ONTWERPRESOLUTIE over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU‑Magnitski-wet)
30.6.2021 - (2021/2563(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 136, lid 5, van het Reglement
David McAllister, Maria Arena
namens de Commissie buitenlandse zaken
B9‑0371/2021
Resolutie van het Europees Parlement over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet)
Het Europees Parlement,
– gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 februari 2012 betreffende een consistent beleid ten aanzien van autoritaire regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen heeft vastgesteld wanneer deze persoonlijke en commerciële belangen in lidstaten van de Unie uitoefenen[1],
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over een Europese sanctieregeling voor mensenrechtenschendingen[2],
– gezien zijn eerdere resoluties waarin werd opgeroepen tot een EU-breed mechanisme voor het opleggen van gerichte sancties tegen personen die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder zijn resolutie van 4 september 2008 over de evaluatie van sancties van de EU als deel van optreden en beleid van de EU op het gebied van mensenrechten[3], zijn resolutie van 11 maart 2014 over het wereldwijd uitbannen van foltering[4] en zijn resolutie van 20 januari 2021 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – jaarverslag 2020[5],
– gezien zijn resolutie van 20 januari 2021 over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie op dit gebied – jaarverslag 2019[6],
– gezien zijn resolutie van 13 september 2017 over corruptie en het effect op de mensenrechten in derde landen[7] en zijn resolutie van 5 juli 2016 over de bestrijding van mensenhandel in de externe betrekkingen van de EU[8],
– gezien zijn resoluties over mensenrechtenschendingen, de democratie en de rechtsstaat (ook wel spoedresoluties genoemd), overeenkomstig artikel 144 van zijn Reglement,
– gezien titel V, hoofdstuk 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) betreffende de vaststelling van sancties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),
– gezien artikel 21 VEU betreffende de beginselen van het internationaal optreden van de Unie, met inbegrip van de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht,
– gezien artikel 31, lid 2, VEU betreffende de specifieke bepalingen inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB),
– gezien artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over de vaststelling van sancties jegens zowel derde landen als personen, groepen en niet-statelijke entiteiten,
– gezien verklaring nr. 25 bij het Verdrag van Lissabon over de noodzaak om de procedurele rechten van natuurlijke personen of entiteiten die aan beperkende EU‑maatregelen of aan terrorismebestrijdingsmaatregelen van de EU worden onderworpen te waarborgen,
– gezien het gezamenlijke voorstel van de Commissie en de VV/HV van 19 oktober 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen en misbruik van de mensenrechten (JOIN(2020)0020),
– gezien Besluit (GBVB) 2020/1999 van de Raad[9] en Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad[10] van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten,
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2020/371 van de Raad van 2 maart 2021[11] en Uitvoeringsverordening (EU) 2021/478 van de Raad van 22 maart 2021[12] tot uitvoering van Verordening (EU) 2020/1998 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten,
– gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt[13],
– gezien van Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”)[14],
– gezien de conclusies van de Raad van 18 november 2020 over het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,
– gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie van 2012,
– gezien de richtsnoerennota van de Commissie van 17 december 2020 over de uitvoering van een aantal bepalingen van Verordening (EU) 2020/1998 van de Raad (C(2020)9432),
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en andere mensenrechtenverdragen en -instrumenten van de VN,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie en de politieke verklaring van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering over uitdagingen en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van corruptie en ter versterking van de internationale samenwerking van 2-4 juni 2021,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de protocollen daarbij,
– gezien zijn studie van 26 april 2018, getiteld “Targeted sanctions against individuals on grounds of grave human rights violations – impact, trends and prospects at EU level”,
– gezien het arrest van de strafkamer van het Spaanse Hooggerechtshof van 26 november 2020 met betrekking tot Besluit (GBVB) 2017/2074 van de Raad van 13 november 2017 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Venezuela[15],
– gezien de vragen aan de Commissie en aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU-Magnitski-wet) (O‑000047/2021 – B9‑0000/2021 en O‑000048/2021 – B9‑0000/2021),
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie buitenlandse zaken,
A. overwegende dat in artikel 21 VEU wordt bepaald dat het optreden van de Unie berust en gericht is op de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;
B. overwegende dat de EU krachtens artikel 215 VWEU sancties vaststelt, hetzij als eigen maatregelen van de EU (d.w.z. autonome sancties), hetzij ter uitvoering van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, in gevallen waarin niet-EU-landen, natuurlijke personen of rechtspersonen, groepen of niet-statelijke entiteiten het internationaal recht of de mensenrechten niet eerbiedigen of een beleid voeren of acties ondernemen dat/die in strijd is/zijn met de rechtsstaat of de democratische beginselen;
C. overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 19 januari 2021, getiteld “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” (COM(2021)0032) maatregelen worden geschetst om de doeltreffendheid van EU-sancties te verbeteren, ervoor te zorgen dat deze niet worden omzeild of ondermijnd en te komen tot een database voor de uitwisseling van informatie over sancties (“Sanctions Information Exchange Repository”), alsook tot een routekaart om de stap te zetten van het opsporen van stelselmatige niet-naleving van EU-sancties naar inbreukprocedures die voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gebracht;
D. overwegende dat de Nederlandse regering in november 2018 een discussie tussen de EU-lidstaten op gang heeft gebracht over een gerichte sanctieregeling voor mensenrechten op EU-niveau; overwegende dat de Raad uiteindelijk op 7 december 2020 het desbetreffende besluit en een verordening tot vaststelling van een wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten heeft aangenomen;
E. overwegende dat het Europees Parlement stelselmatig gevallen van mensenrechtenschendingen veroordeelt;
F. overwegende dat de EU-instellingen in de door het Europees Parlement aangenomen resoluties zeer vaak worden opgeroepen om sancties te treffen, met inbegrip van individuele sancties, tegen personen die verdacht worden van misdaden tegen de menselijkheid of van ernstige schendingen van de mensenrechten;
G. overwegende dat corruptie een verwoestend effect kan hebben op de mensenrechtensituatie en vaak de werking en de legitimiteit van de instellingen en de rechtsstaat ondermijnt; overwegende dat het Parlement erop heeft aangedrongen dat misbruik en praktijken van systemische corruptie in verband met ernstige mensenrechtenschendingen ook in aanmerking worden genomen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;
H. overwegende dat de Verenigde Staten, Canada en het Verenigd Koninkrijk soortgelijke sanctieregelingen hebben aangenomen; overwegende dat samenwerking tussen gelijkgestemde landen die de waarden van grondrechten, democratie en rechtsstaat delen, zal leiden tot een betere coördinatie van de toepassing van gerichte sancties, hetgeen deze sancties ook doeltreffender zal maken; overwegende dat de regering van het Verenigd Koninkrijk op 26 april 2021 een mondiale sanctieregeling voor corruptiebestrijding heeft ingesteld;
1. is verheugd over de aanneming van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten (EU GHRSR) als een essentiële aanvulling op het instrumentarium van de EU op het gebied van mensenrechten en buitenlands beleid, die de rol van de EU als mondiale speler op het gebied van mensenrechten versterkt door haar in staat te stellen beperkende maatregelen te nemen tegen rechtspersonen en natuurlijke personen die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten, waar ook ter wereld; benadrukt dat de nieuwe regeling deel moet uitmaken van een bredere, samenhangende en duidelijk omschreven strategie waarin rekening wordt gehouden met de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU; onderstreept dat de strategie er ook op gericht moet zijn specifieke benchmarks vast te stellen die verband houden met de doelstellingen ervan, en er in detail in moet worden aangeven hoe sancties ertoe kunnen bijdragen dat die benchmarks worden gehaald; betreurt evenwel dat de Raad bij de aanneming van de nieuwe regeling heeft besloten om besluitvorming met eenparigheid van stemmen te betrachten in plaats van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, en herhaalt zijn verzoek om invoering van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor het opleggen van sancties in het kader van de EU GHRSR;
2. is verheugd over de omschrijving van het toepassingsgebied van de regeling met een lijst van specifieke ernstige schendingen van de mensenrechten, waaronder schendingen die verband houden met seksueel en op gender gebaseerd geweld, en verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen tot wijziging van de huidige EU GHRSR-wetgeving door het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot praktijken van corruptie; dringt bij de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten aan op flexibiliteit bij de aanpassing van de regeling aan opkomende uitdagingen en bedreigingen voor de mensenrechten of misbruik van overheids- of noodbevoegdheden, met inbegrip van die welke verband houden met COVID-19-beperkingen of geweld tegen mensenrechtenverdedigers; benadrukt dat de sancties van de EU gericht zijn tegen personen die de mensenrechten schenden en niet bedoeld zijn om het genot van de mensenrechten door de bevolking te beïnvloeden;
3. is ingenomen met de aankondiging dat de Commissie in 2021 een evaluatie zal verrichten van praktijken die sancties omzeilen en ondermijnen, alsook van de bestaande meldplicht voor de lidstaten als het gaat om de uitvoering en handhaving van sancties; verzoekt de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) rekening te houden met de resultaten van deze evaluatie, teneinde dienovereenkomstig aanvullende wetgevingswijzigingen en uitvoeringsrichtsnoeren voor te stellen;
4. onderstreept dat het van belang is ervoor te zorgen dat de regeling ook gericht is tegen de personen en entiteiten die mensenrechtenschenders in economische en financieel opzicht helpen, en wel in dezelfde mate; verzoekt de EU en haar lidstaten, ingeval praktijken van corruptie niet in de herziening van de bestaande regeling worden opgenomen, zich te baseren op het wetgevingsvoorstel van het Verenigd Koninkrijk voor de “Global Anti-Corruption Sanctions Regulations” of de Amerikaanse “Global Magnitsky Act” of de Canadese “Justice for Victims of Corrupt Foreign Officials Act”, of op andere soortgelijke regelingen, en een EU-sanctieregeling voor corruptiebestrijding aan te nemen ter aanvulling van de EU GHRSR;
5. is verheugd over de “Global Magnitsky Act” van 2016 van de Verenigde Staten en over de leidende rol die deze wet heeft gespeeld bij het inspireren van andere internationale actoren, waaronder de EU, in hun inspanningen om de mensenrechten te waarborgen;
6. is verheugd over de eerste uitvoeringsbesluiten in het kader van de regeling, waaruit blijkt dat de EU vastbesloten is goed gebruik te maken van het nieuwe ambitieuze instrument; moedigt de Raad aan ten volle gebruik te maken van dit instrument, teneinde het effect ervan te versterken;
7. is overtuigd van de doeltreffendheid van de nieuwe regeling, met inbegrip van de afschrikkende werking ervan; is er vast van overtuigd dat de hoogst mogelijke normen op het gebied van rechterlijke toetsing en een gedegen controle op de uitvoering daarvan onontbeerlijk zijn om de legitimiteit van de regeling te waarborgen; benadrukt de noodzaak van een regelmatige toetsing van de lijsten, duidelijk omschreven en transparante criteria en methoden voor het op de lijst plaatsen en van de lijst schrappen van personen of entiteiten waaraan sancties zijn opgelegd, alsook passende juridische procedures waarmee een plaatsing op de lijst kan worden aangevochten, zodat een grondige rechterlijke toetsing en beroepsmogelijkheden worden gewaarborgd;
8. veroordeelt alle tegensancties die aan de EU, haar instellingen of leden van het Parlement, organen of burgers worden opgelegd enkel en alleen omdat zij de eerbiediging van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat via de EU GHRSR bevorderen en beschermen; herinnert eraan dat vergeldingsmaatregelen bedoeld zijn om de EU ervan te weerhouden haar wereldwijde acties ter bescherming van de mensenrechten voort te zetten overeenkomstig haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag; onderstreept dat de EU snel, krachtig en gecoördineerd moet reageren op vergeldingsmaatregelen van derde landen en dat ervoor moet worden gezorgd dat bilaterale overeenkomsten met dergelijke landen de EU GHRSR of de geloofwaardigheid van de EU en haar buitenlands beleid in het algemeen niet ondermijnen;
9. benadrukt dat alle EU-lidstaten de toepassing en handhaving van sancties op dezelfde consequente en snelle wijze moeten interpreteren; dringt er bij de Commissie, in haar rol van hoedster van de Verdragen, op aan ervoor te zorgen dat de nationale sancties voor inbreuken op EU-sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; is van mening dat indien er bij voortdurende mensenrechtenschendingen geen passende maatregelen worden genomen, dit de mensenrechtenstrategie, het sanctiebeleid en de geloofwaardigheid van de EU zou ondermijnen; is van oordeel dat een gecentraliseerd mechanisme voor toezicht op de uitvoering en naleving nodig is om tot een strengere handhaving van de sancties te komen; is ingenomen met de aankondiging dat de Commissie voorstelt een Sanctions Information Exchange Repository op te zetten en een routekaart (met criteria en een tijdschema) uit te tekenen om de stap te zetten van het opsporen van stelselmatige niet-naleving van EU-sancties naar inbreukprocedures die voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gebracht;
10. benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de autoriteiten, ondernemingen en andere actoren die op hun grondgebied zijn geregistreerd, de besluiten van de Raad betreffende beperkende maatregelen volledig naleven; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan intensiever samen te werken en informatie uit te wisselen, en roept op tot het versterken van het Europees toezicht- en handhavingsmechanisme; verzoekt de Raad de ondernemingen op de sanctielijsten regelmatig bij te werken, aangezien de ondernemingen op de lijsten de neiging hebben gebruik te maken van juridische achterpoortjes en andere creatieve oplossingen te vinden om aan sancties te ontkomen;
11. is ervan overtuigd dat inbreuken op beperkende maatregelen, en in het bijzonder op de bevriezing van activa, een illegale activiteit vormen die de financiële belangen van de Unie schaadt; vraagt om te beoordelen of het wenselijk is Richtlijn (EU) 2017/1371 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad te herzien met het oog op het belasten van het Europees Openbaar Ministerie met het onderzoeken, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die in strijd zijn met de beperkende maatregelen die in het kader van de EU GHRSR zijn vastgesteld;
12. betreurt het dat het Europees Parlement geen institutionele rol heeft in het proces; dringt aan op parlementair toezicht op de EU GHRSR en op een grotere rol voor het Europees Parlement bij het voorstellen van gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen, teneinde de legitimiteit van de EU GHRSR te vergroten, en dringt aan op de instelling van een speciale parlementaire werkgroep die de uitvoering van de sanctieregeling onder de loep moet nemen; roept de EDEO en de Commissie op om op een systematische en geïnstitutionaliseerde wijze informatie uit te wisselen met en verslag uit te brengen aan het Parlement en de lidstaten;
13. dringt aan op een transparant en inclusief proces ter facilitering van de inbreng door actoren uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de instelling van een adviescomité op EU-niveau en regelmatige bijeenkomsten met maatschappelijke organisaties, mensenrechtenverdedigers en onderzoeksjournalisten, teneinde de stand van zaken met betrekking tot de regeling te monitoren en de uitvoering ervan te verbeteren; verzoekt de EDEO richtsnoeren te verstrekken over de wijze waarop aan het proces kan worden deelgenomen en onderstreept de behoefte aan vertrouwelijkheid en een mechanisme voor getuigenbescherming voor degenen die informatie verstrekken, zoals mensenrechtenverdedigers en -organisaties;
14. benadrukt dat gerichte sancties ten doel moeten hebben doeltreffende langetermijnresultaten te behalen; roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op voldoende middelen en deskundigheid in te zetten voor de handhaving en regelmatige monitoring van het effect van de EU GHRSR, en opnemingen op en schrappingen van de lijst nauwlettend te volgen; dringt erop aan dat meer aandacht en middelen worden besteed aan de communicatie met het publiek over de lijsten, zowel in de EU als in de betrokken landen, onder meer door het vertalen van de relevante documenten in de plaatselijke taal van de beoogde personen of entiteiten;
15. herinnert aan de noodzaak van een eengemaakte en coherente strategie voor de uitvoering van de EU-sanctieregelingen, en verzoekt de Commissie en de EDEO te zorgen voor samenhang tussen de EU GHRSR en het externe beleid van de EU, met name met haar beleid ter ondersteuning van de mensenrechten en de democratie, alsook met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); roept voorts op tot consistentie tussen de EU-sanctieregelingen en het internationaal strafrecht, het internationaal humanitair recht en het EU-beleid met betrekking tot de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden;
16. herhaalt dat het van belang is dat de EU GHRSR strookt met en een aanvulling vormt op de landspecifieke en horizontale beperkende maatregelen, sectorale maatregelen en wapenembargo’s van de EU en de bestaande internationale kaders voor sancties, met name die in verband met de VN-Veiligheidsraad;
17. dringt erop aan dat de EU met de VS een trans-Atlantische alliantie tot stand brengt om de democratie wereldwijd te verdedigen en een instrumentarium voor de verdediging van de democratie voorstelt, dat gezamenlijke acties op het gebied van sancties en antiwitwasbeleid omvat, en ervoor zorgt dat haar sanctiebeleid wordt gekoppeld aan de EU- en internationale onderzoeken en vele andere internationale rechtsinstrumenten, zoals internationale tribunalen en het initiatief inzake een justitiehub in de EU;
18. is overtuigd van de voordelen van samenwerking en coördinatie met partners en gelijkgestemde landen bij de uitvoering van de EU GHRSR; moedigt de Commissie en de lidstaten aan om bij de vaststelling van sancties gebruik te maken van de nauwe samenwerking en de strategische relatie tussen de EU en de VS, die gebaseerd is op een gemeenschappelijke geschiedenis en een gemeenschappelijk stel democratische waarden, en roept op tot regelmatige besprekingen over gerichte sancties, met name in het kader van de trans-Atlantische wetgeversdialoog; verzoekt de Commissie en de EDEO samen te werken met externe gerechtelijke instellingen zoals het Internationaal Strafhof, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Inter-Amerikaans Hof voor de Mensenrechten, het Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en Volken en andere ad-hoctribunalen, door de VN geassisteerde tribunalen en andere organen, waaronder het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en internationale toezichthoudende en controlerende instanties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de NAVO en de Raad van Europa, met als doel bewijsmateriaal te verzamelen voor het opleggen van sancties uit hoofde van de EU GHRSR en ernstige schendingen van de mensenrechten te ontmoedigen; roept de EU op de bekrachtiging van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof door alle landen ter wereld te bevorderen;
19. herhaalt dat strafrechtelijke vervolging van plegers van grove mensenrechtenschendingen en daders van gruweldaden via nationale of internationale rechtspraak het hoofddoel moet blijven van alle inspanningen die de EU en de lidstaten leveren om straffeloosheid tegen te gaan; herhaalt in dit verband het belang van het beginsel van universele jurisdictie en is verheugd over de recente gerechtelijke procedures op grond van dit beginsel in een aantal lidstaten;
20. onderstreept dat het van belang is dat de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de EU zich conformeren aan de EU GHRSR, in overeenstemming met hun bredere afstemming op het GBVB van de EU;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
- [1] PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 11.
- [2] PB C 23 van 21.1.2021, blz. 108.
- [3] PB C 295E van 4.12.2009, blz. 49.
- [4] PB C 378 van 9.11.2017, blz. 52.
- [5] Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0012.
- [6] Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0014.
- [7] PB C 337 van 20.9.2018, blz. 82.
- [8] PB C 101 van 16.3.2018, blz. 47.
- [9] PB L 410 I, van 7.12.2020, blz. 13.
- [10] PB L 410 I, van 7.12.2020, blz. 1.
- [11] PB L 71I van 2.3.2021, blz. 1.
- [12] PB L 99I van 22.3.2021, blz. 1.
- [13] PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.
- [14] PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.
- [15] PB L 295 van 14.11.2017, blz. 60.