Ontwerpresolutie - B9-0373/2021Ontwerpresolutie
B9-0373/2021

ONTWERPRESOLUTIE over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

1.7.2021 - (D073422/01 – 2021/2760(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 112, leden 2 en 3, van het Reglement

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Verantwoordelijke leden: Martin Häusling,
Günther Sidl, Anja Hazekamp, Sirpa Pietikäinen

Procedure : 2021/2760(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0373/2021
Ingediende teksten :
B9-0373/2021
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B9‑0373/2021

Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad

(D073422/01 – 2021/2760(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja
DAS-81419-2 × DAS–44406–6, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D073422/01),

 gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders[1], en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,

 gezien de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,

 gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[2],

 gezien het advies dat op 15 oktober 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 20 november 2020 werd gepubliceerd[3],

 

 gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)[4],

 gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,

 gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A. overwegende dat Dow Agro Sciences Ltd op 2 maart 2016 bij de nationale bevoegde instantie van Nederland een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend, overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag betrekking had op het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja
DAS-81419-2 x DAS-44406-6 (“de genetisch gemodificeerde soja”); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;

B. overwegende dat de EFSA op 15 oktober 2020 een gunstig advies uitbracht met betrekking tot deze aanvraag, dat op 20 november 2020 werd gepubliceerd;

C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja is ontwikkeld om resistent te zijn tegen drie groepen herbiciden: glyfosaat, 2,4-dichloorfenoxyazijnzuur (2,4-D) en andere verwante fenoxy-herbiciden (AAD-12) en glufosinaat, alsook om resistent te zijn tegen schadelijke lepidoptera door middel van de expressie van Bt-toxinen, Cry1F en Cry1Ac[5];

Gebrek aan een passende beoordeling van residuen van herbiciden, metabolieten en cocktaileffecten

D.  overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen een toename van het gebruik van “complementaire” herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid[6]; overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde soja zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat, glyfosaat en 2-4,D, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;

E.  overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;

F.  overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad[7]; overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken[8];

G.  overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten)[9];

H.  overwegende dat er vanwege de specifieke landbouwpraktijken bij de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen specifieke patronen zijn wat betreft de toepassingen, blootstelling en het voorkomen van specifieke metabolieten en het ontstaan van combinatorische effecten die bijzondere aandacht vereisen; overwegende dat deze niet in aanmerking zijn genomen door de EFSA;

I.  overwegende dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de consumptie van genetisch gemodificeerde soja veilig is voor de gezondheid van mensen en dieren;

Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen

J.  overwegende dat toxicologische tests voor vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen worden uitgevoerd met geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en soja inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte[10];

K.  overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;

L.  overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben[11], hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;

M.  overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden[12];

Opmerkingen van bevoegde autoriteiten van de lidstaten

N. overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gedurende de overlegperiode van drie maanden opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA[13]; overwegende dat de kritische opmerkingen onder meer inhielden dat de thans beschikbare instrumenten voor het toezicht op horizontale genoverdracht in natuurlijke milieus ontoereikend zijn om zeldzame gebeurtenissen te signaleren en dat de aanvrager geen rekening houdt met het potentieel voor het creëren van genetische variabiliteit door de overdracht van gemuteerde pat-, epsps- en cry-genvarianten of fragmenten daarvan, dat de gegevens die zijn verstrekt om de veiligheid van genetisch gemodificeerde soja voor mens en dier aan te tonen op basis van de wezenlijke gelijkwaardigheid ervan met conventionele soja, niet overtuigend zijn en dat de gecombineerde milieu-effecten van cry-toxinen verder onderzoek behoeven om elk risico voor het milieu te kunnen uitsluiten;

Ondemocratische besluitvorming

O.  overwegende dat de stemming van 17 mei 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;

P.  overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent;

Q.  overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 18 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen behoren een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling;

R.  overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;

S.  overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden[14];

Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie

T.  overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) moeten omvatten;

U.  overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden[15]; overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030[16]; overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde soja zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;

V. overwegende dat ontbossing een belangrijke oorzaak is van de achteruitgang van de biodiversiteit; overwegende dat de uitstoot van landgebruik en verandering van landgebruik, vooral ten gevolge van ontbossing, de op een na grootste oorzaak van klimaatverandering is, na de verbranding van fossiele brandstoffen[17]; overwegende dat de Klimaatovereenkomst van Parijs en het strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020, dat in het kader van het VN-VBD werd goedgekeurd, alsook de Aichi-biodiversiteitsdoelen duurzame inspanningen op het gebied van bosbeheer, -bescherming en -herstel bevorderen[18]; overwegende dat SDG 15 van de VN onder meer tot doel heeft de ontbossing voor 2020 stop te zetten[19]; overwegende dat bossen een multifunctionele rol spelen bij de verwezenlijking van de meeste SDG’s[20];

W. overwegende dat de productie van soja een belangrijke aanjager is van ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco in Zuid-Amerika; overwegende dat van de in Brazilië en Argentinië geteelde soja respectievelijk 97 % en 100 % genetisch gemodificeerd is[21]; overwegende dat het overgrote deel van genetisch gemodificeerde soja dat in Brazilië en Argentinië mag worden geteeld, ook in de Unie mag worden ingevoerd; overwegende dat de genetisch gemodificeerde soja reeds in Argentinië en Brazilië mag worden geteeld[22];

X. overwegende dat in een recent peer reviewed wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld dat de Unie de regio is met de grootste koolstofvoetafdruk ter wereld als gevolg van de soja-invoer uit Brazilië, 13,8 % groter dan die van China, de grootste importeur van soja, door een groter aandeel emissies uit onrechtstreekse ontbossing[23]; overwegende dat uit een ander recent onderzoek bleek dat ongeveer een vijfde van de soja die, met name voor diervoeders, vanuit de Amazone en Cerrado in Brazilië naar de Unie wordt uitgevoerd, door illegale ontbossing bezoedeld kan zijn[24];

1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;

2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad[25] zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;

3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;

4. is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s[26]; is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie de invoer van een genetisch gemodificeerde soja blijft toestaan[27], ondanks bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten;

5. roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;

6. dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een memorandum van toelichting waarin wordt uiteengezet hoe de handelingen voldoen aan het beginsel van “geen schade berokkenen”[28];

7. onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011[29], die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;

8. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten;

9. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie de risicobeoordeling van de toepassing van complementaire herbiciden en de residuen daarvan volledig op te nemen in de risicobeoordeling van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen, ongeacht of het genetisch gemodificeerde gewas bestemd is voor teelt in de Unie of bedoeld is voor de invoer in de Unie voor gebruik als levensmiddel en diervoeder;

10. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;

11. is ingenomen met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel van de Commissie over maatregelen om het in de EU in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing of de aantasting van de bossen te vermijden of tot een minimum te beperken; verzoekt de Commissie ondertussen, gezien de dringende noodzaak de ontbossing in de bossen van de Amazone, Cerrado en Gran Chaco aan te pakken en het feit dat de vraag van de Unie naar genetisch gemodificeerde soja bijdraagt aan de ontbossing in die regio, onmiddellijk de invoer van in Brazilië en Argentinië geteelde genetisch gemodificeerde soja op te schorten, indien nodig met gebruikmaking van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002, totdat doeltreffende juridisch bindende mechanismen zijn ingesteld ter voorkoming van het in de Unie in de handel brengen van producten die verband houden met de ontbossing en de mensenrechtenschendingen die daarmee gepaard gaan;

12. pleit opnieuw voor de tenuitvoerlegging van een Europese strategie voor de productie en toelevering van plantaardige eiwitten[30], die ervoor zou zorgen dat de Unie minder afhankelijk is van de invoer van genetisch gemodificeerde soja en bovendien zou resulteren in kortere toeleveringsketens en regionale markten;

13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

Laatst bijgewerkt op: 5 juli 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid