ONTWERPRESOLUTIE over het gewelddadige optreden tegen de recente protesten in Iran
17.12.2019 - (2019/2993(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Luisa Porritt, Klemen Grošelj, Christophe Grudler, Moritz Körner, María Soraya Rodríguez Ramos
namens de Renew-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B9-0271/2019
B9‑0274/2019
Resolutie van het Europees Parlement over het gewelddadige optreden tegen de recente protesten in Iran
Het Europees Parlement,
– gezien zijn vorige resoluties over Iran, met inbegrip van de meest recente van 19 september 2019 over Iran, met name de situatie van vrouwenrechtenactivisten en gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van één van de EU-lidstaten[1],
– gezien de verklaring van 8 december 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (VV/HV), Josep Borrell Fontelles, namens de EU over de recente protesten in Iran,
– gezien de verklaring van 21 november 2019 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) over de ontwikkelingen in Iran,
– gezien het besluit van de Raad van 12 april 2018, naar aanleiding van ernstige mensenrechtenschendingen in Iran, om zijn beperkende maatregelen ten aanzien van Iran met nog eens twaalf maanden te verlengen,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,
– gezien de respectieve EU-richtsnoeren inzake de doodstraf en inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en de EU-mensenrechtenrichtsnoeren inzake vrijheid van meningsuiting online en offline,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 (IVBPR), waarbij Iran partij is,
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 17 december 2018 over de situatie op het gebied van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran,
– gezien het verslag van de bijzondere rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 30 januari 2019,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
– gezien de Verklaring van Genève over de rechten van het kind van 1924 en de aanneming daarvan door de Algemene Vergadering van de VN in 1959,
– gezien het burgerrechtenhandvest van de Iraanse president,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat tienduizenden mensen uit alle provincies en alle etnische en religieuze minderheden in Iran hun fundamentele recht op vrijheid van vergadering hebben uitgeoefend en hun economische grieven hebben uitgedrukt over de brandstofprijzen die met ten minste 50 % gestegen zijn;
B. overwegende dat volgens Amnesty International ten minste 304 mensen, waaronder minderjarigen, tijdens de protesten zijn gedood, en duizenden demonstranten, alsook journalisten, mensenrechtenactivisten en studenten zijn gearresteerd; overwegende dat de Iraanse autoriteiten het officiële dodental niet hebben bekendgemaakt; overwegende dat de Iraanse autoriteiten onrechtmatig duizenden vreedzame demonstranten hebben aangehouden en geen duidelijke informatie hebben verstrekt over de verblijfplaats van de gedetineerden, waarbij is sommige gevallen sprake is van gedwongen verdwijningen; overwegende dat volgens meldingen van het maatschappelijk middenveld enkele gedetineerden zijn gefolterd of op andere manieren zijn mishandeld;
C. overwegende dat in de afgelopen weken een groot aantal lichamen, waarvan word aangenomen dat zij van de demonstranten zijn die door de Iraanse veiligheidstroepen werden vastgehouden, zijn aangetroffen in rivieren, moerassen en meren; overwegende dat de Iraanse autoriteiten weigeren de lichamen van de slachtoffers aan hun families vrij te geven;
D. overwegende dat de Iraanse paramilitaire groeperingen en de Iraanse speciale strijdkrachten een bloedbad hebben aangericht onder ongewapende demonstranten die hun toevlucht hadden gezocht in de stad Mahshahr, Khuzestan, en daarbij meer dan 100 mensen hebben gedood;
E. overwegende dat etnische minderheden 40 % van de Iraanse bevolking uitmaken; overwegende dat de etnische minderheden van Iran tot de eerste slachtoffers van het regime van de mullahs behoren;
F. overwegende dat, als rechtstreeks gevolg van de demonstraties in heel Iran, de Iraanse autoriteiten de online communicatie en de onlinediensten op grote schaal hebben verstoord door de toegang tot het internet te blokkeren; overwegende dat deze beperkingen een veel gebruikte werkwijze zijn van de kant van de Iraanse autoriteiten om elke online communicatie binnen het land in perioden van sociale onrust te voorkomen, waardoor ook het recht op vrijheid van meningsuiting van alle Iraniërs die zowel binnen als buiten Iran wonen, wordt geschonden;
G. overwegende dat in zijn resolutie van 25 oktober 2016 over de EU-strategie ten aanzien van Iran na het sluiten van de nucleaire overeenkomst[2] wordt benadrukt dat het belangrijk is om in het kader van de betrekkingen tussen de EU en Iran de EU-mensenrechtenrichtsnoeren hoog te houden, onder meer met betrekking tot mensenrechtenactivisten;
H. overwegende dat mensenrechtenactivisten, journalisten, juristen en onlineactivisten in Iran wegens hun activiteiten nog altijd het slachtoffer zijn van intimidatie, willekeurige arrestatie, detentie en vervolging; overwegende dat het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid en andere diensten zijn overgegaan tot een ernstige repressie van het maatschappelijk middenveld;
I. overwegende dat de fatwa die door de invloedrijke mullah Abolfazl Bahrampour in een uitzending op het eerste Iraanse tv-kanaal uitgevaardigd is, de Iraniërs oproept om demonstranten te doden; overwegende dat door de Iraanse staatsomroep publiekelijk is opgeroepen de leiders van de demonstranten te executeren;
J. overwegende dat de Iraanse autoriteiten elk protest van het maatschappelijk middenveld in Iran met ernstige repressie beantwoorden; overwegende dat de Iraanse inlichtingendienst zijn hardhandig optreden tegen demonstranten uit het maatschappelijk middenveld heeft geïntensiveerd; overwegende dat de Iraanse autoriteiten steeds harder is gaan optreden tegen personen die proberen vreedzaam hun vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering uit te oefenen, en honderden mensen gevangen hebben gezet vanwege algemene en vaag geformuleerde bedreigingen van de nationale veiligheid;
K. overwegende dat Iraanse rechtbanken met regelmaat tekortschieten in het garanderen van een correcte rechtsbedeling en eerlijke processen, en dat zij beklaagden de mogelijkheid op rechtshulp ontzeggen en bezoeken van consulaire medewerkers, VN- of humanitaire organisaties verbieden; overwegende dat de straffen die worden opgelegd door de Iraanse rechter vaak gebaseerd zijn op vage of niet nader gespecificeerde beschuldigingen op het vlak van de nationale veiligheid of spionage;
1. betreurt het wijdverbreide en disproportionele gebruik van geweld door Iran tegen niet-gewelddadige demonstranten, die uitsluitend hun legitieme eisen uitspreken; benadrukt dat dergelijk optreden onaanvaardbaar is en dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan te zorgen voor transparant en geloofwaardig onderzoek om duidelijkheid te verkrijgen over het aantal doden en gearresteerden, en deze cijfers bekend te maken; verzoekt bovendien alle plegers van geweld ter verantwoording te roepen;
2. eist dat alle demonstranten die momenteel in Iran vastzitten omdat zij hun legitieme rechten op vrijheid van meningsuiting en vergadering uitoefenen, onvoorwaardelijk worden vrijgelaten; roept bovendien op tot het verlenen van ongehinderde toegang aan advocaten en internationale waarnemers tot eenieder die tijdens de protesten gevangen is genomen en tot het bekendmaken van de identiteit van de gedetineerden aan de internationale gemeenschap; herhaalt zijn eerdere verzoeken om vrijlating van alle onrechtmatig vastgehouden personen;
3. herinnert eraan dat in Iran etnische minderheden al tientallen jaren worden onderdrukt en dat hun vertegenwoordigers door de huidige regering gedwongen worden tot ballingschap of worden gearresteerd, en, in veel gevallen, ter dood worden veroordeeld wegens hun vermeende activisme;
4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle blokkades van online communicatie en diensten op te heffen; veroordeelt krachtig het besluit van Iran om de internettoegang tot wereldwijde netwerken te blokkeren, waardoor de communicatie en de vrije uitwisseling van informatie voor Iraanse burgers werd belemmerd; meent dat het gebrek aan vrijheid van meningsuiting op het internet, de systematische bewaking en monitoring van het internetverkeer en het gebrek aan digitale vrijheden schendingen vormen van de rechten en vrijheden van de burgers; roept de Iraanse autoriteiten op de universele mensenrechten van alle mensen volledig te eerbiedigen, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline;
5. benadrukt dat grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering altijd moeten worden geëerbiedigd en roept de Iraanse autoriteiten op hun internationale verplichtingen na te komen, waaronder het IVBPR;
6. dringt nogmaals aan op een verbod voor de hele EU op de uitvoer, de verkoop, de modernisering en het onderhoud van veiligheidsuitrusting in welke vorm dan ook, die wordt gebruikt of kan worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking;
7. roept de Verenigde Naties op om onverwijld een grootschalig onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen die zich de afgelopen weken hebben voorgedaan, onder leiding van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de hoogste leider van de Islamitische Republiek Iran, de president van de Islamitische Republiek Iran en de leden van de Majlis van Iran.
- [1] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0019.
- [2] PB C 215 van 19.6.2018, blz. 86.