Ontwerpresolutie - B9-0276/2019Ontwerpresolutie
B9-0276/2019

ONTWERPRESOLUTIE over het gewelddadige optreden tegen de recente protesten in Iran

17.12.2019 - (2019/2993(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Cornelia Ernst, Manuel Bompard
namens de GUE/NGL-Fractie

Procedure : 2019/2993(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0276/2019
Ingediende teksten :
B9-0276/2019
Aangenomen teksten :

B9‑0276/2019

Resolutie van het Europees Parlement over het gewelddadige optreden tegen de recente protesten in Iran

(2019/2993(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien zijn eerdere resoluties over Iran, in het bijzonder de resolutie van 19 september 2019 over Iran, met name de situatie van vrouwenrechtenactivisten en gevangenen met zowel de Iraanse nationaliteit als de nationaliteit van één van de EU-lidstaten[1], de resolutie van 14 maart 2019 over Iran, en met name de situatie van mensenrechtenactivisten[2], de resolutie van 13 december 2018 over Iran, met name het geval Nasrin Sotoudeh[3], de resolutie van 31 mei 2018 over de situatie van gedetineerde personen met een dubbele Iraanse en EU-nationaliteit in Iran[4], de resolutie van 3 april 2014 over de EU-strategie ten aanzien van Iran[5], de resolutie van 8 oktober 2015 over de doodstraf[6] en de resolutie van 25 oktober 2016 over de EU-strategie ten aanzien van Iran na de sluiting van de nucleaire overeenkomst[7],

 gezien de verklaring van 8 december 2019 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Josep Borrell Fontelles, namens de EU over de recente protesten in Iran,

 gezien de verklaring van de woordvoerder van 21 november 2019 over de ontwikkelingen in Iran,

 gezien de EU-richtsnoeren over de doodstraf, over foltering, en over vrijheid van meningsuiting online en offline,

 gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,

 gezien het verslag van de speciale VN-rapporteur van 30 januari 2019 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran,

 gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 8 februari 2019 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran,

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

 gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Verenigde Staten opnieuw economische sancties tegen Iran hebben ingesteld nadat president Donald Trump het atoomakkoord met Iran (JCPOA) had opgezegd in mei 2018; overwegende dat president Trump heeft gezegd dat hij “maximale druk” wil uitoefenen op de Iraanse regering in Teheran “om haar te dwingen opnieuw over het akkoord te onderhandelen”; overwegende dat de Amerikaanse regering in mei 2019 een einde heeft gemaakt aan de vrijstellingen van Amerikaanse secundaire sancties voor grote importeurs van Iraanse olie, zodat derde landen geen Iraanse olie meer konden kopen; overwegende dat president Trump heeft gezegd dat het besluit “bedoeld was om de uitvoer van Iraanse olie tot nul terug te brengen, waardoor het regime zijn belangrijkste bron van inkomsten zou verliezen”; overwegende dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Mike Pompeo op 14 februari 2019 op CBS News heeft gezegd: “De situatie is veel slechter geworden voor het Iraanse volk (door de sancties van de VS) en wij zijn ervan overtuigd dat dit het Iraanse volk ertoe zal aanzetten in opstand te komen en het gedrag van het regime te veranderen”; overwegende dat Brian Hook, momenteel VS-beleidsadviseur voor Iran, heeft toegegeven dat “wij de mensenrechten moeten beschouwen als een belangrijke kwestie in de betrekkingen tussen de VS en China, Rusland, Noord-Korea en Iran”, omdat “het onder druk zetten van deze regimes op het gebied van de mensenrechten een van de manieren is om kosten op te leggen, tegendruk uit te oefenen en het initiatief vanuit strategisch oogpunt opnieuw naar ons toe te trekken”; overwegende dat de VS in december 2019 sancties hebben opgelegd aan Irans grootste scheepvaartmaatschappij en zijn grootste luchtvaartmaatschappij omdat deze Teheran zouden hebben geholpen bij de ontwikkeling van ballistische raketten, hetgeen inging tegen de sanctieregeling van de VN;

B. overwegende dat de herinvoering van Amerikaanse sancties in 2018, met name in de sectoren energie, scheepvaart en financiën, vooral gevolgen heeft gehad voor de uitvoer van olie, de belangrijkste bron van inkomsten in buitenlandse valuta voor Iran; overwegende dat het bruto binnenlands product (bbp) van Iran als gevolg van de sancties in 2018 naar schatting met 4,8 % is gekrompen en volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in 2019 naar verwachting met nog eens 9,5 % zal krimpen;

C. overwegende dat de VS de toegang van Iran tot de mondiale financiële markten hebben beperkt door ongeveer twintig Iraanse instellingen toe te voegen aan de lijst van speciaal aangewezen mondiale terroristische organisaties (SDGT-lijst) en door ten minste 37 Iraanse particuliere en staatsbanken en de Iraanse nationale oliemaatschappij toe te voegen aan de SDN-lijst van organisaties waarvoor sancties gelden en waarvan de tegoeden zijn bevroren; overwegende dat elk bedrijf dat betrokken is bij transacties met personen of organisaties op de SDN-lijst in de VS kan worden vervolgd, hetgeen een aanzienlijk risico zou inhouden voor de bedrijven, banken en mondiale financiële instellingen die essentieel zijn ter bevordering van de invoer van producten in Iran, met inbegrip van essentiële geneesmiddelen en medische apparatuur;

D. overwegende dat de Iraanse reserves in buitenlandse valuta zijn afgenomen tot 86 miljard US-dollar, d.w.z. 20 % minder dan in 2013; overwegende dat Iran volgens Brian Hook, senior adviseur in de VS, bovendien slechts tot 10 % van deze reserves toegang heeft vanwege beperkingen in zijn financiële sector;

E. overwegende dat de waarde van de Iraanse munt ten opzichte van de US-dollar met de helft is gezakt sinds de VS het atoomakkoord heeft opgezegd; overwegende dat de terugval van de rial wordt toegeschreven aan de economische problemen van Iran en de grote vraag naar buitenlandse valuta bij gewone Iraniërs, die de waarde van hun spaargeld hebben zien afkalven en hun koopkracht drastisch hebben zien dalen;

F. overwegende dat president Rohani erin geslaagd is de inflatie terug te brengen tot 9 % in 2017; overwegende dat volgens het IMF de inflatie in 2018 naar schatting tot 30,5 % is gestegen en in 2019 naar verwachting 35,7 % zou bedragen; overwegende dat volgens de Wereldbank de inflatie in Iran bijzonder hoog was voor levensmiddelen, vleesproducten in april 2019 op een jaar tijd 116 % duurder waren geworden en de plattelandsbevolking onevenredig zwaar is getroffen; overwegende dat het Bureau voor de Statistiek van Iran heeft meegedeeld dat de inflatie (consumentenprijsindex) over twaalf maanden voor huishoudens eind oktober 2019 42 % bedroeg; overwegende dat de prijzen van voeding en drank op een jaar tijd met 61 % zijn gestegen;

G. overwegende dat de Amerikaanse sancties tegen Iraanse banken het vermogen van Iran om de invoer van humanitaire goederen te financieren drastisch hebben beperkt, hetgeen een ernstige bedreiging vormt voor het recht van de Iraniërs op gezondheidszorg en toegang tot essentiële geneesmiddelen – en bovendien vrijwel zeker de aangetoonde tekorten in de hand werkt –, gaande van een gebrek aan cruciale geneesmiddelen voor epilepsiepatiënten tot beperkte chemotherapiemedicatie voor Iraniërs met kanker; overwegende dat de mensen die het ergst door deze sancties worden getroffen, Iraniërs zijn die een zeldzame ziekte hebben en/of een aandoening waarvoor een gespecialiseerde behandeling nodig is en die niet langer gebruik kunnen maken van vroeger beschikbare geneesmiddelen of voorraden, waaronder mensen met leukemie, aangeboren dermatitis bullosa of epilepsie en personen met chronische oogletsels als gevolg van blootstelling aan chemische wapens tijdens de oorlog tussen Iran en Irak;

H. overwegende dat de EU haar gehechtheid aan het atoomakkoord met Iran heeft bevestigd, met inbegrip van de bepalingen inzake handel en buitenlandse investeringen, en maatregelen heeft genomen om de legitieme commerciële en economische belangen van de EU te beschermen; overwegende dat het instrument ter ondersteuning van het handelsverkeer (Instex) een van de meest opvallende maatregelen was – een Europees special purpose vehicle (SPV) dat speciaal is ontworpen om de handel met Iran in stand te houden; overwegende dat al deze maatregelen zijn mislukt doordat de Europese economie en de Amerikaanse economie op asymmetrische wijze onderling afhankelijk zijn, door de omvang van de Amerikaanse markten en door de wereldwijde rol van de US-dollar; overwegende dat de EU dringend haar strategische autonomie op gebieden als handel en bankenstelsels moet beginnen vergroten;

I. overwegende dat de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran in juli 2019 heeft verklaard dat hij niet alleen bezorgd was dat de sancties en bancaire beperkingen de voedselzekerheid en de beschikbaarheid en distributie van geneesmiddelen, farmaceutische apparatuur en voorraden onnodig in gevaar zouden brengen, maar dat hij zich ook zorgen maakte over de mogelijke negatieve gevolgen daarvan voor de operaties en programma’s die in het land al dan niet in het kader van de Verenigde Naties worden gerealiseerd;

J. overwegende dat de werkloosheidgraad in Iran is gestegen van 14,5 % in 2018 tot 16,8 % in 2019;

K. overwegende dat de Iraanse regering in november 2019 onverwacht heeft aangekondigd dat zij de subsidies voor benzine met de helft zou verlagen en dat bestuurders van personenauto’s nog slechts 60 liter per maand zouden mogen kopen; overwegende dat de Iraanse regering daarmee het advies van het IMF in het kader van het artikel IV-overleg van 2018 heeft opgevolgd; overwegende dat de stijging van de benzineprijzen de ontstellende economische en sociale situatie, die het gevolg was van de Amerikaanse sancties, nog heeft verergerd;

L. overwegende dat op 15 november 2019 op meer dan 100 plaatsen in Iran protesten zijn ontstaan na de aankondiging dat de brandstofprijs met de helft zou toenemen; overwegende dat er volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (UNHCHR) tegenstrijdige berichten zijn over de vraag of een of meer demonstranten al dan niet gewapend waren;

M. overwegende dat volgens VN-verslagen de veiligheidstroepen op de protesten hebben gereageerd met buitensporig geweld, waaronder het gebruik van het waterkanon, traangas en de wapenstok en in sommige gevallen zelfs scherpe munitie tegen ongewapende demonstranten, hoewel die geen onmiddellijke bedreiging met de dood of met ernstig letsel vormden; overwegende dat wordt bericht dat leden van de Basij-militie en de Islamitische Revolutionaire Garde betrokken waren bij de beschieting van demonstranten;

N. overwegende dat volgens VN-bronnen tijdens de vijf dagen van de demonstraties, waaraan volgens officiële regeringsbronnen 120 000 à 200 000 demonstranten hebben deelgenomen, ten minste 208 mensen zijn omgekomen, waaronder 13 vrouwen en 12 kinderen; overwegende dat er informatie is - die het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (OHCHR) nog niet heeft kunnen verifiëren - waaruit blijkt dat dubbel zoveel mensen zijn omgekomen;

O. overwegende dat er volgens het OHCHR informatie is waaruit blijkt dat personen die tijdens het optreden verwond werden of gewond zijn geraakt, in de gevangenis geen medische behandeling krijgen;

P. overwegende dat naar verluidt ten minste 7 000 mensen zijn gearresteerd in 28 van de 31 provincies van Iran sinds het uitbreken van de massaprotesten op 15 november 2019; overwegende dat de UNHCHR heeft verklaard dat zij “uiterst bezorgd is over hun fysieke behandeling, over schendingen van hun recht op een behoorlijke rechtsgang en over de mogelijkheid dat een aanzienlijk aantal van hen zou worden beschuldigd van misdrijven waarop de doodstraf staat, en daarnaast ook over de omstandigheden waaronder zij worden vastgehouden”; overwegende dat er wordt bericht over veiligheidstroepen die nog steeds invallen doen in het hele land om mensen thuis of op het werk te arresteren;

Q. overwegende dat het OHCHR meldingen van intimidatie heeft ontvangen van journalisten in en buiten het land die verslag proberen uit te brengen over de situatie, waarbij familieleden van Iraanse journalisten die voor buiten Iran gevestigde nieuwszenders werken naar verluidt door ambtenaren van de inlichtingendienst worden opgeroepen en bedreigd met represailles;

R. overwegende dat volgens het OHCHR veel van de gearresteerde demonstranten geen toegang hebben gehad tot een advocaat; overwegende dat wordt bericht over ernstige overbevolking en zeer slechte omstandigheden in de detentiecentra, die in sommige steden naast officiële inrichtingen ook militaire kazernes, sportcentra en scholen omvatten;

S. overwegende dat de Iraanse autoriteiten op 16 november 2019 de internetcommunicatie bijna volledig hebben stilgelegd en bijna alle onlinecommunicatie voor mensen in Iran hebben verbroken, en dat zij dus controle op het internet hebben ingezet als middel om conflicten in te dammen; overwegende dat het stilleggen van internetcommunicatie een schending van het recht op vrijheid van meningsuiting inhoudt;

1. betreurt ten zeerste het verlies van zoveel onschuldige mensenlevens en betuigt zijn diepe medeleven met de families van de doden en gewonden;

2. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het optreden tegen de demonstranten, die hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering uitoefenden; dringt er bij de Iraanse regering op aan deze rechten te eerbiedigen en de grootst mogelijke terughoudendheid te betrachten bij het aanpakken van de protesten, overeenkomstig de internationale normen; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan te zorgen voor de volledige tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarbij Iran partij is; benadrukt dat er geen excuus kan zijn voor buitensporig geweld tegen burgers;

3. verzoekt de Iraanse autoriteiten te zorgen voor een snel, onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar alle schendingen die hebben plaatsgevonden, met inbegrip van het doden van demonstranten en de gemelde gevallen van overlijden en slechte behandeling van gedetineerden, en dringt erop aan dat de verantwoordelijken ter verantwoording worden geroepen;

4. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan om alle demonstranten die willekeurig van hun vrijheid zijn beroofd, onmiddellijk vrij te laten en hun recht op een behoorlijke rechtsgang te waarborgen, met inbegrip van de toegang tot een raadsman van hun keuze tijdens de onderzoeksfase;

5. dringt er bij de Iraanse regering op aan het recht van de Iraniërs op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging te eerbiedigen en niet alleen de schendingen te onderzoeken die reeds hebben plaatsgevonden, maar ook het gebruik van geweld door de veiligheidstroepen sterk te beperken, overeenkomstig de desbetreffende internationale normen;

6. veroordeelt alle maatregelen om in strijd met het internationaal recht inzake de mensenrechten opzettelijk de toegang tot of de verspreiding van online-informatie te voorkomen of te verstoren en roept Iran op zich van dergelijke maatregelen te onthouden en deze te staken;

7. veroordeelt het besluit van de VS van 8 mei 2018 om zich uit het atoomakkoord met Iran terug te trekken, Iran strenge sancties op te leggen en strategisch aan te sturen op een regimewissel in Iran;

8. wijst op de negatieve gevolgen van de sancties voor de economische en sociale situatie in Iran, die vooral gewone Iraniërs treft en de uitoefening van hun economische en sociale rechten bemoeilijkt; dringt er bij de EU op aan een krachtige internationale dialoog over de sancties op gang te brengen in het licht van de rampzalige gevolgen daarvan voor de betrokken bevolking;

9. herinnert eraan dat de mensenrechten universeel en ondeelbaar zijn en veroordeelt de instrumentalisering van de mensenrechten voor geopolitieke of economische doeleinden; verwerpt elke internationale actie die in strijd is met de doelstellingen en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties in al zijn aspecten;

10. bevestigt nogmaals dat de eerbiediging van de mensenrechten een cruciaal element vormt bij het uitbouwen van de betrekkingen tussen de EU en Iran; dringt erop aan dat er een delegatie van het Parlement naar Teheran wordt gestuurd om de recente gebeurtenissen aan de orde te stellen en de wederzijdse punten van zorg te bespreken;

11. roept op tot inspanningen om een begin te maken met regionale verzoening en dialoog, wapenbeheersing en ontwapening;

12. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en het parlement van Iran, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO).

 

Laatst bijgewerkt op: 18 december 2019
Juridische mededeling - Privacybeleid