Ontwerpresolutie - B9-0220/2021Ontwerpresolutie
B9-0220/2021

ONTWERPRESOLUTIE over de Europese kindergarantie

22.4.2021 - (2021/2605(RSP))

naar aanleiding van vragen met verzoek om mondeling antwoord B9‑0000/2021 en B9‑0000/2021
ingediend overeenkomstig artikel 136, lid 5, van het Reglement

Lucia Ďuriš Nicholsonová
namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


Procedure : 2021/2605(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0220/2021
Ingediende teksten :
B9-0220/2021
Aangenomen teksten :

B9‑0220/2021

Resolutie van het Europees Parlement over de Europese kindergarantie

(2021/2605(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

 gezien de doelstellingen overeenkomstig artikel 3 VEU, in het bijzonder de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie, het bevorderen van sociale rechtvaardigheid, economische, sociale en territoriale cohesie en bescherming van de rechten van het kind,

 gezien de horizontale sociale clausule in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien de doelstellingen van het sociaal beleid voorzien in de artikelen 151 en 153 VWEU,

 gezien het herziene Europees Sociaal Handvest,

 gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als bedoeld in artikel 6 VEU,

 gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), en met name de beginselen 1, 3, 4, 11, 14, 16, 17, 19 en 20, en de kerndoelen daarvan voor 2030,

 gezien de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021)0142),

 gezien het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie (COM(2021)0137),

 gezien het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,

 gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), met name de doelstellingen 1, 2, 3, 4 en 10,

 gezien de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

 gezien het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de rechten van personen met een handicap (UNCRPD),

 gezien de politieke beleidslijnen van Ursula von der Leyen, de voorzitter van de Commissie,

 gezien het aangepaste werkprogramma van de Commissie voor 2020 (COM(2020)0440),

 gezien het EU-kader voor nationale strategieën inzake de integratie van Roma (COM/2011/0173),

 gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over toegang tot fatsoenlijke en betaalbare huisvesting voor iedereen[1],

 gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) (COM(2018)0382),

 gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit[2],

 gezien Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU)[3],

 gezien de haalbaarheidsstudie van de Commissie naar een kindergarantieregeling,

 gezien de in maart 2016 aangenomen schriftelijke verklaring nr. 0042/2015, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van het Parlement, over investeren in kinderen,

 gezien de aanbeveling van de Raad betreffende stelsels voor onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen,

 gezien de resolutie van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind[4],

 gezien zijn resolutie van 24 oktober 2017 over beleid ter garantie van een minimuminkomen als instrument om de armoede te bestrijden[5],

 gezien zijn resolutie van 24 november 2015 over vermindering van de ongelijkheid, met bijzondere focus op kinderarmoede[6],

 gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden[7],

 gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities[8],

 gezien het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,

 gezien de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind[9],

 gezien de VN-richtsnoeren inzake alternatieve vormen van kinderzorg, zoals verankerd in resolutie A/Res/64/142 van de Algemene Vergadering van de VN van 24 februari 2010,

 gezien de verklaring van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de toename van zigeunerhaat en racistisch geweld tegenover Roma in Europa van 1 februari 2012,

 gezien de mededelingen van de Commissie die zijn goedgekeurd met als doel het tot stand brengen van een Unie van gelijkheid, overeenkomstig de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, in het bijzonder de mededelingen van 24 november 2020 getiteld “Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027” (COM(2020)0758), van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565), van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152), en van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

 gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[10],

 gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat[11],

 gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding ten opzichte van mensen met een Romani-achtergrond in Europa[12],

 gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s getiteld “Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

 gezien de gezamenlijke verklaring van de Epsco-ministers over het overwinnen van armoede en sociale uitsluiting – het verzachten van de gevolgen van COVID-19 voor gezinnen – samenwerken om vooruitzichten voor sterke kinderen te ontwikkelen,

 gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over de Europese strategie inzake handicaps post‑2020[13],

 gezien de aanbeveling van de Commissie getiteld “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” (2013/112/EU)[14],

 gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad,

 gezien de beleidsnota van de VN van 15 april 2020 getiteld “The impact of COVID-19 on children”,

 gezien de aanbeveling van de Commissie van 3 oktober 2008 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (2008/867/EG),

 gezien de aanbeveling van de Raad betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt,

 gezien de aanbeveling van de Raad met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming,

 gezien de nieuwe vaardighedenagenda,

 gezien de vragen met verzoek om mondeling antwoord aan de Raad en de Commissie over de kindergarantie (O-000025/2021 – B9‑0012/2021 en O-000026/2021 – B9‑0013/2021),

 gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

 gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,

A. overwegende dat het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie een aanvulling moet vormen op de EU-strategie voor de rechten van het kind, die eveneens op 24 maart 2021 werd vastgesteld; overwegende dat in de EU-strategie voor de rechten van het kind alle bestaande en toekomstige initiatieven inzake kinderrechten in één samenhangend beleidskader worden samengebracht en aanbevelingen worden gedaan voor zowel intern als extern optreden van de EU;

B. overwegende dat kinderarmoede door internationale organisaties, zoals de Raad van Europa, en door ngo’s, zoals Unicef, wordt aangemerkt als een mogelijke oorzaak van kinderrechtenschendingen, maar ook als een mogelijk gevolg van die schendingen vanwege de effecten die het heeft op de mogelijkheden van kinderen om hun rechten uit te oefenen, en als het resultaat van de falende handhaving van die rechten;

C. overwegende dat kinderen die met beperkte middelen en in onzekere gezinssituaties opgroeien, een hoger risico op armoede en sociale uitsluiting lopen met ingrijpende gevolgen voor hun ontwikkeling en latere leven als volwassene, en dat zij belemmerd worden bij het opdoen van de nodige vaardigheden en beperkte werkgelegenheidskansen hebben, met een vicieuze cirkel van intergenerationele armoede tot gevolg;

D. overwegende dat kinderen in de zes in het voorstel voor de kindergarantie genoemde categorieën het meeste risico lopen en onmiddellijke aandacht en zorg nodig hebben; overwegende dat de doelstellingen van de kindergarantie zoveel mogelijk geacht moeten worden van toepassing te zijn op alle kinderen in de Unie;

E. overwegende dat kinderarmoede en sociale uitsluiting zeer ernstige problemen vormen die zich in alle samenlevingen voordoen en het best kunnen worden aangepakt door middel van alomvattend en breed beleid met een strikt maar breed toepassingsgebied, dat op zowel kinderen als hun families en gemeenschappen is gericht, en door prioriteit te geven aan investeringen in nieuwe mogelijkheden en oplossingen boven verdere overheidsuitgaven; overwegende dat alle lagen van de samenleving bij de oplossing van deze problemen moeten worden betrokken, dat wil zeggen de lokale, regionale, nationale en Europese autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector;

F. overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat het investeren in kinderen, bijvoorbeeld in de vorm van onderwijs en opvang van hoge kwaliteit voor jonge kinderen, op maatschappelijk niveau een rendement kan opleveren dat minstens vier keer hoger ligt dan de oorspronkelijke kosten van deze investeringen, los van de grotere voordelen voor bedrijven in termen van geschoolde arbeidskrachten of voor socialezekerheidsstelsels die geen verdere uitgaven hebben voor kinderen die verzekerd zijn van een toereikend niveau van sociale inclusie[15]; overwegende dat in begrotingsprocedures investeringen in kinderen als afzonderlijke investeringscategorie moeten worden erkend die losstaat van reguliere sociale uitgaven;

G. overwegende dat in 2019 22,2 % van de kinderen in de EU – bijna 18 miljoen kinderen – het risico liep op armoede of sociale uitsluiting; overwegende dat kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, dakloze kinderen, kinderen met een handicap, kinderen met een migratieachtergrond, kinderen uit een etnische minderheid, met name Roma-kinderen, kinderen in instellingen, kinderen in onveilige situaties, eenoudergezinnen, LHBTIQ+-gezinnen en gezinnen waarvan de ouders in het buitenland werken, met ernstige problemen kampen, zoals ernstige woningnood of overbezetting, en belemmeringen ondervinden bij de toegang tot essentiële diensten en basisvoorzieningen, zoals adequate voeding en fatsoenlijke huisvesting, die essentieel zijn voor hun welzijn en de ontwikkeling van sociale, cognitieve en emotionele vaardigheden; overwegende dat goed verwarmde woningen met veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen, en huisvesting in het algemeen, van cruciaal belang zijn voor de gezondheid, het welzijn, de groei en de ontwikkeling van kinderen; overwegende dat passende huisvesting voorts bevorderlijk is voor het leer- en studievermogen van kinderen;

H. overwegende dat het aantal kinderen met een handicap onbekend is vanwege het ontbreken van statistieken, maar dat het waarschijnlijk ongeveer 15 % van het totale aantal kinderen in de Unie is; overwegende dat kinderen met een handicap op voet van gelijkheid met andere kinderen alle mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle moeten kunnen genieten, waaronder het recht om in eigen familieverband of in een familiale omgeving op te groeien, overeenkomstig het belang van het kind als bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind; overwegende dat familieleden vaak hun professionele activiteiten moeten afbouwen of stopzetten om voor familieleden met een handicap te zorgen; overwegende dat uit de haalbaarheidsstudie van de Commissie naar een kindergarantieregeling (tussentijds verslag) is gebleken dat de voornaamste belemmeringen waarmee kinderen met een handicap kampen, worden gevormd door problemen op het gebied van fysieke toegang, alsook het feit dat diensten en voorzieningen niet op de behoeften van kinderen zijn afgestemd en in veel gevallen gewoonweg niet voorhanden zijn; overwegende dat in dezelfde studie respondenten wijzen op problemen van discriminatie, in het bijzonder met betrekking tot onderwijs, en problemen met de betaalbaarheid van huisvesting;

I. overwegende dat de rechten van het kind niet kunnen worden gewaarborgd zonder de succesvolle uitvoering van de SDG’s van de VN en vice versa;

J. overwegende dat alle kinderen het recht hebben op bescherming tegen armoede, wat vanzelfsprekend betekent dat er behoefte is aan preventief beleid; overwegende dat het Europees Parlement en het Europees maatschappelijk middenveld hebben gepleit voor de invoering van een kindergarantie om ervoor te zorgen dat elk kind dat in armoede leeft, daadwerkelijke en kosteloze toegang heeft tot hoogwaardige en gratis gezondheidszorg, onderwijs, onderwijs en opvang voor jonge kinderen, alsook tot geschikte huisvesting en adequate voeding; overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) heeft benadrukt dat de bestrijding van kinderarmoede ook een kwestie van grondrechten en wettelijke verplichtingen is[16];

K. overwegende dat de uitroeiing van kinderarmoede per definitie met zich meebrengt dat de ouders/verzorgers van kinderen toegang hebben tot banen met rechten, fatsoenlijk loon en betrouwbare en stabiele werkregelingen;

L. overwegende dat dit voorstel de lidstaten concrete richtsnoeren biedt om alle kinderen, met name kinderen in nood, effectieve en gratis toegang tot onderwijs en schoolactiviteiten, onderwijs en opvang voor jonge kinderen (OOJK), gezondheidszorg, sport-, vrijetijds- en culturele activiteiten te garanderen; overwegende dat de lidstaten beleid moeten bevorderen teneinde ervoor te zorgen dat aan kinderen in nood toegankelijke en betaalbare huisvesting, alsook gezonde voeding wordt geboden, om zo armoede aan te pakken en gelijke kansen voor alle kinderen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen; overwegende dat ieder kind het recht heeft om te spelen;

M. overwegende dat de COVID-19-pandemie de situatie van kinderen die met armoede of sociale uitsluiting worden bedreigd, heeft verergerd, waardoor miljoenen kinderen en gezinnen in een nog precairdere sociaal-economische situatie zijn gebracht; overwegende dat het aantal kinderen dat als gevolg van de pandemie onder de respectieve nationale armoedegrens leeft, naar schatting kan oplopen met maar liefst 117 miljoen, en dat nog eens circa 150 miljoen kinderen wereldwijd in multidimensionale armoede leven; overwegende dat personen en gezinnen met een laag of modaal inkomen een hoger risico op armoede lopen wanneer de werkloosheid toeneemt; overwegende dat zij ook een groter risico op ernstige woningnood, onzekerheid omtrent huisvesting, overmatige schuldenlasten, uitzetting en dakloosheid lopen; overwegende dat deze cijfers naar verwachting exponentieel zullen stijgen als gevolg van de COVID-19-pandemie en de sociaal-economische gevolgen hiervan, en dat dit levenslang van invloed zal zijn op miljoenen kinderen in Europa; overwegende dat de COVID-19-crisis de situatie van gemarginaliseerde kinderen heeft doen verslechteren, die in overvolle woningen en onmenselijke levensomstandigheden wonen met beperkte toegang tot gezondheidszorg, drinkwater, sanitaire voorzieningen en voedsel, waardoor zij meer risico lopen met het virus besmet te raken;

N. overwegende dat de verschuiving naar afstandsonderwijs die in 2020 werd versneld door de COVID-19-pandemie, gecombineerd met het gebrek aan toegang tot internet, digitale hulpmiddelen en infrastructuur, met name tot uitsluiting heeft geleid van zeer jonge kinderen met speciale behoeften die in armoede, in gemarginaliseerde gemeenschappen en in afgelegen en plattelandsgebieden leven, met inbegrip van perifere regio’s en gebieden; overwegende dat zich een alarmerende toename heeft voorgedaan van het aantal kinderen van wie de ouders hun woning of werk hebben verloren en van het aantal kinderen die zijn beroofd van hun meest voedzame dagelijkse maaltijd en de toegang tot naschoolse diensten zoals sport, vrijetijdsbesteding, artistieke en culturele activiteiten, die hun ontwikkeling en welzijn bevorderen; overwegende dat de gebrekkige toegang tot digitale oplossingen en mogelijkheden voor digitaal onderwijs ertoe kunnen leiden dat jongeren op latere leeftijd ernstig belemmerd worden bij de toegang tot onderwijs en werkgelegenheid, waardoor zij betere kansen op de arbeidsmarkt mislopen en Europese bedrijven eveneens mogelijke werknemers mislopen; overwegende dat er derhalve moet worden geïnvesteerd in oplossingen voor digitaal onderwijs; overwegende dat digitale oplossingen en andere hulptechnologieën voor kinderen met een handicap het proces van sociale inclusie mogelijk kunnen maken en versnellen en dat kinderen hierdoor op latere leeftijd meer kansen kunnen krijgen; overwegende dat gelijke toegang op dat gebied dan ook van essentieel belang is;

O. overwegende dat kinderen met een handicap in de EU onevenredig meer risico lopen in een instelling te worden geplaatst dan kinderen zonder handicap en veel minder kans lijken te maken te kunnen profiteren van de mogelijkheden om over te stappen van zorg in een instelling naar zorg in de familiekring; overwegende dat kinderen met een handicap nog steeds vaak in een gesegregeerde omgeving worden onderwezen doordat zij op speciale scholen worden geplaatst en fysieke en andere belemmeringen ondervinden bij het volgen van inclusief onderwijs; overwegende dat een groot aantal kinderen met een verstandelijke handicap als gevolg van de COVID-19-pandemie geen onderwijs meer kan volgen aangezien onlineonderwijs vaak niet op hun bijzondere behoeften is afgestemd;

P. overwegende dat de Unie een belangrijke rol kan spelen bij de brede bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van alle kinderen, waaronder de zes door de Commissie geïdentificeerde categorieën;

Q. overwegende dat kinderen van mobiele EU-burgers wat de nationale wetgeving betreft vaak tussen wal en schip vallen; overwegende dat arbeidsmigratie weliswaar op de korte termijn bevorderlijk is voor het terugdringen van de armoede, maar ertoe leidt dat kinderen worden achtergelaten, wat hun sociale onderontwikkeling kan verergeren en tot onzekere situaties kan leiden, waarbij kinderen van migrantenouders die nog steeds in hun land van herkomst verblijven, een groter risico lopen te worden gemarginaliseerd, mishandeld en misbruikt, hetgeen met name van belang is voor de arbeidsmobiliteit binnen de EU[17];

R. overwegende dat de kindergarantie een van de vlaggenschipinitiatieven op het gebied van sociaal beleid is die zijn opgenomen in de politieke richtsnoeren van de Commissie en in haar werkprogramma voor 2021, en in de toekomst moet worden aangevuld met ambitieuze beleidsmaatregelen en -doelstellingen; overwegende dat dit vraagstuk moet worden besproken tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa; overwegende dat de EPSR en de aanbeveling van de Commissie van 2013 “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken” belangrijke richtsnoeren blijven om kinderarmoede terug te dringen, het welzijn van kinderen te verbeteren en een stabiele toekomst te waarborgen, waarbij voortijdig schoolverlaten wordt teruggedrongen; overwegende dat de Commissie in het actieplan voor de uitvoering van de EPSR de ambitieuze doelstelling heeft vastgesteld om het aantal mensen – onder wie ten minste 5 miljoen kinderen – dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting in de EU uiterlijk in 2030 met ten minste 15 miljoen te verminderen; overwegende dat negatieve genderstereotypen en sociale conditionering leiden tot de zogeheten “droomkloof” of “aansprakenkloof”, alsook de beperkte vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies, die medebepalend zijn voor de loopbaan- en opleidingskeuzen van jonge meisjes en derhalve bijdragen aan de toenemende ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt, met name wat STEM-carrières betreft;

S. overwegende dat de lokale en regionale overheden een vooraanstaande rol spelen in de aanpak van kinderarmoede en -uitbuiting, en derhalve een grote verantwoordelijkheid hebben wat betreft preventie van marginalisatie en sociale uitsluiting; overwegende dat de nationale overheden hun waar nodig voldoende middelen ter beschikking moeten stellen om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken;

1. is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie die tot doel heeft armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en te bestrijden door kinderen te verzekeren van de gratis en doeltreffende toegang tot essentiële diensten, zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, onderwijs en schoolactiviteiten, gezondheidszorg, minstens één gezonde maaltijd per schooldag en doeltreffende toegang tot gezonde voeding en adequate huisvesting voor alle kinderen in nood; verzoekt de Raad en de lidstaten ambitieus te zijn bij de volledige en snelle goedkeuring van de aanbeveling en de uitvoering ervan; verwacht dat bij de goedkeuring van de aanbeveling van de Raad rekening wordt gehouden met de bijdragen in deze resolutie; wijst erop dat de kindergarantie tot doel heeft overheidssteun in te zetten voor het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting door te waarborgen dat kinderen in nood toegang hebben tot een reeks essentiële diensten, hetgeen inhoudt dat de lidstaten die voorzieningen moeten organiseren en verstrekken, of voldoende uitkeringen moeten verlenen teneinde de ouders of voogden van kinderen in nood in staat te stellen die voorzieningen te betalen;

2. is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de rechten van het kind en onderschrijft de doelstellingen om de gedeelde verantwoordelijkheid voor de eerbiediging en bescherming van de rechten van elk kind te nemen en daarnaast een gemeenschappelijk project voor gezondere, veerkrachtige en eerlijkere samenlevingen voor iedereen op te zetten; erkent dat het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie een aanvulling vormt op de strategie en gericht is op kinderen in nood, teneinde een faciliterend Europees kader te scheppen waarmee de rechten van kinderen worden beschermd en die rechten een prioritaire plaats in het EU-beleid toebedeeld krijgen; onderschrijft de belangrijkste doelstelling: kinderarmoede en sociale uitsluiting te bestrijden en gelijke, inclusieve kansen en gezondheid te bevorderen; steunt de concrete richtsnoeren die aan de bevoegde nationale en lokale autoriteiten worden gegeven om kinderen in nood doeltreffende en gratis toegang te bieden tot een reeks belangrijke diensten waar ook hun leeftijdsgenoten toegang toe hebben, zoals hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen, onderwijs- en schoolactiviteiten, gezondheidszorg, adequate huisvesting en gezonde voeding;

3. verzoekt de EU en de lidstaten de structurele problemen aan te pakken die armoede en sociale uitsluiting onder kinderen veroorzaken, met name in achtergestelde groepen, door een hoog niveau van werkgelegenheid en sociale inclusie te bevorderen; verzoekt de lidstaten te zorgen voor de effectieve invoering van de Europese kindergarantie in de hele Unie door de kindergarantie in alle beleidsterreinen te mainstreamen, en dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van bestaande EU-beleidsmaatregelen en -fondsen voor de toepassing van concrete maatregelen die bijdragen aan het uitbannen van kinderarmoede en sociale uitsluiting; benadrukt hoe belangrijk het is dat de bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau effectieve en gelijke toegang garanderen tot gratis en hoogwaardig onderwijs en opvang voor jonge kinderen, met speciale aandacht voor gezinnen met kinderen met een handicap, onderwijs-, school- en gemeenschapsactiviteiten, alsook tot sport-, vrijetijds- en culturele activiteiten, gezondheidszorg, gezonde voeding en adequate huisvesting voor alle kinderen in nood; wijst er tevens op dat de bevoegde nationale, regionale en lokale autoriteiten kennis moeten hebben over, opgeleid moeten zijn tot en ondersteuning moeten krijgen voor het bemachtigen van EU-financiering; verzoekt de lidstaten het recht van kinderen op passende huisvesting te waarborgen, onder meer door steun te verlenen aan ouders die moeite hebben om hun woning te behouden of een woning te vinden, zodat ze bij hun kinderen kunnen blijven, en zich daarbij in het bijzonder te richten op jongvolwassenen die een jeugdbeschermingsinstelling verlaten;

4. is van mening dat het van cruciaal belang is aanzienlijk te investeren in kinderen om kinderarmoede uit te bannen en kinderen in staat te stellen te groeien en hun rechten in de EU ten volle te genieten; wijst erop dat dit een holistische benadering van de ontwikkeling van kinderen in hun eerste levensjaren vergt, te beginnen met de eerste duizend dagen van hun leven, die garant moet staan voor een goede gezondheid van de moeder, met inbegrip van geestelijke gezondheid, veiligheid en toegewijde zorg; verzoekt de lidstaten bij de uitvoering van de kindergarantie een strategische en alomvattende aanpak te hanteren door middel van adequate beleidsmaatregelen en middelen, onder meer door middel van maatregelen voor arbeidsmarktintegratie en verbetering van het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en voogden, alsook door inkomenssteun voor gezinnen en huishoudens, zodat financiële belemmeringen kinderen niet beletten toegang te krijgen tot hoogwaardige en inclusieve diensten; roept op tot een overkoepelende Europese armoedebestrijdingsstrategie met ambitieuze doelstellingen voor het terugdringen van armoede en dakloosheid en het uitbannen van extreme armoede in Europa tegen 2030, met name onder kinderen, overeenkomstig de beginselen voorzien in de EPSR en de SDG’s van de VN en voortbouwend op de kerndoelen van het actieplan van de EPSR;

5. is verheugd over het feit dat de meningen en suggesties van meer dan tienduizend kinderen zijn betrokken bij de voorbereiding van de EU-strategie voor de rechten van het kind; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de stem van kinderen, alsmede die van hun representatieve organisaties, ook wordt gehoord bij de uitvoering en monitoring van de kindergarantie op nationaal, regionaal en lokaal niveau, door hen in staat te stellen volwaardig deel te nemen aan een zinvolle en inclusieve openbare dialoog en raadpleging, en op EU-niveau hun mening te geven over zaken die hun aangaan, zoals ook is gebeurd in het Forum voor de rechten van het kind van 2020; verzoekt in dat kader alle lidstaten een overheidsinstantie, zoals een kinderrechtencommissaris of een kinderombudsman, specifiek te belasten met het meten van de effecten van nationale en regionale wetgeving op kinderen, waaronder die van de nationale maatregelen ter uitvoering van de kindergarantie, alsook met het bevorderen van de rechten van het kind in het kader van overheidsbeleid, en verzoekt de Commissie de mogelijkheid te verkennen voor het tot stand brengen van een Europese autoriteit voor kinderen die erop gericht zou zijn de uitvoering van de aanbeveling door de lidstaten te ondersteunen en te monitoren, de werkzaamheden op nationaal niveau te coördineren, de uitwisseling van goede praktijken en innovatieve oplossingen te waarborgen, en de verslaglegging en aanbevelingen te stroomlijnen;

6. verzoekt de lidstaten prioriteit te geven aan financiering voor kinderrechten overeenkomstig de op nationaal en regionaal niveau geïdentificeerde behoeften, en moedigt hen ten zeerste aan daarbij verder te gaan dan de vooraf vastgestelde toewijzingen in de EU-financieringsregelingen; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat er kennis, opleidingen en ondersteuning aan lokale en regionale overheden beschikbaar worden gesteld voor het bemachtigen van EU-financiering; verzoekt de lidstaten te zorgen voor een gecoördineerde aanpak bij het reserveren en besteden van EU-fondsen, deze fondsen sneller in te zetten en alle mogelijke nationale middelen te investeren in de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting, aangevuld door EU-fondsen zoals het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (React-EU), de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), InvestEU, Erasmus+, het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en EU4Health; herinnert eraan dat de lidstaten in hun nationale herstel- en veerkrachtplannen specifieke maatregelen moeten opnemen voor het investeren in kinderen en jongeren teneinde aanspraak te kunnen maken op de middelen in het kader van de pijler NextGenerationEU van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; herinnert aan de mogelijkheden die NextGenerationEU biedt om ook financiële steun te verstrekken aan organisaties als ngo’s en liefdadigheidsinstellingen, die maatschappelijke hulp verlenen aan gezinnen in nood; verzoekt in verband hiermee alle lidstaten, niet alleen de lidstaten die het zwaarst door kinderarmoede worden getroffen, ten minste 5 % van de ESF+-middelen onder gedeeld beheer toe te wijzen aan de ondersteuning van activiteiten in het kader van de Europese kindergarantie;

7. verzoekt de lidstaten bij de uitvoering van de kindergarantie rekening te houden met de specifieke situatie van kinderen in nood, met name degenen binnen deze groep die met bijzondere achterstanden kampen; wijst erop dat de kindergarantie een bijdrage moet leveren aan de verwezenlijking van de doelstelling van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap betreffende de overgang van institutionele naar thuis- en gemeenschapsgebaseerde zorg; verzoekt de lidstaten om bij de uitvoering van de kindergarantie een genderbewuste en intersectionele aanpak te integreren;

8. is van mening dat de kindergarantie een permanent instrument moet worden voor het op structurele wijze voorkomen en bestrijden van kinderarmoede in de EU; benadrukt de duidelijke link tussen NextGenerationEU en de kindergarantie als EU-instrumenten voor het investeren in toekomstige generaties en vraagt derhalve om het versterken van de synergieën tussen die twee Unieprogramma’s, mede teneinde de EPSR en de Europese strategie voor de rechten van het kind integraal en betekenisvol uit te kunnen voeren;

9. benadrukt dat de lidstaten meerjarige nationale strategieën inzake armoedebestrijding moeten vaststellen, zoals onder meer vastgesteld in randvoorwaarde 4.3 van de nieuwe verordening gemeenschappelijke bepalingen gericht op de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting, en ervoor moeten zorgen dat de nationale actieplannen voor de kindergarantie concrete resultaten opleveren;

10. roept de lidstaten op alle vormen van discriminatie bij de toegang tot gratis en hoogwaardige kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorg, alsook bij de toegang tot adequate huisvesting, gezonde voeding en vrijetijdsactiviteiten uit te bannen, teneinde volledige eerbiediging van de toepasselijke EU- en nationale antidiscriminatiewetgeving te waarborgen; dringt aan op spoedige hervatting van de besprekingen over de horizontale antidiscriminatierichtlijn, die in dit kader een essentieel instrument vormt; moedigt de lidstaten aan voldoende middelen te investeren om een eind te maken aan segregatie binnen schoolklassen en inclusie te bevorderen, teneinde kinderen een eerlijke start in het leven te bieden en de armoedespiraal zo snel mogelijk te doorbreken;

11. wijst erop dat er binnen de Unie grote verschillen bestaan betreffende de toegang tot stromend water en sanitaire voorzieningen, met in het noorden, zuiden en midden van Europa een gemiddeld percentage van aansluiting op het rioolstelsel van 80 tot 90 %, en in het oosten van Europa een veel lager gemiddeld percentage van aansluiting op het rioolstelsel en waterzuiveringsinstallaties van 64 %[18]; wijst erop dat een gebrekkige toegang tot sociale huisvesting een belemmering vormt voor kinderen uit gezinnen met lage inkomens; uit zijn bezorgdheid over het feit dat een veel te groot aantal kinderen niet de beschikking heeft over essentiële water-, sanitaire en hygiënevoorzieningen, en dat de gebrekkige toegang tot sanitaire basisvoorzieningen met name voor de meest kwetsbare en gemarginaliseerde kinderen een acuut probleem vormt; verzoekt de lidstaten te waarborgen dat ieder kind zowel thuis als op school toegang heeft tot stromend water, sanitaire voorzieningen en voorzieningen voor persoonlijke hygiëne;

12. verzoekt de lidstaten prioriteit toe te kennen aan het ter beschikking stellen van permanente huisvesting aan dakloze kinderen en hun gezinnen, en huisvestingsoplossingen voor kinderen die met dakloosheid of ernstige uitsluiting van de woningmarkt te kampen hebben, op te nemen in hun nationale actieplannen voor de kindergarantie;

13. wijst op de stadsspecifieke uitdagingen betreffende kinderarmoede, met name gezien de ernstige situatie in de meest achtergestelde stedelijke gebieden, en op het feit dat die vaak over het hoofd worden gezien wegens het ontbreken van veelzijdige en hoogwaardige indicatoren voor het inzichtelijk maken van die situatie; wijst erop dat er op dit gebied specifieke maatregelen en middelen moeten worden ingezet teneinde hoogwaardige, toegankelijke en inclusieve diensten te kunnen waarborgen voor kinderen in nood en hun gezinnen in stedelijke gebieden; wijst erop dat de lokale en regionale overheden en gemeenten, alsmede de actoren van het maatschappelijk middenveld, bij alle fasen van de uitvoering van de kindergarantie betrokken moeten worden;

14. verzoekt de lidstaten te werken aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor de Europese onderwijsruimte (COM(2020)0625) en alle relevante maatregelen op het gebied van onderwijs en opleiding, zoals aanbevolen in het actieplan inzake integratie en inclusie 2021-2027 (COM(2020)0758), volledig te blijven uitvoeren; verzoekt de lidstaten onverwijld over te gaan tot aanwijzing van bevoegde nationale coördinatoren met toereikende middelen en een sterk mandaat, alsook met interdepartementale bevoegdheden; verzoekt die coördinatoren iedere twee jaar verslag uit te brengen over de voortgang met betrekking tot alle aspecten van de kindergarantie en regelmatig beste praktijken uit te wisselen met hun nationale tegenhangers; verzoekt de Commissie te zorgen voor versterkte institutionele samenwerking;

15. verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen voor de totstandbrenging en versterking van universele toegang tot hoogwaardige publieke diensten voor kinderopvang, onderwijs en gezondheidszorgnetwerken;

16. verzoekt de Commissie, overeenkomstig haar actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, een voorstel in te dienen tot herziening van de Barcelona-doelstellingen en het Europees kwaliteitskader voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang om verdere opwaartse convergentie tussen de lidstaten op het gebied van onderwijs en opvang voor jonge kinderen te ondersteunen; benadrukt de noodzaak van EU-initiatieven ter ondersteuning van online- en afstandsonderwijs voor flexibeler en inclusiever basis- en secundair onderwijs, hoewel contactonderwijs als primaire onderwijsmethode voor alle kinderen gehandhaafd en toegankelijk moet blijven, vooral voor kinderen met een handicap; verzoekt de lidstaten de digitale kloof te dichten door de toegang tot internet in afgelegen en plattelandsgebieden met voorrang op te schalen aangezien 10 % van de huishoudens in de EU nog steeds geen internettoegang heeft; roept op tot de totstandbrenging van een publiek-private samenwerking op pan-Europees niveau gericht op investeringen in het verkleinen van de digitale kloof en het bieden van mogelijkheden aan kinderen om digitale en ondernemersvaardigheden op te doen; wijst erop dat het voor het voorkomen van een digitale kloof belangrijk is kinderen, leerkrachten en ouders in zowel stedelijke als plattelandsgebieden, alsmede kinderen in afgelegen en perifere gebieden, gelijke toegang tot de digitale infrastructuur en digitale vaardigheden te bieden; verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële steun te verstrekken aan gebieden waar de meeste behoefte aan technologische modernisering bestaat, alsook uitgebreide opleidingen aan zowel leerkrachten als studenten te bieden om hen in staat te stellen zich aan te passen aan nieuwe technologieën;

17. roept de lidstaten op om dringend iets te doen aan leeronderbrekingen en onderwijsongelijkheden als gevolg van de COVID-19-crisis, zowel door kinderen in staat te stellen zo snel mogelijk deel te nemen aan afstandsonderwijs als door langetermijnoplossingen voor te stellen voor structurele ongelijkheden; verzoekt de lidstaten vooral met betrekking tot kinderen uit kwetsbare groepen en achtergronden de toegang tot onderwijs te evalueren, toe te passen en te monitoren, teneinde te waarborgen dat zij gedurende de pandemie onderwijs van dezelfde kwaliteit blijven krijgen, alsmede met het oog op het bevorderen van digitale geletterdheid en aangepaste leermiddelen voor afstandsonderwijs; is erover bezorgd dat het, in de context van het herstel na de crisis en het mogelijk nog langer aanhouden van die crisis, nog meer nodig zal worden om kinderarmoede aan te pakken en dat kinderen, als de kwetsbaarste van de meest achtergestelde groepen, nog meer zullen worden getroffen door armoede; verzoekt de lidstaten de maatregelen voor vaccinatie tegen COVID-19 voor kinderen uit de in het voorstel voor de garantie aangewezen categorieën voor te bereiden en prioriteit te geven zodra deze op grote schaal voor kinderen mogelijk worden;

18. herinnert aan de sleutelrol die ondernemingen van de sociale economie alsmede ondernemerschap met een maatschappelijk doel kunnen vervullen bij de uitvoering van de kindergarantie, alsmede aan het feit dat er op dat gebied behoefte is aan investeringen in capaciteitsopbouw, toegang tot financiering en onderwijs en opleidingen in ondernemerschap; wijst op het belang van synergieën tussen de kindergarantie en het aanstaande EU-actieplan voor de sociale economie;

19. is van mening dat strategische investeringen met een sociale impact van cruciaal belang zijn om te waarborgen dat de gevolgen van de crisis voor kinderen, met name kinderen die armoede en sociale uitsluiting ondervinden of dreigen hieraan te worden blootgesteld, en die volgens de aanbeveling in een specifieke groep achtergestelde kinderen vallen, geen blijvend karakter krijgen; wijst erop dat voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de kindergarantie zowel openbare als particuliere investeringen moeten worden ingezet, en benadrukt in dat kader de rol van het InvestEU-programma en -fonds, met name op de beleidsterreinen sociale investeringen en vaardigheden en duurzame infrastructuur;

20. verzoekt de Commissie en de lidstaten hun huidige begrotingsprocedures met betrekking tot sociale uitgaven tegen het licht te houden teneinde de onderscheidende eigenschappen van investeringen in kinderen ten opzichte van reguliere sociale uitgaven voor het voetlicht te brengen in termen van rendement, het multiplicatoreffecten en alternatieve kosten;

21. verzoekt de lidstaten hun inspanningen te intensiveren teneinde te voorkomen dat kinderen leed wordt berokkend en te waarborgen dat zij worden beschermd, onder meer tegen alle vormen van geweld, door strategieën te ontwikkelen waarmee risicokinderen die in aanmerking komen voor (preventieve) interventies, in samenwerking met ouders, leerkrachten, zorg- en maatschappelijk werkers, in kaart worden gebracht en worden geprioriteerd; verzoekt de lidstaten zich in te zetten voor het bestrijden van gendergerelateerd geweld en alle kinderen te beschermen, met bijzondere aandacht voor meisjes en jonge vrouwen, door monitoring- en rapportagemechanismen en specifieke diensten voor het reageren op gevallen van gendergerelateerd geweld tot stand te brengen of aan te scherpen;

22. herinnert eraan dat sociale bescherming en ondersteuning van gezinnen van essentieel belang is, en verzoekt de bevoegde nationale autoriteiten de beschikbaarheid van adequate en toegankelijke socialebeschermingsstelsels en geïntegreerde kinderbeschermingssystemen te waarborgen, met inbegrip van doeltreffende preventie, vroegtijdige interventie en gezinsondersteuning, om de veiligheid van kinderen zonder ouderlijke zorg of kinderen die hun ouderlijke zorg dreigen te verliezen, te waarborgen, alsmede maatregelen te treffen ter ondersteuning van de overgang van institutionele naar thuis- en gemeenschapsgebaseerde zorg; verzoekt de lidstaten de investeringen in de stelsels voor kinderbescherming en diensten van de sociale zekerheid op te voeren als belangrijk onderdeel van de uitvoering van kindergarantie; wijst erop dat geestelijke en lichamelijke gezondheidsproblemen op grote schaal voorkomen als gevolg van lockdowns, isolatie en de onderwijssituatie, en verzoekt de lidstaten met voorrang te investeren in de bescherming van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van kinderen;

23. verzoekt de EU en de lidstaten sociale diensten te verlenen, mede ter bescherming van minderjarige kinderen, en daarvoor voldoende financiële, technische en personele middelen beschikbaar te stellen;

24. verzoekt de lidstaten specifieke strategieën te ontwikkelen teneinde kinderen te beschermen tegen online seksueel misbruik en uitbuiting, nu kinderen in isolatie meer tijd online doorbrengen met een hoger risico op onlinemisbruik tot gevolg, met inbegrip van kinderpornografie en cyberpesten; verzoekt de lidstaten met klem voorlichtingscampagnes te organiseren voor zowel ouders als kinderen over de gevaren waaraan kinderen in de onlineomgeving worden blootgesteld; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met marktdeelnemers in de private sector voor het financieren van de ontwikkeling van nieuwe technologieën voor het opsporen en verwijderen van materiaal dat kinderpornografie en seksueel misbruik van kinderen bevat;

25. herinnert eraan dat er een alomvattende aanpak nodig is om kinderen uit de armoede te halen, en dat die aanpak geïndividualiseerde steun voor hun ouders moet omvatten; verzoekt de lidstaten investeringen in duurzame werkgelegenheid en sociale ondersteuning aan ouders te bevorderen, met inbegrip van steun tijdens zwangerschaps- en ouderschapsverlof, en een gericht werkgelegenheidsbeleid te hanteren waarmee een fatsoenlijke levensstandaard, billijke arbeidsomstandigheden, een goed evenwicht tussen werk en privéleven, een inclusieve arbeidsmarkt en een betere inzetbaarheid worden gewaarborgd, en waarbij de nadruk wordt gelegd op beroepsonderwijs- en opleiding en bij- en omscholing; verzoekt de lidstaten dergelijke maatregelen op te nemen in hun nationale actieplannen voor de kindergarantie; benadrukt dat moet worden voorzien in gratis kinderopvang voor de jongste kinderen zodat ouders weer gemakkelijk aan het werk kunnen; verzoekt de lidstaten de perioden van zorg voor ten laste komende kinderen in pensioenregelingen te erkennen en ervoor te zorgen dat voldoende financiële en professionele ondersteuning wordt geboden aan mensen die zorgen voor familieleden met een handicap met wie zij onder één dak wonen; benadrukt dat de zorg voor gezinsleden vaak een negatieve impact op hun gezins- en beroepsleven heeft en tot uitsluiting en discriminatie kan leiden; verzoekt de Commissie en de lidstaten specifieke maatregelen te treffen teneinde het welzijn van “alleenwonende kinderen” te waarborgen, dat wil zeggen kinderen die door hun migrantenouders zijn achtergelaten;

26. herinnert eraan dat het voorstel inzake adequate minimumlonen beoogt de inkomenssituatie van werkenden te verbeteren, met inbegrip van die van ouders, en met name die van vrouwen; herinnert eraan dat fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en billijke lonen een aanvulling moeten vormen op armoedebestrijdingsmaatregelen, waaronder de kindergarantie, waarbij de betreffende nationale kenmerken en het beginsel van subsidiariteit in acht moeten worden genomen; is van mening dat een dergelijke aanpak bevorderlijk is voor het welzijn van kinderen en ongelijkheden al vanaf zeer jonge leeftijd zal verminderen, met doorbreking van de armoedespiraal tot gevolg; herinnert de lidstaten eraan dat in de aanbeveling van de Commissie voor doeltreffende actieve ondersteuning van de werkgelegenheid (EASE) (C/2021/1372) richtsnoeren worden geboden voor de geleidelijke overgang van noodmaatregelen die zijn genomen om banen tijdens de pandemie te behouden naar nieuwe maatregelen die nodig zijn voor een banenrijk en op groei gericht herstel; is verheugd over het voorstel tot een richtlijn inzake loontransparantie die tot doel heeft de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en daarmee de financiële stabiliteit van vrouwen en hun economische onafhankelijkheid in het algemeen te bevorderen, en waardoor hierdoor getroffen vrouwen in staat worden gesteld aan armoede en situaties van huiselijk geweld te ontsnappen;

27. spoort de lidstaten aan voortijdig schoolverlaten aan te pakken; benadrukt dat de versterkte jongerengarantie[19] inhoudt dat alle jongeren vanaf 15 jaar binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een aanbod moeten krijgen voor een baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage; verzoekt de lidstaten voorts de versterkte jongerengarantie uit te voeren, hoogwaardige aanbiedingen te waarborgen, met inbegrip van een eerlijke beloning, en de betrokkenheid van jongeren bij de jongerengarantiediensten te bevorderen; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor complementariteit met de kindergarantie en de Europese strategie inzake de rechten van personen met een handicap om tegemoet te komen aan de behoeften van kinderen met een handicap en betere toegang te bieden tot algemene diensten en zelfstandig wonen;

28. is ingenomen met de invoering van governance-, toezichts-, rapportage- en evaluatiemechanismen; verzoekt de Commissie, onder meer via specifieke indicatoren in het sociaal scorebord, toe te blijven zien op de vooruitgang in het Europees Semester en waar nodig landspecifieke aanbevelingen te doen; verzoekt de Commissie het Parlement te betrekken bij het gemeenschappelijk monitoringkader en bij de werkzaamheden van het Comité voor sociale bescherming; wijst op de belangrijke rol van het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité bij het bevorderen van de dialoog met lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld; herinnert eraan dat de rechten en het welzijn van kinderen als parameters en indicatoren van de landspecifieke aanbevelingen moeten worden opgenomen in het kader van het Europees Semester en in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten; verzoekt de Commissie de indicatoren van het sociaal scorebord, met inbegrip van de uitgesplitste gegevens, aan te passen om rekening te houden met alle door de Commissie geïdentificeerde categorieën van kinderen in nood, teneinde de benchmarking voor de evaluatie van en het toezicht op de impact van de Europese kindergarantie verder te ontwikkelen en de institutionele structuur voor de integratie van de uitvoering van de Europese kindergarantie op te zetten;

29. verzoekt de lidstaten zowel meerjarige nationale strategieën ter bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting als nationale actieplannen voor de kindergarantie op te stellen op basis van de geïdentificeerde specifieke groepen kinderen in nood, de doelstellingen en de toe te wijzen vereiste financiering teneinde het faciliterend beleidskader daadwerkelijk te verwezenlijken; benadrukt dat er krachtige, meetbare streefcijfers moeten worden opgesteld; wijst erop dat het belangrijk is alle verantwoordelijke regionale en lokale autoriteiten en relevante belanghebbenden erbij te betrekken, waaronder de sociale economie, onderwijsinstellingen, de private sector, ngo’s en maatschappelijke organisaties, alsook de kinderen en ouders zelf; verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan het Parlement over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de garantie; herhaalt dat het verzamelen van hoogwaardige uitgesplitste gegevens zowel op het niveau van de lidstaten als op EU-niveau moet worden verbeterd om de vooruitgang die wordt geboekt op weg naar de beëindiging van armoede en sociale uitsluiting van kinderen, te kunnen controleren en beoordelen, en dat die gegevens als basis kunnen dienen voor de monitoring en de beleidsvorming; is in dat kader verheugd over het feit dat in de nationale plannen betreffende de uitvoering van de kindergarantie nationale kaders voor gegevensverzameling zijn opgenomen; benadrukt dat het van belang is dat alle lidstaten indicatoren van betere kwaliteit ontwikkelen op alle interventiegebieden van de kindergarantie, teneinde een duidelijk beeld te creëren van de multidimensionale uitdagingen die samengaan met kinderarmoede en sociale uitsluiting in onderwijs en kinderopvang, gezondheidszorg, huisvesting en toegang tot voldoende voeding, onder meer om te waarborgen dat de kindergarantie eveneens de meest achtergestelde kinderen bereikt; herinnert eraan dat het van belang is dat de lidstaten beste praktijken kunnen uitwisselen;

30. verzoekt de Raad om snel het voorstel voor een aanbeveling van de Raad tot vaststelling van de Europese kindergarantie goed te keuren;

31. verzoekt de Raad de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren; wijst erop dat de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies medebepalend is voor de loopbaan- en opleidingskeuzen van meisjes en jonge vrouwen en een bijdrage levert aan het beëindigen van de ongelijkheid in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, alsmede aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in sectoren waarin vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn;

32. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 26 april 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid