ONTWERPRESOLUTIE over de feitelijke nietigverklaring van het recht op abortus in Polen
24.11.2020 - (2020/2876(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Sirpa Pietikäinen, Andrzej Halicki, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska
namens de PPE-Fractie
Robert Biedroń, Heléne Fritzon, Maria Noichl, Evelyn Regner, Lina Gálvez Muñoz, Pina Picierno, Vilija Blinkevičiūtė, Predrag Fred Matić, Maria‑Manuel Leitão‑Marques, Vera Tax, Monika Beňová
namens de S&D-Fractie
Samira Rafaela, Karen Melchior, Chrysoula Zacharopoulou, María Soraya Rodríguez Ramos, Hilde Vautmans, Abir Al‑Sahlani, Sylvie Brunet, Radka Maxová, Susana Solís Pérez, Irène Tolleret
namens de Renew-Fractie
Sylwia Spurek, Terry Reintke, Alice Kuhnke, Saskia Bricmont, Kira Marie Peter‑Hansen, Monika Vana, Gwendoline Delbos‑Corfield, Ernest Urtasun
namens de Verts/ALE-Fractie
Malin Björk, Eugenia Rodríguez Palop
namens de GUE/NGL-Fractie
B9‑0373/2020
Resolutie van het Europees Parlement over de feitelijke nietigverklaring van het recht op abortus in Polen
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 2 en artikel 7, lid 1,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) van 4 november 1950 en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),
– gezien de grondwet van de Republiek Polen,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties (IVESCR) van 16 december 1966 en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de Verenigde Naties (IVBPR) van 16 december 1966,
– gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien de slotopmerkingen van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties van 23 november 2016 over het zevende periodieke verslag over Polen,
– gezien de internationale technische richtsnoeren inzake seksuele voorlichting van de Unesco van 10 januari 2018,
– gezien de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) van 1994 in Caïro, het bijbehorende actieprogramma en de resultaten van de toetsingsconferenties en de top van Nairobi van 2019 over ICPD25,
– gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, alsmede de daaruit voortkomende documenten die tijdens de bijzondere VN-zittingen Peking +10 (2005), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015) werden aangenomen,
– gezien het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen (Verdrag van Istanbul), dat op 1 augustus 2014 in werking trad, alsook de resolutie van het Parlement van 28 november 2019 over toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en overige maatregelen ter bestrijding van gendergebaseerd geweld[1],
– gezien de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling van de VN die zijn aangenomen in 2015,
– gezien het themadocument van de commissaris voor mensenrechten van de Raad van Europa van 4 december 2017 getiteld “De seksuele en reproductieve gezondheid en de rechten van vrouwen in Europa”,
– gezien de conclusies van het door de Commissie georganiseerde jaarlijks colloquium van 2017 over de grondrechten, getiteld “Vrouwenrechten in turbulente tijden”,
– gezien de aanbevelingen uit 2018 van de Wereldgezondheidsorganisatie over de gezondheid en rechten van adolescenten op het gebied van seksualiteit en voortplanting,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van 10 juli 2017 naar aanleiding van haar missie in Polen van 22-24 mei 2017, en het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 3 december 2018 naar aanleiding van het bezoek van een ad-hocdelegatie aan Polen ter beoordeling van de situatie van de rechtsstaat (19-21 september 2018),
– gezien zijn eerdere resoluties over Polen, en met name die van 15 november 2017 over rechtsstaat en democratie in Polen: stand van zaken[2] en die van 17 september 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat[3],
– gezien de vier inbreukprocedures die door de Commissie tegen Polen werden ingeleid naar aanleiding van de hervorming van het Poolse rechtsstelsel en het voorstel voor een besluit van de Raad van 20 december 2017 betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835),
– gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen[4],
– gezien zijn resolutie van 14 november 2019 over de criminalisering van seksuele voorlichting in Polen[5],
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 4 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten[6], en zijn wetgevingsresolutie van 17 april 2019 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma Rechten en waarden[7],
– gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU[8],
– gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones[9],
– gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden[10],
– gezien het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2020)0580) en het hoofdstuk daarin over de situatie van de rechtsstaat in Polen,
– gezien de brief die de leiders van de vijf meerderheidsfracties van het Europees Parlement op 30 oktober 2020 aan de premier van Polen hebben gestuurd[11],
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Unie stelt te zijn gegrondvest op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtvaardigheid, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en non-discriminatie, zoals voorzien in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; overwegende dat alle lidstaten uit hoofde van het internationaal recht en de EU-Verdragen de taak en verplichting hebben om erop toe te zien dat de grondrechten worden geëerbiedigd, gewaarborgd en gehandhaafd;
B. overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat verankerd is in de Verdragen en in het Handvest en dat volledig geëerbiedigd moet worden; overwegende dat volgens het Handvest, het EVRM en de rechtspraak van het EHRM de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen verband houden met meerdere mensenrechten, zoals het recht op leven, de vrijwaring van onmenselijke of vernederende behandeling, het recht op toegang tot medische zorg, het recht op privacy, het recht op toegang tot informatie en onderwijs, en het verbod op discriminatie; overwegende dat deze mensenrechten ook zijn vastgelegd in de Poolse grondwet;
C. overwegende dat het Parlement de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen heeft behandeld in het recentelijk vastgestelde EU4Health-programma, teneinde de tijdige toegang tot producten te waarborgen die nodig zijn voor de veilige uitoefening van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen (bijv. geneesmiddelen, anticonceptiemiddelen en medische apparatuur);
D. overwegende dat het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen en het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap in augustus 2018 een gezamenlijke verklaring hebben uitgegeven, waarin wordt benadrukt dat de toegang tot veilige en legale abortus, evenals de bijbehorende voorzieningen en informatie, een essentieel aspect zijn van de reproductieve gezondheid van vrouwen, en waarin landen worden opgeroepen een einde te maken aan de beperkingen betreffende de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes, aangezien deze een bedreiging vormen voor hun gezondheid en hun leven; overwegende dat de toegang tot abortus een mensenrecht is, terwijl het vertragen en weigeren daarvan vormen van gendergerelateerd geweld zijn en mogelijk kunnen worden aangemerkt als foltering of wrede, onmenselijke of vernederende behandeling; overwegende dat de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen deel uitmaken van SDG 3 van de VN, en dat gendergerelateerd geweld en schadelijke praktijken deel uitmaken van SDG 5;
E. overwegende dat de toegang tot volledige en leeftijdsrelevante informatie, seksuele en relationele voorlichting, en seksuele en reproductieve gezondheidszorgdiensten, waaronder gezinsplanning, anticonceptiemiddelen en legale abortus, alsook de zelfstandigheid van meisjes en vrouwen en hun vermogen om vrije en onafhankelijke beslissingen te nemen over hun lichaam en leven, een basisvoorwaarde zijn voor hun economische onafhankelijkheid en derhalve essentieel zijn voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en de uitbanning van gendergerelateerd geweld; overwegende dat hun lichaam van hen is;
F. overwegende dat Polen het Verdrag van Istanbul, het Verdrag van Lanzarote, het IVBPR, het IVESCR en het Verdrag inzake de rechten van het kind heeft geratificeerd, en krachtens het internationaal recht betreffende de mensenrechten gehouden is toegang te bieden tot uitgebreide seksuele opvoeding en voorlichting, met inbegrip van de risico’s van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, alsook om genderstereotypen in de samenleving tegen te gaan; overwegende dat Polen de arresten van het EHRM betreffende de toegang tot legale abortus niet heeft uitgevoerd; overwegende dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa Polen heeft bekritiseerd vanwege het gebrek aan vorderingen op dit vlak;
G. overwegende dat er met betrekking tot de toegang tot abortus veel verschillen tussen de lidstaten bestaan; overwegende dat Polen een van de laagste scores in de Europese Unie heeft in de European Contraception Atlas van 2020 vanwege haar restrictieve beleid betreffende de toegang tot anticonceptiemiddelen, gezinsplanning, voorlichting en de verstrekking van online-informatie; overwegende dat Polen een van de weinige landen is die een recept verplicht stelt voor het verkrijgen van anticonceptiemiddelen in noodgevallen, iets wat artsen vaak op grond van persoonlijke overtuigingen weigeren;
H. overwegende dat artsen noch zorginstellingen ingevolge de uitspraak van het Constitutioneel Hof van 16 juli 2020 betreffende de wet van 5 december 1996 inzake het artsen- en tandartsenberoep wettelijk verplicht zijn de namen van alternatieve instellingen of artsen te verstrekken indien zij op grond van persoonlijke overtuigingen aan een patiënt seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten weigeren;
I. overwegende dat volgens maatschappelijke organisaties, zoals de Federatie voor vrouwen en gezinsplanning, slechts 10 % van de ziekenhuizen die voor het Poolse nationale ziekenfonds werkten in 2018 legale abortussen aanboden, wat betekent dat hele woiwodschappen in Polen weigeren om veilige en legale abortussen te verrichten, waardoor het voor vrouwen extreem moeilijk, en vaak zelfs onmogelijk is om toegang te krijgen tot deze diensten;
J. overwegende dat artsen in Polen uit angst en onder druk van collega’s en de medische autoriteiten liever niet in verband willen worden gebracht met abortusprocedures; overwegende dat artsen, naast de veelgebruikte clausule betreffende gewetensbezwaren, aanvullende niet-wettelijke belemmeringen creëren, zoals onnodige medische onderzoeken, psychologische adviezen of de raadpleging van verdere deskundigen, of de uitoefening beperken van het recht van vrouwen op prenatale onderzoeken en informatie, die in de openbare gezondheidszorg voor iedereen toegankelijk moeten zijn;
K. overwegende dat de toegang tot gynaecologische zorg in Polen zeer beperkt en in sommige regio’s zelfs bijna onmogelijk is, hetgeen leidt tot een groot aantal ongewenste zwangerschappen, een povere reproductieve gezondheid, een hoge prevalentie van baarmoederhalskanker en inadequate toegang tot anticonceptie; overwegende dat toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en de rechten van LGBTI+-personen zeer beperkt zijn; overwegende dat transseksuelen en non-binaire personen die gynaecologische zorg nodig hebben, in de medische context te maken krijgen met discriminatie en dat hun vaak de toegang tot zorg wordt geweigerd;
L. overwegende dat er sinds begin 2019 in Polen meer dan tachtig gevallen zijn geweest waarin regio’s, districten of gemeenten anti-LGBTI+-resoluties hebben aangenomen waarin zij zichzelf vrij verklaren van de zogenoemde “LGBT-ideologie”, of de “regionale handvesten van gezinsrechten” geheel of gedeeltelijk hebben goedgekeurd, en overwegende dat hiermee met name eenoudergezinnen en LGBTI+-ouders en -personen worden gediscrimineerd en het vrije verkeer van deze EU-burgers de facto wordt beperkt;
M. overwegende dat in Polen elk jaar naar schatting tot wel 200 000 vrouwen hun zwangerschap onderbreken en worden gedwongen om clandestiene abortussen te ondergaan, waarbij zij meestal gebruikmaken van abortuspillen, zonder het noodzakelijke toezicht en advies van een medische professional; overwegende dat naar schatting elk jaar tot wel 30 000 vrouwen worden gedwongen om vanuit Polen naar het buitenland te reizen om de gezondheidszorg te ontvangen die zij nodig hebben en om abortus te plegen[12]; overwegende dat voor toegang tot dergelijke diensten moet worden betaald en dat ze dus niet in gelijke mate toegankelijk zijn voor alle vrouwen, met name niet voor vrouwen in een sociaal-economische achterstandspositie en migrantenvrouwen met een irreguliere status; overwegende dat dit betekent dat abortus slechts toegankelijk is voor een beperkte groep vrouwen in Polen;
N. overwegende dat het Poolse Constitutioneel Hof in reactie op de motie van 119 leden van het Poolse parlement, gesteund door zogeheten “pro-life”-bewegingen, op 22 oktober 2020 oordeelde dat de bepaling van de wet inzake gezinsplanning, bescherming van de menselijke foetus en voorwaarden voor de onderbreking van zwangerschap uit 1993, op grond waarvan abortus is toegestaan wanneer prenatale testen of andere medische overwegingen duiden op een hoge kans op een ernstige en niet te corrigeren afwijking bij de foetus of een ongeneeslijke ziekte die het leven van de foetus in gevaar brengt, ongrondwettelijk is;
O. overwegende dat een grote kans op een ernstige en niet te corrigeren afwijking of een ongeneeslijke ziekte de rechtsgrondslag vormde voor 1 074 van de 1 110 onderbroken zwangerschap in 2019, en de zwangerschap in de andere gevallen een gevaar vormde voor het leven of de gezondheid van de vrouw of het gevolg was van een delict (bijv. verkrachting), de enige andere omstandigheden waarin een abortus op grond van de wet inzake gezinsplanning uit 1993 is toegestaan;
P. overwegende dat de uitspraak op het moment van publicatie – die uit hoofde van de Poolse wetgeving verplicht is – in werking treedt en na publicatie zal resulteren in een bijna volledig verbod op abortus in Polen, aangezien abortus strafbaar wordt gesteld, en zal leiden tot een stijging van het aantal clandestiene, onveilige abortussen en een toename van abortustoerisme, dat slechts voor een beperkte groep toegankelijk is, waardoor de gezondheid en rechten van vrouwen worden ondermijnd en hun leven in de waagschaal wordt gesteld; overwegende dat de uitspraak nog niet is gepubliceerd, maar dat de toegang tot legale abortus voor veel zwangere vrouwen die te horen hebben gekregen dat de kans groot is dat de foetus een ernstige en niet te corrigeren afwijking of ongeneeslijke ziekte heeft, reeds wordt beperkt;
Q. overwegende dat de uitspraak een nieuwe aanval vormt op de rechtsstaat en grondrechten en wederom een poging is om de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in Polen te beperken, iets dat in de afgelopen jaren al regelmatig gebeurde; overwegende dat deze pogingen in 2016, 2018 en 2020 in eerste instantie waren stilgelegd naar aanleiding van de massale oppositie van Poolse burgers, die bijvoorbeeld tot uiting kwam tijdens de “Zwarte Vrijdag”-protestmarsen, die op grote steun konden rekenen van leden van het Europees Parlement van verschillende fracties;
R. overwegende dat de uitspraak op een moment kwam dat er in alle EU-lidstaten, waaronder Polen, sprake was van op de volksgezondheid gebaseerde restricties wegens de tweede golf van de COVID-19-pandemie en deze restricties een passend democratisch debat en een eerlijke rechtsgang – cruciaal wanneer het gaat om kwesties die betrekking hebben op grondrechten – ernstig verhinderden;
S. overwegende dat er in Polen en wereldwijd ondanks de sanitaire beperkingen en risico’s ongeëvenaarde protesten hebben plaatsgevonden; overwegende dat duizenden demonstranten blijven protesteren tegen ernstige beperkingen die hun fundamentele seksuele en reproductieve rechten en gezondheid ondermijnen; overwegende dat de oproerpolitie en militaire politie werden ingezet om de protesten in goede banen te leiden en rechtshandhavingsambtenaren buitensporig hard hebben opgetreden en fysiek geweld hebben gebruikt tegen vreedzame betogers, waaronder leden van het Poolse parlement en Poolse leden van het Europees Parlement; overwegende dat deze acties strijdig zijn met de verplichtingen van de Poolse regering uit hoofde van de internationale mensenrechtenwetgeving, met inbegrip van het Handvest, dat het recht van vreedzame vergadering garandeert, en de richtsnoeren van de speciale rapporteur voor het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging, waarin als algemene regel wordt gesteld dat het leger niet mag worden ingezet om de orde te handhaven bij bijeenkomsten;
T. overwegende dat overheidsinstanties dreigementen hebben geuit, onder meer door te dreigen met substantiële geldboetes, om Poolse burgers en mensen die in Polen wonen ervan te weerhouden deel te nemen aan de protesten, en de nationale openbaar aanklager en minister van Justitie Zbigniew Ziobro aankondigde dat er strafrechtelijke procedures – die zouden kunnen resulteren in gevangenisstraffen van maximaal acht jaar – zullen worden aangespannen tegen de organisatoren van de protesten; overwegende dat veel betogers, waaronder minderjarigen, onrechtmatig zijn gearresteerd;
U. overwegende dat vicepremier Jarosław Kaczyński mensen op 28 oktober 2020 aanmoedigde de traditionele Poolse waarden te verdedigen en kerken “koste wat het kost” te beschermen, hetgeen aanleiding gaf tot agressie jegens betogers door nationalistische hooligans; overwegende dat derhalve misbruik wordt gemaakt van culturele en religieuze waarden in Polen om de volledige verwezenlijking te belemmeren van vrouwenrechten, gelijkheid voor vrouwen en hun recht om te beslissen over hun eigen lichaam; overwegende dat een fundamentalistische organisatie, Ordo Iuris, die nauwe banden heeft met de regeringscoalitie, een drijvende kracht was achter de campagnes waarmee werd beoogd mensenrechten en gendergelijkheid in Polen te ondermijnen, onder meer door middel van pogingen om abortus te verbieden en oproepen om de opzegging door Polen van het Verdrag van Istanbul en de oprichting van “LGBTI-vrije zones”;
V. overwegende dat de meerderheid van de mensen in Polen volgens recente peilingen vóór het recht op toegang tot abortus op verzoek tot de 12e week is; overwegende dat de demonstranten ook het aftreden eisen van de regering, die de rechtsstaat constant aantast; overwegende dat de protesten grotendeels worden georganiseerd en gecoördineerd door door vrouwen geleide organisaties, activisten en maatschappelijke organisaties, die worden gesteund door de Poolse politieke oppositie; overwegende dat de abortuswetgeving die de Poolse president voorstelde naar aanleiding van de protesten, onbevredigend is;
W. overwegende dat de wetten van het Poolse Parlement inzake het Constitutioneel Hof die op 22 december 2015 en 22 juli 2016 werden aangenomen, evenals het pakket met drie wetten dat eind 2016 werd goedgekeurd, de onafhankelijkheid en legitimiteit van het Constitutioneel Hof ernstig ondermijnden; overwegende dat de wetten van 22 december 2015 en van 22 juli 2016 door het Constitutioneel Hof ongrondwettig werden verklaard op respectievelijk 9 maart 2016 en 11 augustus 2016; overwegende dat die uitspraken op dit moment nog niet zijn bekendgemaakt en evenmin zijn uitgevoerd door de Poolse autoriteiten; overwegende dat de grondwettigheid van Poolse wetten sinds de inwerkingtreding van bovengenoemde wetswijzigingen niet langer daadwerkelijk kan worden gegarandeerd in Polen[13];
X. overwegende dat de eerdergenoemde uitspraak werd gedaan door rechters die werden gekozen door en volledig afhankelijk waren van politici van de door de PiS (Recht en Rechtvaardigheid) geleide coalitie; overwegende dat de griffier van de Poolse senaat de uitspraak als onbestaand beschouwde en de regering verzocht deze niet te publiceren, met name omdat hij een schending vormt van de mensenrechtenverplichtingen van Polen en niet in overeenstemming is met de eerdere wetgeving inzake de Poolse grondwet, en omdat de benoemingen van drie rechters en de president van het Constitutioneel Hof onrechtmatig zijn[14];
Y. overwegende dat de Commissie en het Parlement hebben aangegeven zich ernstige zorgen te maken over de rechtsstaat, waaronder over de legitimiteit, onafhankelijkheid en doeltreffendheid van het Constitutioneel Hof; overwegende dat de Commissie een procedure op grond van artikel 7, lid 1, heeft ingeleid naar aanleiding van de hervormingen van het Poolse rechtssysteem uit 2015;
1. veroordeelt met klem de uitspraak van het Constitutioneel Hof en de achteruitgang in de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen in Polen; bevestigt dat de uitspraak de gezondheid en het leven van vrouwen in gevaar brengt; herinnert eraan dat het alle wetgevingsvoorstellen en beperkingen waarmee wordt beoogd de toegang tot veilige en legale abortus in Polen verder te verbieden en beperken – die in feite neerkomen op het verbieden van toegang tot abortushulpverlening aangezien de meeste legale abortussen worden uitgevoerd wegens een ernstig en niet te corrigeren defect of ongeneeslijke ziekte die het leven van de foetus in gevaar brengt – sterk heeft bekritiseerd; herinnert eraan dat universele toegang tot gezondheidszorg en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten fundamentele mensenrechten zijn;
2. merkt op dat het beperken of afschaffen van het recht op abortus geenszins tot gevolg heeft dat er geen abortussen meer zullen plaatsvinden, maar dat deze ondergronds zullen worden uitgevoerd, waardoor het aantal onrechtmatige, onveilige, clandestiene en levensbedreigende abortussen toeneemt; dringt erop aan dat de uitvoering van een abortus niet moet worden opgenomen in de strafwet, aangezien dit tot gevolg zal hebben dat artsen minder geneigd zullen zijn om diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verlenen uit angst voor strafrechtelijke sancties;
3. betreurt dat de uitspraak werd vrijgegeven op een moment dat de sanitaire beperkingen wegens de COVID-19-pandemie een eerlijk democratisch proces praktisch onmogelijk maakte; is zeer kritisch over het restrictieve verbod op publieke bijeenkomsten, dat is ingevoerd zonder dat er een natuurramp is afgekondigd, hetgeen op grond van artikel 232 van de Poolse grondwet vereist is;
4. wijst erop dat vrouwenrechten grondrechten zijn en dat de EU-instellingen en de lidstaten wettelijk verplicht zijn deze rechten te handhaven en te beschermen in overeenstemming met de Verdragen en het Handvest, alsook met het internationaal recht;
5. merkt op dat de onterecht buitensporige beperkingen van de toegang tot abortus die voortvloeien uit de eerdergenoemde uitspraak van het Constitutioneel Hof tot gevolg hebben dat de inherente en onvervreemdbare waardigheid van vrouwen niet wordt beschermd, aangezien zij een schending vormen van het Handvest, het EVRM, de jurisprudentie van het EHRM, diverse internationale verdragen waarbij Polen partij is en de grondwet van de Republiek Polen;
6. dringt er met klem bij het Poolse parlement en de Poolse autoriteiten op aan af te zien van verdere pogingen om de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te beperken, aangezien dergelijke maatregelen strijdig zijn met het beginsel uit de internationale mensenrechtenwetgeving dat er geen sprake mag zijn van achteruitgang; bevestigt met klem dat de weigering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten een vorm van gendergerelateerd geweld is; verzoekt de Poolse autoriteiten maatregelen te nemen om de uitspraken van het EHRM in zaken tegen Polen, waarin het hof oordeelde dat de restrictieve abortuswetgeving een schending vormt van de mensenrechten van vrouwen, volledig uit te voeren; benadrukt dat onbelemmerde en tijdige toegang tot reproductieve-gezondheidsdiensten en de eerbiediging van de reproductieve autonomie en beslissingen van vrouwen van cruciaal belang is om de mensenrechten van vrouwen en gendergelijkheid te beschermen;
7. benadrukt dat iedereen toegang moet hebben tot alomvattende, op feiten gebaseerde, niet-discriminerende en op de leeftijd afgestemde seksuele voorlichting en informatie, aangezien een gebrek aan informatie en voorlichting over seks en seksualiteit resulteert in een groter aantal onbedoelde zwangerschappen;
8. veroordeelt met klem het recente besluit van de Poolse minister van Justitie om officieel van start te gaan met de opzegging door Polen van het Verdrag van Istanbul, aangezien dit een ernstige achteruitgang zou zijn op het gebied van gendergelijkheid, vrouwenrechten en de strijd tegen gendergerelateerd geweld; dringt er bij de Poolse autoriteiten op aan de doeltreffende en praktische toepassing van dat verdrag te garanderen, waaronder van de bepaling inzake een toereikend aantal kwalitatief hoogwaardige opvanghuizen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld en hun kinderen, met inachtneming van de escalatie van gendergerelateerd geweld tijdens de COVID-19-pandemie, en toegang tot essentiële ondersteunende en gezondheidsdiensten, met inbegrip van seksuele- en reproductieve-gezondheidszorg, te waarborgen;
9. betreurt dat de toegang tot gezondheidsdiensten in bepaalde gebieden van Polen nog steeds beperkt is en dat volgens de Hoge Rekenkamer in 2018 slechts 2 % van de zwangere vrouwen in Poolse plattelandsgebieden alle standaardtesten onderging die noodzakelijk zijn tijdens een zwangerschap, zoals een echo, cardiotocografie of bloedtesten bij de moeder;
10. betreurt dat steeds meer wordt gebruikgemaakt van de clausule inzake gewetensbezwaren, hetgeen resulteert in de afwezigheid van betrouwbare mechanismen voor het doorverwijzen van personen die gebruik willen maken van abortusdiensten en langzame beroepsprocedures voor de personen die toegang tot dergelijke diensten wordt geweigerd, en betreurt ook dat gynaecologen regelmatig een beroep doen op de clausule inzake gewetensbezwaren wanneer ze worden gevraagd anticonceptiemiddelen voor te schrijven, waardoor de toegang tot anticonceptie in Polen dus effectief wordt beperkt; merkt op dat de clausule inzake gewetensbezwaren ook de toegang belemmert tot prenatale screening, hetgeen niet alleen een schending is van het recht op informatie over de toestand van de foetus, maar ook een geslaagde behandeling van een kind tijdens of gelijk na de zwangerschap in de weg staat; dringt er bij de Poolse autoriteiten op aan de wet in te trekken die de toegang tot noodanticonceptie beperkt;
11. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat duizenden vrouwen moeten reizen voor toegang tot een essentiële gezondheidsdienst als abortus; benadrukt dat grensoverschrijdende abortusdiensten geen haalbare optie zijn voor de meest kwetsbare en gemarginaliseerde personen; maakt zich zorgen om het feit dat reizen de gezondheid en het welzijn van vrouwen in gevaar brengt, aangezien zij vaak alleen zijn; benadrukt het belang van nazorg na een abortus, met name bij vrouwen die complicaties krijgen naar aanleiding van een onvolledige of onveilige abortus;
12. steunt en toont zijn solidariteit met duizenden Poolse burgers, in het bijzonder vrouwen en LGBTI+-personen, die ondanks de gezondheidsrisico’s de straat opgingen om te protesteren tegen de ernstige beperkingen van hun fundamentele vrijheden en rechten; merkt op dat de betogers niet alleen eisten dat de uitspraak van het Constitutioneel Hof nietig wordt verklaard, maar ook dat het zogeheten “abortuscompromis” wordt verworpen, de wetgeving inzake het recht op abortus wordt geliberaliseerd en de lichamelijke autonomie wordt geëerbiedigd; herinnert eraan dat de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging de Europese Unie kenmerken, zelfs tijdens een pandemie;
13. veroordeelt met klem het buitensporige en onevenredige gebruik van geweld tegen betogers, met inbegrip van activisten en vrouwenrechtenorganisaties, door rechtshandhavingsautoriteiten en niet-statelijke actoren, zoals extreemrechtse nationalistische groeperingen; verzoekt de Poolse autoriteiten te garanderen dat personen die betogers aanvallen tot de verantwoording worden geroepen;
14. dringt er bij de Poolse autoriteiten op aan de nationale wetgeving voor de bevorderingen van vrouwenrechten en gendergelijkheid te versterken door instellingen die discriminatie op grond van geslacht en gender bestrijden alle nodige financiële en personele middelen te verschaffen;
15. verzoekt de Commissie een grondige evaluatie uit te voeren van de samenstelling van het Constitutioneel Hof, aangezien de onrechtmatigheid daarvan als grond kan dienen om de uitspraken van het hof en derhalve zijn vermogen om de Poolse grondwet te beschermen in twijfel te trekken; onderstreept dat de eerdergenoemde uitspraak wederom een voorbeeld is van de politisering van de rechterlijke macht en de systematische afbraak van de rechtsstaat in Polen;
16. verzoekt de Raad deze kwestie en andere vermeende schendingen van de grondrechten in Polen te behandelen door de reikwijdte van zijn lopende hoorzittingen over de situatie in Polen uit te breiden, overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU; dringt er bij de Raad op aan de formele hoorzitting over de stand van zaken in Polen, die gepland staat voor 10 en 11 december 2020, te laten plaatsvinden;
17. is ingenomen met het voorlopige akkoord van 5 november 2020 inzake wetgeving voor de instelling van een mechanisme dat het mogelijk maakt begrotingsbetalingen aan een lidstaat op te schorten indien deze de rechtsstaat schendt; dringt er bij de Commissie op aan doortastend te handelen met betrekking tot de onlangs overeengekomen conditionaliteit voor het toekomstige meerjarig financieel kader voor 2021-2027;
18. verzoekt de Raad en de Commissie adequate financiering beschikbaar te stellen voor maatschappelijke organisaties op nationaal en lokaal niveau teneinde de steun voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in de lidstaten, waaronder Polen, van onderaf te bevorderen; dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijke en rechtstreekse steun te verstrekken aan programma’s en Poolse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van vrouwen; verzoekt de Commissie en de lidstaten bewustmakings- en opleidingsactiviteiten te ondersteunen via financieringsprogramma’s;
19. verzoekt de Commissie prioriteit te verlenen aan de waarborging van gelijke en sterke rechtsbescherming voor iedereen op alle gronden die zijn opgenomen in artikel 19 VWEU; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de horizontale richtlijn inzake non‑discriminatie onmiddellijk uit het slop te halen en af te ronden, en is ingenomen met de nieuwe toezeggingen van de Commissie op dit gebied;
20. verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen universele toegang te garanderen tot seksuele- en reproductieve-gezondheidsdiensten, met inbegrip van abortus; dringt er bij de Commissie op aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te garanderen door abortusrechten op te nemen in de volgende gezondheidsstrategie van de EU;
21. vestigt de aandacht op de steunbetuigingen voor Poolse vrouwen en de interesse die wordt getoond in hun zaak in diverse lidstaten; verzoekt de EU organisaties te financieren die grensoverschrijdende samenwerking bevorderen tussen organisaties die veilige en legale abortussen verzorgen;
22. verzoekt de Commissie te bevestigen dat Richtlijn 2004/113/EG[15] van toepassing is op goederen en diensten met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en te erkennen dat beperkingen en belemmeringen van de toegang tot deze goederen en diensten een vorm van gendergerelateerde discriminatie vormen, aangezien zij onevenredige negatieve gevolgen hebben voor één geslacht (vrouwen) of voor kwetsbare groepen (bijv. transseksuelen en niet-binaire personen); veroordeelt dat de Poolse regering de rechterlijke macht en haar wetgevende bevoegdheden misbruikt om het leven en de gezondheid van vrouwen en LGBTI+-personen als instrument te gebruiken en te politiseren, hetgeen tot gevolg heeft dat zij worden gediscrimineerd;
23. verzoekt de Commissie richtsnoeren voor de lidstaten te formuleren teneinde gelijke toegang tot goederen en diensten met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te garanderen in overeenstemming van de EU-wetgeving en de jurisprudentie van het EHRM;
24. verzoekt de Raad de ratificatie van het Verdrag van Istanbul door de EU zo snel mogelijk af te ronden; veroordeelt met klem de pogingen in sommige lidstaten om de reeds getroffen maatregelen bij de tenuitvoerlegging van het verdrag en de bestrijding van gendergerelateerd geweld in te trekken; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om gendergerelateerd geweld toe te voegen aan de lijst van EU-delicten uit hoofde van artikel 83 VWEU;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, aan de president, de regering en het parlement van Polen, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0080.
- [2] PB C 356 van 4.10.2018, blz. 44.
- [3] Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0225.
- [4] PB C 129 van 5.4.2019, blz. 13.
- [5] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0058.
- [6] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0349.
- [7] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0407.
- [8] Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0111.
- [9] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0101.
- [10] Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
- [11] Manfred Weber, voorzitter van de PPE-Fractie, Iratxe García Pérez, voorzitter van de S&D-Fractie, Dacian Cioloș, voorzitter van de Renew-Fractie, Philippe Lamberts, medevoorzitter van de Verts/ALE-Fractie, en Manon Aubry en Martin Schirdewan, medevoorzitters van de GUE/NGL-Fractie.
- [12] https://www.theseus.fi/handle/10024/138222
- [13] Advies van de Commissie van Venetië van 14 en 15 oktober 2016 inzake de wet inzake het Constitutioneel Hof, punt 128; VN-mensenrechtencommissie, slotopmerkingen over het zevende periodieke verslag over Polen, 23 november 2016, punten 7-8; Aanbeveling (EU) 2017/1520 van de Commissie van 26 juli 2017 over de rechtsstaat in Polen, PB L 228 van 2.9.2017, blz. 19.
-
[14] https://www.senat.gov.pl/aktualnoscilista/art,13159,zespol-ekspertow-przy-marszalku-senatu-o-wyroku-trybunalu-konstytucyjnego.html
- [15] Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten, PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.