Ontwerpresolutie - B9-0160/2021Ontwerpresolutie
B9-0160/2021

ONTWERPRESOLUTIE over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

2.3.2021 - (D070621/02 – 2021/2553(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 112, leden 2 en 3, van het Reglement

Martin Häusling, Günther Sidl, Anja Hazekamp, Sirpa Pietikäinen
namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

Procedure : 2021/2553(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0160/2021
Ingediende teksten :
B9-0160/2021
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0160/2021

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(D070621/02 – 2021/2553(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D070621),

 gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[1], en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

 gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie[2],

 gezien de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

 gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[3],

 gezien het advies dat op 21 juni 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 25 juli 2018 werd gepubliceerd[4],

 gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)[5],

 gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

 gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A. overwegende dat Bayer CropScience AG (de “aanvrager”) op 30 september 2014 een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 (de “genetisch gemodificeerde katoen”) overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde katoen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B. overwegende dat de EFSA op 21 juni 2018 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 25 juli 2018 is gepubliceerd;

C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde katoen voortkomt uit de kruising van drie genetisch gemodificeerde katoenlijnen en resistent is voor herbiciden die glufosinaat en glyfosaat (de “complementaire herbiciden”) bevatten, en twee insectendodende eiwitten produceert (“Bt” of “Cry”-toxinen): Cry1Ab en Cry2Ae, die toxisch zijn voor bepaalde larven van schubvleugeligen die zich met katoen voeden[6];

D. overwegende dat de menselijke consumptie van katoenzaadolie in Europa weliswaar relatief beperkt is, maar dat deze olie kan worden aangetroffen in een grote verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips; overwegende dat katoen voornamelijk aan dieren wordt gevoerd in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of als volvet katoenzaad[7]; overwegende dat katoen ook in de vorm van katoenmeel door de mens wordt geconsumeerd;

E. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VN-VBD) moeten omvatten;

F. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de Uitvoeringsverordening in het bijzonder relevant is voor planten die herbicideresistent zijn; overwegende dat de verschillende locaties die voor de veldproeven worden gekozen een weerspiegeling moeten vormen van de verschillende meteorologische en agronomische omstandigheden waaronder het gewas zal worden geteeld;

Gebrek aan gegevens over genexpressie en plantsamenstelling

G. overwegende dat in de Verenigde Staten slechts op acht locaties veldproeven voor de samenstellings- en agronomische beoordeling zijn gehouden, maar niet in andere relevante katoenproducerende gebieden; overwegende dat slechts gegevens voor één jaar (2012) zijn gebruikt voor de gegevens betreffende de relevante meteorologische condities waaronder de planten kunnen worden geteeld;

H. overwegende dat glufosinaat en glyfosaat niet gebruikt zijn in de hoge doses die kunnen worden verwacht in de context van het vergroten van de resistentie tegen onkruid;

I. overwegende dat de EFSA verzuimd heeft verdere studies te vragen, zoals veldproeven met een looptijd van meer dan één seizoen en van locaties in andere katoenproducerende regio’s; overwegende dat verder geen gegevens zijn gegenereerd die meer extreme milieucondities vertegenwoordigen, zoals die welke het gevolg zijn van klimaatverandering, hoewel bekend is dat milieufactoren van invloed kunnen zijn op de expressie van Bt-toxinen[8];

Gebrekkige beoordeling van de complementaire herbiciden

J. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante ggo-gewassen een toename van het gebruik van complementaire herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid[9]; overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde katoen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat en glyfosaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

K. overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;

L. overwegende dat er volgens de EFSA geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd voor diverse afbraakproducten van glyfosaat die relevant zijn voor glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde gewassen[10];

M. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad[11]; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken[12]; overwegende dat de genetisch gemodificeerde katoen dubbel glufosinaattolerant is gemaakt, hetgeen betekent dat er nog hogere doses op de planten kunnen worden gebruikt;

N. overwegende dat studies aantonen dat glyfosaat en glufosinaat het microbioom sterk kunnen beïnvloeden[13], en dat derhalve eerst de langetermijntoxiciteit (gemengde toxiciteit) van hele levensmiddelen en diervoeders van de Bt-toxinen op de darmen door het bespuiten met glyfosaat en glufosinaat moet worden beoordeeld voordat conclusies over de gezondheidsimpact en de voedselveiligheid kunnen worden getrokken;

O. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten)[14];

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

P. overwegende dat in Escherichia coli (E. coli), respectievelijk B. thuringiensis geproduceerde Cry1Ab en Cry2A-eiwitten zijn gebruikt voor het houden van veiligheidsstudies, in plaats van door de genetisch gemodificeerde plant zelf geproduceerde eiwitten[15], hetgeen betekent dat de beoordeling van de toxische effecten gebaseerd is op de veronderstelde equivalentie van kunstmatig in bacteriën geproduceerde Bt-toxinen met de door de plant geproduceerde Bt-toxinen; overwegende dat beoordelingen, om adequaat rekening te houden met synergistische effecten, uitsluitend moeten stoelen op tests met in microbiële systemen geproduceerde transgene Bt-toxinen;

Q. overwegende dat daarnaast weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte[16];

R. overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen risico’s inhoudt voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

S. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben[17], hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

T. overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien we weten dat de residuen van het gebruik van glyfosaat en glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden[18];

Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen en verhoogde resistentie

U. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen;

V. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten[19]; overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten[20];

W. overwegende dat een reeks niet-doelorganismen in de Unie door de invoer van Bt-gewassen via weglekken, afvalstoffen en mest aan Bt-toxinen zou kunnen worden blootgesteld; overwegende dat in de risicobeoordeling niet is gekeken naar de effecten op niet-doelorganismen;

X. overwegende dat de risicobeoordeling niet heeft gekeken naar de ontwikkeling van resistentie voor Bt-toxinen bij de schadeveroorzakende doelsoorten, wat mogelijk kan leiden tot het gebruik van minder milieuveilige pesticiden of hogere doses en meer toepassingen op de genetisch gemodificeerde gewassen in de teeltgebieden; overwegende dat het Amerikaanse Environmental Protection Agency voornemens is de komende drie tot vijf jaar veel hybride Bt-maissoorten, alsook bepaalde Bt-katoenvariëteiten, uit te faseren vanwege de toenemende resistentie van insecten voor deze gewassen[21];

Y. overwegende dat weliswaar wordt beweerd dat het gebruik van Bt-gewassen tot een verminderd gebruik van insecticiden leidt, maar dat een onlangs in de Verenigde Staten gepubliceerde studie[22] constateert dat “verschillende onderzoeken naar de invloed van Bt-gewassen op de gebruikspatronen van pesticiden klaarblijkelijk geen aandacht hebben besteed aan zaadbehandelingen, en derhalve mogelijk de vermindering in het gebruik van pesticiden (met name bij gebiedsbehandeling) dat met de teelt van Bt-gewassen gepaard gaat, overschatten”;

Z. overwegende dat de Unie partij is bij het VBD van de VN, dat duidelijk stelt dat zowel exporterende als importerende landen een internationale verantwoordelijkheid voor de biologische diversiteit hebben;

Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten

AA. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA[23]; overwegende dat in deze kritische opmerkingen onder andere tot uitdrukking komt dat de gegevens en gegevensanalyse over fenotypische evaluatie, samenstelling en toxiciteit onvoldoende zijn, dat bij de samenstellingsanalyse geen rekening is gehouden met de residuen en de metabolieten van complementaire herbiciden, en dat het voorstel van de aanvrager voor een milieumonitoringplan niet aansluit bij de doelstellingen als bedoeld in bijlage VII van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[24], en dat het geen koppeling aanbrengt tussen de monitoringactiviteiten en de relevante beschermingsdoelstellingen; overwegende dat de bevoegde autoriteiten van één lidstaat het voorstel voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde katoen hebben afgewezen omdat de voorgaande evaluaties voor de drie transformatiestappen niet volstonden om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te garanderen;

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

AB. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden[25]; overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030[26]; overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde katoen zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de reproductie toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, waardoor het risico van blootstelling van werknemers in derde landen wordt vergroot; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

Ondemocratische besluitvorming

AC. overwegende dat de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat 13 lidstaten (die 35,52 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) tegen het verlenen van een vergunning hebben gestemd, terwijl slechts 10 lidstaten (die 27,49 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) vóór hebben gestemd; overwegende dat 4 lidstaten (die 37 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) zich van stemming hebben onthouden;

AD. overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent;

AE. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 16 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen behoren een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling;

AF. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

AG. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden[27];

1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[28] zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4. is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s[29]; is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien door is gegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de permanente bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten die tegenstemden;

5. roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;

7. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

8. verzoekt de EFSA eindelijk de aanzienlijke verschillen te aanvaarden tussen natieve Bt-toxinen en Bt-toxinen die tot expressie worden gebracht door transgenen in genetisch gemodificeerde gewassen, en haar risicobeoordeling uit te breiden om volledig rekening te houden met alle interacties en combinatorische effecten tussen Bt-toxinen, genetisch gemodificeerde planten en hun onderdelen, residuen van besproeiing met complementaire herbiciden, het milieu, alsook de gevolgen voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid;

9. verzoekt de EFSA om niet langer toxiciteitsonderzoeken te accepteren die gebaseerd zijn op geïsoleerde eiwitten die waarschijnlijk qua structuur en biologische effecten afwijken van de eiwitten die door de plant zelf worden geproduceerd, alsook om verplicht te stellen dat alle tests worden verricht met weefsel van de genetisch gemodificeerde plant;

10. verzoekt de EFSA ervoor zorg te dragen dat gegevens afkomstig van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan agronomische en milieuomstandigheden omvatten om de impact te beoordelen van alle stressfactoren die tijdens de teelt te verwachten vallen op de genexpressie en de plantensamenstelling;

11. verzoekt de EFSA ervoor zorg te dragen dat gegevens afkomstig van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan variëteiten omvatten om de impact te beoordelen van verschillende genetische achtergronden op de genexpressie en de plantensamenstelling;

12. verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen betreffende de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;

13. dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN;

14. onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011[30], die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 3 maart 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid