Ontwerpresolutie - B8-0100/2019Ontwerpresolutie
B8-0100/2019

ONTWERPRESOLUTIE met een verzoek aan het Hof van Justitie om advies over de verenigbaarheid van de Verdragen en de voorgestelde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst

6.2.2019 - (2019/2565(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 108, lid 6, van het Reglement

Linnéa Engström, Paloma López Bermejo, Marco Affronte, Yannick Jadot, Ian Hudghton, Ana Miranda, José Bové, Klaus Buchner, Maria Heubuch, Jakop Dalunde, Julia Reda, Ska Keller, Bodil Valero, Malin Björk, Soraya Post, Margrete Auken, Romeo Franz, Nils Torvalds, Renata Briano, Isabelle Thomas, Edouard Martin, Jean Lambert, Keith Taylor, Max Andersson, Reinhard Bütikofer, Izaskun Bilbao Barandica, Eva Joly, Jill Evans, Michèle Rivasi, Bas Eickhout, Miroslavs Mitrofanovs, Tilly Metz, Helga Trüpel, Florent Marcellesi, Barbara Lochbihler, Judith Sargentini, Bart Staes, Indrek Tarand, Ernest Urtasun, Bronis Ropė, Heidi Hautala, Philippe Lamberts, Karima Delli, Alyn Smith, Igor Šoltes, Josep‑Maria Terricabras, Jordi Solé, Martin Häusling, Sven Giegold, Monika Vana, Terry Reintke, Michel Reimon, Ángela Vallina, Dennis de Jong, Anne‑Marie Mineur, Matt Carthy, Liadh Ní Riada, Lynn Boylan, Martina Anderson, Miguel Urbán Crespo, Tania González Peñas, Estefanía Torres Martínez, Lola Sánchez Caldentey, Sofia Sakorafa, Sabine Lösing, Helmut Scholz, Xabier Benito Ziluaga, Martin Schirdewan, Patrick Le Hyaric, Marie‑Christine Vergiat, Marina Albiol Guzmán, Barbara Spinelli, Dimitrios Papadimoulis, Stelios Kouloglou, Marisa Matias, Martina Michels, Merja Kyllönen, Stefan Eck, Rina Ronja Kari, Neoklis Sylikiotis, Kostadinka Kuneva, Eleonora Forenza, Norbert Neuser, Tiemo Wölken, Birgit Sippel, Bernd Lange, Dietmar Köster, Babette Winter, Evelyne Gebhardt, Ulrike Rodust, Susanne Melior, Sylvia‑Yvonne Kaufmann, Constanze Krehl, Jens Geier, Joachim Schuster, Jude Kirton‑Darling, Marita Ulvskog, Sergio Gaetano Cofferati, Anna Hedh, Olle Ludvigsson, Aleksander Gabelic, Jytte Guteland, Guillaume Balas, Karoline Graswander‑Hainz, Karin Kadenbach, Evelyn Regner, Josef Weidenholzer, Ana Gomes, Thomas Waitz, Michael Cramer

Procedure : 2019/2565(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0100/2019
Ingediende teksten :
B8-0100/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0100/2019

Resolutie van het Europees Parlement met een verzoek aan het Hof van Justitie om advies over de verenigbaarheid van de Verdragen en de voorgestelde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst

(2019/2565(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de voorgestelde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst,

–  gezien het Besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij deze overeenkomst,

–  gezien artikel 218, lid 11, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder artikel 73 in hoofdstuk XI betreffende niet-zelfbesturende gebieden,

–  gezien het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht tussen staten en internationale organisaties of tussen internationale organisaties, in het bijzonder de artikelen 34 en 35,

–  gezien Resolutie 34/37 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–  gezien het arrest van het Gerecht in zaak T-512/12 van 10 december 2015[1],

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 21 december 2016 in zaak C-104/16 P[2],

–  gezien het arrest van het HvJ van 27 februari 2018 in zaak C-266/16[3],

–  gezien de beschikking van het Gerecht in zaak T-180/14 van 19 juli 2018[4],

–  gezien de beschikking van het Gerecht in zaak T-275/18 van 30 november 2018[5],

–  gezien artikel 108, lid 6, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU en haar lidstaten krachtens artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de verplichting hebben de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht te eerbiedigen; overwegende dat eerbiediging van het beginsel van zelfbeschikking van volkeren is vastgelegd in artikel 1, lid 2, en artikel 55 van het Handvest van de VN;

B.  overwegende dat het HvJ in zijn arrest van op 21 december 2016 heeft bepaald dat de associatieovereenkomst en de liberaliseringsovereenkomst tussen de EU en Marokko geen rechtsgrond bevatten op grond waarvan de Westelijke Sahara tot de werkingssfeer van de overeenkomsten behoort en derhalve niet van toepassing kunnen zijn op dit gebied, aangezien de Westelijke Sahara niet tot Marokko behoort; overwegende dat het Hof dienovereenkomstig in punt 106 van dat arrest heeft gesteld dat de bevolking van de Westelijke Sahara dient te worden beschouwd als een "derde" wat betreft de betrekkingen tussen de EU en Marokko, en dat dergelijke bilaterale overeenkomsten uitsluitend van toepassing kunnen zijn op de Westelijke Sahara indien de instemming van de bevolking van het gebied is verkregen; overwegende dat de Commissie van oordeel is dat het Hof niet exact heeft gedefinieerd hoe deze instemming uitgedrukt moet worden;

C.  overwegende dat de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, die op 28 februari 2007 in werking is getreden, volgens het arrest van het HvJ van 27 februari 2018 in zaak C-266/16, juridisch gezien niet van toepassing is op het grondgebied van de Westelijke Sahara en de aangrenzende wateren;

D.  overwegende dat het HvJ in punt 64 van het arrest in zaak C-266/16 stelt dat het grondgebied van de Westelijke Sahara niet onder het begrip "grondgebied van Marokko" valt in de zin van artikel 11 van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij;

E.  overwegende dat het HvJ in punt 69 van het arrest in zaak C-266/16 stelt dat de wateren die grenzen aan het grondgebied van de Westelijke Sahara niet vallen onder het begrip "wateren waarover het Koninkrijk Marokko de soevereiniteit of de jurisdictie bezit" als bedoeld in de Partnerschapsovereenkomst van 2007;

F.  overwegende dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden gesprekken hebben gevoerd om de bevolking van de Westelijke Sahara op passende wijze te laten deelnemen, zoals vereist door de Raad in de onderhandelingsrichtsnoeren; overwegende dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de maatregelen van de Commissie voldoen aan de door het HvJ opgelegde vereiste van instemming van de bevolking van de Westelijke Sahara;

1.  is van mening dat er juridische onzekerheid bestaat over de verenigbaarheid van de voorgestelde overeenkomst met de Verdragen, en, in het bijzonder, met de arresten van het HvJ in zaak C-104/16 P van 21 december 2016 en in zaak C-266/16 van 27 februari 2018;

2.  besluit het HvJ om advies te verzoeken over de verenigbaarheid van de voorgestelde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij die overeenkomst en de Verdragen, en, in het bijzonder, de arresten van het HvJ in zaak C-104/16 P van 21 december 2016 en in zaak C-266/16 van 27 februari 2018;

3.  verzoekt zijn Voorzitter de nodige maatregelen te nemen om dit advies van het HvJ in te winnen en deze resolutie ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 

Laatst bijgewerkt op: 11 februari 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid