ONTWERPRESOLUTIE over het Syrische conflict - tien jaar na de opstand
8.3.2021 - (2021/2576(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Özlem Demirel, Manu Pineda
namens de Fractie The Left
B9‑0180/2021
Resolutie van het Europees Parlement over het Syrische conflict - tien jaar na de opstand
Het Europees Parlement,
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,
– gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over Syrië, meer bepaald Resolutie 2254 (2015), en het communiqué van Genève uit 2012, waarover de Syrische partijen via onderhandelingen overeenstemming hebben bereikt in het kader van het door de VN geleide proces van Genève,
– gezien Rapport A/HRC/46/54 van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië,
– gezien het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,
– gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie[1],
– gezien zijn eerdere resoluties over de situatie in Syrië en het offensief van IS, en zijn resolutie van 24 oktober 2019 over de Turkse militaire operaties in het noordoosten van Syrië en de gevolgen daarvan[2],
– gezien de conclusies van de Raad van 14 oktober 2019 over Noordoost-Syrië,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de oorlog in Syrië sinds het begin tien jaar geleden tot een van de ernstigste humanitaire crises heeft geleid; overwegende dat de oorlog in Syrië een oorlog op afstand is die om geopolitieke macht draait, en dat deze verwoestende gevolgen voor het Syrische volk heeft en tevens de Syrische soevereiniteit en de vrede in het Midden-Oosten en het oostelijke Middellandse Zeegebied in gevaar brengt;
B. overwegende dat in februari 2011 volksprotesten zijn begonnen waarmee de Syrische regeringen om hervormingen wordt verzocht; overwegende dat deze protesten zijn gevolgd door een conflict waarbij internationale actoren, zoals Saudi-Arabië en Qatar, al in een vroeg stadium betrokken waren; overwegende dat gewapende groeperingen, en later door de Verenigde Naties als terroristische organisaties aangemerkte groeperingen, tussen 2012 en 2016 de controle hebben verworven over een steeds groter deel van de Syrische bevolking; overwegende dat de VS in september 2014 de oprichting hebben aangekondigd van een internationale coalitie ter bestrijding van Da’esh, dat deze coalitie tegen verschillende doelwitten in Syrië operaties heeft uitgevoerd die nog steeds voortduren, en dat zij een deel van het grondgebied heeft bezet; overwegende dat ook Turkije de strijd tegen terrorisme als voorwendsel heeft gebruikt om zijn huidige militaire aanwezigheid in Syrië als bezettingsmacht te handhaven; overwegende dat ook Rusland en Iran in het land tussenbeide zijn gekomen, op verzoek van de Syrische regering;
C. overwegende dat het conflict in Syrië is blijven escaleren doordat buitenlandse regionale en internationale machten de situatie uitbuiten in hun eigen voordeel;
D. overwegende dat volgens cijfers van de VN op 7 januari 2021 meer dan de helft van de bevolking van vóór de oorlog ontheemd was (vele huizen zijn beschadigd of vernield), 6,2 miljoen mensen intern ontheemd waren en 5,3 miljoen mensen als vluchtelingen geregistreerd waren, voornamelijk in de buurlanden maar in toenemende mate verspreid over de hele wereld;
E. overwegende dat volgens de verklaring van het Wereldvoedselprogramma van 17 februari 2021 in iets meer dan een jaar nog eens 4,5 miljoen Syriërs met voedselonzekerheid te maken hebben gekregen, wat het totaal op 12,4 miljoen Syriërs brengt die in voedselonzekerheid leven – bijna 60 % van de bevolking van het land;
F. overwegende dat de door de VS geleide militaire coalitie, die bepaalde lidstaten omvat (zoals Frankrijk, Italië, Duitsland, België en Denemarken), nog steeds op het terrein aanwezig is en luchtaanvallen uitvoert; overwegende dat deze luchtaanvallen tot de dood van ongeveer 4 000 burgers hebben geleid;
G. overwegende dat Israël sinds 2013 ook honderden luchtaanvallen op het Syrische grondgebied heeft uitgevoerd, met burgerslachtoffers als gevolg; overwegende dat Israël Syrisch grondgebied op de Golanhoogvlakte blijft bezetten en zijn nederzettingen blijft uitbreiden door middel van een annexatiebeleid dat in strijd is met het internationaal recht;
H. overwegende dat Turkije sinds 2016 driemaal een militair offensief tegen zijn buurland Syrië heeft gelanceerd, voornamelijk tegen de Koerdische troepen; overwegende dat de Turkse regering een reeks beleidsmaatregelen en initiatieven voor institutionele opbouw heeft genomen die indruisen tegen het internationaal recht inzake bezetting; overwegende dat de Turkse “Operatie Olijftak”, die heeft plaatsgevonden van januari tot maart 2018, voor naar schatting 150 000 tot 300 000 personen tot ontheemding heeft geleid; overwegende dat de door Turkije gesteunde Syrische gewapende groeperingen beschuldigd zijn van oorlogsmisdaden en rechtenschendingen, en dat er onder meer meldingen zijn van religieuze vervolging, ontvoeringen bij wederrechtelijke invallen en gevangenneming in geheime militaire detentiecentra; overwegende dat de bezette districten rechtstreeks door Turkse gouverneurs worden bestuurd, dat in de openbare ruimte gebruik wordt gemaakt van Turkse symbolen, dat de openbare scholen zijn gedwongen een leerplan te volgen dat vergelijkbaar is met dat van het Turkse Ministerie van Onderwijs, en dat er kantoren van de Turkse post geopend zijn; overwegende dat door Turkije gesteunde troepen betrokken zijn geweest bij de plundering en vernietiging van door de Unesco beschermde religieuze en archeologische vindplaatsen van grote betekenis;
I. overwegende dat in Oost-Syrië op 25 februari 2021 militaire luchtaanvallen van de VS zijn uitgevoerd op bevel van VS-president Joe Biden;
J. overwegende dat de partijen bij het conflict de afgelopen tien jaar de meest afschuwelijke schendingen van het internationaal humanitair recht hebben begaan en het internationaal recht inzake de mensenrechten hebben geschonden; overwegende dat de verschrikkingen van het conflict alle Syrische gezinnen hebben geraakt; overwegende dat deze schendingen onder meer handelingen omvatten die waarschijnlijk misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en andere internationale misdrijven vormen;
a) overwegende dat de Syrische regering al geruime tijd de strijd tegen het terrorisme als rechtvaardiging voor haar militaire optreden inroept; overwegende dat zij met steun van Rusland luchtaanvallen en beschietingen heeft uitgevoerd;
b) overwegende dat gewapende groeperingen, waaronder Da’esh, Hay’at Tahrir al-Sham of het Vrije Syrische Leger, willekeurige aanvallen hebben uitgevoerd met mortieren, raketten en andere wapens; overwegende dat dergelijke aanvallen zelden op militaire doelwitten gericht leken of daar zelden op gericht konden zijn, terwijl de gewapende groeperingen talrijke oorlogsmisdaden hebben gepleegd in de vorm van willekeurige aanvallen met doden en gewonden onder de burgerbevolking tot gevolg;
c) overwegende dat de door de VS geleide coalitie luchtaanvallen heeft uitgevoerd waarvan is aangetoond dat zij burgerslachtoffers hebben veroorzaakt, en dat daarbij niet alle haalbare voorzorgsmaatregelen zijn genomen om bijkomend verlies van burgerlevens, verwonding van burgers en schade aan goederen van burgerlijke aard te voorkomen en tot een minimum te beperken, hetgeen in strijd is met het internationaal humanitair recht; overwegende dat bij het luchtoffensief om de stad Raqqa opnieuw in te nemen tot 80 % van de gebouwen van de stad zijn beschadigd of verwoest, dat daarbij naar verluidt duizenden burgers vermoord zijn of gewond zijn geraakt, delen van de stad onbewoonbaar zijn geworden en bijna de gehele bevolking ontheemd is, en dat er bezorgdheid bestaat dat bij de grootschalige verwoesting van Raqqa willekeurige aanvallen zijn gepleegd;
d) overwegende dat Turkije en de door Turkije gesteunde troepen verantwoordelijk zijn voor ernstige en wijdverbreide mensenrechtenschendingen, met name oorlogsmisdaden in de vorm van plundering en gijzeling, toe-eigening van eigendommen, het gebruik van huizen van burgers voor militaire doeleinden door de Turkse troepen en het Syrische Nationale Leger, willekeurige opsluitingen, het ontzeggen van voedsel of water aan Koerdische gevangenen, en de gedwongen verdrijving van burgers uit gebieden van Afrin, Serê Kaniyê/Ras al Ain en Girê Spî/Tell Abyad, die onder effectieve Turkse controle staan; overwegende dat de aanwezigheid van Turkije op het Syrische grondgebied tot doel heeft de soevereiniteit van Syrië aan te tasten;
e) overwegende dat de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië van de Verenigde Naties 38 afzonderlijke gevallen van gebruik van chemische wapens heeft gedocumenteerd, die dringend moeten worden onderzocht;
K. overwegende dat Syriërs in het hele land te lijden hebben gehad onder schendingen van het recht op gezondheid, voedsel en een behoorlijke levensstandaard, doordat belegeringen zijn opgelegd, de toegang tot humanitaire hulp is ontzegd, medische voorzieningen zijn vernietigd met gebrekkige toegang tot medische basiszorg tot gevolg, de toegang tot huisvesting en onderwijs is ontzegd en de Syrische economie is vernietigd;
L. overwegende dat de kampen voor ontheemde personen berucht zijn geworden vanwege ondervoeding en een groot aantal schendingen van de mensenrechten; overwegende dat ontheemding in het hele land wordt gekenmerkt door schendingen van het recht op voedsel, water, gezondheidszorg, onderwijs en een behoorlijke levensstandaard; overwegende dat 11,1 miljoen mensen in Syrië nog steeds humanitaire hulp nodig hebben;
M. overwegende dat de partijen bij het conflict oorlogsmisdaden hebben gepleegd in de vorm van verkrachting en andere vormen van seksueel geweld, foltering en aantasting van de menselijke waardigheid; overwegende dat Da’esh stelselmatig vrouwen, meisjes en LHBTI heeft aangevallen; overwegende dat het immense lijden als gevolg van de oorlog alle Syriërs, ongeacht hun achtergrond, heeft getroffen, maar dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar zijn getroffen en meervoudig slachtoffer zijn geworden;
N. overwegende dat Da’esh, Hay’at Tahrir al-Sham en andere gewapende groeperingen door hun aanvallen verantwoordelijk zijn voor de vernietiging en plundering van het cultureel erfgoed van het land, waaronder de 13e-eeuwse citadel in de oude stad van Aleppo, en dat zij archeologische vindplaatsen en jezidische heiligdommen hebben platgewalst, geplunderd en vernietigd;
O. overwegende dat Syrië unilaterale dwangmaatregelen zijn opgelegd door een aantal landen en in de eerste plaats door de VS met hun zogenoemde Caesar Act, en dat als gevolg daarvan de verwoesting van de economie gewone burgers nog meer schade heeft berokkend; overwegende dat veel van deze sancties wel gericht waren op specifieke personen en instellingen, maar dat de impact ervan in de hele Syrische economie voelbaar was, ook voor de meest kwetsbare personen; overwegende dat de gevolgen van de unilaterale sancties het bovendien voor humanitaire actoren moeilijker hebben gemaakt om bijstand te verlenen, doordat de prijzen zijn verhoogd en essentiële benodigdheden op de lokale markten minder beschikbaar zijn geworden;
P. overwegende dat de EU en haar lidstaten, de VS en de belanghebbenden geen rekening hebben gehouden met de dringende oproep van de secretaris-generaal van de VN aan het begin van de wereldwijde COVID-19-pandemie om af te zien van sectorale sancties tegen landen teneinde de toegang tot voedsel, essentiële benodigdheden voor de gezondheidszorg en medische ondersteuning in het kader van de COVID-19-pandemie te waarborgen;
Q. overwegende dat er sinds de bekendmaking van het communiqué van Genève in 2012 en de aanneming van Resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad een internationaal kader voor onderhandelingen over conflictoplossing bestaat; overwegende dat de inspanningen ter zake tot nu toe zijn mislukt; overwegende dat een aantal door de regering geleide dialooginitiatieven is genomen;
R. overwegende dat verschillende lidstaten het recht op internationale bescherming schenden dat door het internationaal recht en het Unierecht wordt gewaarborgd; overwegende dat de overeenkomst tussen de EU en Turkije op het verkeerde uitgangspunt berust dat Turkije voor Syriërs een “veilig derde land” zou zijn;
S. overwegende dat het democratische project van Rojava niet alleen een voorbeeld is van de strijd tegen terrorisme, maar dat het ook een model is voor het vreedzaam samenleven van verschillende etnische groepen en dat het twijfels doet rijzen over de politieke structuren die elders als gevolg van de oorlog zijn opgelegd;
1. is ernstig verontrust over het voortduren van de oorlog in Syrië; onderstreept dat het conflict moet worden opgelost door middel van een door Syrië geleide politieke en democratische regeling en echte, historische onderhandelingen tussen de regering en alle geledingen van de Syrische samenleving, met inbegrip van Koerdische en door Koerden geleide politieke organisaties; steunt ten volle de territoriale integriteit van Syrië en het recht van het Syrische volk om zijn eigen toekomst te bepalen; benadrukt dat alle buitenlandse mogendheden die het Syrische grondgebied illegaal bezetten, het land moeten verlaten om een door Syrië geleid vredesproces te bevorderen;
2. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van de Syrische burgerbevolking, en met name van de ontheemde personen; roept alle lidstaten en niet alleen de lidstaten in de frontlinie op ervoor te zorgen dat Syrische asielzoekers toegang hebben tot internationale bescherming; herinnert eraan dat zowel de EU als al haar lidstaten een collectieve verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van personen die op de vlucht zijn voor oorlog; verwerpt elke poging om vluchtelingen in te zetten als politieke pasmunt of als politiek drukkingsmiddel;
3. vraagt de EU-ambassades en -consulaten om humanitaire visa af te geven aan asielzoekers uit Syrië, en verzoekt de lidstaten meer werk te maken van veilige en legale asielmogelijkheden, onder meer door middel van hervestigingsprogramma’s en humanitaire corridors op nationaal en EU-niveau; verzoekt de lidstaten met name een groot aantal hervestigingsplaatsen te garanderen opdat de EU een ambitieuze bijdrage levert aan de wereldwijde hervestigingsbehoeften waar de Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen op heeft gewezen;
4. verzoekt de EU, de VS en andere landen die Syrië sancties hebben opgelegd, deze onmiddellijk op te heffen vanwege de gevolgen die zij met name tijdens de huidige pandemie hebben voor de samenleving als geheel; herinnert de lidstaten aan de oproep van de secretaris-generaal van de VN om de sancties op te heffen;
5. verzoekt de EU en de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan opnieuw betrekkingen aan te knopen met de Arabische Republiek Syrië om de politieke dialoog te waarborgen en coördinatie van humanitaire kwesties mogelijk te maken;
6. roept alle partijen bij het conflict op onmiddellijk elke belemmering voor humanitaire hulp weg te nemen vanwege de economische crisis, de voedselonzekerheid en de COVID-19-pandemie; roept de EU en haar lidstaten op te voorzien in het vereiste niveau van flexibele noodfinanciering en ondersteuning te bieden aan de humanitaire actoren die inspanningen leveren om de humanitaire crisis op een doeltreffende manier het hoofd te bieden;
7. dringt er bij alle partijen bij de oorlog op aan een staakt-het-vuren te aanvaarden opdat doorgang kan worden verleend aan humanitaire konvooien, en veilige, snelle, ongehinderde en aanhoudende humanitaire hulp mogelijk te maken;
8. betreurt dat sommige lidstaten de aanbevelingen van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten en Unicef niet hebben opgevolgd en verzoekt deze lidstaten met spoed de kinderen te repatriëren die de nationaliteit van een van deze lidstaten hebben en in de kampen in Al-Hol en Roj worden vastgehouden; uit zijn bezorgdheid over de verslechterende situatie in de kampen in Al-Hol en Roj in het noordoosten van Syrië, waar tot 64 000 mensen – voornamelijk vrouwen en kinderen – leven;
9. betreurt ten zeerste dat de lidstaten geen overeenstemming hebben bereikt over een onmiddellijk en doeltreffend EU-wapenembargo tegen Turkije en andere partijen bij het conflict, en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan werk te maken van een omschakeling van de wapenindustrie; dringt er bij de lidstaten op aan strikt te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad over controle op de uitvoer van wapens, en met name criterium vier inzake regionale stabiliteit, in het kader van hun beleid inzake de wapenuitvoer naar Turkije; herhaalt zijn standpunt dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad herzien en geactualiseerd moet worden om de daarin vervatte criteria strikt te respecteren en toe te passen en een mechanisme in te stellen om de handhaving ervan te waarborgen; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), Josep Borrell, prioriteit te geven aan deze procedure;
10. spreekt vanwege de recente militaire activiteiten van de VS, waaronder de luchtaanvallen, zijn bezorgdheid uit over een nieuwe militaire escalatie in Syrië; verzoekt de door de VS geleide coalitie, met inbegrip van de EU-lidstaten die er deel van uitmaken, hun activiteiten onmiddellijk stop te zetten en zich in overleg met de erkende partijen terug te trekken van het Syrische grondgebied om een door Syrië geleide oplossing voor het conflict te bevorderen;
11. veroordeelt dat regionale actoren zoals Qatar en Saudi-Arabië het conflict sinds het begin hebben aangewakkerd door hun militaire betrokkenheid bij het conflict, waarbij de oorlogvoerende partijen met geld, strijders en wapens zijn overspoeld;
12. veroordeelt de militaire invasie in en de bezetting van het noordoosten van Syrië door Turkije; dringt erop aan dat Turkije zijn strijdkrachten, met inbegrip van de gelieerde Syrische milities, terugtrekt van het Syrische grondgebied; veroordeelt de medeplichtigheid van de EU en de NAVO aan het agressieve optreden van Turkije;
13. veroordeelt het beleid van Turkije waardoor de bezette regio’s demografische wijzigingen worden opgelegd en het internationaal recht inzake bezetting wordt geschonden; dringt er bij Turkije op aan het internationaal humanitair recht te eerbiedigen, met inbegrip van het verbod op willekeurige detentie en op de verplaatsing van mensen;
14. veroordeelt de militaire offensieven van Israël op het Syrische grondgebied en dringt aan op onmiddellijke beëindiging ervan; betreurt het annexatiebeleid in de door Israël bezette Golanhoogvlakte en roept op tot beëindiging van de militaire bezetting van dit grondgebied;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de voorzitters van de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Syrië, Turkije, de Verenigde Staten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, en de Liga van Arabische Staten.
- [1] PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.
- [2] Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0049.