Ontwerpresolutie - B8-0103/2019Ontwerpresolutie
B8-0103/2019

ONTWERPRESOLUTIE over het recht op vreedzaam protest en het evenredig gebruik van geweld

11.2.2019 - (2019/2569(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Roberta Metsola namens de PPE-Fractie
Innocenzo Leontini namens de ECR-Fractie
Gérard Deprez namens de ALDE-Fractie


Procedure : 2019/2569(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0103/2019
Ingediende teksten :
B8-0103/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0103/2019

Resolutie van het Europees Parlement over het recht op vreedzaam protest en het evenredig gebruik van geweld

(2019/2569(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de EU-Verdragen, en in het bijzonder de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest"),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

–  gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie[1],

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU berust op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat deze waarden door alle lidstaten gedragen worden in een samenleving waarin pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, gerechtigheid, solidariteit en gelijkheid van mannen en vrouwen prevaleren;

 B.   overwegende dat de rechtsstaat de ruggengraat van de democratie vormt en een van de grondbeginselen van de EU is, en functioneert op grond van de veronderstelling van wederzijds vertrouwen dat de lidstaten de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten eerbiedigen, als vervat in het Handvest van de grondrechten en het EVRM;

C.  overwegende dat de EU zich ertoe verbindt de vrijheid van meningsuiting en informatie alsook de vrijheid van vergadering en vereniging te eerbiedigen;

D.  overwegende dat artikel 11 van het EVRM en artikel 12 van het Handvest bepalen dat eenieder recht heeft op vrijheid van vreedzame vergadering en vrijheid van vereniging met anderen, met inbegrip van het recht om ter bescherming van zijn belangen vakverenigingen op te richten of zich daarbij aan te sluiten;

E.  overwegende dat artikel 11 van het EVRM ook bepaalt dat "de uitoefening van deze rechten [...] aan geen andere beperkingen [mag] worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen";

F.  overwegende dat artikel 11 van het EVRM ook bepaalt dat de vrijheid van vergadering "niet [verbiedt] dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat";

G.  overwegende dat artikel 12 van het Handvest ook bepaalt dat "politieke partijen op het niveau van de Unie [bijdragen] tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie";

H.  overwegende dat de vrijheid van vereniging moet worden beschermd; overwegende dat een levendig maatschappelijk middenveld en pluralistische media een vitale rol spelen bij de bevordering van een open en pluralistische samenleving, inspraak in het democratische proces en versterking van de verantwoordingsplicht van regeringen;

I.  overwegende dat de vrijheid van vergadering gepaard gaat met de vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 11 van het Handvest en artikel 10 van het EVRM, waarin staat dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van de vrijheid een mening te hebben en de vrijheid kennis te nemen en te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen;

J.  overwegende dat de uitoefening van deze vrijheid en plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt en daarom kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen, zoals bepaald in artikel 10 van het EVRM;

K.  overwegende dat in artikel 52 van het Handvest wordt bepaald dat "beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden […] bij wet [moeten] worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden [moeten] eerbiedigen";

L.  overwegende dat dat de EU overeenkomstig artikel 4, lid 2, VWEU "de essentiële staatsfuncties [van de lidstaten eerbiedigt], met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid"; overwegende dat "met name de nationale veiligheid [...] de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat [blijft];

1.  vraagt de lidstaten het recht op vrijheid van vreedzame vergadering, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen;

2.  benadrukt dat het openbare debat van vitaal belang is voor het functioneren van democratische samenlevingen;

3.  veroordeelt het gebruik van gewelddadige en onevenredige interventies van de autoriteiten tijdens protesten en vreedzame betogingen; vraagt de bevoegde autoriteiten te zorgen voor een transparant, onpartijdig, onafhankelijk en doeltreffend onderzoek wanneer buitensporig geweld is gebruikt;

4.  dringt er bij de lidstaten op aan geen buitensporig geweld te gebruiken tegen vreedzame betogers;

5.  is van mening dat geweld tegen vreedzame betogers nooit een oplossing kan zijn in een debat of in de politiek;

6.  moedigt de rechtshandhavingsambtenaren van de lidstaten aan actief deel te nemen aan de opleiding van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) over "openbare orde – politieoptreden bij grote evenementen"; moedigt de lidstaten aan om best practices op dit gebied uit te wisselen;

7.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Verenigde Naties.

 

Laatst bijgewerkt op: 13 februari 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid