ONTWERPRESOLUTIE over opsporing en redding in het Middellandse Zeegebied
21.10.2019 - (2019/2755(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 136, lid 5, van het Reglement
Juan Fernando López Aguilar
namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
- 001-003 (PDF - 110 KB)
- 001-003 (DOC - 56 KB)
- 004-013 (PDF - 133 KB)
- 004-013 (DOC - 68 KB)
- 014-027 (PDF - 141 KB)
- 014-027 (DOC - 75 KB)
- 028-029 (PDF - 110 KB)
- 028-029 (DOC - 54 KB)
- 030-039 (PDF - 132 KB)
- 030-039 (DOC - 68 KB)
- 040-050 (PDF - 123 KB)
- 040-050 (DOC - 68 KB)
- 051-058 (PDF - 112 KB)
- 051-058 (DOC - 60 KB)
- 059-068 (PDF - 128 KB)
- 059-068 (DOC - 56 KB)
- 069-073 (PDF - 109 KB)
- 069-073 (DOC - 57 KB)
- 074-081 (PDF - 127 KB)
- 074-081 (DOC - 65 KB)
B9‑0000/2019
Resolutie van het Europees Parlement over opsporing en redding in het Middellandse Zeegebied
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag van Genève van de Verenigde Naties van 1951 en met name artikel 33 ervan, het Protocol betreffende de status van vluchtelingen uit 1967, het VN-Verdrag inzake het recht van de zee van 1982 (Unclos), het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS) en het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee van 1979 (SAR-Verdrag) zoals gewijzigd, en daarmee verband houdende resoluties van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), en met name Resolutie MSC.167(78) van 20 mei 2004, getiteld “Guidelines on the Treatment of Persons Rescued At Sea” (Richtsnoeren voor de behandeling van op zee geredde personen),
– gezien het verslag van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten van migranten van 24 april 2013, getiteld “Regional Study: management of the external borders of the European Union and its impact on the human rights of migrants” (Regionaal onderzoek naar het beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie en de gevolgen daarvan voor de mensenrechten van migranten),
– gezien de gezamenlijke mededeling door de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers; de onafhankelijke deskundige inzake mensenrechten en internationale solidariteit; de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten van migranten; de speciale rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen van onverdraagzaamheid; de speciale rapporteur van de VN inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; en de speciale rapporteur inzake de handel in mensen, in het bijzonder vrouwen en kinderen van 15 mei 2019 (AL ITA 4/2019),
– gezien het standpunt inzake de terugkeer naar Libië van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) van september 2018,
– gezien het verslag van de Ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen in Libië van 20 december 2018,
– gezien het verslag van de secretaris‑generaal van de VN over de Ondersteuningsmissie van de Verenigde Naties in Libië van 26 augustus 2019,
– gezien de aanbeveling van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van juni 2019 getiteld “Lives saved. Rights protected. Bridging the protection gap for refugees and migrants in the Mediterranean” (Levens Gered. Rechten beschermd. Het dichten van de beschermingskloof voor vluchtelingen en migranten in het Middellandse Zeegebied),
– gezien de oproep van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 7 oktober 2019 voor krachtiger maatregelen om de mensenrechten en de waardigheid van alle migranten in het Middellandse Zeegebied te beschermen,
– gezien artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van intentie betreffende een gecontroleerde noodprocedure – vrijwillige verbintenissen van lidstaten met het oog op een voorspelbaar tijdelijk solidariteitsmechanisme – van 23 september 2019 van Duitsland, Frankrijk, Italië en Malta en XXX in aanwezigheid van het Finse voorzitterschap van de Raad van de EU en de Commissie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2015 tot vaststelling van een EU‑actieplan tegen migrantensmokkel (2015‑2020), (COM(2015)0285),
– gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten over de grondrechten uit 2019 en de actualisering daarvan in juni 2019 met als titel “NGO ships involved in search and rescue in the Mediterranean and criminal investigations” (Schepen van ngo’s die betrokken zijn bij opsporings- en reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied en bij strafrechtelijke onderzoeken),
– gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie[1],
– gezien zijn resolutie van 18 mei 2017 over herplaatsing doen slagen[2],
– gezien zijn resolutie van 18 april 2018 over de voortgang met de mondiale pacten van de VN inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie en inzake vluchtelingen[3],
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2018 over richtsnoeren voor lidstaten om te voorkomen dat humanitaire bijstand strafbaar wordt gesteld[4],
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie in 2017[5],
– gezien de actualisering in 2018 van zijn studie uit 2016 getiteld “Fit for purpose? The Facilitation Directive and the criminalisation of humanitarian assistance to irregular migrants” (Geschikt voor het beoogde doel? De richtlijn hulpverlening en de strafbaarstelling van humanitaire bijstand aan irreguliere migranten),
– gezien de hoorzitting van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 3 oktober 2019 over opsporing en redding in het Middellandse Zeegebied,
– gezien de vragen aan de Raad (O-000024/19 – B9‑0052/2019) en aan de Commissie (O‑000025/19 – B9‑0053/2019) over opsporing en redding,
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
A. overwegende dat op basis van cijfers van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) wordt vermoed dat er in 2019 tot nu toe bij benadering 933 mensen op weg naar Europa om het leven zijn gekomen of vermist zijn in de Middellandse Zee; overwegende dat het dodental in het Middellandse Zeegebied sinds 2015 aan het dalen is (3 771 doden in 2015 en 2 277 in 2018); overwegende dat volgens de UNHCR het aantal vluchtelingen weliswaar sterk is gedaald (141 472 in 2018, tegenover 1 032 408 in 2015), maar de route van Libië naar Europa nog steeds de dodelijkste migratieroute ter wereld is (met tot nu toe 646 doden in 2019) en in 2018 vijf keer zo dodelijk was als in 2015, met name als gevolg van een vermindering van de opsporings- en reddingsactiviteiten (SAR-activiteiten) voor de Libische kust;
B. overwegende dat veel kwetsbare mensen, zoals vrouwen en niet-begeleide minderjarigen, Europa proberen te bereiken via de Middellandse Zee; overwegende dat velen van hen het risico lopen van mensenhandel en uitbuiting en daarom onmiddellijke bescherming nodig hebben (het percentage niet-begeleide minderjarigen dat de afgelopen vijf jaar via de centrale Middellandse Zeeroute aankomt, is onveranderd gebleven op 15 %, terwijl meer dan 1 100 niet-begeleide minderjarigen dit jaar de Italiaanse kust hebben bereikt);
C. overwegende dat het redden van levens neerkomt op een daad van solidariteit met mensen die gevaar lopen, maar in de eerste plaats een wettelijke verplichting vormt uit hoofde van het internationaal recht, aangezien landen krachtens artikel 98 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) — dat door alle lidstaten en de Unie zelf is geratificeerd — verplicht zijn bijstand te verlenen aan mensen in nood op zee[6], en ook uit hoofde van het Unierecht;
D. overwegende dat in artikel 19, lid 2, onder g), juncto artikel 17 van het Unclos wordt bepaald dat een vreemd schip het recht van onschuldige doorvaart geniet door de territoriale zee van landen die partij zijn bij het verdrag, en dat de doorvaart van een vreemd schip wordt geacht gevaar op te leveren voor de vrede, de orde of de veiligheid van de kuststaat indien het zich in de territoriale zee bezighoudt met het in- of ontschepen van goederen, valuta of personen in strijd met de wetten en voorschriften van de kuststaat inzake douane, belastingen, immigratie of de volksgezondheid;
E. overwegende dat landen krachtens het internationaal zeerecht en het maritiem recht verplicht zijn preventieve, vroegtijdige waarschuwings- en responsmaatregelen te nemen om het risico van dodelijke slachtoffers op zee te beperken, met inbegrip van operationele, toereikende en doeltreffende opsporings- en reddingsdiensten; overwegende dat de lidstaten krachtens het Europees recht inzake de mensenrechten verplicht zijn positieve taken te vervullen met betrekking tot de bescherming van het leven van personen die onder hun jurisdictie vallen, en preventieve maatregelen te nemen om reële en onmiddellijke risico’s voor mensenlevens te voorkomen;
F. overwegende dat, ingeval het coördinatiecentrum voor redding op zee (MRCC) dat verantwoordelijk is voor de SAR-regio, geen verantwoordelijkheid aanvaardt voor een operatie, met inbegrip van gevallen waarin dat systematisch gebeurt, het eerste gewaarschuwde reddingscoördinatiecentrum volgens de IMO/MSC-richtsnoeren uit 2004 betreffende de behandeling van op zee geredde personen verantwoordelijk is;
G. overwegende dat het internationaal recht inzake maritieme[7] en mensenrechten en de wetgeving van de Unie vereisen dat geredde personen op een veilige plaats aan land moeten worden gebracht[8]; overwegende dat in de Uniewetgeving “veilige plaats” een locatie is waar reddingsoperaties worden geacht te eindigen en waar de beveiliging van mensenlevens niet wordt bedreigd, waar in hun elementaire menselijke behoeften kan worden voorzien en waar vervoer naar hun volgende bestemming of hun eindbestemming kan worden geregeld, rekening houdend met de bescherming van hun grondrechten met inachtneming van het beginsel van non-refoulement[9];
H. overwegende dat alle vaartuigen die actief zijn in het Middellandse Zeegebied, ook wanneer zij worden ingezet voor reddingsoperaties, verplicht zijn de desbetreffende internationale verdragen en andere toepasselijke regels in acht te nemen;
I. overwegende dat de Raad momenteel geen voorspelbaar mechanisme voor ontscheping en herplaatsing in overweging neemt, ondanks de aankondiging in juli 2019, na een bijeenkomst op hoog niveau in Parijs, dat 14 lidstaten hadden ingestemd met een nieuw, door Duitsland en Frankrijk voorgesteld “solidariteitsmechanisme”, naar aanleiding waarvan op 23 september in Malta een bijeenkomst op hoog niveau heeft plaatsgevonden; overwegende dat in de gezamenlijke verklaring die na die bijeenkomst werd gepubliceerd, wordt benadrukt dat de ondertekenende staten zich hebben verbonden tot een meer voorspelbaar en efficiënter tijdelijk solidariteitsmechanisme om te zorgen voor de waardige ontscheping op een veilige plaats van migranten die op volle zee door vaartuigen aan boord zijn genomen; overwegende dat het mechanisme zes maanden geldig zou zijn en met verdere instemming kan worden verlengd; overwegende dat in de verklaring geen sprake is van het opzetten van een systeem voor samenwerking op het gebied van SAR tussen de deelnemende lidstaten; overwegende dat het Parlement niet betrokken is geweest bij die besprekingen;
J. overwegende dat Kaderbesluit 2002/946/JBZ tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf voorziet in minimumvoorschriften met betrekking tot strafrechtelijke sancties voor hulpverlening bij irreguliere binnenkomst, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2002/90/EG van de Raad, zelfs indien deze hulpverlening niet wordt opgezet met het oog op winstbejag, en de voorschriften uitbreidt tot illegale doorvoer, aanstichters en medeplichtigen; overwegende dat de kapitein en bemanning van het vaartuig niet mogen worden blootgesteld aan strafrechtelijke sancties louter omdat zij personen die op zee in nood verkeren, hebben gered en naar een veilige plaats hebben gebracht[10];
K. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 5 juli 2018 over richtsnoeren voor de lidstaten om te voorkomen dat humanitaire hulp strafbaar wordt gesteld, heeft opgemerkt dat de uitzondering voor humanitaire hulp moet worden toegepast om vervolging te voorkomen, zodat personen en maatschappelijke organisaties die om humanitaire redenen hulp verlenen aan migranten niet worden vervolgd, en verzoekt de Commissie dringend richtsnoeren vast te stellen voor de lidstaten waarin wordt gespecificeerd welke vormen van hulpverlening niet strafbaar moeten worden gesteld; overwegende dat strafbaarstelling kapiteins van particuliere schepen zou kunnen ontmoedigen om bijstand te verlenen; overwegende dat tien ngo’s/vaartuigen/personen strafrechtelijk worden onderzocht vanwege het redden van levens; overwegende dat ngo’s die het leven van migranten in de Middellandse Zee redden, in 2018 werden voorgedragen voor de Sacharovprijs van het Europees Parlement;
L. overwegende dat sinds het einde van operatie Mare Nostrum op 31 oktober 2014 er in het centrale Middellandse Zeegebied geen sprake is geweest van proactieve door staten georganiseerde SAR;
M overwegende dat de Raad op 26 september 2019 het mandaat van EUNAVFOR MED (operation Sophia) tot en met 31 maart 2020 heeft verlengd, maar dat de Raad, net als bij de vorige verlenging van het mandaat, dit heeft beperkt tot operaties in de lucht en tegelijkertijd de maritieme operaties (vaartuigen) heeft opgeschort;
N. overwegende dat Frontex momenteel de operaties Themis (ter ondersteuning van Italië in het centrale Middellandse Zeegebied), Poseidon (ter ondersteuning van Griekenland aan de zeegrenzen van Griekenland met Turkije) en Indalo (ter ondersteuning van Spanje in het westelijke Middellandse Zeegebied) inzet op zee in het Middellandse Zeegebied; overwegende dat in 2018 door de rechtstreekse inzet van Frontex-middelen bij SAR-activiteiten 37 439 mensen werden gered; overwegende dat bij alle in 2019 door Frontex uitgevoerde gezamenlijke SAR-operaties tot nu toe 25 982 mensen werden gered, waarvan 1 582 in het centrale Middellandse Zeegebied; overwegende dat Frontex erkent dat de meeste SAR-incidenten zich voordoen buiten het inzetgebied van de gezamenlijke operatie Themis;
O. overwegende dat migranten een winstgevende onderneming zijn gebleken voor mensensmokkelaars en -handelaars; overwegende dat de bedrijfsmodellen van deze laatste groep zeer reactief waren ten opzichte van de ontwikkeling van de situatie op het land en op zee; overwegende dat het belangrijk is dat de EU de strijd tegen mensensmokkel opvoert;
P. overwegende dat migrantensmokkel en mensenhandel verschillende fenomenen zijn die worden behandeld in verschillende rechtskaders op het niveau van de Unie en op internationaal niveau; overwegende dat mensenhandel gepaard gaat met de werving, het vervoer of de opvang van een persoon door middel van gewelddadige, misleidende of andere malafide middelen met het oog op uitbuiting, terwijl de smokkel van migranten, overeenkomstig het VN‑protocol tegen de smokkel van migranten[11], inhoudt: het bewerkstelligen van de illegale binnenkomst van een persoon in een verdragsluitende staat waarvan de betrokkene geen onderdaan of ingezetene is, teneinde rechtstreeks of indirect een financieel of ander materieel voordeel te verkrijgen;
Q. overwegende dat de Libische autoriteiten de Internationale Maritieme Organisatie in juni 2018 in kennis hebben gesteld van een Libische SAR-zone; overwegende dat de Libische kustwacht volgens de Commissie[12] nog steeds grote aantallen personen onderschept of redt op zee — ongeveer 15 000 in 2018; overwegende dat het gezamenlijke reddingscoördinatiecentrum in Libië meermaals niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal zeerecht om reddingsoperaties te coördineren, vaak niet kan reageren op noodoproepen, ngo-vaartuigen heeft belet levens te redden en mensenlevens in gevaar heeft gebracht bij het redden of onderscheppen van personen op zee[13]; overwegende dat Frontex informatie heeft verstrekt aan het Libische coördinatiecentrum voor redding op zee over mensen die op zee in nood verkeerden;
R. overwegende dat personen die door de Libische kustwacht zijn onderschept, worden overgebracht naar detentiecentra waar zij systematisch worden blootgesteld aan willekeurige detentie in onmenselijke omstandigheden en waar foltering en andere vormen van mishandeling, waaronder verkrachting, evenals willekeurige moorden en uitbuiting, endemisch zijn; overwegende dat de UNHCR van mening is dat Libië niet voldoet aan de criteria om te worden aangewezen als een veilige plaats met het oog op ontscheping na redding op zee;
S. overwegende dat de Commissie, na de sluiting van sommige mediterrane havens, een ad-hocontschepings- en vrijwillig herplaatsingsmodel heeft gecoördineerd; overwegende dat sinds begin 2019 620 mensen zijn ontscheept in Malta en 718 in Italië; overwegende dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) heeft bijgedragen aan twaalf ontschepingsoperaties en de daaropvolgende herplaatsingsoperaties in Italië en Malta; overwegende dat de overgrote meerderheid van de ontscheepte personen internationale bescherming aanvraagt en dat velen van hen kwetsbare personen zijn, zoals vrouwen en niet-begeleide minderjarigen die onmiddellijk moeten worden beschermd;
T. overwegende dat ongeveer 100 steden en gemeenten in heel Europa zich bereid hebben verklaard om vluchtelingen op te vangen boven de vastgestelde nationale herplaatsingsquota;
U. Overwegende dat in het kader van Verordening (EU) 2018/2000[14], die onlangs werd vastgesteld, de lidstaten ten minste 20 % van de bedragen die waren toegewezen ter ondersteuning van de uitvoering van herplaatsingsbesluiten, opnieuw moeten toewijzen of overdragen aan acties in hun nationale programma’s voor het overbrengen van personen die internationale bescherming aanvragen of genieten, voor hervestiging of andere ad-hoctoelatingen op humanitaire gronden, alsook voor voorbereidende maatregelen voor de overbrenging van personen die internationale bescherming aanvragen na hun aankomst in de Unie, ook over zee, of voor de overbrenging van personen die internationale bescherming genieten;
V. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie van mening was dat een permanente, robuuste en doeltreffende reactie van de Unie op het gebied van opsporings- en reddingsoperaties op zee van cruciaal belang is om het escalerende dodental onder migranten die de Middellandse Zee proberen over te steken, te voorkomen; overwegende dat er legale en veilige routes moeten worden gecreëerd om de irreguliere migratie en het dodental in de Middellandse Zee terug te dringen;
W. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 18 april 2018 over de voortgang met de mondiale pacten van de VN inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie en inzake vluchtelingen verzoekt om grotere opsporings- en reddingscapaciteit voor personen in nood, de inzet van een grotere capaciteit door alle staten en de erkenning van de ondersteuning door particuliere actoren en ngo’s bij het uitvoeren van reddingsoperaties op zee en op het land;
1. wijst nogmaals op de verplichting uit hoofde van het internationaal zeerecht om mensen in nood bij te staan en doet een oproep aan alle lidstaten, zowel als afzonderlijke staat als wanneer ze optreden als lidstaat van de EU of in de desbetreffende internationale fora, om de normen van het desbetreffende internationale recht en Unierecht ten volle na te leven; roept alle vaartuigen die opsporings- en reddingsoperaties uitvoeren ertoe op de instructies na te leven die overeenkomstig het desbetreffende internationale en Unierecht worden gegeven door het bevoegde reddingscoördinatiecentrum, en samen te werken met de autoriteiten van de lidstaten en Frontex om de veiligheid van migranten te waarborgen;
2. roept de lidstaten van de EU op proactieve opsporings- en reddingsoperaties te verbeteren door de levering van voldoende vaartuigen en uitrusting die specifiek zijn bestemd voor opsporings- en reddingsoperaties en -personeel, langs de routes waar zij een doeltreffende bijdrage kunnen leveren aan het behoud van levens, hetzij in het kader van een door Frontex gecoördineerde operatie, hetzij in het kader van internationale of afzonderlijke nationale of regionale operaties, bij voorkeur civiele operaties; verzoekt de Commissie dergelijke initiatieven politiek en financieel te ondersteunen; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van alle vaartuigen die in staat zijn bijstand te verlenen bij opsporings- en reddingsoperaties, met inbegrip van door ngo’s geëxploiteerde vaartuigen; is van mening dat ngo-vaartuigen en koopvaardijschepen geen vervanging mogen zijn voor de naleving door de lidstaten en de Unie van hun opsporings- en reddingsverplichtingen in het kader van een structurele en gecoördineerde aanpak op de langere termijn;
3. dringt er bij de lidstaten en Frontex op aan hun inspanningen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied op te voeren en spreekt zijn voldoening uit over het grote aantal mensen dat in 2018 en 2019 door Frontex is gered; betreurt dat deze positieve bijdrage aan opsporings- en reddingsactiviteiten niet voldoende was om het dodental in de Middellandse Zee aanzienlijk te verlagen;
4. roept alle actoren in het Middellandse Zeegebied ertoe op informatie met betrekking tot personen die op zee in nood verkeren, proactief door te geven aan de bevoegde autoriteiten op het gebied van opsporings- en reddingsoperaties en, in voorkomend geval, aan alle potentiële vaartuigen in de omgeving die zich op korte termijn met zoek- en reddingsoperaties kunnen bezighouden;
5. roept Frontex op om de beschikbare informatie over zijn operationele activiteiten op zee aanzienlijk uit te breiden en om accurate en alomvattende gegevens over zijn activiteiten op zee openbaar te maken, maar erkent tegelijkertijd de wettelijke verplichting van Frontex om geen operationele gegevens te onthullen die “de verwezenlijking van de doelstelling van de operaties in gevaar zouden brengen”[15]; dringt er bij Frontex op aan zijn specifieke rapportageverplichtingen uit hoofde van de verordening betreffende de Europese grens- en kustwacht na te komen, en ook de leden van het Parlement waaraan het verantwoording moet afleggen, regelmatig te informeren, zo nodig in een niet-publieke context; benadrukt daarom met name de behoefte aan meer gedetailleerde informatie na de operatie; verzoekt Frontex informatie te publiceren over zijn samenwerking met het coördinatiecentrum voor redding op zee in Tripoli en de Libische kustwacht; is van mening dat een meer proactief voorlichtingsbeleid over zijn operaties op zee nodig is om publieke controle mogelijk te maken en op die manier het Agentschap te beschermen tegen ongegronde beschuldigingen; neemt in dit verband kennis van het beroep dat is ingesteld voor het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak T-31/18[16]; betreurt met name dat het verslag dat Frontex verplicht is op te stellen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 656/2014 “over de tenuitvoerlegging van deze verordening” en dat tot nu toe slechts voor 2014, 2015, 2016 en 2017 op zijn website beschikbaar is, nauwelijks concrete informatie verschaft die een goede beoordeling van de activiteiten van het agentschap op zee mogelijk zou maken;
6. brengt in herinnering dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 2002/90/EG bedoelde inbreuken bestraft kunnen worden met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties, waaronder uitlevering;
7. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan om uiterlijk einde dit jaar richtsnoeren voor de lidstaten vast te stellen waarin wordt uiteengezet welke vormen van bijstand niet strafbaar mogen worden gesteld, met het oog op meer samenhang in de strafrechtelijke voorschriften inzake hulpverlening in de verschillende lidstaten en een beperking van ongerechtvaardigde strafbaarstelling;
8. verzoekt de Commissie na te gaan of de maatregelen die sommige lidstaten overeenkomstig hun nationale wetgeving hebben genomen om te voorkomen dat de redding van boten die hun territoriale wateren binnenvaren zonder voorafgaande toestemming, in overeenstemming zijn met het EU-asielrecht en artikel 18 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in het licht van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag van Genève;
9. verzoekt de lidstaten hun havens open te stellen voor ngo-vaartuigen;
10. verzoekt de Commissie uitgebreide informatie en gegevens uit te wisselen over het niveau van de steun die door middel van financiering vanuit de EU en de lidstaten wordt verstrekt aan grens- en kustwachten in derde landen, waaronder Libië, Turkije, Egypte, Tunesië en Marokko, niet alleen via rechtstreekse overschrijvingen, maar ook via materiële, technische en opleidingsbijstand, onder meer in het kader van de activiteiten van de EU-agentschappen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de beschuldigingen van ernstige schendingen van de grondrechten door de Libische kustwacht te beoordelen en een einde te maken aan de samenwerking in geval van ernstige schendingen van de grondrechten van mensen die op zee worden onderschept na het toesturen van informatie door EU-personeel aan de Libische kustwacht; steunt in dit verband de aanbevelingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa om dringend alle samenwerkingsactiviteiten en -praktijken met de Libische kustwacht te evalueren, vast te stellen welke daarvan direct of indirect van invloed zijn op de terugkeer van op zee onderschepte personen naar een situatie waarin sprake is van ernstige schendingen van mensenrechten, en deze op te schorten totdat er duidelijke waarborgen zijn voor de naleving van de mensenrechten;
11. verzoekt de Commissie, de lidstaten en Frontex ervoor te zorgen dat ontscheping alleen plaatsvindt in een veilige plaats die veilig is krachtens het toepasselijke internationale recht en het Unierecht, en geen instructies te geven aan kapiteins die direct of indirect kunnen leiden tot het ontschepen van geredde personen in een onveilige plaats;
12. verzoekt de lidstaten detentiecentra in Libië snel te evacueren en migranten te verplaatsen, ook naar de EU;
13. herhaalt dat veilige en wettige routes de beste manier zijn om het verlies van mensenlevens te voorkomen en dringt er bij de lidstaten op aan de evacuatieoperaties van de UNHCR vanuit Libië volledig te ondersteunen, hervestigingsmaatregelen te intensiveren en humanitaire corridors naar de Europese Unie op te zetten;
14. Verzoekt de Commissie om onmiddellijk te beginnen met de werkzaamheden voor een nieuwe, duurzamere, betrouwbaardere en permanente benadering van opsporing en redding, ter vervanging van bestaande ad-hocoplossingen, om een specifiek operationeel actieplan te ontwikkelen voor het beoordelen van en reageren op SAR‑behoeften en -capaciteit en te voorzien in materiële en financiële steun aan de lidstaten teneinde hun capaciteit voor het redden van levens op zee en de coördinatie van opsporings- en reddingsoperaties te vergroten;
15. verzoekt de Raad snel een standpunt in te nemen over een eerlijk en duurzaam verdelingsmechanisme voor mensen die op zee zijn gered of zelfstandig in de EU zijn aangekomen, en om onderhandelingen aan te gaan met het Parlement als medewetgever; is verheugd over de uitkomst van de ministeriële bijeenkomst in Malta met betrekking tot de ontwikkeling van een voorspelbaarder en doeltreffender tijdelijk solidariteitsmechanisme;
16. verzoekt de Commissie een duurzaam en eerlijk herplaatsingsmechanisme voor personen die via de zee aankomen tot stand te brengen als onderdeel van de hervorming van de asielregels die zij van plan is opnieuw op te starten;
17. verzoekt de toekomstige commissaris(sen) die verantwoordelijk is/zijn voor de zaken die hierin aan bod komen om begin 2020 verslag uit te brengen aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over de relevante ontwikkelingen;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de lidstaten en hun nationale parlementen, Frontex, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Europol, de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen (UNHCR), de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en ngo’s die SAR-activiteiten uitvoeren.
- [1] PB C 58 van 15.2.2018, blz. 9.
- [2] PB C 307 van 30.8.2018, blz. 137.
- [3] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0118.
- [4] Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0314.
- [5] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0032.
- [6] Zie ook de verplichtingen die zijn vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) uit 1974, het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR) uit 1979 en het Internationaal Verdrag inzake hulpverlening uit 1989.
- [7] Bijlage bij het SAR-Verdrag van 1979 (als gewijzigd in 1998), punt 1.3.2.
- [8] Verordening (EU) nr. 656/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van regels voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.
- [9] Artikel 2, lid 12, van Verordening (EU) nr. 656/2014.
- [10] Overweging 14 van Verordening (EU) nr. 656/2014 (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 93).
- [11] Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (2000).
- [13] Aanbeveling van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, getiteld “Lives saved. Rights protected. Bridging the protection gap for refugees and migrants in the Mediterranean” (Levens Gered. Rechten beschermd. Het dichten van de beschermingskloof voor vluchtelingen en migranten in het Middellandse Zeegebied), blz. 21.
- [14] Verordening (EU) 2018/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de nieuwe vastlegging van de resterende bedragen die zijn vastgelegd om de tenuitvoerlegging van Besluiten (EU) 2015/1523 en (EU) 2015/1601 van de Raad te ondersteunen of de toewijzing van die bedragen aan andere acties in het kader van de nationale programma’s, PB L 328 van 21.12.2018, blz. 78.
- [15] Artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).
- [16]Beroep ingesteld op 20 januari 2018 — Uzuzquiza en Semsrott / Frontex (Zaak T-31/18).