Ontwerpresolutie - B9-0219/2020Ontwerpresolutie
B9-0219/2020

ONTWERPRESOLUTIE over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19

6.7.2020 - (2020/2691(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Véronique Trillet‑Lenoir
namens de Renew­Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B9-0216/2020

Procedure : 2020/2691(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0219/2020
Ingediende teksten :
B9-0219/2020
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0219/2020

Resolutie van het Europees Parlement over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19

(2020/2691(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat door COVID-19 is gebleken dat de Europese Unie niet over voldoende sterke instrumenten beschikt om het hoofd te bieden aan een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals de verspreiding van een nieuwe besmettelijke ziekte, die per definitie geen grenzen kent;

B. overwegende dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gezondheid omschrijft als een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet de loutere afwezigheid van ziekte of handicap; overwegende dat de Unie nog geen gemeenschappelijke definitie van gezondheid heeft vastgesteld;

C. overwegende dat het recht op lichamelijke en geestelijke gezondheid een fundamenteel mensenrecht is; overwegende dat iedereen recht heeft op toegang tot moderne en uitgebreide gezondheidszorg, zonder discriminatie; overwegende dat universele gezondheidszorgdekking een duurzame-ontwikkelingsdoelstelling van de VN is en dat alle ondertekenaars hebben toegezegd deze doelstelling tegen 2030 te zullen bereiken;

D. overwegende dat de Europese Unie op het gebied van de volksgezondheid een aanzienlijke bevoegdheid heeft, maar dat de zorgstelsels onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, waarbij de samenwerking op EU-niveau minimaal is;

E. overwegende dat in artikel 168, lid 1, van het VWEU is bepaald dat “bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd”; overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de EU maatregelen op het gebied van de interne markt mag nemen om doelstellingen inzake volksgezondheid na te streven;

F. overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 20 oktober 2010, getiteld “Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU” (COM(2009)0567), wordt benadrukt dat er in de hele EU sprake is van een sociale gradiënt in gezondheidsstatus; overwegende dat de WHO deze gradiënt omschrijft als het verband tussen sociaaleconomische ongelijkheden en ongelijkheden in de gezondheidszorg en in de toegang tot de gezondheidszorg;

G. overwegende dat gezondheidsachterstanden hun oorsprong vinden in sociale verschillen in levensstandaard en ongelijke maatschappelijke gedragsmodellen die gerelateerd zijn aan geslacht en etniciteit, opleidingsniveau, werkgelegenheidsstatus, inkomen en de ongelijke verdeling van toegang tot medische bijstand, ziektepreventie en gezondheidsbevordering;

H. overwegende dat de EU momenteel producten reguleert die relevant zijn voor de volksgezondheid en de resultaten van de gezondheidszorg, waaronder geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, tabak, alcohol, levensmiddelen en chemische stoffen;

I. overwegende dat er reeds regelgeving en beleidsmaatregelen op EU-niveau bestaan inzake klinische proeven en de coördinatie van gezondheidszorgstelsels via de richtlijn inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg[1], en dat het voorstel betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie (EGT) momenteel wordt besproken;

J. overwegende dat gezondheidsonderzoek wordt gefinancierd via Horizon 2020 en het komende Horizon Europa, het gezondheidsprogramma en het komende programma EU4Health, en andere EU-fondsen;

K. overwegende dat het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) uitvoerende agentschappen met belangrijke taken op het gebied van de volksgezondheid zijn;

L. overwegende dat de huidige infrastructuur voor de reactie op noodsituaties, met inbegrip van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), het besluit over grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en het Uniemechanisme voor civiele bescherming, tijdens de huidige gezondheidscrisis tot het uiterste op de proef is gesteld;

M. overwegende dat gezondheidswerkers aan onaanvaardbaar hoge risico’s zijn blootgesteld en, in sommige gevallen, gedwongen zijn geweest beslissingen te nemen over wie intensieve zorg kon krijgen en wie niet;

N. overwegende dat de COVID-19-crisis de arbeidsomstandigheden voor veel werknemers in Europa heeft gewijzigd en nieuwe vragen over gezondheid en veiligheid op het werk aan de orde heeft gesteld;

O. overwegende dat de gezondheidscrisis en de verspreiding van COVID-19 in heel Europa het verschil in capaciteit tussen de gezondheidszorgstelsels in de lidstaten hebben blootgelegd en hebben aangetoond dat, in het geval van een onverwachte dreiging voor de volksgezondheid, sommige lidstaten afhankelijk kunnen worden van voldoende veerkrachtige systemen in hun buurlanden;

P. overwegende dat de uiteenlopende benaderingen voor het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot COVID-19 in de EU een EU-brede vergelijking van gegevens lastig maakt;

Q. overwegende dat sommige lidstaten sterk lijden onder de braindrain, doordat hooggekwalificeerde gezondheidswerkers ervoor kiezen om te werken in lidstaten met betere lonen en voorwaarden dan hun eigen lidstaat;

R. overwegende dat met succes gezamenlijke aanbestedingen op EU-niveau werden gebruikt voor persoonlijke beschermingsmiddelen, testkits, ventilatoren en sommige geneesmiddelen, maar dat het mechanisme niet over de vereiste snelheid en doeltreffendheid bleek te beschikken;

S. overwegende dat de rescEU-voorraad bestaat uit essentiële middelen zoals maskers, ventilatoren en laboratoriumuitrusting, die kunnen worden ingezet waar ze het meest nodig zijn;

T. overwegende dat tijdens de COVID-19-gezondheidscrisis diverse ad-hocregelingen zijn ingevoerd, waaronder het panel van deskundigen van de Commissie en richtsnoeren voor de behandeling van patiënten en het uitzenden van gezondheidswerkers naar andere lidstaten;

U. overwegende dat toeleveringsketens voor geneesmiddelen afhankelijk zijn van actieve farmaceutische bestanddelen (API’s) of generieke geneesmiddelen, die in derde landen worden geproduceerd, soms door slechts één fabriek wereldwijd; overwegende dat uit de uitvoerverboden die tijdens de COVID-19-gezondheidscrisis zijn opgelegd, naar voren is gekomen dat het gevaarlijk is om uitsluitend op deze toeleveringsketens te vertrouwen;

V. overwegende dat COVID-19 het “één gezondheid”-beginsel (d.w.z. de onderlinge afhankelijkheid van de gezondheid van mensen en dieren en de gezondheid van onze planeet) heeft aangetoond; overwegende dat het uitbreken van zoönotische ziektes, die van dieren naar de mens worden overgedragen, aangewakkerd wordt door klimaatverandering en de aantasting van het milieu;

1. roept dringend op tot de oprichting van een Europese gezondheidsunie;

2. verzoekt de lidstaten met spoed stresstests op hun gezondheidszorgstelsels uit te voeren om na te gaan of zij voorbereid zijn op een mogelijke heropflakkering van COVID-19 of andere mogelijke gezondheidscrises in de toekomst; verzoekt de Commissie deze werkzaamheden te coördineren en gemeenschappelijke parameters vast te stellen;

3. pleit sterk voor de bevordering van doeltreffende preventie- en hygiënemaatregelen om besmettingen te voorkomen en beheersen; is van mening dat bepaalde belangrijke gewoonten, waaronder hygiënepraktijken, al op jonge leeftijd moeten worden bijgebracht, wanneer kinderen ze het best eigen kunnen maken; steunt educatieve preventieprogramma’s op het gebied van gezondheid voor de jeugd (onschadelijk gedrag, gezonde voeding, sport, etc.);

4. verzoekt de Commissie om, op basis van de resultaten van de stresstests, een voorstel in te dienen voor een richtlijn inzake minimumnormen voor hoogwaardige gezondheidszorg, waarbij de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van het beheer, organisatie en financiering van hun zorgstelsels worden gehandhaafd, en de veiligheid van de patiënt, gedegen werk- en arbeidsnormen voor gezondheidswerkers, en de Europese weerbaarheid tegen pandemieën en andere volksgezondheidscrises worden gewaarborgd;

5. verzoekt de Commissie een Europese index voor de gezondheidszorg op te stellen om de vooruitgang van de gezondheidszorgstelsels in de EU te volgen;

6. verzoekt de Commissie in het kader van het Europees semester indicatoren voor gezondheidszorg op te nemen;

7. vraagt de Commissie een gemeenschappelijke reeks gezondheidsbepalende factoren vast te stellen, aan de hand waarvan gezondheidsongelijkheden naar leeftijd, geslacht, sociaaleconomische positie en geografische locatie kunnen worden gemonitord, en een methodologie vast te stellen om de gezondheidssituatie in de lidstaten te inventariseren, met als doel de te verbeteren gebieden waarvoor meer financiering nodig is, te signaleren en te prioriteren; is van oordeel dat de Commissie de doeltreffendheid van maatregelen moet evalueren teneinde gezondheidsongelijkheden als gevolg van beleidsmaatregelen inzake sociale, economische en milieurisicofactoren te verminderen;

8. verzoekt de lidstaten geïntegreerde gezondheidszorg te waarborgen die op lokaal en regionaal niveau toegankelijk is, zodat patiënten beter kunnen worden ondersteund in hun eigen lokale en sociale omgeving;

9. verzoekt de Commissie de instelling van een Europees gezondheidsresponsmechanisme voor te stellen om op ieder soort gezondheidscrisis (besmettelijke, chemische, milieu-, biologische, voedsel- en nucleaire crises) te reageren, de operationele coördinatie op EU-niveau te versterken, en toezicht te houden op de oprichting en inwerkinstelling van de strategische voorraad geneesmiddelen en medische uitrusting en de goede werking ervan te waarborgen; benadrukt dat met het Europees gezondheidsresponsmechanisme de tijdens de COVID-19-gezondheidscrisis vastgestelde werkmethoden geformaliseerd zouden worden, voortbouwend op de maatregelen van de richtlijn grensoverschrijdende gezondheidszorg, het besluit over grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid[2] en het Uniemechanisme voor civiele bescherming;

10. dringt aan op de oprichting van een eenheid voor crisisbeheersing in de gezondheidszorg om het Europees gezondheidsresponsmechanisme te leiden, dat wordt gecoördineerd door het ECDC en geleid door de commissaris voor Gezondheid en de commissaris voor Crisisbeheer, samen met het EMA en een panel van deskundigen; dringt erop aan dat deze eenheid met een noodplan voor pandemieën komt, teneinde een gecoördineerde reactie klaar te hebben;

11. onderstreept dat coördinatie tussen nationale gezondheidszorgstelsel van essentieel belang is om solidariteit binnen de Unie te waarborgen; benadrukt dat gezamenlijke aanbesteding, de gecoördineerde overdracht van uitrusting, voorraad en circulatie van bloedproducten en organen, en patiëntenvervoer bij grensoverschrijdende zorg zorgvuldig moeten worden voorbereid;

12. roept de Commissie en de lidstaten op een digitaal uitwisselingsplatform op te zetten, dat vergelijkbaar is met het COVID-19-dataportaal en dat uitwisselingen inzake epidemiologische gegevens, wetenschappelijk onderbouwde aanbevolen praktijken voor gezondheidswerkers en ziekenhuizen, en de exacte status van gemobiliseerde capaciteiten en voorraden medisch materiaal vergemakkelijkt;

13. dringt erop aan de rescEU-voorraad te versterken, door onder meer voorraden aan te leggen en de capaciteiten van medische noodteams te versterken;

14. is van mening dat de Unie een beroep moet kunnen doen op de inzet van gezondheidswerkers via het Europees medisch korps, dat is opgericht om in alle lidstaten snelle medische bijstand en expertise op het gebied van de volksgezondheid mogelijk te maken;

15. steunt EU-brede mobiliteit voor gezondheidswerkers via Erasmus+, zowel tijdens hun opleiding als gedurende hun professionele loopbaan, en de rol die deze mobiliteit speelt bij het verbeteren van kennis en deskundigheid op het gebied van gezondheidsbedreigingen;

16. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de mondiale partners te zorgen voor snelle, billijke, gelijke en betaalbare toegang tot toekomstige COVID-19-vaccins en -behandelingen zodra deze beschikbaar zijn;

17. vraagt dat wordt voorzien in gezamenlijke aanbestedingen op EU-niveau voor de aankoop van COVID-19-vaccins en -behandelingen, en dat hier vaker gebruik van wordt gemaakt, om te voorkomen dat de lidstaten elkaar beconcurreren en om te zorgen voor gelijke en betaalbare toegang tot belangrijke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, met name voor nieuwe innovatieve antibiotica, nieuwe vaccins en geneeskrachtige geneesmiddelen, en geneesmiddelen voor zeldzame ziekten;

18. verzoekt de Commissie het gezamenlijk aanbestedingsmechanisme op grond van het besluit over grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid te herzien en een nieuwe verordening voor te stellen om het gebruik ervan te bevorderen teneinde vaccins en behandelingen te kopen, de doeltreffendheid en transparantie van de procedure te waarborgen en te zorgen voor gelijke en betaalbare toegang tot geneesmiddelen, medische apparatuur, beschermingsmiddelen en andere relevante gezondheidsproducten; is van mening dat een deel van de medische uitrusting die via de gezamenlijke aanbestedingsprocedure van de EU is aangekocht een EU-noodreserve zou kunnen vormen van medische uitrusting waarvoor tekorten kunnen optreden;

19. verzoekt de Commissie en de lidstaten om opnieuw te kijken naar het idee van transparantie van de prijsstelling en vergoeding van verschillende behandelingen door middel van de herziening van Richtlijn 89/105/EEG van de Raad[3], om de lidstaten een gelijkwaardige positie te bieden wanneer zij onderhandelen met producenten over behandelingen die niet gezamenlijk worden aangekocht;

20. roept de lidstaten op spoedig een gemeenschappelijk standpunt in te nemen inzake het EGT-voorstel, teneinde samenwerking met betrekking tot de evaluatie van gezondheidstechnologie op EU-niveau te ondersteunen;

21. dringt aan op de snelle uitvoering van de sterk vertraagde verordening betreffende klinische proeven[4], om de transparantie van de resultaten van klinische proeven te waarborgen en om grotere, grensoverschrijdende klinische proeven mogelijk te maken;

22. pleit voor de coördinatie en samenvoeging van Europese gespreid uitgevoerde klinische proeven en de bevordering van onderzoeks- en opleidingsactiviteiten van toekomstige Europese universiteitsnetwerken;

23. verzoekt de Commissie een herziening voor te stellen van de verordening inzake weesgeneesmiddelen[5], de pediatrische verordening[6], en Richtlijn 2001/83/EG inzake een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik[7];

24. pleit voor een robuuste EU-strategie voor geneesmiddelen om de problemen in de Europese en mondiale toeleveringsketens voor geneesmiddelen aan te pakken, met inbegrip van wetgevingsmaatregelen, beleidsmaatregelen en stimulansen om de productie van essentiële API’s en geneesmiddelen in Europa aan te moedigen en om te allen tijde de toelevering en betaalbare toegang te verzekeren; dringt erop aan dat in elke lidstaat verplichte nationale inventarissen van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen worden opgesteld en dat aan de Commissie en het EMA informatie wordt verstrekt zodat eventuele tekorten kunnen worden voorzien en verholpen;

25. vraagt de lidstaten de toegang tot voorzieningen op het gebied van seksuele en reproductieve rechten, waaronder toegang tot anticonceptie en het recht op toegang tot voorzieningen voor veilige abortus, te bevorderen en waarborgen; vraagt de lidstaten de toegang tot anticonceptie, met inbegrip van noodanticonceptie, en, voor zover juridisch mogelijk, tot voorzieningen voor veilige abortus, te beschouwen als essentiële gezondheidsdiensten die in stand moeten worden gehouden tijdens een crisis;

26. pleit voor een specifieke gezamenlijke actie inzake de preventie van tekorten van medische voorraden teneinde de uitwisseling van optimale werkwijzen tussen de lidstaten en de ontwikkeling van gemeenschappelijke preventiemaatregelen mogelijk te maken;

27. dringt bij de Commissie erop aan gerichte richtsnoeren te publiceren over de richtlijn inzake overheidsopdrachten[8] met betrekking tot de toewijzing van aanbestedingen aan de farmaceutische sector; vraagt deze richtsnoeren te baseren op de “economisch meest voordelige inschrijving” (MEAT-criteria), en benadrukt dat met de richtsnoeren gestreefd moet worden naar het waarborgen van de beste prijs-kwaliteitverhouding en niet eenvoudigweg het goedkoopste product, en dat rekening moet worden gehouden met de bijdrage van deze aanbestedingen aan de toeleveringszekerheid in de EU;

28. verzoekt de Commissie een herzien mandaat voor het ECDC voor te stellen om zijn begroting aanzienlijk te verhogen en de personeelsbezetting en bevoegdheden aanzienlijk uit te breiden, zodat het ECDC zijn bevoegdheden kan uitbreiden tot chronische ziekten, verplichte richtsnoeren kan uitwerken voor de lidstaten en tijdens gezondheidscrises laboratoriumonderzoek kan coördineren;

29. dringt aan op een grotere rol voor het EMA bij het toezicht op, het voorkomen van en het reageren op tekorten aan geneesmiddelen en bij de coördinatie van het ontwerp en de goedkeuring van klinische proeven van de EU tijdens crises;

30. is van oordeel dat de oprichting moet worden overwogen van een Europees orgaan, vergelijkbaar met de Biomedical Advanced Research and Development Authority in de Verenigde Staten, dat verantwoordelijk zou zijn voor de inkoop en ontwikkeling van middelen voor de bestrijding van bioterrorisme en chemische, nucleaire en radiologische dreigingen, alsook van grieppandemieën en andere nieuwe ziekten;

31. vraagt dat de rol van het EU-OSHA wordt versterkt om ervoor te zorgen dat gezondheidswerkers niet in gevaar worden gebracht, en om in de hele Unie gezonde en veilige werkplekken te bevorderen;

32. benadrukt dat vaccinatie jaarlijks wereldwijd naar schatting 2,5 miljoen sterfgevallen voorkomt en ziektespecifieke behandelingskosten verlaagt; is van oordeel dat het verontrustende fenomeen van vaccinatievrees en de desinformatie over vaccinatie moeten worden aangepakt om mensen in de EU gerust te stellen;

33. dringt erop aan dat de richtsnoeren van de EU inzake gezondheid worden aangescherpt en in bepaalde gevallen verplicht worden gesteld; merkt op dat er bijvoorbeeld EU‑actieplannen inzake antimicrobiële resistentie kunnen worden vastgesteld en benadrukt dat vaccinatie moet worden versterkt met bindende maatregelen, zoals een EU-vaccinatiekaart voor mensen in de EU; vraagt met name dat de richtsnoeren van het ECDC met betrekking tot de COVID-19-gezondheidscrisis bindend worden gemaakt, zoals methodes voor het registreren van sterfgevallen en herstelcijfers;

34. dringt aan op de oprichting van een communicatieportaal voor de bevolking, hetgeen de Unie in staat zou stellen bevestigde informatie te delen, mensen in de EU waarschuwingen te sturen en te strijden tegen desinformatie; benadrukt dat het portaal een brede reeks aan informatie, preventiecampagnes en educatieve programma’s voor de jeugd zou kunnen omvatten; merkt op dat een dergelijk portaal ook zou kunnen worden gebruikt om, in samenwerking met het ECDC, brede immunisatie-dekking op EU-niveau te bevorderen;

35. verzoekt de Commissie om, in overleg met het maatschappelijk middenveld, de oprichting voor te stellen van een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, die het Europese kader voor gegevensbescherming volledig eerbiedigt, teneinde de standaardisering, de uitwisseling van gegevens en de vaststelling en bevordering van internationale normen voor gezondheidsgegevens te verbeteren; is van oordeel dat deze Europese ruimte voor gezondheidsgegevens een cruciale stap zou vormen op weg naar het rechtstreeks ondersteunen van patiënten en hun zorgaanbieders, waarbij gewaarborgd moet worden dat mensen zeggenschap hebben over hun persoonsgegevens, onderzoek mogelijk moet worden gemaakt en de ontwikkeling van diagnostiek, behandelingen en diensten moet worden ondersteund; benadrukt dat hoe meer de Unie vertrouwt op gedeelde gegevens om de Europese gezondheidszorg te verbeteren, hoe meer de EU onafhankelijk zal worden van grote techbedrijven en haar capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging zal verbeteren, om zo gegevensveiligheid te waarborgen en inbreuken op de beveiliging waardoor de persoonsgegevens van patiënten worden vrijgegeven, te voorkomen;

36. ondersteunt innovatie op het gebied van digitalisering, aangezien dit tastbare voordelen zou opleveren voor patiënten en gezondheidswerkers en kosteneffectieve en hoogwaardige gezondheidszorg mogelijk zou maken en tegelijkertijd ongelijkheden zou verminderen; benadrukt dat er wat betreft digitale vaardigheden belangrijke stappen zouden kunnen worden gezet, zowel voor gezondheidswerkers als patiënten, met name in plattelandsgebieden en dunbevolkte gebieden;

37. pleit voor de versterking van e-gezondheid en m-gezondheid, alsook het gebruik van telegeneeskunde en het op afstand monitoren van patiënten, met name tijdens sanitaire crises;

38. is overtuigd van het “één gezondheid”-beginsel, waarmee een verband wordt gelegd tussen de gezondheid van mensen en dieren en de bescherming van het milieu; is van oordeel dat maatregelen tegen klimaatverandering, tegen de aantasting van het milieu, tegen verlies van biodiversiteit en tegen niet-duurzame productiemethoden voor levensmiddelen van cruciaal belang zijn voor de bescherming van mensen tegen opkomende ziekteverwekkers;

39. zal zich blijven inspannen voor de aanpak van gezondheidsrisico’s als tabaksgebruik, alcoholgebruik, slechte voeding, luchtverontreiniging, blootstelling aan gevaarlijke chemicaliën en ongelijkheden op het gebied van gezondheid, teneinde de gezondheidsresultaten te verbeteren;

40. pleit ervoor de Europese referentienetwerken (ERN’s) uit te breiden zodat ook overdraagbare (zoals ERN op het gebied van gezondheidscrisisbeheer) en niet-overdraagbare ziekten hieronder vallen;

41. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen voor een “veerkrachtig Europa”, bestaande uit een kaart voor risicobeoordeling en opties voor het aanpakken van de beginselen van goed beheer, investeringen in gezondheidszorgstelsels en reacties op pandemieën op EU-niveau, met inbegrip van veerkrachtige toeleveringsketens in de EU;

42. dringt aan op een gecoördineerde, op samenwerking gebaseerde en open benadering op het gebied van onderzoek, met een grotere rol voor de Commissie bij de coördinatie van onderzoek op het gebied van gezondheid, teneinde dubbel werk te voorkomen en onderzoek naar onder meer de benodigde geneesmiddelen, vaccins, medische hulpmiddelen en apparatuur te stimuleren;

43. verzoekt de Commissie over te stappen op een systematische gezondheidseffectbeoordeling, op basis van sectoroverschrijdende indicatoren, van alle EU-beleidsmaatregelen, om de effecten ervan op het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van mensen in de EU te beoordelen, in het kader van een benadering waarbij op alle beleidsgebieden aandacht wordt besteed aan gezondheid;

44. is van oordeel dat samenwerking met derde landen moet worden versterkt door de uitwisseling van kennis en optimale werkwijzen met betrekking tot de paraatheid en reactie van gezondheidszorgstelsels; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een sterk en doeltreffend partnerschap op te bouwen tussen de Unie en Afrika en prioriteit te geven aan sterkere zorgstelsels, universele toegang tot gezondheidsdiensten en mondiaal gezondheidsonderzoek en -ontwikkeling in het kader van de strategie voor Afrika van de EU (JOIN(2020)0004);

45. is verheugd over de exponentiële stijging van het voorgestelde budget voor het nieuwe programma EU4Health;

46. is van oordeel dat het beschermen van de gezondheid van kwetsbare bevolkingsgroepen tegen milieugerelateerde ziekten een noodzakelijke investering is om adequate menselijke en economische ontwikkeling te waarborgen;

47. dringt er bij de Commissie op aan te komen met een nieuw strategisch kader voor gezondheid en veiligheid voor 2021-2027, wetgeving inzake het recht om onbereikbaar te zijn te actualiseren en een nieuwe richtlijn inzake werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen voor te stellen, alsook een nieuwe richtlijn inzake geestelijk welzijn op de werkplek waarmee angst, depressie en burn-out worden erkend als beroepsziekten;

48. verzoekt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen om voor de voortplanting giftige stoffen op te nemen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/37/EG betreffende carcinogene of mutagene agentia op het werk[9], teneinde deze richtlijn in overeenstemming te brengen met de manier waarop carcinogene, mutagene en voor de voortplanting vergiftige stoffen (CMR’s) worden behandeld in andere EU-wetgeving inzake chemische stoffen (zoals de Reach-verordening[10] of andere verordeningen inzake biociden, pesticiden en cosmetica);

49. is van oordeel dat de lessen die zijn geleerd uit de COVID-19-pandemie moeten worden besproken in het kader van de conferentie over de toekomst van Europa, waarbij duidelijke voorstellen zouden kunnen worden aangedragen over manieren waarop het EU-gezondheidsbeleid kan worden versterkt;

50. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

 

Laatst bijgewerkt op: 8 juli 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid