overplaatsingsprocedure krachtens artikel 7 van het statuut in de vorm van een overplaatsing van de nieuw benoemde adjunct-secretaris-generaal inclusief post naar de positie van secretaris-generaal, niet noodzakelijk was de post van de aftredende voormalige secretaris-generaal te publiceren; merkt op dat dezelfde procedure weliswaar werd gevolgd voor de benoemingen van vorige secretarissen-generaal, maar dat deze personen voorheen functies als directeur-generaal hadden bekleed met hoge management- en begrotingsverantwoordelijkheden; benadrukt echter dat deze traditie van niet-publicatie haar grenzen heeft bereikt, in die zin dat zij niet voldoet aan de moderne normen inzake transparantie waaraan de Commissie, het Europees Parlement en de andere EU-instellingen zich moeten houden;
14 neemt kennis van de courante praktijk van de Commissie om functies in te vullen door middel van interne overplaatsingen in de vorm van benoemingen inclusief post, en van het feit dat deze praktijk ook voor hogere functies wordt gebruikt; erkent dat de instellingen in dit verband over een ruime beoordelingsmarge beschikken, maar vreest het dat het beginsel van gelijke kansen en de selectie van de best gekwalificeerde kandidaten hierdoor in het gedrang komen; vraagt alle instellingen van de Unie om, wanneer zij posten invullen met behulp van dergelijke overplaatsingen, dit alleen te doen met een gepaste kennisgeving aan het personeel, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie, en de voorkeur te geven aan open en transparante procedures waarmee de best gekwalificeerde kandidaten worden geselecteerd;
15. onderstreept dat alleen de voorzitter, de commissaris voor Begroting en Personeelszaken, de eerste vicevoorzitter en de voormalige en huidige secretaris-generaal vóór de vergadering van het college van commissarissen op 21 februari 2018 wisten dat het voorstel voor de onmiddellijke benoeming van de nieuwe secretaris-generaal zou worden gedaan;
16. stelt dat deze procedure kennelijk alle andere leden van het college heeft verrast en ervoor heeft gezorgd dat er geen discussie is gehouden onder de commissarissen, aangezien de benoeming van een nieuwe secretaris-generaal niet op de agenda stond van de vergadering van het college van commissarissen van 21 februari 2018;
17. maakt zich ernstig zorgen dat de manier waarop de nieuwe secretaris-generaal benoemd is, twijfel zou kunnen doen rijzen over de voorafgaande procedure voor zijn benoeming tot adjunct-secretaris-generaal, aangezien deze procedure misschien niet echt bedoeld was om in deze vacature te voorzien, maar veeleer om de overplaatsing van deze post naar de post van secretaris-generaal krachtens artikel 7 van het statuut mogelijk te maken, zonder publicatie van de post; is van mening dat een dergelijke gang van zaken weliswaar aan louter formele vereisten kan voldoen, maar toch in strijd is met de geest van het statuut en een kandidaturen voor de post door andere in aanmerking komende personeelsleden verhindert;
Conclusies
18. is teleurgesteld, hoewel het erkent dat dit punt niet op de agenda stond, dat geen enkele commissaris deze verrassende benoeming in twijfel lijkt te hebben getrokken, om uitstel van dit benoemingsbesluit heeft verzocht of heeft gevraagd om een principiële discussie over de rol van een toekomstige secretaris-generaal binnen de Commissie en over de interpretatie van die rol;
19. herinnert eraan dat de directeuren-generaal van de Europese instellingen als ordonnateurs verantwoordelijk zijn voor honderden personeelsleden en voor de uitvoering van aanzienlijke begrotingen, en eveneens verplicht zijn om aan het eind van elk begrotingsjaar in hun jaarlijkse activiteitenverslag een betrouwbaarheidsverklaring te ondertekenen; plaatst dan ook vraagtekens bij de stelling van de Commissie dat de kabinetschef van de voorzitter zou kunnen worden gelijkgesteld met een directeur-generaal voor wat leidinggevende en begrotingsverantwoordelijkheden betreft, hoewel hij nooit een dergelijke functie heeft bekleed, zoals wel het geval was voor de vorige secretarissen-generaal van de Commissie; wijst erop dat de interne mededeling van de voorzitter aan de Commissie van 1 november 2014 over de samenstelling van de kabinetten van de leden van de Commissie en van de dienst van de woordvoerder het statuut niet vervangt noch wijzigt;
20. stelt dat de benoeming in twee fasen van de secretaris-generaal kan worden beschouwd als een soort van staatsgreep waarmee de grenzen van de wet zijn opgezocht en mogelijk zelfs overschreden;
21. benadrukt dat het Parlement geen 'ernstige en dringende situatie' kan ontdekken, om het met de woorden van de Juridische Dienst van het Parlement te zeggen, die het gebruik van de overplaatsingsprocedure krachtens artikel 7 van het statuut zonder publicatie van de post rechtvaardigt;
Vereiste maatregelen
22 beseft dat het wegens juridische beperkingen in het algemeen niet mogelijk is een voor de betrokkene gunstig administratief besluit in te trekken, maar verzoekt de Commissie niettemin de procedure voor de benoeming van de nieuwe secretaris-generaal opnieuw te bekijken om andere mogelijke kandidaten binnen het Europese ambtenarenapparaat de mogelijkheid te bieden om te solliciteren en zo een ruimere keuze mogelijk te maken onder potentiële kandidaten die tot dezelfde functiegroep en dezelfde rang behoren; verzoekt de Commissie in het vervolg open en transparante sollicitatieprocedures te hanteren;
23. wijst erop dat het statuut van de ambtenaren naar letter en geest moet worden toegepast om een uitstekend, onafhankelijk, loyaal en gemotiveerd Europees ambtenarenapparaat in stand te houden; benadrukt dat dit met name vereist dat de artikelen 4, 7 en 29 van het statuut volledig worden nageleefd, zodat alle "vacatures bij een instelling ter kennis van het personeel dezer instelling worden gebracht zodra het tot aanstelling bevoegde gezag besloten heeft dat in deze vacature moet worden voorzien", en dat deze transparantieverplichting ook moet worden nageleefd bij overplaatsingen krachtens artikel 7 van het statuut, behalve in zeer uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals erkend door het Hof van Justitie;
24. herinnert eraan dat alleen een correcte publicatie van vacatures kan zorgen voor een ruime, genderevenwichtige waaier aan uitermate gekwalificeerde kandidaten, zodat weloverwogen en optimale benoemingsbesluiten kunnen worden genomen; benadrukt dat alle Europese instellingen en organen publicatieprocedures moeten vermijden die uitsluitend tot doel hebben te voldoen aan de formele publicatievereisten;
25. beveelt aan dat de besluitvormingsprocessen en -procedures van het college van commissarissen worden versterkt om te voorkomen dat benoemingen of andere belangrijke besluiten lichtvaardig worden afgehamerd, en dat dergelijke kwesties daarom allemaal op de ontwerpagenda moeten worden geplaatst;
26 roept alle instellingen en organen van de Europese Unie er in deze context toe op ook een einde te maken aan het 'parachuteren' van mensen in posities, wat de procedures en daarmee de geloofwaardigheid van de EU dreigt te schaden; benadrukt dat politieke beïnvloeding de toepassing van het statuut niet mag ondermijnen; is van mening dat alle vacatures moeten worden gepubliceerd met het oog op transparantie, integriteit en gelijke kansen; benadrukt dat als de instellingen desondanks besluiten om van dit beginsel af te wijken, zij dit alleen mogen doen binnen de strikte marges van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;
27. stelt voor dat ambtenaren uit organen die het personeel vertegenwoordigen, zitting hebben in de selectiecomités voor hoger leidinggevend personeel van het Parlement;
28 verzoekt de Commissie en alle andere betrokken EU-instellingen alle besluiten in te trekken waarbij zij de functie van kabinetschef van de voorzitter gelijkstellen met die van directeur-generaal en die van kabinetschef van een commissaris met die van directeur; verzoekt de Commissie eveneens ervoor te zorgen dat bij de volgende herziening van het statuut volgens de gewone wetgevingsprocedure waardevolle carrièremogelijkheden worden geboden, zowel voor ambtenaren die het traditionele loopbaantraject hebben gevolgd als voor kabinetsleden:
- wat artikel 7 betreft, door de procedure - een procedure die alleen onder invloed van de jurisprudentie is ontwikkeld - voor overplaatsing naar een positie inclusief post te verduidelijken,
- door de relevante interne regels voor leden van kabinetten te integreren, en
- door de procedures voor de benoeming van secretarissen-generaal volledig transparant te maken;
29. verzoekt de Commissie haar administratieve procedure voor de benoeming van hoge ambtenaren uiterlijk tegen eind 2018 te herzien, teneinde geheel te garanderen dat de beste kandidaten worden geselecteerd binnen een kader van maximale transparantie en gelijke kansen, en aldus ook een voorbeeld te stellen voor de andere Europese instellingen;
30 stelt vast dat in artikel 17 van het reglement van de Commissie bijzondere leidinggevende verantwoordelijkheden worden toegekend aan de secretaris-generaal, die moet beschikken over een grote managementervaring en het vertrouwen van de voorzitter moet hebben; acht het noodzakelijk dat dit reglement wordt geactualiseerd en verduidelijkt om de neutraliteit van de rol van de secretaris-generaal in een (partij)politiek klimaat te waarborgen; verwacht uiterlijk in september 2018 van een dergelijke actualisering in kennis te worden gesteld;
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan alle Europese instellingen.