Ontwerpresolutie - B8-0200/2019Ontwerpresolutie
B8-0200/2019

ONTWERPRESOLUTIE over de klimaatverandering: een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie

11.3.2019 - (2019/2582(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 123, lid 2, van het Reglement

Nils Torvalds, Fredrick Federleynamens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B8-0195/2019

Procedure : 2019/2582(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0200/2019
Ingediende teksten :
B8-0200/2019
Debatten :
Aangenomen teksten :

B8‑0200/2019

Resolutie van het Europees Parlement over klimaatverandering: een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie

(2019/2582(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2018 getiteld "Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie" (COM(2018)773), en de diepgaande analyse ter begeleiding van die mededeling,

–  gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,

–  gezien de Overeenkomst van Parijs, besluit 1/CP.21, de 21e conferentie van de partijen (COP21) bij het UNFCCC en de 11e conferentie van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP11), die van 30 november t/m 11 december 2015 in Parijs, Frankrijk, hebben plaatsgevonden,

–  gezien de 24e Conferentie van de partijen (COP24) bij het UNFCCC, de 14e sessie van de bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto (CMP14) en het derde deel van de 1e sessie van de Conferentie van de partijen waarin de partijen bij de Overeenkomst van Parijs bijeenkomen (CMA1.3), die van 2 t/m 14 december 2018 in Katowice, Polen, hebben plaatsgevonden,

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) van de Verenigde Naties,

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over de VN-klimaatconferentie van 2018 in Katowice, Polen (COP24)[1],

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 maart 2018,

–  gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) met als titel "Global Warming of 1,5 °C", het vijfde evaluatierapport (AR5) en het samenvattend verslag,

–  gezien de negende editie van het UN Environment Emissions Gap Report, aangenomen op 27 november 2018,

–  gezien artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

1.  is ingenomen met de publicatie van de mededeling van de Commissie "Een schone planeet voor iedereen – Een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie", waarin de nadruk wordt gelegd op de kansen en uitdagingen die de transformatie naar een broeikasgasneutrale economie met zich meebrengt voor Europese burgers en de Europese economie, en die de basis legt voor een breed debat door de Europese instellingen, nationale parlementen, het bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties, steden en gemeenschappen, alsook door de burgers; steunt de doelstelling van broeikasgasneutraliteit tegen 2050 en verzoekt de lidstaten dringend om op de speciale EU-top in Sibiu in mei 2019 hetzelfde te doen, als onderdeel van het debat over het Europa van de toekomst; roept de lidstaten op om zich te committeren aan het benodigde ambitieniveau om deze doelstelling te verwezenlijken;

2.  benadrukt dat de Europese burgers reeds worden geconfronteerd met rechtstreekse gevolgen van de klimaatverandering; onderstreept dat volgens het Europees Milieuagentschap de gemiddelde jaarlijkse verliezen ten gevolge van extreme weers- en klimaatgerelateerde omstandigheden in de Unie tussen 2010 en 2016 ongeveer 12,8 miljard EUR bedroegen, en dat indien geen verdere maatregelen worden genomen, de klimaatschade in de EU tegen 2080 zou kunnen oplopen tot ten minste 190 miljard EUR, wat overeenkomt met een nettoverlies aan welvaart van 1,8 % van het huidige bbp; benadrukt dat in een scenario met een hoge uitstoot de jaarlijkse kosten in verband met overstromingen in de EU tegen 2100 kunnen oplopen tot 1 biljoen EUR en dat door het weer veroorzaakte rampen tegen 2100 ongeveer twee derde van de Europese burgers kunnen treffen, ten opzichte van de huidige 5 %; benadrukt ook dat volgens het Europees Milieuagentschap 50 % van de bevolkte gebieden in de EU tegen 2030 zullen lijden onder een ernstige waterschaarste;

3.  onderstreept dat het speciaal rapport van het IPCC over de opwarming van 1,5 °C de meest uitgebreide en actuele wetenschappelijke beoordeling is van de met de Overeenkomst van Parijs overeenstemmende mitigatietrajecten;

4.  benadrukt dat volgens het speciaal rapport van het IPCC over de opwarming van 1,5 ºC de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 ºC, met of zonder een beperkte overschrijding, vergt dat de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd uiterlijk in 2067 tot nul moet zijn teruggebracht en dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 tot ongeveer 2527,4 GtCO2eq per jaar wordt beperkt; benadrukt dat de Unie in het licht van deze bevindingen moet streven naar het zo vroeg mogelijk en uiterlijk in 2050 realiseren van broeikasgasneutraliteit om een goede kans te hebben de mondiale temperatuurstijging tot 2100 te beperken tot 1,5 °C;

5.  uit zijn zorgen over het UN Environment Emissions Gap Report 2018, waarin wordt geconcludeerd dat de huidige onvoorwaardelijke nationaal bepaalde bijdragen de opwarmingslimiet van hooguit 2 °C ruim overschrijden en in plaats daarvan leiden tot een geschatte opwarming van 3,2 °C[2] tegen 2100; benadrukt dat alle partijen bij het UNFCCC hun klimaatambitie dringend moeten opvoeren tegen 2020;

Trajecten voor de Europese nulemissiestrategie voor het midden van de eeuw

6.  is van mening dat Europa een toonaangevende rol kan spelen bij het streven naar klimaatneutraliteit door te investeren in innovatieve technologische oplossingen, burgers meer zeggenschap te geven, maatregelen op essentiële gebieden zoals energie, industrieel beleid en onderzoek op elkaar af te stemmen, en tegelijkertijd een sociaal rechtvaardige en eerlijke transitie te waarborgen;

7.  merkt op dat de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit acht trajecten omvat voor de economische, technologische en sociale transformatie die de Unie nodig heeft om te voldoen aan de langetermijntemperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs; merkt op dat twee van die trajecten de Unie in staat zouden stellen broeikasgasneutraliteit uiterlijk in 2050 te verwezenlijken; wijst erop dat dit om snel optreden vraagt en aanzienlijke inspanningen vergt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau, waarbij ook alle niet-publieke actoren betrokken moeten worden; erkent dat regionaal en lokaal bepaalde bijdragen belangrijke instrumenten kunnen zijn om de tekortkoming ten aanzien van de uitstootreductie te overbruggen; herinnert eraan dat de lidstaten op grond van de Verordening governance van de energie-unie verplicht zijn om nationale langetermijnstrategieën vast te stellen[3]; roept de lidstaten derhalve op om duidelijke korte- en langetermijndoelstellingen en -beleid vast te stellen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en om investeringssteun te bieden voor broeikasgasneutrale trajecten;

8.  benadrukt dat de eerste categorie trajecten in de strategie gericht is op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen met slechts zo'n 80 % tegen 2050, ten opzichte van het niveau van 1990; merkt met bezorgdheid op dat deze ambitie het laagste niveau vertegenwoordigt om de opwarming van de aarde onder 2 °C te houden en derhalve niet in overeenstemming is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder de 2 °C, noch met de verdere doelstelling deze onder 1,5 °C te houden;

9.  wijst erop dat het bbp van de EU volgens de schattingen van de Commissie bij nulemissiescenario's naar verwachting sterker zal stijgen dan bij scenario's met beperktere emissiereducties, waarbij de effecten in beide gevallen ongelijk over de EU verdeeld zullen zijn vanwege verschillen tussen de lidstaten, onder meer met betrekking tot het bbp per hoofd van de bevolking en de koolstofintensiteit van de energiemix; is van mening dat niet-handelen veruit het duurste scenario zou zijn en niet alleen zou leiden tot een aanzienlijk bbp-verlies in Europa, maar ook tot een verdere toename van de economische ongelijkheid tussen en binnen de lidstaten en regio's, aangezien sommigen naar verwachting harder zullen worden getroffen dan anderen door de gevolgen van niet-handelen;

10.  merkt met bezorgdheid op dat de EU thans voor ongeveer 55 % afhankelijk is van ingevoerde energie; benadrukt dat bij een nulemissiescenario deze afhankelijkheid tegen 2050 zou afnemen tot 20 %, wat positieve gevolgen zou hebben voor de handelsbalans en geopolitieke situatie van de EU; merkt op dat de cumulatieve besparingen op de invoer van fossiele brandstoffen tussen 2031 en 2050 ongeveer 2 tot 3 biljoen EUR zouden bedragen, wat zou kunnen worden uitgegeven voor andere prioriteiten van de Europese burger;

11.  benadrukt dat minder luchtvervuiling bij het nulemissiescenario zou leiden tot een afname van vroegtijdige sterfte als gevolg van fijne deeltjes met meer dan 40 %; merkt op dat de gezondheidsschade in een dergelijk scenario met ongeveer 200 miljard EUR per jaar zou afnemen;

12.  is ingenomen met de opname van twee trajecten die gericht zijn op het bereiken van broeikasgasneutraliteit tegen 2050 en met de steun van de Commissie voor deze trajecten, en is van mening dat de doelstelling voor het midden van deze eeuw de enige doelstelling is die verenigbaar is met de verbintenissen van de Unie in het kader van de Overeenkomst van Parijs; betreurt het dat in de strategie geen trajecten werden overwogen waarmee vóór 2050 broeikasgasneutraliteit wordt gerealiseerd;

13.  merkt op dat deze trajecten het gebruik impliceren van een aantal technologieën voor koolstofverwijdering, onder meer door koolstofafvang, -opslag of -benutting, en door CO2 uit de lucht te halen, die nog op grote schaal moeten worden ingezet; is echter van mening dat de nulemissiestrategie van de EU voorrang moet geven aan directe emissiereductie en maatregelen om de natuurlijke putten en reservoirs van de EU te behouden en geschikter te maken, en alleen moet kiezen voor technologieën voor koolstofverwijdering indien er geen mogelijkheden voor directe emissiereductie voorhanden zijn; gelooft dat er tegen 2030 verdere maatregelen nodig zijn als de Unie afhankelijkheid van technologieën voor koolstofverwijdering wil vermijden die aanzienlijke risico's zouden inhouden voor ecosystemen, biodiversiteit en voedselveiligheid, zoals ook bevestigd in het verslag van de IPCC getiteld "Global Warming of 1,5 °C";

Sociale aspecten van klimaatverandering en een eerlijke transitie

14.  is verheugd over de stelling van de Commissie dat broeikasgasneutraliteit kan worden bereikt zonder netto banenverlies en neemt met tevredenheid nota van de gedetailleerde beoordeling van de transitie in energie-intensieve industrieën; benadrukt het feit dat, indien er correct wordt omgegaan met en wordt voorzien in passende steun voor de meest kwetsbare regio's, sectoren en burgers, een eerlijke overgang naar broeikasgasneutraliteit kan leiden tot een nettowinst van banen in de Unie – de werkgelegenheid in de gehele economie zal toenemen met 2,1 miljoen extra banen tegen 2050 bij een scenario van broeikasgasneutraliteit in vergelijking met een toename van de werkgelegenheid met 1,3 miljoen extra banen bij een scenario van een emissiereductie met 80 %; is daarom van mening dat de Commissie in het kader van het EU-vaardighedenpanorama een nieuwe vaardighedenbeoordeling moet ontwikkelen op basis van regionale gegevens over de vaardigheden die nodig zijn voor een klimaatneutraal Europa, zodat steun kan worden verleend aan de meest kwetsbare regio's, sectoren en mensen met het oog op omscholing voor hoogwaardige, toekomstbestendige banen in die regio's;

15.  wijst op de talrijke gunstige neveneffecten van een klimaatneutrale samenleving voor de volksgezondheid, zowel wat betreft besparingen op de kosten van zorg en lagere lasten voor verzekerings- en gezondheidszorgstelsels als wat betreft het algemene welzijn van Europese burgers dankzij de betere biodiversiteit, minder luchtvervuiling en een verminderde blootstelling aan verontreinigende stoffen;

16.  is van mening dat de klimaattransitie van Europa ecologisch, economisch en sociaal duurzaam moet zijn; benadrukt dat het, met het oog op het tot stand brengen van een politiek draagvlak bij alle burgers, belangrijk is om rekening te houden met de verdelingseffecten van beleid inzake klimaat en het koolstofvrij maken van de economie, met name voor personen met een laag inkomen; is daarom van mening dat bij al het Europese en nationale klimaatbeleid ten volle rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen om een maatschappelijke en ecologische transformatie in Europa te kunnen bewerkstelligen; benadrukt in dit verband dat op maat gemaakte en voldoende gefinancierde strategieën op alle niveaus moeten worden bedacht, op basis van inclusieve processen en in nauwe samenwerking met lokale en regionale overheden, vakbonden, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de particuliere sector, om ervoor te zorgen dat alle Europese burgers eerlijke en gelijke kansen krijgen tijdens deze overgang;

17.  is ingenomen met het toenemende milieubewustzijn onder jongeren en benadrukt de noodzaak om de jongere generaties actief te betrekken bij het creëren van internationale, interculturele en intergenerationale relaties die bijdragen aan het wereldwijde streven naar een duurzamere toekomst; is ingenomen met de recente publieke oproepen voor klimaatactie, met name die van de kant van scholieren, en meent dat nationale, regionale en lokale overheden, evenals de EU, acht moeten slaan op de oproepen om meer vaart te maken met de strijd tegen klimaatverandering;

Tussentijdse doelstellingen

18.  erkent dat het decennium van 2020 tot 2030 van cruciaal belang zal zijn als de EU de CO2-neutraliteit tegen 2050 wil realiseren; verzoekt de Commissie en de lidstaten een sterk streefdoel voor de middellange termijn voor 2030 te ondersteunen, omdat dit noodzakelijk is om investeringsstabiliteit op de markt te bewerkstelligen en om het potentieel van technologische innovatie volledig te benutten en om de mogelijkheden voor Europese bedrijven te vergroten zodat ze mondiale marktleiders kunnen worden op het gebied van koolstofarme productie;

19.  benadrukt dat om op de meest kostenefficiënte manier de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 tot nul terug te brengen, het ambitieniveau van 2030 verhoogd moet worden tot en afgestemd moet worden op de scenario's voor broeikasgasneutraliteit tegen 2050; is van mening dat het van het grootste belang is dat de Unie duidelijk het signaal geeft dat ze bereid is om haar bijdrage aan de Overeenkomst van Parijs te herzien, en dit uiterlijk tegen september 2019, tijdens de VN-klimaattop in New York;

20.  is voorstander van een actualisering van de NDC's van de Unie met voor de hele economie een doelstelling om de interne broeikasgasemissies tegen 2030 met 55 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990; dringt er daarom bij de EU-leiders op aan een dergelijke verhoging van de NDC's van de Unie te ondersteunen op de speciale EU-top in Sibiu in mei 2019, met het oog op de VN-klimaattop in september 2019;

21.  is van mening dat de Commissie uiterlijk tijdens de evaluaties van 2022 en 2024 van het klimaatpakket 2030 en andere desbetreffende wetgeving, wetgevingsvoorstellen moet overleggen om het ambitieniveau te verhogen in overeenstemming met de bijgewerkte NDC's en de broeikasgasneutraliteitsdoelstelling; gelooft dat onvoldoende ambitie voor 2030 de toekomstige opties zou beperken en mogelijk de beschikbaarheid van bepaalde opties voor het kostenefficiënt koolstofvrij maken zou beperken; beschouwt deze evaluaties als een belangrijke mijlpaal in het waarborgen van de klimaatverbintenissen van de EU;

22.  is van mening dat, als middel om de markten verder te stabiliseren, het ook bevorderlijk zal zijn voor de EU om voor 2040 een tussentijdse doelstelling voor de emissiereductie vast te stellen, die extra stabiliteit voorziet en ervoor kan zorgen dat de langetermijndoelstelling voor 2050 wordt gehaald;

23.  is van mening dat het noodzakelijk is om de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit regelmatig te herzien; is van mening dat een dergelijke herziening moet worden gebaseerd op de mondiale balans, zoals uiteengezet in de Overeenkomst van Parijs, die elke vijf jaar wordt opgemaakt, en rekening moet worden gehouden met technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, evenals met de input van niet-overheidsactoren en het Europees Parlement;

Sectorale bijdragen

24.  benadrukt dat in alle economische sectoren, die zonder uitzondering moeten bijdragen aan de collectieve inspanningen tot vermindering van de emissies, de netto-uitstoot tot bijna nul zal moeten worden teruggebracht; verzoekt de Commissie derhalve om trajecten op weg naar klimaatneutraliteit voor alle sectoren te ontwikkelen; beklemtoont in dit verband het belang van het vervuiler betaalt-beginsel;

25.  onderstreept het belang van de uiteenlopende klimaatmaatregelen en -wetgeving die in de verschillende beleidssectoren zijn vastgesteld, maar waarschuwt dat een versnipperde aanpak tot inconsistenties kan leiden en de Europese transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen vóór 2050 kan belemmeren; pleit daarom voor een allesomvattende aanpak;

26.  wijst op het belang van innovatie ten aanzien van een breed scala van technologieën en moedigt deze aan teneinde de economie koolstofvrij te maken, zoals emissievrij vervoer, de circulaire economie en de bio-economie;

27.  verzoekt om harmonisatie van de koolstofprijzen in de EU op basis van minimumniveaus, ter ondersteuning van de transitie naar een emissieneutrale economie, met name voor die sectoren die niet vallen onder de EU-regeling voor de emissiehandel (ETS);

28.  is van mening dat technologische ontwikkelingen en oplossingen, energie-efficiëntie bij zowel vraag als aanbod, het gebruik van duurzame, hernieuwbare energie in het vervoer, in gebouwen, bij verwarming en koeling en in de energiesector, alsook de toepassing van de beginselen van de circulaire economie allemaal bepalend zullen zijn voor het verlagen van de uitstoot van broeikasgassen; onderstreept in dit opzicht het belang van technologiespecifieke strategieën;

29.  erkent de rol die in het speciaal rapport van het IPCC over de opwarming van 1,5 ºC bij de meeste scenario's voor het bereiken van deze doelstelling wordt toegekend aan CO2-afvang en -opslag; benadrukt dat de EU op dit gebied meer ambitie moet tonen; merkt daarnaast de door de lidstaten in het kader van het strategische plan voor energietechnologie (SET-plan) vastgestelde streefdoelen op om CCS vanaf 2020 op commerciële schaal toe te passen in de Europese energie- en industriële sector; acht het noodzakelijk om de milieuveilige toepassing van CO2-afvang en -benutting (CCU) en CO2-opslag (CCS) in industriële processen uit te breiden om een nettoreductie van de uitstoot tot stand te brengen door het voorkomen van emissies of de permanente opslag van CO2;merkt met bezorgdheid op dat veel CCU-technologieën momenteel geen permanente vermindering van de uitstoot opleveren; verzoekt de Commissie daarom technische criteria te ontwikkelen waarmee gewaarborgd wordt dat uitsluitend steun wordt gegeven aan technologieën die aantoonbare resultaten opleveren;

Energiebeleid

30.  benadrukt de belangrijke rol die energie vervult bij de transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen; brengt in herinnering dat de Unie er in de afgelopen decennia in geslaagd is economische groei los te koppelen van de uitstoot van broeikasgassen, en deze uitstoot te verlagen, met name door middel van energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie; benadrukt dat de overgang naar schone energie nog steeds de modernisering van de Europese economie in de hand moet werken, moet zorgen voor duurzame economische groei en de Europese burgers maatschappelijke en milieuvoordelen moet bieden;

31.  is ervan overtuigd dat als de EU leiderschap toont op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie dit de rest van de wereld laat zien dat een overgang naar schone energie mogelijk is en naast de strijd tegen klimaatverandering ook andere voordelen oplevert;

32.  wijst erop dat er vergeleken met de huidige stand van zaken aanzienlijk meer moet worden geïnvesteerd in het energiesysteem van de EU en de betrokken infrastructuur, d.w.z. tussen de 175 en 290 miljard EUR per jaar, wil de EU een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen tot stand brengen;

33.  benadrukt dat, gezien de verschillende uitgangsposities van de lidstaten met betrekking tot de energietransitie, de inspanningen die geleverd moeten worden om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen teneinde op EU-niveau klimaatneutraliteit te bereiken mogelijk ongelijk in de EU verdeeld zullen worden;

34.  roept de lidstaten op het pakket schone energie zo spoedig mogelijk in te voeren; wijst erop dat het de bevoegdheid van de lidstaten is om hun eigen energiemix te bepalen, binnen het EU-kader voor klimaat en energie;

35.  benadrukt het belang van een geïntegreerde, sectoroverschrijdende benadering om de inspanningen voor het koolstofvrij maken van het gehele energiesysteem en andere aanverwante sectoren te bevorderen en de vruchten te plukken van een grotere efficiëntie; erkent dat de integratie van het energiesysteem kan zorgen voor meer flexibiliteit, een efficiënter systeem, meer gebruik van hernieuwbare energieën op alle energiedragers en uiteindelijk een kosteneffectieve energietransitie;

36.  vraagt om een zeer energie-efficiënt en op hernieuwbare energie gebaseerd energiesysteem; vraagt de Commissie en de lidstaten om in dit verband alle nodige maatregelen te nemen, aangezien dit overloopeffecten zal hebben voor alle economische sectoren; wijst erop dat alle door de Commissie gepresenteerde trajecten uitgaan van een volledige koolstofvrije energiesector uiterlijk tegen 2050, een drastische vermindering in het gebruik van fossiele brandstoffen en een sterke stijging in het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

37.  benadrukt de bijdrage van energie-efficiëntie aan voorzieningszekerheid, economisch concurrentievermogen, milieubescherming, lagere energiefacturen en kwalitatievere woningen; bevestigt de belangrijke rol van energie-efficiëntie bij het creëren van zakelijke kansen en werkgelegenheid, evenals de wereldwijde en regionale voordelen ervan; herinnert in dit verband eraan dat het beginsel "voorrang voor energie-efficiëntie" werd ingevoerd door de verordening inzake de governance van de energie-unie en dat dit beginsel moet worden toegepast in de gehele energieketen en moet worden beschouwd als een basis voor trajecten naar broeikasgasneutraliteit in 2050;

38.  onderstreept dat de richtlijn ecologisch ontwerp[4] aanzienlijk heeft bijgedragen tot de klimaatstreefdoelen van de EU, door de uitstoot van broeikasgassen met 320 miljoen ton CO2-equivalent per jaar te reduceren en dat consumenten in de EU naar schatting tegen 2020 in totaal tot 112 miljard EUR, ongeveer 490 EUR per huishouden, per jaar zullen besparen als gevolg van de richtlijn; verzoekt om de regulering van aanvullende producten in het kader van de richtlijn ecologisch ontwerp, waaronder tablets en smartphones, en om de voortdurende actualisering van bestaande normen teneinde de technologische ontwikkelingen te weerspiegelen;

39.  benadrukt het belang van een verdere integratie van de Europese energiemarkt om de energiesector zo effectief mogelijk koolstofvrij te maken, om investeringen daar te faciliteren waar de meeste hernieuwbare energie kan worden opgewekt en om de actieve deelname van burgers te bevorderen, teneinde de energietransitie naar een koolstofneutrale en duurzame economie te versnellen; acht het van essentieel belang om het niveau van interconnectiviteit tussen de lidstaten te verhogen en het gebruik van grensoverschrijdende steunregelingen aan te moedigen;

40.  merkt op dat de EU-bouwsector momenteel verantwoordelijk is voor 40 % van het Europese eindverbruik van energie en voor 36 % van de CO2-uitstoot van de EU[5]; verzoekt om het benutten van het potentieel van de sector voor energiebesparingen en om de beperking van de koolstofvoetafdruk in overeenstemming met de doelstelling in de richtlijn energieprestatie van gebouwen[6] van het verwezenlijken van een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050; benadrukt dat het efficiënter maken van het energieverbruik in gebouwen een aanzienlijk potentieel biedt voor een verdere reductie van de uitstoot van broeikasgassen in Europa; is daarnaast van mening dat het zorgen voor energiezuinige gebouwen, die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energie, een sine qua non is voor de Overeenkomst van Parijs en voor een EU-agenda voor groei, lokale werkgelegenheid en betere leefomstandigheden voor burgers in heel Europa;

41.  wijst erop dat de elektrificatie van de gebouwen- en vervoerssector en de industrie een belangrijke rol zal spelen bij het reduceren van de uitstoot van deze sectoren en een aanzienlijke toename van de elektriciteitsvoorziening zal vereisen; wijst in dit verband op het belang van beleid dat de energiesector in staat stelt voldoende en betrouwbare koolstofneutrale elektriciteit te leveren voor een concurrerende prijs; dringt er bij de Commissie op aan alle belanghebbenden samen te brengen om deze transitie mogelijk te maken;

42.  roept alle bestuursniveaus, nationaal, regionaal en lokaal, op maatregelen te nemen om de deelname van burgers aan de energietransitie en de uitwisseling van optimale werkwijzen te bevorderen;

Industrieel beleid

43.  is van mening dat economische vooruitgang, mondiale industriële concurrentie en klimaatbeleid elkaar onderling versterken; herhaalt dat de transitie naar een broeikasgasneutrale economie de EU voor uitdagingen en kansen stelt, en dat investeringen in industriële innovatie, waaronder digitale technologieën, en schone technologie nodig zijn om groei te stimuleren, het concurrentievermogen te versterken, vaardigheden voor de toekomst te bevorderen en talloze banen te creëren, bijvoorbeeld in de groeiende circulaire economie en de bio-economie;

44.  benadrukt dat een stabiel en voorspelbaar beleidskader voor energie en klimaat essentieel is om investeerders het broodnodige vertrouwen te geven en de Europese industrie in staat te stellen langetermijninvesteringen te doen in Europa, aangezien de levensduur van de meeste industriële installaties langer is dan 20 jaar;

45.  benadrukt de rol van energie-intensieve sectoren bij de verwezenlijking van de EU-reducties van de broeikasgasuitstoot op de lange termijn; is van mening dat de handhaving van het leiderschap en de productie van de EU op het gebied van koolstofarme industrie, de instandhouding van het concurrentievermogen van de Europese industrie, de beperking van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de blootstelling aan fluctuerende en stijgende invoerprijzen van brandstof, alsook het voorkomen van koolstoflekkage intelligente en doelgerichte beleidskaders vergen; verzoekt de Commissie een nieuwe en geïntegreerde industriële EU-klimaatstrategie voor te stellen voor energie-intensieve sectoren, ter ondersteuning van een concurrerende transitie naar CO2-neutraliteit van de zware industrie;

46.  roept de Commissie op om een industriële strategie te ontwikkelen op basis van maatregelen die de Europese industrie in staat te stellen om wereldwijd op een gelijk speelveld te concurreren; is van mening dat de Commissie in het kader van dit beleid de doeltreffendheid en verenigbaarheid met de regels van de Wereldhandelsorganisatie moet onderzoeken van de aanvullende maatregelen ter bescherming van sectoren die het risico op koolstoflekkage lopen in verband met de invoer van producten, waardoor bestaande maatregelen tegen koolstoflekkage kunnen worden vervangen, bijgesteld of aangevuld;

47.  herinnert eraan dat, doordat de EU de eerste grote economie is die voor klimaatneutraliteit kiest, Europese bedrijven zullen kunnen profiteren van de voordelen van de voortrekkersrol op internationale markten en wereldleider kunnen worden op het gebied van duurzame en hulpbronnenefficiënte productie; benadrukt dat een vertraagd of ontoereikend optreden om uiterlijk in 2050 te zorgen voor broeikasgasneutraliteit zal leiden tot ecologisch, economisch en sociaal ongerechtvaardigde kosten en het toekomstige concurrentievermogen van de industriële sector van Europa effectief zal schaden;

48.  merkt op dat een aantal opkomende markten zich positioneert om een belangrijke rol te spelen bij het voorzien in de behoeften van de mondiale markt tijdens de transitie naar een CO2-neutrale economie, bijvoorbeeld ten aanzien van emissievrij vervoer en hernieuwbare energie; benadrukt dat de EU de leidende economie moet blijven op het gebied van groene innovatie en investeringen in groene technologie;

49.  merkt op dat in het verslag van de Commissie van 2018 over energieprijzen en -kosten in Europa wordt gewezen op de voortdurende hoge blootstelling van de EU aan volatiele en stijgende fossielebrandstofprijzen en dat de toekomstige productieprijzen voor elektriciteit naar verwachting zullen stijgen voor elektriciteit op basis van fossiele brandstoffen en zullen dalen voor hernieuwbare bronnen; wijst erop dat de kosten voor de invoer van energie in de EU in 2017 met 26 % zijn gestegen naar 266 miljard EUR, voornamelijk vanwege de stijgende olieprijzen; merkt daarnaast op dat in het verslag wordt geschat dat de stijging van de olieprijs een negatieve impact heeft gehad op de groei in de EU (in 2017 daalde het bbp met 0,4 %) en op de inflatie (+0,6);

Bijdragen van overige sectoren

50.  wijst erop dat de strategie bevestigt dat de broeikasgasemissies in de vervoerssector nog steeds stijgen en dat het huidige beleid niet zal volstaan om de vervoerssector tegen 2050 koolstofvrij te maken; wijst erop dat het belangrijk is een verschuiving te waarborgen van lucht- naar treinvervoer en naar openbaar vervoer en gedeelde mobiliteit; merkt op dat het wegvervoer verantwoordelijk is voor ongeveer een vijfde van de totale CO2-uitstoot in de EU; roept de lidstaten en de Commissie dan ook op resolute maatregelen te nemen om voertuigen met geen of heel weinig uitstoot in alle lidstaten voor consumenten toegankelijk te maken en tegelijkertijd te voorkomen dat er in de lidstaten met een lager inkomen meer oude, sterk vervuilende voertuigen in het verkeer terechtkomen; onderstreept daarnaast de rol van slimme technologieën, zoals slimme oplaadinfrastructuur, bij het zorgen voor synergieën tussen de elektrificatie van het vervoer en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

51.  onderstreept dat alle sectoren, met inbegrip van de internationale lucht- en scheepvaart, moeten bijdragen om de klimaatneutraliteit van de gehele EU-economie te kunnen verwezenlijken; merkt op dat uit de analyse van de Commissie blijkt dat de huidige mondiale streefcijfers en maatregelen waarin de IMO (de Internationale Maritieme Organisatie) en de ICAO (de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie) voorzien de noodzakelijke emissiereducties niet behalen, zelfs niet wanneer zij volledig ten uitvoer worden gelegd, en dat verdere aanzienlijke actie nodig is die in overeenstemming is met de doelstelling van broeikasgasneutraliteit voor de hele economie; wijst op de noodzaak van investeringen in koolstofvrije en -arme technologieën en brandstoffen in deze sectoren; verzoekt de Commissie het vervuiler betaalt-beginsel in deze sectoren in de praktijk te brengen, met name ten aanzien van de kerosinebelasting en ticketprijzen in de luchtvaart; herinnert eraan dat de uitstoot van broeikasgassen door de internationale scheepvaart tegen 2050 naar verwachting met 250 % zal stijgen; is verheugd over het feit dat de internationale scheepvaartsector een absoluut reductiestreefcijfer voor broeikasgasemissies voor zichzelf heeft vastgesteld; is echter bezorgd over het gebrek aan vooruitgang ten aanzien van de omzetting van dit streefcijfer in korte- en middellangetermijnmaatregelen en andere concrete acties;

52.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een Europese spooragenda voor te stellen, met een kader voor het wegnemen van belemmeringen voor de snelle verwezenlijking van een interoperabel hogesnelheidsspoorwegnet in de EU en het mobiliseren van meer investeringen in hogesnelheidsverbindingen op het spoor;

53.  merkt op dat ongeveer 60 % van de huidige uitstoot van methaan wereldwijd wordt uitgestoten door bronnen zoals de landbouw, stortplaatsen en afvalwater en de productie en het vervoer via pijpleidingen van fossiele brandstoffen; herinnert eraan dat methaan een sterk broeikasgas is, met een opwarmingsvermogen over een periode van honderd jaar dat 28 keer hoger is dan dat van CO2[7] en dat reducties van de uitstoot van methaan ook een belangrijke rol kunnen spelen bij het beperken van de ozonconcentraties op grondniveau en de negatieve gevolgen hiervan voor de luchtkwaliteit en de menselijke gezondheid; benadrukt daarom het belang om de uitstoot van methaan in de betrokken sectoren te verminderen en methaanreductie op internationaal niveau te bevorderen;

54.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie zo spoedig mogelijk beleidsopties te verkennen om de uitstoot van methaan snel aan te pakken als onderdeel van een strategisch plan voor methaan van de Unie, en daartoe wetgevingsvoorstellen in te dienen bij het Parlement en de Raad; onderstreept dat de landbouw in 2050 een van de belangrijkste resterende bronnen van broeikasgasemissies in de EU zal zijn, met name als gevolg van de uitstoot van methaan en distikstofoxide.onderstreept het potentieel van de landbouwsector om de uitdagingen van de klimaatverandering aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van ecologische en technologische innovaties en door middel van de afvang van koolstof in bodems;

55.  vraagt om een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat bijdraagt tot reductie van de broeikasgasuitstoot, in overeenstemming met de transitie naar een klimaatneutrale economie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het landbouwbeleid, en met name de EU- en nationale fondsen, in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs;

56.  wijst erop dat meer koolstof in de bodem wordt vastgehouden dan in de biosfeer en atmosfeer samen; onderstreept derhalve het belang van het stoppen van bodemdegradatie in de EU en van het waarborgen van gemeenschappelijk EU-optreden om de kwaliteit van bodems en hun capaciteit om koolstof op te slaan in stand te houden en te verbeteren;

57.  betreurt het feit dat de Commissie de mogelijkheid niet heeft benut om de EU-maatregelen betreffende gefluoreerde broeikasgassen aan te scherpen, onder meer met maatregelen ter voorkoming van de illegale handel in HFK's, zoals de invoering van een vergunningenregeling voor HFK's;

58.  wijst op de noodzaak om de klimaatambitie op te nemen in al het EU-beleid, met inbegrip van het handelsbeleid; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle handelsovereenkomsten die door de EU worden ondertekend volledig in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs, aangezien dit niet alleen de mondiale actie op het vlak van klimaatverandering zou versterken, maar ook een gelijk speelveld voor de desbetreffende sectoren zou waarborgen;

59.  benadrukt dat de EU klimaatactie door regio's en steden moet ondersteunen en hen in staat moet stellen als katalysator te fungeren voor de verdere transitie;

Maximalisatie van het klimaatpotentieel van bossen in het kader van een duurzame bio-economie

60.  ondersteunt actief en duurzaam bosbeheer op nationaal niveau, samen met concrete middelen om een efficiënte en duurzame bio-economie van de EU te stimuleren, gezien het aanzienlijke potentieel van bossen om bij te dragen aan de versterking van de Europese klimaatinspanningen (door middel van vastlegging, opslag en vervanging) en het behalen van de doelstelling van nulemissies uiterlijk tegen 2050; erkent de noodzaak van aanpassing aan de klimaatverandering en het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit en de achteruitgang van de ecosysteemdiensten in de EU tegen 2020, alsook de noodzaak om empirisch onderbouwd beleid te ontwikkelen dat bijdraagt aan de uitvoering en financiering van de maatregelen van de EU voor de instandhouding van de biodiversiteit;

61.  erkent het positieve, maar uiteindelijk beperkte potentieel voor bebossing in Europa; is daarom van mening dat bebossingsinitiatieven moeten worden aangevuld met concrete initiatieven en stimulansen die als doel hebben het potentieel voor koolstofvastlegging te verbeteren en tegelijkertijd de gezondheid van bestaande bosgebieden te waarborgen en te verbeteren, teneinde aan het klimaat, de duurzame bio-economie en de biodiversiteit een positieve bijdrage te leveren; steunt derhalve de bebossing van verlaten en marginaal productieve landbouwgrond, boslandbouw en het beperken van de omvorming van bosgebieden voor andersoortig landgebruik;

62.  wijst erop dat de maatregelen en het beleid van de EU ook gevolgen hebben voor natuurlijke putten, land en bossen buiten Europa en dat de EU-strategie voor broeikasgasneutraliteit schadelijke klimaateffecten van EU-optreden in derde landen moet voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband te pleiten voor robuuste internationale regels in het kader van het regelboek van Parijs, en met name in verband met artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs, teneinde lacunes bij de verrekening en de dubbele telling van bebossingsmaatregelen te voorkomen die de mondiale klimaatinspanningen zouden kunnen afzwakken;

Onderzoek en technologische ontwikkeling

63.  benadrukt dat de Europese en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's essentieel zijn om de Unie te ondersteunen bij de bestrijding van klimaatverandering en is van mening dat de doelstelling van de EU om het klimaat in al haar beleid op te nemen ook een gepaste weerslag moet krijgen in de voorbereiding en uitvoering van onderzoeks- en innovatieprogramma's;

64.  wijst op het verslag van het panel op hoog niveau inzake scenario's voor decarbonisatie[8] over de rol van onderzoek en innovatie bij inspanningen om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te behalen en een concurrentievoordeel voor de EU in de strijd voor verdere decarbonisatie te bewerkstelligen; merkt op dat het panel op hoog niveau een reeks thematische en sectoroverschrijdende aanbevelingen heeft gedaan, met name met betrekking tot de oriëntatie van het nieuwe EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie 2021-2027, Horizon Europa;

65.  is van mening dat er in de komende twintig jaar sterk moet worden ingezet op onderzoek en innovatie, om koolstofarme en koolstofvrije oplossingen maatschappelijk en economisch haalbaar en voor iedereen toegankelijk te maken, en om nieuwe oplossingen aan te kunnen dragen voor de transitie naar een economie met een nettonuluitstoot van broeikasgassen;

66.  onderstreept zijn standpunt over Horizon Europa, zowel met betrekking tot de noodzaak om in voorkomend geval ten minste 35 % van de uitgaven te besteden aan klimaatdoelstellingen als wat betreft de algemene doelstelling van de Unie om klimaatmaatregelen op alle beleidsgebieden toe te passen;

Financiering

67.  dringt aan op snelle invoering van het EU-ETS innovatiefonds en op het uitschrijven van de eerste oproep tot het indienen van voorstellen in 2019, teneinde een impuls te geven aan de demonstratie van baanbrekende koolstofarme industriële technologieën in een groot aantal sectoren, niet alleen op het gebied van elektriciteitsproductie, maar ook bij stadsverwarming en industriële processen; roept ertoe op het meerjarig financieel kader 2021-2027 en de bijbehorende programma's geheel in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs vorm te geven;

68.  onderstreept de rol van energie-intensieve sectoren als actoren en als ondersteuners van de transitie; verzoekt de Commissie een industrieel transformatiekader voor de EU te ontwikkelen om investeringen in de ontwikkeling van koolstofarme technologieën en producten aan te trekken en om de noodzakelijke industriële proefprojecten voor baanbrekende technologieën op commerciële schaal mogelijk te maken;

69.  is van mening dat als de Unie uiterlijk tegen 2050 CO2-neutraliteit wil bereiken, er aanzienlijke particuliere investeringen moeten worden gedaan; gelooft dat hiervoor planning op lange termijn, stabiele regelgeving en voorspelbaarheid voor investeerders nodig zijn en dat toekomstige EU-regelgeving hiermee derhalve op gepaste wijze rekening moet houden; benadrukt daarom dat de uitvoering van het actieplan voor duurzame financiering, dat werd aangenomen in maart 2018, prioriteit moet krijgen, en dat er onder andere werk moet worden gemaakt van een ijking van de kapitaalvereisten van banken en een prudentiële behandeling van activa met een hoge koolstofuitstoot, prudentiële regels voor verzekeringsmaatschappijen en een bijwerking van de plichten van institutionele beleggers en vermogensbeheerders;

70.  is van mening dat het MFK 2021-2027 vóór goedkeuring ervan moet worden geëvalueerd in het licht van de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale economie tot stand te brengen en dat een standaardtest moet worden vastgesteld om te waarborgen dat de uitgaven in het kader van de EU-begroting klimaatbestendig zijn;

71.  betreurt het feit dat subsidies voor fossiele brandstoffen nog steeds toenemen en rond 55 miljard EUR per jaar belopen[9]; verzoekt de EU en de lidstaten onmiddellijk te beginnen met het geleidelijk afschaffen van alle Europese en nationale subsidies voor fossiele brandstoffen;

72.  benadrukt het belang van een eerlijke transitie naar een koolstofneutrale economie en verzoekt de lidstaten in dit verband voor gepaste beleidsmaatregelen en financiering te zorgen; wijst erop dat met EU-bijdragen uit de relevante fondsen waar gepast aanvullende steun kan worden geboden; vestigt in dit verband de aandacht op het ETS-moderniseringsfonds, dat investeringen in een eerlijke transitie in koolstofafhankelijke regio's ondersteunt;

De rol van consumenten en de circulaire economie

73.  wijst op de aanzienlijke effecten van gedragsverandering bij het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, waaronder in het hele voedselsysteem, de vervoerssector en in het bijzonder de luchtvaartsector; roept de Commissie op om zo spoedig mogelijk de beschikbare beleidsopties te onderzoeken, waaronder de heffing van milieubelastingen, om deze gedragsveranderingen te stimuleren; onderstreept het belang van bottom-upinitiatieven zoals het Burgemeestersconvenant bij het bevorderen van gedragsverandering;

74.  merkt op dat uit de statistieken van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN blijkt dat de totale consumptie van vlees en dierlijke producten per persoon in de EU-28 sinds de jaren negentig is gedaald en dat het ondersteunen van deze aanhoudende tendens, in combinatie met technische mitigatiemaatregelen aan de aanbodzijde, de emissies van de landbouwproductie aanzienlijk kan verminderen;

75.  benadrukt hoe belangrijk het is dat de EU niet alleen overschakelt op een andere energiegrondstof, maar ook op andere producten/materialen, d.w.z. dat zij producten en materialen die zijn gebaseerd op fossiele grondstoffen of tijdens de productie een hoge uitstoot veroorzaken vervangt door producten op basis van hernieuwbare bronnen;

76.  onderstreept dat een zeer groot deel van het energieverbruik en dus de uitstoot van broeikasgassen rechtstreeks verband houdt met de verwerving, de verwerking, het vervoer, de conversie, het gebruik en de verwijdering van hulpbronnen; benadrukt dat er in elke fase van hulpbronnenbeheer zeer grote besparingen mogelijk zijn; benadrukt daarom dat het vergroten van de hulpbronnenproductiviteit door verbeterde efficiëntie en het verminderen van hulpbronnenverspilling door middel van maatregelen zoals hergebruik, recycling en herproductie zowel het gebruik van hulpbronnen als de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk kunnen verlagen en tegelijk het concurrentievermogen verbeteren en zakelijke kansen en banen scheppen; onderstreept de kostenefficiëntie van maatregelen in het kader van de circulaire economie; onderstreept dat een verbeterde hulpbronnenefficiëntie en een aanpak gebaseerd op de circulaire economie alsmede circulair productontwerp bijdragen aan een verandering in productie- en consumptiepatronen en de verkleining van de afvalberg;

77.  benadrukt het belang van productbeleid, zoals groene overheidsopdrachten en ecologisch ontwerp, dat aanzienlijk kan bijdragen tot energiebesparingen en tot een kleinere koolstofvoetafdruk van producten, en dat tegelijkertijd de materiaalvoetafdruk en de algemene milieueffecten van die producten verbetert; benadrukt dat er vereisten moeten worden vastgesteld op het gebied van circulaire economie als onderdeel van de EU-normen inzake ecologisch ontwerp en dat de huidige methodologie inzake ecologisch ontwerp moet worden uitgebreid naar andere productcategorieën naast energiegerelateerde producten;

78.  merkt op dat het welslagen van de transitie naar een klimaatneutraal Europa zal afhangen van de participatie en de inzet van de burgers, hetgeen kan worden gefaciliteerd door energie-efficiëntie en hernieuwbare energie ter plaatse of door nabijgelegen hernieuwbare technologieën;

79.  is van mening dat er moet blijven worden gewerkt aan een betrouwbaar model voor het meten van de klimaateffecten op basis van consumptie; neemt nota van de conclusie in de diepgaande analyse van de Commissie dat de inspanningen van de EU om de uitstoot van haar eigen productie te verminderen tot op zekere hoogte teniet worden gedaan door de invoer van producten met een grotere koolstofvoetafdruk, maar dat de EU desondanks aanzienlijk heeft bijgedragen tot de verlaging van de uitstoot in andere landen dankzij de toegenomen handelsstromen en de toegenomen koolstofefficiëntie van de uitvoer;

De EU en wereldwijde klimaatactie

80.  onderstreept het belang om meer initiatieven te nemen en een duurzame dialoog te voeren op desbetreffende internationale fora, en een effectieve klimaatdiplomatie aan de dag te leggen om soortgelijke beleidsbeslissingen te stimuleren om de klimaatambitie in andere regio's en derde landen op te voeren; roept de EU op haar eigen klimaatfinanciering te verhogen en de lidstaten actief aan te moedigen hun klimaatsteun (ontwikkelingshulp in plaats van leningen) in derde landen te verhogen, als aanvulling op de overzeese ontwikkelingshulp en niet als één financiering voor zowel ontwikkelings- als klimaatfinancieringshulp;

81.  benadrukt dat de klimaattop van de Verenigde Naties van september 2019 voor de leiders het juiste moment is om een verhoogde ambitie van de NDC's aan te kondigen; is van mening dat de EU ruim van tevoren een standpunt moet innemen over de bijwerking van haar NDC's, zodat zij goed voorbereid en in nauwe samenwerking met een internationale coalitie van partijen op de top kan ijveren voor een verhoogde klimaatambitie;

82.  benadrukt de verdienste om de interoperabiliteit tussen de beleidsinstrumenten van de EU en gelijkwaardige instrumenten van derde landen, met name de koolstofprijsbepalingsmechanismen, te versterken; roept de Commissie op om de samenwerking en steun voor de ontwikkeling van koolstofprijsbepalingsmechanismen buiten Europa voort te zetten en te intensiveren om tot verdere emissiereducties te komen en wereldwijd bij te dragen aan de totstandkoming van een gelijk speelveld; onderstreept het belang om milieuwaarborgen vast te stellen om daadwerkelijk voor extra broeikasgasreducties te zorgen; verzoekt de Commissie daarom te pleiten voor strenge en robuuste internationale regels om lacunes bij de verrekening en dubbeltelling van emissiereducties te voorkomen;

°

°  °

83.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 12 maart 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid