Ontwerpresolutie - B9-0179/2020Ontwerpresolutie
B9-0179/2020

ONTWERPRESOLUTIE over de conferentie over de toekomst van Europa

10.6.2020 - (2020/2657(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Zdzisław Krasnodębski
namens de ECR-Fractie

Procedure : 2020/2657(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0179/2020
Ingediende teksten :
B9-0179/2020
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0179/2020

Resolutie van het Europees Parlement over de conferentie over de toekomst van Europa

(2020/2657(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien het idee in de politieke richtsnoeren voor de nieuwe Europese Commissie, zoals voorgesteld door haar voorzitter, om een conferentie over de toekomst van Europa te houden,

 gezien artikel 48, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de lidstaten worden geconfronteerd met de ongekende uitdaging om de COVID-19-crisis aan te pakken en zich te richten op economisch en sociaal herstel;

B. overwegende dat er belangrijke lessen moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis met betrekking tot de paraatheid, de veerkracht en de doeltreffendheid van de Europese Unie, gezien de vele gerechtvaardigde bezwaren die zijn geuit met betrekking tot haar optreden;

C. overwegende dat een ingrijpende hervorming van de Europese Unie noodzakelijk is om de Unie beter in staat te stellen vooruitgang te boeken, op zes belangrijke gebieden:

 het scheppen van banen en welvaart, met name in het kader van het economische en sociale herstel na de COVID-19-pandemie,

 het veiligstellen van haar burgers en grenzen,

 het eerbiedigen van de rechten en de soevereiniteit van de lidstaten,

 het ontwikkelen van een realistische, duurzame economie,

 het bevorderen van haar efficiëntie en doeltreffendheid,

 het samenwerken met mondiale partners;

1. is van mening dat het economisch en sociaal herstel na de COVID-19-pandemie voor alle lidstaten van de Europese Unie een absolute prioriteit voor de onmiddellijke toekomst zal zijn;

2. is van mening dat voor alle EU-initiatieven bijgevolg een “hersteltest” moet worden uitgevoerd om na te gaan of zij het herstelproces helpen of belemmeren; benadrukt dat alles wat het herstelproces belemmert, moet worden uitgesteld of geschrapt;

3. is van mening dat er grondig moet worden nagedacht over de toekomst van Europa, met name in het licht van de huidige crisis, maar dat, met betrekking tot de timing en de praktische regelingen, bijvoorbeeld voor openbare raadplegingen, rekening moet worden gehouden met het feit dat de publieke opinie zich momenteel bijna uitsluitend bezighoudt met de COVID-19-crisis, en dat de politieke aandacht moet worden gericht op economisch en sociaal herstel;

4. erkent dat het nog ettelijke maanden niet praktisch haalbaar zal zijn om de openbare raadplegingen te houden die oorspronkelijk in het kader van de zogenoemde conferentie over de toekomst van Europa waren gepland;

5. dringt er derhalve op aan dat dergelijke conferenties worden uitgesteld;

6. merkt op dat de Raad, het Parlement en de Commissie nog geen vorm of structuur hebben goedgekeurd en dat de Raad nog geen formeel standpunt heeft ingenomen;

7. herinnert aan zijn resolutie van 15 januari 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de conferentie over de toekomst van Europa[1]; benadrukt dat toekomstige conferenties niet door één enkele partij in het debat mogen worden gedomineerd, zoals in deze eerdere resolutie werd beoogd;

8. vreest dat een toekomstige conferentie door sommigen als een nieuw instrument zal worden gebruikt om de agenda van een bepaalde ideologische overtuiging vooruit te helpen, namelijk het standpunt dat de tekortkomingen van de Europese Unie het gevolg zijn van het feit dat de EU te weinig bevoegdheden heeft, in plaats van te veel;

9. is van oordeel dat de EU duidelijk van de burgers van haar lidstaten is vervreemd en dat een daadwerkelijk open conferentieproces het debat over de toekomst kan bevorderen; beklemtoont dat dit alleen kan worden verwezenlijkt indien de conferentie aan bepaalde voorwaarden voldoet en indien strenge kernbeginselen worden vastgesteld ter waarborging van het goede verloop van de conferentie;

10. verzoekt bijgevolg om een alternatief, met name een initiatief waarover de lidstaten in de Raad overeenstemming hebben bereikt, over de organisatie van een conferentie over de toekomst van de Europese Unie;

11. benadrukt dat deze conferentie de aanzet moet geven tot een echt open en transparant proces; benadrukt dat een benadering moet worden vermeden waarbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de conferentie enkel tot doel heeft de verschillende mogelijkheden voor verdere Europese integratie te bespreken, zonder het huidige acquis communautaire tegen het licht te houden;

12. vraagt dat vóór de conferentie een onafhankelijke evaluatie wordt uitgevoerd van het acquis communautaire, met inbegrip van een grondige doorlichting van de EDEO en een kosten-batenanalyse van de EU-programma’s en -agentschappen;

13. verzoekt de parlementen van de lidstaten het voortouw te nemen bij de organisatie van deze conferentie, gezien hun grotere democratische mandaat en politieke diversiteit; stelt voor dat de conferentie voor het overgrote deel wordt samengesteld uit leden van de nationale parlementen; stelt voor dat de organiserende instantie verschillende politieke opvattingen vertegenwoordigt en voornamelijk uit nationale parlementsleden bestaat; stelt voor drie covoorzitters te benoemen, waarbij een politiek en geografisch evenwicht in acht moet worden genomen;

14. staat erop dat het conferentieproces op drie kernbeginselen wordt gebaseerd om goed te kunnen verlopen:

 eerbiediging van pluralisme en diversiteit;

 erkenning van de democratische legitimiteit van nationale instellingen;

 eerbiediging van de constitutionele democratie;

Pluralisme & diversiteit

15. benadrukt dat de conferentie, waarin pluralisme centraal staat, niet alleen moet worden gebruikt om de integratie-orthodoxie van de EU te bevorderen, maar ook een gelegenheid moet bieden voor de eerlijke bespreking van verschillende, afwijkende voorstellen;

16. merkt op dat er andere, even geldige alternatieven zijn voor de traditionele federalistische orthodoxie, zoals voorstellen om de Unie opnieuw om te vormen tot een Europese gemeenschap van soevereine naties, op basis van de eurorealistische opvatting van een confederaal Europa dat de rechten en de democratische legitimiteit van de lidstaten eerbiedigt; dringt erop aan dat deze en vele andere opties tijdens de conferentie en de daarmee verband houdende openbare bijeenkomsten op gelijke en billijke wijze worden besproken;

17. staat er daarom op dat de deelnemers aan de conferentie en de daarmee verband houdende openbare bijeenkomsten een eerlijke kans krijgen om onder meer te bespreken:

 of het optreden van de Unie moet worden beperkt tot de kerncompetenties, en de bevoegdheden op andere gebieden moeten worden gedeeld met of overgeheveld naar de lidstaten;

 of de “one-size-fits-all”-benadering voor beleidsvorming moet worden vervangen door een meer flexibele aanpak;

 of expliciet moet worden erkend dat de lidstaten het recht hebben hun nationale tradities, cultuur en gemeenschappelijk christelijk erfgoed te beschermen;

 of de rol van de nationale parlementen moet worden versterkt;

 of de nationale parlementen een beroep moeten kunnen doen op het subsidiariteitsbeginsel om specifieke wetgevingsvoorstellen te blokkeren door middel van een doeltreffende rodekaartprocedure;

 of de standaardprocedure van stemming bij meerderheid op sommige gebieden moet worden vervangen, en of de stemmethode in de Raad moet worden herzien (met name na de brexit); of de bestaande nationale vetorechten kunnen worden uitgebreid door het compromis van Luxemburg te formaliseren, zodat opnieuw nationale veto’s kunnen worden ingeroepen om “zeer belangrijke nationale belangen” te verdedigen;

 of verdere wijzigingen nodig zijn om de Europese Unie zelf meer democratische verantwoording te laten afleggen;

De democratische legitimiteit van nationale instellingen

18. wijst erop dat de instellingen van de lidstaten in de EU de meeste democratische legitimiteit hebben; onderstreept dat het Europees Parlement geen enkele unieke of speciale legitimiteit heeft wat betreft Europese kwesties op grond waarvan een overname door het Parlement van de conferentie gerechtvaardigd zou kunnen worden; wijst erop dat de Europese verkiezingen geen op zichzelf staande verkiezingen over de toekomst van Europa zijn, maar een verzameling van afzonderlijke, nationale verkiezingen vormen en daarmee grotendeels over nationale kwesties gaan; staat er voorts op dat een corporatistische aanpak tijdens de conferentie moet worden vermeden en dat ervoor moet worden gezorgd dat de democratisch gekozen instellingen van de lidstaten in het proces centraal staan;

19. herhaalt dat de bevoegdheden van de Europese Unie niet inherent zijn, zoals de bevoegdheden van een staat, maar daarentegen uit de Verdragen moeten voortvloeien; beklemtoont dat het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel ten grondslag liggen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de EU om te waarborgen dat de bevoegdheden zo dicht bij de burgers als mogelijk worden uitgeoefend, in overeenstemming met het in artikel 10, lid 3, VEU genoemde nabijheidsbeginsel; is van oordeel dat de Unie zich moet richten op het aanpakken van belangrijke problemen waaraan zij waarde kan toevoegen; benadrukt dat de middelen beperkt zijn en dat er duidelijk moet worden nagegaan hoe aan bepaalde activiteiten prioriteit kan worden toegekend en hoe de beschikbare middelen doeltreffender kunnen worden gebruikt;

Constitutionele democratie

20. staat erop dat van meet af aan door alle betrokkenen moet worden erkend dat openbare raadplegingen zoals deze conferentie de democratische legitimiteit van grondwettelijk opgerichte parlementaire instellingen niet kunnen vervangen en deze daarom ook niet kunnen betwisten, hoe goed ze ook zijn gestructureerd en georganiseerd; beklemtoont dat er dus geen democratisch argument kan zijn voor de automatische tenuitvoerlegging van de conclusies van de conferentie; stelt in plaats daarvan voor dat haar conclusies formeel worden voorgelegd aan de Europese Raad, het Europees Parlement en de Commissie, zodat elk een officiële reactie kan voorbereiden, alsmede de follow-upactie die hij passend acht, om het debat vooruit te helpen;

21. benadrukt dat alleen een “conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten” amendementen op de Verdragen kan indienen, overeenkomstig artikel 48, lid 4, VEU, en dat deze amendementen volgens dit artikel enkel in werking mogen treden “nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd”;

°

° °

22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 12 juni 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid