ONTWERPRESOLUTIE over de Europese Green Deal
10.1.2020 - (2019/2956(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Esther de Lange
namens de PPE-Fractie
Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B9-0040/2020
B9‑0042/2020
Resolutie van het Europees Parlement over de Europese Green Deal
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,
– gezien de Overeenkomst van Parijs, goedgekeurd op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) te Parijs op 12 december 2015,
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 12 december 2019,
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over klimaatverandering – een Europese strategische langetermijnvisie voor een bloeiende, moderne, concurrerende en klimaatneutrale economie in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs[1],
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de VN-klimaatconferentie van 2019 in Madrid, Spanje (COP25)[2],
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
1. is zeer ingenomen met het voorstel voor een Europese Green Deal door de Commissie onder voorzitterschap van Ursula von der Leyen;
2. benadrukt dat de Europese Green Deal deel moet uitmaken van een nieuwe groeistrategie die ten goede komt aan Europese burgers en bedrijven;
3. is met name ingenomen met de holistische aanpak en de betrokkenheid van alle belanghebbenden, alsook de onmisbare doelstelling om milieu- en klimaatbeleid te koppelen aan concurrentievermogen in alle sectoren van de economie en beleid dat de mens vooropstelt; benadrukt het belang van beleidssamenhang tussen de Europese Green Deal en het bestaande beleidskader; is van mening dat de Green Deal de kans biedt om de bestaande samenhang tussen beleidsgebieden op EU-niveau te evalueren;
4. brengt in herinnering dat alle sectoren moeten bijdragen aan de totstandbrenging van een koolstofneutrale economie en dat alle beleidsmaatregelen gestoeld moeten zijn op bewijs en wetenschappelijke kennis;
5. is in dit opzicht ingenomen met het gebruik van grondige effectbeoordelingen;
6. ondersteunt het beginsel van klimaatneutraliteit en herhaalt dat, volgens een analyse van de Commissie uit november 2018, de bewerkstelliging van klimaatneutraliteit, indien dit op de juiste manier wordt gedaan, meer werkgelegenheid en groei kan creëren;
7. onderstreept dat de mondiale uitdagingen van klimaatverandering en milieuschade vragen om een mondiale aanpak; benadrukt dat het belangrijk is om ambitieus te zijn, maar stelt dat het ook belangrijk is om andere regio’s in de wereld ervan te overtuigen dezelfde koers te varen;
Het ambitieniveau van de EU inzake het klimaat voor 2030 en 2050 verhogen
8. ondersteunt de doelstelling van een klimaatneutrale economie in 2050;
9. benadrukt dat de ambities van de Green Deal moeten worden gebaseerd op een alomvattende effectbeoordeling van een onafhankelijke raad voor regelgevingstoetsing; benadrukt dat een dergelijke beoordeling per sector en per regio dient te worden uitgevoerd; is voorts van mening dat de Commissie in het kader van deze beoordeling tevens verplicht “rendement op investering”-beoordelingen dient uit te voeren en dat de Commissie wanneer zij voor de beleidsgebieden industrie, energie en onderzoek nieuwe wetgeving voorstelt of het bestaande rechtskader herziet, rekening moet houden met de mogelijke gevolgen voor de energieprijzen voor de verschillende regio’s en sectoren;
10. ondersteunt een EU-streefdoel van uiterlijk in 2030 ten minste 50 % broeikasgasreductie ten opzichte van 1990, zoals voorgesteld door de voorzitter van de Commissie; merkt op dat dit streefdoel gebaseerd zal zijn op een betrouwbare effectbeoordeling met de optie om het doel naar boven bij te stellen als aan een aantal voorwaarden is voldaan, onder meer in het kader van internationale onderhandelingen en volgend op een beoordeling van de economische gevolgen, en gelet op de noodzaak om de economische concurrentiepositie te behouden en iedereen mee te nemen in deze transitie; ziet in dat een reductie van 50 % reeds zeer ambitieus is aangezien we, zelfs indien bestaande wetgeving strikt ten uitvoer wordt gelegd en het VK volledig meewerkt met het klimaatbeleid van de EU, enkel een reductie van 45 % zullen kunnen halen;
11. benadrukt dat het belangrijk is om de concurrentiepositie van onze industrie te beschermen en te waarborgen dat de bestaande maatregelen om koolstoflekkage te voorkomen enkel kunnen worden vervangen indien de volledige invoering van een met de WTO verenigbaar grenscorrectiesysteem mogelijk is zonder aanzienlijke verstoringen te creëren op andere gebieden; is van mening dat het klimaatbeleid en het industriële beleid van de EU hand in hand moeten gaan, om koolstof- en investeringslekkage te voorkomen en banen te beschermen; is van oordeel dat er wellicht maatregelen moeten worden genomen om een gelijk speelveld te waarborgen; is in dat geval bereid om de invoering van een met de WTO verenigbaar koolstofgrenscorrectiemechanisme te beoordelen, ter aanvulling op bestaande maatregelen om koolstoflekkage te voorkomen en gebaseerd op een grondige effectbeoordeling; benadrukt dat een dergelijk mechanisme ingebed moet worden in onze industriestrategie, zodat de industrie wordt gestimuleerd om schone en concurrerende producten te produceren en koolstoflekkage te voorkomen, zonder handelsmogelijkheden op het spel te zetten;
Zorgen voor schone, betaalbare en veilige energie
12. benadrukt dat er op nationaal en EU-niveau nood is aan concrete uitvoeringsmaatregelen en handhaving om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te realiseren; is van mening dat de herziening van de energie-efficiëntierichtlijn en de richtlijn ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen voordat deze richtlijnen zijn toegepast wettelijke investeringszekerheid zou moeten waarborgen;
13. steunt het doel van de Commissie om te zorgen voor meer schone, betaalbare en veilige energie; benadrukt het belang van grensoverschrijdende verbindingen voor een volledig geïntegreerde energiemarkt, en is van mening dat de energie-infrastructuur van Europa zich op dezelfde wijze en op hetzelfde tempo moet ontwikkelen om volledige ondersteuning te bieden aan deze energietransitie; acht het van belang om het gebruik van aardgas als een overgangsenergiebron en de introductie van waterstof voor vervoer en industrie te bevorderen om de verdere elektrificatie van de economie aan te kunnen; benadrukt dat er nood is aan een strategische aanpak met betrekking tot EU-energieclusters teneinde de meest doeltreffende investeringen in zon- en windenergie en andere duurzame energiebronnen te kunnen benutten;
14. onderstreept dat het juiste evenwicht belangrijk is om te zorgen voor een energie-unie die niet enkel schoner, maar ook betaalbaarder en veiliger wordt voor Europese consumenten, burgers en ondernemingen; is van mening dat passende EU-financiering nodig is om de energierekening voor consumenten betaalbaar te houden;
15. benadrukt het grote potentieel voor CO2-reductie in de bouwsector en is ingenomen met de voorstellen van de Commissie op dit vlak, met name het voorstel om belemmerende nationale regelgeving met betrekking tot renovaties te beperken; steunt de bevordering van houtskeletbouw en ecologische bouwmaterialen in openbare gebouwen;
16. is voorstander van het idee om marktgebaseerde maatregelen door te voeren in de bouwsector, op basis van een gedegen effectbeoordeling; is van mening dat het bij alle maatregelen van het allergrootste belang is om rekening te houden met de gevolgen voor de concurrentiepositie van Europese bedrijven en om de verplaatsing van activiteiten naar andere landen wegens verschillende milieunormen tegen te gaan;
17. onderstreept dat elk besluit over de nationale energiemix, in overeenstemming met het in het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, onder de bevoegdheid van de lidstaten valt; erkent dat nucleaire energie als koolstofarme technologie een rol kan spelen in de nationale energiemix, mits voldoende voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de hoogst mogelijke veiligheidseisen en de buitengebruikstelling, en er rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende kwesties;
Het bedrijfsleven mobiliseren voor een schone en circulaire economie
18. staat volledig achter het hoofdstuk over industrie en de toezegging van de Commissie om reeds in maart 2020 een industriestrategie voor te leggen; is het eens met de Commissie dat energie-intensieve industrieën zoals de staal-, chemische en cementindustrie onmisbaar zijn voor de Europese economie, maar dat het tegelijkertijd cruciaal is dat deze industrieën worden gemoderniseerd en ontkoold;
19. is van oordeel dat de aanpak van de Commissie van de Green Deal op één lijn moet worden gebracht met een coherent industrieel beleid teneinde een impuls te geven aan het concurrentievermogen en wereldleiderschap van Europa; is van oordeel dat de Europese Unie, ter ondersteuning van de maatregelen die zijn opgenomen in de Green Deal, nood heeft aan een herindustrialisatieproces, modernisering van haar industriële basis, versterking van de interne markt en de vaststelling van een concurrerend kader voor de industrie, inclusief een doeltreffende strategie voor kmo’s;
20. benadrukt dat de EU-regels voor openbare aanbestedingen moeten worden herzien om een werkelijk gelijk speelveld te waarborgen voor EU-bedrijven, met name voor bedrijven die duurzame producten of diensten produceren, bijvoorbeeld op het gebied van openbaar vervoer, en die wellicht te maken hebben met oneerlijke concurrentie van bedrijven uit derde landen die staatssteun of andere voordelen ontvangen die een gelijk speelveld ondermijnen, en voor bedrijven die geen gelijke toegang hebben tot openbare aanbestedingen in derde landen;
21. is van oordeel dat het noodzakelijk is om een passend Europees kader vast te stellen om groene bedrijfsmodellen te stimuleren en een oplossing te vinden voor de specifieke problemen en uitdagingen van de industrie met betrekking tot de ontkoling van de economie, zoals elektriciteits- en gasprijzen, beschikbare technologieën (warmte-krachtkoppeling, gas, waterstof, afvang en opslag van kooldioxide (CCS), koolstofafvang en -gebruik (CCU)) en industriële processen voor CO2-emissies;
22. is ingenomen met het EU-actieplan voor een circulaire economie en verzoekt de Commissie een alomvattend kader voor te stellen waarmee de industrie wordt aangemoedigd om die kant op te gaan;
23. is ervan overtuigd dat om een schone en circulaire economie tot een succes te maken, een integraal industrieel beleid nodig is, onder meer voor kmo’s; benadrukt dat er waarde moet worden gecreëerd voor burgers, het milieu en de economie; onderstreept dat de strategie de digitale en milieutransformatie moet omvatten en de concurrentiepositie van Europese bedrijven moet versterken; is van mening dat het verbeteren en onderhouden van de vaardigheden van EU-werknemers de Europese industrie een competitief voordeel zal bieden;
24. is voorstander van een sterk signaal om baanbrekende technologieën, waaronder schoon staal, te bevorderen, en verwacht aanzienlijke financiering voor deze technologieën; steunt de sterke koppeling met digitale technologieën; benadrukt dat de bevordering van technologieën en financiering nauw moet worden verbonden aan de nieuwe strategie voor kmo’s en de wetgevingsinitiatieven die hierin worden uiteengezet zodat snelle toegang tot de markt gewaarborgd wordt;
De overgang naar duurzame en slimme mobiliteit versnellen
25. erkent dat de vervoersector cruciaal is voor onze economie en is zich ervan bewust dat emissiereductie in deze sector lastig is; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat alle vervoerswijzen even belangrijk worden geacht;
26. is van oordeel dat de scheepvaart moet bijdragen aan de groene transitie en dat de EU de scheepvaart moet helpen om af te stappen van het gebruik van zware stookolie; benadrukt voorts dat de EU haar werkzaamheden ten behoeve van een internationale overeenkomst inzake de scheepvaart moet opvoeren, moet aandringen op een hoger ambitieniveau, en moet beoordelen of scheepvaart op EU-wateren moet worden opgenomen in het emissiehandelssysteem van de EU;
27. spoort de Commissie aan om de bepalingen van de Regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor de internationale luchtvaart (Corsia) te versterken en eerder ten uitvoer te leggen, en om de vaststelling van een langetermijndoelstelling voor de beperking van emissies in de luchtvaartsector te steunen;
28. is voorstander van het idee om marktgebaseerde maatregelen door te voeren in de vervoersector, op basis van een gedegen effectbeoordeling; is van mening dat het bij alle maatregelen van het allergrootste belang is om rekening te houden met de gevolgen voor de concurrentiepositie van Europese bedrijven, om mobiliteit betaalbaar te houden en om de verplaatsing van activiteiten naar andere landen wegens verschillende milieunormen tegen te gaan;
29. pleit voor de ontkoling van de vervoerinfrastructuur en mobiliteitssystemen door gebruik te maken van nieuwe technologieën en digitalisering; roept de Commissie op om te kijken naar opkomende nieuwe technologieën en diensten zoals multimodale, elektrische en autonome mobiliteit evenals vliegende mobiliteit op lage hoogte en mobiliteit op aanvraag, als hoeksteen voor broeikasgasmitigatie en vraagt de Commissie digitalisering en het gebruik van volledig autonome voertuigen te stimuleren aangezien deze oplossingen zullen bijdragen aan een drastische verlaging van broeikasgassen en CO2, evenals ongelukken en verwondingen;
30. beseft dat multimodaal vervoer moet worden verbeterd, vooral multimodaal vrachtvervoer over het spoor en water, waaronder korte vaart; roept op tot regelgeving om het potentieel van langeafstandsgoederenvervoer per spoor te benutten, en roept de Commissie op de corridors voor goederenvervoer per spoor te versterken en de coördinatie, aansprakelijkheid en flexibiliteit voor capaciteit te verbeteren in nauwe samenhang met de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T);
31. benadrukt dat één Europese spoorwegruimte een voorwaarde is voor de verschuiving tussen vervoerswijzen; dringt er bij de Commissie op aan om vóór het einde van 2020 met een strategie te komen, gevolgd door concrete wetgevingsvoorstellen vóór het einde van 2021, waarmee een einde wordt gemaakt aan alle vormen van protectionisme en fragmentatie van de interne markt waarmee de concurrentie in de EU wordt belemmerd;
32. dringt er bij de Commissie op aan om een gecoördineerd Europees regelgevingskader te ontwikkelen voor de binnenwateren; verzoekt de Commissie om intermodaliteit met betrekking tot de binnenwateren actief te ondersteunen, vooral het grensoverschrijdende netwerk van nationale systemen van binnenwateren, dat verbeterd dient te worden;
33. benadrukt dat er in de nieuwe EU-vervoerstrategie, ondanks goede Europese initiatieven zoals het intelligent vervoerssysteem (ITS), het ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar), het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS), SafeSeaNet en de River Information Services (RIS), aandacht moet zijn voor de problemen rond de gefragmenteerde invoering, met name van het coöperatief intelligent vervoerssysteem (C-ITS) en Sesar, die de interoperabiliteit belemmeren;
34. herhaalt dat het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES) op zichzelf al in staat is om zonder aanzienlijke kosten luchtvaartemissies met ten minste 10 % te verlagen; dringt daarom aan op een duidelijk stappenplan voor regelgeving voor de luchtvaart, op basis van technologische oplossingen, waarbij rekening wordt gehouden met infrastructuur en vereisten voor alternatieve brandstoffen, en waarbij gestreefd wordt naar efficiënt functioneren; vraagt om blijvende en verhoogde EU-financiering voor SES, het “Clean Sky”-programma, Sesar en de satellietnavigatiesystemen van de EU;
35. roept de Commissie op om voor het eind van 2020 te komen met een strategie om het TEN-T-kernnetwerk te vervolledigen, waaronder de nodige digitale uitrusting zoals ERTMS en 5G tot 2030, gevolgd door wetgevingsvoorstellen die ervoor zorgen dat de strategie en de door de lidstaten gedane toezeggingen naar behoren worden uitgevoerd;
36. roept de lidstaten op om voldoende financiering toe te zeggen en het tempo voor de invoering van innovatieve strategieën, oplaadinfrastructuur en alternatieve brandstoffen op te voeren, en tegelijkertijd samen te werken bij technologische kwesties zodat een geïntegreerd systeem kan worden opgericht; vraagt de Commissie een visie uit te werken over hoe technologische maatregelen kunnen worden doorgevoerd om na 2030 grote hoeveelheden alternatieve brandstoffen te kunnen produceren en te kunnen inzetten in alle nieuwe infrastructuurprojecten;
37. verzoekt de Commissie de huidige technologische en financiële tekortkomingen van synthetische brandstoffen aan te pakken door mogelijkheden voor te stellen waarmee de productie en markttoegang van deze brandstoffen kan worden gestimuleerd, alsook aanvullende middelen voor onderzoek; benadrukt dat het belangrijk is om te kijken naar de mogelijkheden voor een minimumpercentage aan synthetische brandstoffen dat na verloop van tijd zou kunnen stijgen;
38. spoort de Commissie aan om de richtlijn betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en de TEN-T-verordening te herzien teneinde de overstap naar emissievrije en -arme voertuigen en vaartuigen te versnellen;
“Van boer tot bord”: de ontwikkeling van een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem
39. is ingenomen met de aankondiging van de “van boer tot bord”-strategie in 2020 en dringt sterk aan op de betrokkenheid van landbouwers en vissers bij de ontwerpfase van alle mogelijke maatregelen; benadrukt dat Europese landbouwers een essentiële rol zullen spelen bij de aanpak van de uitdagingen van de Europese Green Deal; benadrukt in dit opzicht het belang van nieuwe economische ondersteuning en een adequaat gefinancierd gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);
40. benadrukt dat onze landbouwers de nodige financiering en instrumenten moeten krijgen om klimaatverandering tegen te gaan en hun bedrijven hieraan aan te passen, met name zodat ze beter kunnen omgaan met volatiliteit en crises; benadrukt voorts dat landbouwers de ruimte moet worden gegeven om hun bedrijf te organiseren en te investeren in de transitie naar een duurzamer landbouwsysteem gebaseerd op duale prestaties, die aan de ene kant een positief effect hebben op het milieu en aan de andere kant de concurrentiepositie van Europese landbouwbedrijven versterken;
41. wijst erop dat er in het kader van de “van boer tot bord”-strategie ook aandacht moet worden besteed aan de verantwoordelijkheid van de consument en het feit dat er wel vraag is vanuit de bevolking naar duurzamere voedselsystemen maar dat de voedselketen niet over de capaciteit beschikt om duurzame prijzen en inkomens te bieden aan landbouwers;
42. benadrukt dat bij de “van boer tot bord”-strategie ook moet worden gekeken naar de effecten van de EU-mededingingsregels op de duurzaamheid van de voedselvoorzieningsketen, bijvoorbeeld met betrekking tot de druk die wordt gelegd op producenten en het feit dat er onvoldoende erkenning is voor de belangrijke bijdrage die primaire producenten leveren door te voorzien in voedsel van hoge kwaliteit en collectieve goederen voor de samenleving, hetgeen momenteel onvoldoende wordt beloond;
43. benadrukt dat het van groot belang is om de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe innovatieve technologieën aan te moedigen om landbouwers te helpen reageren op klimaat- en milieu-uitdagingen en roept de Commissie op het EU-rechtskader inzake nieuwe veredelingstechnieken te verduidelijken zodat landbouwers en zaadtelers rechtszekerheid wordt verzekerd en ervoor wordt gezorgd dat deze technieken zullen kunnen bijdragen aan de doelstellingen van de Green Deal;
44. hamert erop dat reductiestreefcijfers voor pesticiden moeten worden onderworpen aan passende effectbeoordelingen;
45. benadrukt dat de Europese milieunormen moeten gelden voor de levensmiddelen en diervoeders die worden geïmporteerd naar de EU; steunt de toezegging om voedselverspilling te beperken en voedselfraude te bestrijden, en benadrukt dat het belangrijk is om een rechtskader vast te stellen voor geïmporteerde voedselproducten zodat ervoor wordt gezorgd dat deze producten voldoen aan de EU-milieunormen;
46. is ervan overtuigd dat we transparantie voor consumenten moeten bevorderen door middel van objectieve, niet-discriminatoire en niet-misleidende etikettering op een duurzame, economisch efficiënte manier en om grensoverschrijdende handel op de interne markt een stimulans te geven, met name door nieuwe instrumenten te ontwikkelen, zoals blokchains, en een Europese aanpak in te voeren, waaronder etiketten met het land van herkomst voor bepaalde levensmiddelen, zonder de interne markt te fragmenteren of grensoverschrijdende samenwerking tussen producenten te belemmeren;
47. is sterk voorstander van het idee om de productie en consumptie van Europese landbouwproducten die bijdragen aan een gezonde levensstijl aan te moedigen, bijvoorbeeld door de lidstaten aan te sporen gebruik te maken van meer doelgerichte btw-tarieven voor onder meer groente en fruit; is bezorgd over de ernstige tekortkomingen in de voedselvoorzieningsketen, waarbij landbouwers niet worden beloond voor het leveren van voedsel van hoge kwaliteit en collectieve goederen aan de samenleving, en waarbij voedsel door detailhandels vaak wordt gebruikt als een lokproduct waarop verlies wordt geleden;
Behoud en herstel van ecosystemen en biodiversiteit
48. herinnert aan het horizontale belang van de bossector en duurzaam bosbeheer voor het vinden van duurzame oplossingen voor de uitdagingen van onze tijd; benadrukt dat duurzaam en actief bosbeheer een essentiële rol speelt bij het halen van de EU-klimaat- en energiebeleidsdoelstellingen en -streefcijfers en dat het daarom een van de belangrijkste doelstellingen moet zijn van de EU-bosstrategie in de Europese Green Deal; wijst erop dat de bossector 10 % van de EU-CO2-emissies permanent opneemt en dus een enorme koolstofput vormt;
49. is het sterk met de Commissie eens dat bossen cruciaal zijn voor klimaatmitigatie in Europa en dat stimulansen voor duurzaam bosbeheer onderdeel zullen uitmaken van de Green Deal; staat erop dat de onevenredige bezuinigingen in de tweede pijler van het GLB onacceptabel zijn en ondersteuning niet zullen waarborgen; pleit ervoor om andere financiële middelen te overwegen om duurzaam bosbeheer en de vergroening van steden te ondersteunen;
50. wijst op de veelzijdige rol van bossen en het feit dat hun economische en sociale dimensie en hun functie voor het milieu bijdragen aan de mitigatie van en de aanpassing aan klimaatverandering en de ontwikkeling van de bio-economie, waarmee in de gehele waardeketen economische groei wordt bevorderd en werkgelegenheid wordt gecreëerd; dringt er daarom op aan dat de EU-bosstrategie voor na 2020 een integraal en fundamenteel deel uitmaakt van de Europese Green Deal, om ervoor te zorgen dat er sprake is van coördinatie en synergieën tussen de verschillende bosgerelateerde beleidsmaatregelen; brengt in dit verband in herinnering dat de doelstellingen van de nieuwe EU-bosstrategie tevens effectieve bebossing en de instandhouding en het herstel van bossen in Europa moeten omvatten, teneinde te helpen de absorptie van CO2 te bevorderen en het aantal bosbranden en de omvang daarvan terug te dringen, zoals onderstreept in de mededeling van de Commissie;
51. brengt in herinnering dat de voordelen van de bos- en houtsector veel verder reiken dan biodiversiteit en mitigatie van klimaatverandering; wijst erop dat bossen en de bossector bijdragen aan de lokale, nationale en Europese economie, en aan plattelandsontwikkeling en recreatie; pleit er daarom voor dat de EU-bosstrategie geen ondergeschikt onderdeel van de biodiversiteitsstrategie wordt, maar veeleer een holistische, sterke en onafhankelijke strategie;
52. herinnert eraan dat de aardbodem ongeveer twee keer zoveel koolstof bevat als de hele atmosfeer; is zich bewust van het potentieel voor koolstofvastlegging in graslandbodems, mits er rekening wordt gehouden met regionale omstandigheden; steunt de inspanningen om graslanden geschikter te maken voor koolstofvastlegging door middel van weide-exploitatie, het planten van geschikte voedergewassen, bemesting en irrigatie, het herstel van verwilderde graslanden en graslandbiodiversiteit;
53. benadrukt de noodzaak om biodiversiteit te behouden en is ingenomen met de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind maart 2020 een biodiversiteitsstrategie voor te stellen; roept op tot verbeterde financiering voor natuurbehoud in het kader van het Natura 2000-netwerk om beter te kunnen inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, en agrarische familiebedrijven te beschermen en behouden; vindt het belangrijk om lidstaten meer flexibiliteit te geven bij het halen van hun biodiversiteitsdoelstellingen, waaronder de mogelijkheid om hun inspanningen op dit vlak op één lijn te brengen met optimale werkwijzen en ervaringen in andere lidstaten;
54. is ingenomen met de start van het biodiversiteitsinitiatief “Natur’Africa”; herinnert aan de recente bevindingen over de verslechterende staat van de bossen in de wereld en wijst op hun systematische belang met betrekking tot het klimaat, de biodiversiteit en hun rol als thuisland van inheemse volken; roept de Commissie op bindende regels op te stellen voor duurzame toeleveringsketens en om het duurzaam gebruik van land, alsook bebossing, certificatiesystemen en alternatieve inkomstenbronnen voor lokale gemeenschappen te bevorderen;
55. eist de instelling van een systematische en gestandaardiseerde monitoring van in het wild levende diersoorten;
Streven om vervuiling tot nul terug te brengen voor een gifvrij milieu
56. steunt de invoering van verder wetgeving om betere luchtkwaliteit te waarborgen, maar dringt erop aan dat deze wetgeving een bredere aanpak volgt door bijvoorbeeld de oorzaken van vervuiling in de scheepvaart aan te pakken, en zich niet enkel richt op symbolische maatregelen zoals een verbod op dieselauto’s in steden;
57. is voorstander van het “één stof per beoordeling”-beginsel en herhaalt dat een verbod op chemicaliën enkel moet worden ingevoerd als er praktische alternatieven beschikbaar zijn en de administratieve lasten, met name voor kmo’s, beperkt zijn;
58. roept de Commissie op de beoordeling van chronische toxiciteit van chemicaliën wettelijk verplicht te stellen;
De financiering van de Europese Green Deal en het waarborgen van een rechtvaardige transitie
59. benadrukt dat de Europese Green Deal en de nieuwe groeistrategie van de EU moeten worden geschraagd door de EU-begroting, financiering van de EIB en andere financiële instellingen, alsook de nationale begrotingen, en de nodige middelen moeten worden toebedeeld om hun doelstellingen te bewerkstelligen; wijst daarom op de aanvullende financiële bijdragen die worden gevraagd om de aanzienlijke investeringen die nodig zijn op dit vlak te dekken;
60. benadrukt de essentiële rol die het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2021-2027 speelt bij de bewerkstelliging van de Europese Green Deal, onder meer door de opname van een sterke klimaatdimensie in alle MFK-beleidsmaatregelen en -programma’s voor de volgende periode; is van mening dat de Europese Green Deal de positie van het Parlement met betrekking tot het volgende MFK verder versterkt, zoals wordt benadrukt in het interimverslag van het Parlement over het MFK en daaropvolgende resoluties; is fel gekant tegen alle pogingen om het financieringsniveau van het volgende MFK te verlagen, hetgeen tevens de tenuitvoerlegging, geloofwaardigheid en het inclusieve karakter van de Europese Green Deal in gevaar zal brengen; onderstreept zijn aloude standpunt dat nieuwe initiatieven altijd moeten worden gefinancierd uit nieuwe kredieten en niet ten nadele moeten komen van andere beleidsgebieden; is daarom van mening dat de financiering van nieuwe wetgevingsvoorstellen die voortkomen uit de Europese Green Deal moet worden berekend boven op de eerdere voorstellen van de Commissie voor het volgende MFK; herhaalt zijn steun voor de voorstellen van de Commissie ter instelling van nieuwe eigen middelen, hetgeen overeenkomt met essentiële EU-doelstellingen zoals de strijd tegen klimaatverandering en de bescherming van het milieu;
61. is voorstander van het idee voor een mechanisme voor een rechtvaardige transitie ter waarde van 100 miljard EUR en vraagt om voldoende financiële middelen voor dit project; is ervan overtuigd dat consistente financiering van dit instrument een cruciaal onderdeel zal zijn voor het vinden van een consensus inzake het volgende MFK en voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de Europese Green Deal; acht het van belang om een passend monitoringskader te waarborgen om erop toe te zien hoe lidstaten gebruikmaken van dit mechanisme;
62. brengt in herinnering dat het mechanisme voor een rechtvaardige transitie veel meer moet zijn dan een fonds, en dat hierbij rekening moet worden gehouden met de behoeften van bedrijven, kmo’s, regio’s en mensen; is van oordeel dat een geloofwaardig en sterk fonds voor een rechtvaardige transitie, gebaseerd op het voorbereidende werk dat is gedaan door het platform voor steenkoolregio’s in transitie van de EU, de transitie naar schone energie moet ondersteunen, met name in alle kool- en koolstofintensieve regio’s; is van mening dat dit fonds voornamelijk moet worden ingezet voor kool- en koolstofintensieve regio’s in transitie, inclusief regio’s waar turf wordt verbrand; is van oordeel dat het tempo waarin de transitie in elk van deze koolregio’s wordt doorgevoerd en de maturiteit van de projecten belangrijke factoren moeten zijn bij het goedkeuren van projecten; benadrukt dat dit fonds aanvullende begrotingsmiddelen zal vragen, die met behulp van nieuwe kredieten, en een afzonderlijke begrotingslijn in het volgende MFK moeten worden toebedeeld, en benadrukt dat het fonds andere EU-financieringsprogramma’s niet mag beperken of vervangen, en prioriteit zal krijgen als nieuwe begrotingsfinancieringsmogelijkheden zich voordoen;
63. steunt de doelstelling om milieuoverwegingen op te nemen in nationale begrotingen; dringt er sterk op aan dat het stabiliteits- en groeipact niet wordt verzwakt, aangezien we toekomstige generaties niet mogen opzadelen met onhoudbare milieu- of financiële schulden;
64. onderstreept dat de Green Deal ten volle in aanmerking moet worden genomen in het volgende MFK; dringt aan op de noodzaak om klimaatgerelateerde ontwikkelingsfinanciering aanzienlijk te verhogen in de volgende begrotingsperiode, met in het bijzonder aandacht voor voedselzekerheid, slimme en duurzame landbouw, duurzame energie, bosbouw en biodiversiteit; water en sanitaire voorzieningen;
65. benadrukt dat een aanzienlijk deel van de financiering die nodig is voor de Green Deal zal moeten komen uit de begrotingen van de lidstaten; benadrukt dat deze financiering in het kader van de EU-begrotingsregels niet beschouwd mag worden als een eenmalige maatregel; maakt zich zorgen over het feit dat, indien er geen duurzaam begrotingsbeleid is en de financiële situatie van lidstaten niet solide is, een toekomstig financieringsmodel voor de Green Deal op de tocht kan komen te staan; eist daarom dat “groene” overheidsinvesteringen, net als elke andere vorm van overheidsuitgaven, onder het stabiliteits- en groeipact vallen; benadrukt dat welk financieringsmodel ook wordt gekozen, dit model de duurzaamheid van de overheidsfinanciën in de EU niet mag ondermijnen en de bestaande triple A-kredietrating van de EIB niet op het spel mag zetten; onderstreept echter dat duurzame investeringen in het kader van de Green Deal daadwerkelijk aanvullend moeten zijn en er niet toe mogen leiden dat marktfinanciering wordt verdrongen; benadrukt voorts dat de financiering vanuit de EIB voornamelijk gericht moet zijn op kmo’s en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen zodat de transitie van productieprocessen richting een groenere economie wordt gestimuleerd;
66. is van mening dat er tijdens de komende decennia een groot aantal levensvatbare projecten nodig is om vooruitgang te kunnen boeken met de Green Deal en de ambitie van deze deal te kunnen waarmaken; pleit daarom voor passende stimulansen, binnen een alomvattend Europees kader, om initiatieven uit de particuliere sector te ondersteunen; is van oordeel dat de samenvoeging van projecten, inclusief grensoverschrijdende en regionale projecten, een deel van de oplossing moet vormen; is van mening dat er een alomvattende adviesdienst, zoals de Europese investeringsadvieshub binnen het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), moet worden aangeboden om de particuliere sector te helpen zich succesvol aan te passen aan nieuwe wettelijke voorschriften;
67. acht het van het allergrootste belang dat alle financiële of niet-financiële stimulansen die in het kader van de Green Deal worden vastgesteld niet worden ondermijnd door nieuwe administratieve procedures die aanvragers overbelasten; benadrukt dat juist versimpelde, snelle toegang het basisbeginsel moet zijn voor de tenuitvoerlegging van de Green Deal; is van oordeel dat kapitaalvereisten risico-gebaseerd moeten zijn en voornamelijk gericht moeten zijn op het behoud van de stabiliteit van de banksector; is daarom tegen de invoering van een groene ondersteuningsfactor;
68. roept met name de EU op om haar klimaatfinanciering aan ontwikkelingslanden te verhogen, in het bijzonder aan de minst ontwikkelde landen, kleine eilandstaten in ontwikkeling en kwetsbare landen, en om voorrang te geven aan investeringen in de versterking van de weerbaarheid, innovatie, aanpassing en koolstofarme technologieën en klimaatvriendelijke infrastructuur; is van oordeel dat er meer inspanningen moeten worden geleverd op het gebied van kennisdeling, capaciteitsopbouw en technologieoverdracht naar ontwikkelingslanden;
69. brengt in herinnering dat ontwikkelingshulp onmisbaar is, maar niet voldoende om partnerlanden te helpen hun klimaatdoelstellingen te halen en hen te ondersteunen in hun transitie naar een duurzamer economisch model; benadrukt dat er innovatieve financieringsmethoden moeten worden ontwikkeld en dat particuliere bedrijven, financiële instellingen en ontwikkelingsbanken een zo groot mogelijke rol moeten spelen bij klimaatactie en de verwezenlijking van de SDG’s, met name door middel van passende stimulansen en de bevordering van publiek-private partnerschappen;
Onderzoek mobiliseren en innovatie stimuleren
70. benadrukt dat ontwikkeling en innovatie in onderzoek en technologie van cruciaal belang zijn voor de transitie van de samenleving naar schone energie; is van mening dat in de veranderende wereld van vandaag Europa’s bedrijven, waaronder kmo’s, zich moeten aanpassen om voorop te blijven lopen; benadrukt dat investeringen in onderzoek en innovatie moeten worden gestimuleerd;
71. is een sterk voorstander van de duidelijke betrokkenheid bij onderzoek en innovatie in de Green Deal; brengt in herinnering dat het belangrijk is om te zorgen voor een ambitieuze begroting voor Horizon Europa, en vraagt de Raad en de Commissie om het standpunt van het Parlement inzake de voorgestelde financiering voor het programma over te nemen; benadrukt dat andere EU-fondsen een groter deel van hun begroting moeten besteden aan onderzoek en innovatie met betrekking tot schone technologieën;
72. onderstreept dat in het huidige Commissievoorstel de focus vooral ligt op de beperking van CO2-emissies; verzoekt de Commissie het wetenschappelijk onderzoek te ondersteunen, waaronder grensverleggend onderzoek, en de inzet van innovatieve technologieën met betrekking tot de ontwikkeling van manieren om CO2 op te nemen en de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor negatieve uitstoot, waaronder de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van klimaatbestendige landbouw;
73. benadrukt dat het belangrijk is om digitale technologieën zoals kunstmatige intelligentie, 5G en supercomputers in staat te stellen klimaat- en milieubeleid beter vorm te geven; is van mening dat passende investeringen in digitaal onderzoek en innovatie essentieel zullen zijn voor Europa’s industrie om haar mondiale concurrentievermogen te versterken en tegelijkertijd bij te dragen aan de klimaatdoelen; verwacht dat in de Europese Green Deal een alomvattende en ambitieuze op technologie en wetenschappelijke kennis gebaseerde strategie zal worden uitgezet om uiterlijk in 2050 een koolstofneutraal Europa te realiseren;
74. stelt zich op het standpunt dat de Green Deal tevens een kans biedt om interactie tussen de verschillende sectoren te creëren, hetgeen symbiotische voordelen zou moeten opleveren; meent in dit verband dat de bio-economie ons de kans biedt om voor verschillende sectoren dergelijke symbiotische voordelen te creëren, en de circulaire economie aan te vullen; dringt aan op investeringen in onderzoek en innovatie om nieuwe manieren te vinden om onze economie duurzame en efficiënter te maken, waarbij de agrarische sector deel uitmaakt van de oplossing;
“Niet schaden” – Duurzaamheid integreren in alle beleidsmaatregelen van de EU
75. is ingenomen met het idee om de administratieve rompslomp die investeringen in milieuvriendelijke technologieën belemmert te beperken, en vraagt deskundigen op alle beleidsterreinen om op dit vlak bij te dragen aan het “één erbij-één eruit”-beginsel;
De EU als wereldleider
76. is zeer ingenomen met het hoofdstuk over de EU als wereldleider, en wijst erop dat het van essentieel belang is dat de EU leiderschap toont aangezien de EU verantwoordelijk is voor 9 % van de wereldwijde emissies en 6,8 % van de wereldbevolking; benadrukt echter dat bepaalde gevaarlijke triggerpunten enkel kunnen worden vermeden als andere economieën een ambitieus klimaatbeleid nastreven en hun nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) verhogen;
77. beklemtoont dat aanvullende externe toelevering van hernieuwbare energiebronnen nodig is en dat energiebeleid een centraal instrument dient te worden van het buitenlands- en nabuurschapsbeleid van de EU;
78. pleit voor de aanstelling van een EU-ambassadeur voor de strijd tegen klimaatverandering, die namens de EU in gesprek kan treden met derde landen en belangrijke mondiale economieën, om hun steun te vergaren voor het bewerkstelligen van broeikasgasneutraliteit vóór 2050 en zelfs het voortouw te nemen voor ambitieuzere doelstellingen; is er in dit verband van overtuigd dat het Europees Parlement als instelling het goede voorbeeld moet geven en uiterlijk in 2050 een klimaatneutrale instelling dient te zijn;
79. roept de Commissie en de Raad op om de top EU-China voor te bereiden met het oog op het bereiken van overeenstemming over gezamenlijke, eensgezinde inspanningen;
80. is ingenomen met de toezegging om handelsbeleid in te zetten om de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs en andere belangrijke milieudoelen te bevorderen; beklemtoont dat klimaat-, handels- en industrieel beleid hand in hand moeten gaan; benadrukt dat om wereldwijd een gelijk speelveld te creëren, elke maatregel altijd in overeenstemming moet zijn met de WTO, moet worden gebaseerd op een grondige effectbeoordeling, deel moet uitmaken van een industriële strategie en geen handelsmogelijkheden op het spel mag zetten;
81. herinnert eraan dat klimaatverandering de vooruitgang inzake ontwikkeling en armoedebestrijding ondermijnt en tegen 2030 miljoenen mensen in extreme armoede zou kunnen storten; pleit daarom voor nauwe samenhang tussen de Green Deal en de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030; stelt dat landen die veel CO2 uitstoten, zoals de EU, de morele plicht hebben om ontwikkelingslanden te helpen zich aan te passen aan de klimaatverandering en onvrijwillige, door klimaatverandering veroorzaakte migratie te voorkomen;
82. wijst erop dat klimaat- en milieubescherming een mondiale taak is waarbij partijen verschillende verantwoordelijkheden dragen; onderstreept dat internationale koolstofmarkten kunnen helpen de kosten te verlagen en andere grote economieën te overtuigen meer ambitie te tonen; beklemtoont daarom dat het van het allergrootste belang is om een bindend kader vast te stellen voor mechanismen voor schone ontwikkeling in het kader van artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs, met de nodige waarborgen om dubbeltelling te voorkomen en ervoor te zorgen dat de projecten van hoge kwaliteit zijn;
83. is van oordeel dat klimaatstrategieën een integraal deel moeten uitmaken van de samenwerking van de EU met ontwikkelingslanden, met een aanpak op maat en op basis van behoeften, waarbij de betrokkenheid van lokale en regionale belanghebbenden, waaronder overheden, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld, moet worden verzekerd, en de klimaatstrategieën moeten worden afgestemd op de nationale plannen en klimaatstrategieën van de partnerlanden;
84. is tevreden over de nadruk die wordt gelegd op klimaatdiplomatie, en benadrukt dat om resultaten te boeken de EU met één stem moet spreken, consistentie en samenhang tussen al haar beleidsgebieden en in de gehele beleidscyclus moet waarborgen, in overeenkomst met het beginsel van beleidssamenhang voor duurzame ontwikkeling, en gebruik moet maken van al haar relevante externe instrumenten als pressiemiddel voor collectieve vooruitgang; benadrukt voorts dat al het externe optreden van de EU moet worden onderworpen aan een “groene screening”;
85. benadrukt dat de alomvattende strategie voor Afrika en de toekomstige ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst unieke kansen bieden om de externe aspecten van de Green Deal te realiseren, de samenwerking van de EU met ontwikkelingslanden wat betreft klimaat en milieu te herzien en EU-beleidsmaatregelen in lijn te brengen met de meest recente internationale verplichtingen van de EU;
86. herhaalt dat het belangrijk is om duurzame ontwikkeling te verzoenen met groei op de lange termijn, en is van oordeel dat bij elk samenwerkingsverband met een ontwikkelingsland voldoende rekening moet worden gehouden met de sociale en economische gevolgen van klimaatactie, met name met betrekking tot werkgelegenheid en met in het bijzonder aandacht voor de behoeften van kmo’s;
87. benadrukt dat de EU stappen moet zetten in lijn met de behoeften van de lokale bevolking zodat de economische groei van de ontwikkelingslanden doorzet;
88. benadrukt dat de uitvoer van afvalmaterialen vanuit de EU beperkt dient te worden om de circulaire economie wereldwijd te versterken, en dat er een mondiaal verbod op kunststof voor eenmalig gebruik moet worden ingevoerd;
°
° °
89. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0217.
- [2] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0079.