Ontwerpresolutie - B9-0372/2020/REV1Ontwerpresolutie
B9-0372/2020/REV1

ONTWERPRESOLUTIE over abortus in Polen

23.11.2020 - (2020/2876(RSP))

naar aanleiding van verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Jadwiga Wiśniewska, Ryszard Antoni Legutko, Beata Mazurek, Elżbieta Rafalska, Anna Zalewska, Zbigniew Kuźmiuk, Witold Jan Waszczykowski, Jacek Saryusz‑Wolski, Kosma Złotowski, Joachim Stanisław Brudziński, Beata Kempa, Margarita de la Pisa Carrión, Tomasz Piotr Poręba, Dominik Tarczyński, Bogdan Rzońca, Anna Fotyga, Adam Bielan, Grzegorz Tobiszowski, Zdzisław Krasnodębski, Ryszard Czarnecki, Karol Karski, Izabela‑Helena Kloc, Beata Szydło
namens de ECR-Fractie

Procedure : 2020/2876(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0372/2020
Ingediende teksten :
B9-0372/2020
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0372/2020

Resolutie van het Europees Parlement over abortus in Polen

(2020/2876(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien de grondwet van de Republiek Polen,

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

 gezien de VN-Verklaring van de rechten van het kind van 1959,

 gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989,

 gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 2006,

 gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 168, lid 7,

 gezien zijn resolutie van 10 december 2013 over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRHR)[1],

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat in de preambule van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, zoals ook is aangegeven in de VN-Verklaring van de rechten van het kind, wordt gesteld dat het kind vanwege zijn fysieke en geestelijke onvolwassenheid speciale waarborgen en zorg behoeft, met inbegrip van passende wettelijke bescherming, zowel voor als na de geboorte;

B. overwegende dat in artikel 10 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is bepaald dat de staten die partij zijn opnieuw bevestigen dat eenieder beschikt over het inherente recht op leven en alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat personen met een handicap dat op voet van gelijkheid met anderen ten volle kunnen genieten;

C. overwegende dat het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in zijn opmerkingen over ontwerp van algemene opmerking nr. 36 van het Comité voor de rechten van de mens over artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft gesteld dat wetten die abortus op grond van een beperking uitdrukkelijk toestaan in strijd zijn met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; overwegende dat, zelfs als de toestand als fataal wordt beschouwd, er hoe dan ook een beslissing wordt genomen op basis van een beperking, dat vaak niet kan worden gezegd of een beperking fataal is, dat de ervaring leert dat de beoordeling van beperkingen vaak onjuist is, en dat, zelfs indien deze beoordeling niet onjuist is, zij de stereotype beeldvorming bestendigt dat een handicap onverenigbaar is met een goed leven;

D. overwegende dat in artikel 38 van de Poolse grondwet is bepaald dat de Republiek Polen de rechtsbescherming van het leven van elke mens waarborgt;

E. overwegende dat het Poolse Constitutioneel Hof op 28 mei 1997 een uitspraak heeft gedaan (K 26/96) waarin het stelde dat een democratische staat verplicht is het menselijk leven in al zijn stadia te beschermen;

F. overwegende dat het Poolse Constitutioneel Hof op 22 oktober 2020, op voorstel van 119 leden van het Poolse parlement van verschillende politieke partijen, de bepaling van de wet van 1993 inzake gezinsplanning, bescherming van de menselijke foetus en voorwaarden voor zwangerschapsafbreking, die abortus toestaat in gevallen waarin prenatale tests of andere medische overwegingen wijzen op een grote kans op een ernstige en onomkeerbare afwijking of een ongeneeslijke ziekte van de foetus, ongrondwettelijk heeft verklaard;

G. overwegende dat gevallen van foetale gebreken of ongeneeslijke ziekten de rechtsgrond vormden voor 1 074 van de 1 110 zwangerschapsafbrekingen in 2019, terwijl de resterende gevallen zich voordeden wanneer de zwangerschap een bedreiging vormde voor het leven of de gezondheid van een vrouw of het gevolg was van een verboden handeling (d.w.z. verkrachting), wat de enige andere gevallen zijn die door de Wet inzake gezinsplanning van 1993 zijn toegestaan; overwegende dat de overgrote meerderheid werd uitgevoerd op grond van het vermoeden van niet-lethale afwijkingen, zoals het syndroom van Down;

H. overwegende dat een aantal voormalige voorzitters van het Poolse Grondwettelijk Hof publiekelijk heeft verklaard dat het arrest in overeenstemming is met de Poolse grondwet;

I. overwegende dat de Poolse autoriteiten na de uitspraak van het arrest programma’s hebben opgezet om te voorzien in alomvattende oplossingen voor steun aan zwangere vrouwen, met inbegrip van speciale hulp voor vrouwen die een zwangerschap met complicaties doormaken, en de toewijzing van middelen voor prenatale tests en therapie (met inbegrip van levensreddende therapieën in de baarmoeder);

J. overwegende dat de president van de Republiek Polen een proces is gestart om tot een compromis te komen dat abortus in de ernstigste en strikt gedefinieerde gevallen mogelijk maakt;

K. overwegende dat in artikel 168, lid 7, VWEU is bepaald dat het optreden van de Unie de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging eerbiedigt, en dat de verantwoordelijkheden van de lidstaten het beheer van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, alsmede de allocatie van de daaraan toegewezen middelen omvatten;

L. overwegende dat het Parlement op 10 december 2013 heeft bevestigd dat de opstelling en tenuitvoerlegging van beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten evenals van seksuele voorlichting op scholen tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren;

M. overwegende dat straatprotesten tijdens de COVID-19-pandemie de situatie dreigen te verergeren, terwijl de besmettingsgraad nu al hoog is;

1. herhaalt dat de opstelling en tenuitvoerlegging van beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten evenals van seksuele voorlichting op scholen tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren;

2. steunt de legitieme Poolse autoriteiten bij het vinden van een oplossing die het leven van iedereen eerbiedigt en moeders en hun gezinnen ondersteunt door middel van medische en andere bijstand die kinderen met een handicap nodig hebben;

3. roept alle partijen op om zich tijdens de pandemie verantwoordelijk te gedragen om te voorkomen dat het aantal infecties en sterfgevallen als gevolg daarvan toeneemt;

4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, aan de president, de regering en het parlement van Polen, en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 24 november 2020
Juridische mededeling - Privacybeleid