Ontwerpresolutie - B9-0532/2021/REV1Ontwerpresolutie
B9-0532/2021/REV1

ONTWERPRESOLUTIE de crisis op het gebied van de rechtsstaat in Polen en de voorrang van het EU‑recht

19.10.2021

ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Roberta Metsola, Jeroen Lenaers, Tomas Tobé
namens de PPE-Fractie
Juan Fernando López Aguilar, Iratxe García Pérez, Simona Bonafè, Marek Belka, Heléne Fritzon, Birgit Sippel, Katarina Barley, Robert Biedroń, Leszek Miller, Łukasz Kohut, Włodzimierz Cimoszewicz, Elena Yoncheva, Domènec Ruiz Devesa, Sylvie Guillaume, Marc Angel, Thijs Reuten, Evin Incir, Cyrus Engerer, Nils Ušakovs, Johan Danielsson
namens de S&D-Fractie
Malik Azmani, Olivier Chastel, Anna Júlia Donáth, Sophia in ’t Veld, Fabienne Keller, Moritz Körner, Nathalie Loiseau, Jan‑Christoph Oetjen, Morten Petersen, Michal Šimečka, Ramona Strugariu, Dragoş Tudorache, Hilde Vautmans, Guy Verhofstadt
namens de Renew-Fractie
Sergey Lagodinsky, Terry Reintke, Tineke Strik, Sylwia Spurek, Gwendoline Delbos‑Corfield, Diana Riba i Giner, Alice Kuhnke, Patrick Breyer, Saskia Bricmont, Daniel Freund, Ernest Urtasun, Kira Marie Peter‑Hansen, Rosa D’Amato, Francisco Guerreiro, Monika Vana, Sara Matthieu, Claude Gruffat, Kim Van Sparrentak, Bas Eickhout, David Cormand, Hannah Neumann, Alviina Alametsä, Rasmus Andresen, Jordi Solé, Marie Toussaint, Mounir Satouri, Piernicola Pedicini, Sven Giegold, Niklas Nienaß, Anna Cavazzini, Ignazio Corrao, Eleonora Evi, Henrike Hahn
namens de Verts/ALE-Fractie
Konstantinos Arvanitis
namens de Fractie The Left


Procedure : 2021/2935(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0532/2021
Ingediende teksten :
B9-0532/2021
Aangenomen teksten :

B9‑0532/2021/REV

Ontwerpresolutie van het Europees Parlement de crisis op het gebied van de rechtsstaat in Polen en de voorrang van het EU-recht

Het Europees Parlement,

 gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd),

 gezien de artikelen 1, 2, 4 en 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

 gezien artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

 gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

 gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

 gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),

 gezien het met redenen omkleed voorstel van de Commissie van 20 december 2017 voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat, ingediend overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU (COM(2017)0835),

 gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting[1] (“de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

 gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit[2],

 gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten[3],

 gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2020[4],

 gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat[5],

 gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting[6],

 gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over de mediavrijheid en de verdere achteruitgang van de rechtsstaat in Polen[7],

 gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2020 – De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2020)0580),

 gezien de mededeling van de Commissie van 20 juli 2021, getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2021 – De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2021)0700),

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat in artikel 2 VEU het volgende wordt bepaald: “De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren”;

B. overwegende dat de premier van Polen op 29 maart 2021 het zeer omstreden en onwettige “constitutioneel hof” heeft verzocht uitspraak te doen over de vraag of de bepalingen van het VEU inzake de voorrang van het EU-recht en daadwerkelijke rechtsbescherming in overeenstemming zijn met de Poolse grondwet[8];

C. overwegende dat het HvJ-EU bij beschikking van 14 juli 2021 naar aanleiding van een verzoek van de Commissie daartoe voorlopige maatregelen heeft gelast overeenkomstig artikel 279 VWEU inzake de werking van de tuchtkamer van het Poolse hooggerechtshof en strekkende tot opschorting van de toepassing van diverse bepalingen van Pools recht die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aantasten[9];

D. overwegende dat het onwettige Poolse “constitutioneel hof” op 14 juli 2021 heeft geoordeeld dat de voorlopige maatregelen van het HvJ-EU inzake de structuur van de rechtbanken in Polen niet strookten met de Poolse grondwet[10];

E. overwegende dat het HvJ-EU op 15 juli 2021 in zijn arrest in zaak C-791/19 heeft geoordeeld[11] dat de Poolse tuchtregeling voor rechters niet verenigbaar is met het EU‑recht;

F. overwegende dat het HvJ-EU op 6 oktober 2021 heeft geoordeeld dat overplaatsing van een rechter van de ene rechtbank naar een andere of overplaatsing van een rechter binnen dezelfde rechtbank van de ene kamer naar een andere kamer zonder dat de betrokken rechter daarmee instemt, in strijd kan zijn met het beginsel dat rechters niet uit hun functie kunnen worden ontheven en het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht[12];

G. overwegende dat de vicepresident van het HvJ-EU op 6 oktober 2021 het verzoek van Polen om intrekking van de beschikking van de vicepresident van het HvJ-EU van 14 juli 2021 tot opschorting van de toepassing van de nationale bepalingen inzake met name de bevoegdheden van de tuchtkamer van het hooggerechtshof heeft afgewezen[13];

H. overwegende dat het onwettige “constitutioneel hof” op 7 oktober 2021 uitspraak heeft gedaan in zaak K 3/21 (waarbij twee rechters een afwijkend standpunt innamen), die op 29 maart 2021 was aangespannen door de Poolse premier, waarbij het de bepalingen van het VEU om meerdere redenen onverenigbaar met de Poolse grondwet verklaarde;

I. overwegende dat er op 10 oktober 2021 overal in Polen vreedzame pro-EU-demonstraties plaatsvonden, waaraan door in totaal meer dan 100 000 Poolse burgers werd deelgenomen;

J. overwegende dat de uitspraak in zaak K 3/21 op 12 oktober 2021 werd bekendgemaakt in het staatsblad van Polen[14], en daarmee binnen het Poolse rechtsstelsel rechtskracht kreeg;

K. overwegende dat de Vereniging van Europese bestuursrechters ook heeft aangegeven van mening te zijn dat de uitspraak van het onwettige “constitutioneel hof” onverenigbaar is met het grondbeginsel van voorrang van het EU-recht[15];

L. overwegende dat de overgrote meerderheid van de respondenten bij een Flash Eurobarometer-enquête in augustus 2021 heeft aangegeven van mening te zijn dat de EU alleen financiële middelen aan een lidstaat zou mogen verstrekken als de regering van die lidstaat de beginselen van de democratie eerbiedigt; overwegende dat dit percentage ook in Polen zeer hoog was (72 %)[16];

M. overwegende dat bij opiniepeilingen die in september 2021 en oktober 2021 in Polen werden gehouden, slechts 5 % van de respondenten aangaf dat zij graag zouden zien dat Polen de EU zou verlaten[17], 90 % van de respondenten aangaf positief te staan tegenover het EU-lidmaatschap van Polen[18] en 95 % van de respondenten aangaf van mening te zijn dat de steun van de EU positieve effecten heeft gehad op de ontwikkeling van hun stad of regio, waarmee dit laatste percentage hoger ligt dan het EU-gemiddelde[19];

1. betreurt de uitspraak van het onwettige “constitutioneel hof” van 7 oktober 2021 ten zeerste[20], omdat deze uitspraak een aanval vormt op de Europese waardengemeenschap en het Europese rechtsstelsel en afbreuk doet aan het beginsel van voorrang van het Unierecht, wat overeenkomstig vaste rechtspraak van het HvJ-EU een van de hoekstenen van de EU is; is zeer bezorgd dat deze uitspraak een gevaarlijk precedent zou kunnen scheppen; wijst erop dat het onwettige “constitutioneel hof” niet alleen rechtsgeldigheid en onafhankelijkheid ontbeert[21], maar ook niet gekwalificeerd is om uitlegging te geven aan de Poolse grondwet;

2. wijst erop het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals verankerd in artikel 47 van het Handvest, het recht op toegang tot een onafhankelijk gerecht omvat; wijst erop dat sommige nationale constitutionele hoven en politici in dit kader in toenemende mate voor uitdagingen zorgen en dringt er bij de lidstaten op aan de cruciale rol van het HvJ-EU te eerbiedigen en de uitspraken van het HvJ-EU na te leven;

3. betreurt dat het de huidige premier van Polen was die het initiatief nam om de voorrang van het EU-recht op de nationale wetgeving in twijfel te trekken, waarmee hij de rechterlijke macht opnieuw heeft misbruikt om zijn politieke agenda te verwezenlijken; betreurt dit initiatief als een unilateraal besluit om het rechtskader van de EU en de verplichting tot naleving van dit rechtskader door Polen ter discussie te stellen; herinnert eraan dat de Republiek Polen tot de EU is toegetreden door ratificatie van het toetredingsverdrag, en dat het Poolse volk hiermee heeft ingestemd via een referendum; herinnert er voorts aan dat de Republiek Polen zich vrijwillig heeft verplicht tot naleving van de bepalingen van de oprichtingsverdragen en eerbiediging van de jurisprudentie van het HvJ-EU; spreekt er zijn afkeuring over uit dat het rechtsstelsel wordt gebruikt om politieke doeleinden te verwezenlijken en roept de Poolse autoriteiten op niet langer op willekeurige wijze gebruik te maken van hun uitvoerende en wetgevende bevoegdheden om de scheiding der machten en de rechtsstaat te ondermijnen;

4. benadrukt dat een rechtsstelsel in zijn geheel moet worden beoordeeld om te bepalen of het aan het doel van een doeltreffende en onafhankelijke rechterlijke toetsing beantwoordt, en verwerpt ten stelligste de herhaalde pogingen van de huidige PiS‑regering om de wetswijzigingen inzake de rechterlijke macht in Polen te rechtvaardigen, met name door te verwijzen naar afzonderlijke op zichzelf staande voorbeelden in verschillende lidstaten;

5. betreurt de negatieve gevolgen die de uitspraak in zaak K 3/21 voor Poolse en Europese burgers en ondernemingen heeft, in die zin dat hun fundamentele recht op een onafhankelijk rechtsstelsel dat het EU-acquis en de EU-wetgeving volledig toepast, niet langer kan worden gewaarborgd; is in dit verband bezorgd over de feitelijke bescherming van de grondrechten van Poolse en Europese burgers;

6. spreekt zijn waardering uit voor de tienduizenden Poolse burgers die de straat zijn opgegaan in vreedzame massaprotesten, waarbij zij opkwamen voor hun rechten en vrijheden als Europese burgers; deelt hun ideaal van een sterk democratisch Polen in het hart van het Europese project;

7. vreest dat de uitspraak in zaak K 3/21 een sterk ontmoedigend effect zal hebben op Poolse rechters, in die zin dat zij er door deze uitspraak van zullen worden weerhouden gebruik te maken van hun prerogatieven inzake de toepassing van het EU-recht; betuigt opnieuw zijn volledige steun aan de Poolse rechters die, ook na de uitspraak in zaak K 3/21, voorrang blijven geven aan het EU-recht en zaken naar het HvJ-EU blijven verwijzen met een verzoek om een prejudiciële beslissing, ondanks dat zij daarmee hun loopbaan in gevaar kunnen brengen, van een zaak kunnen worden gehaald, ontslagen kunnen worden of gedwongen kunnen worden zelf ontslag te nemen;

8. herinnert eraan dat de EU-verdragen niet door middel van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie kunnen worden gewijzigd en dat in artikel 91 van de Poolse grondwet is bepaald dat geratificeerde internationale overeenkomsten deel uitmaken van de nationale rechtsorde, dat zij rechtstreeks toepasselijk zijn en dat de bepalingen daarvan in geval van een rechtsconflict voorrang hebben; is ernstig bezorgd dat het Poolse “constitutionele hof” van een doeltreffende hoeder van de grondwet veranderd is in een instrument voor de legalisering van de illegale activiteiten van de autoriteiten; herinnert eraan dat de arresten van het HvJ-EU geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om organisatorische wijzigingen binnen hun rechterlijke organisatie door te voeren;

9. is verheugd over het feit dat enkele nationale parlementen de recente acties van de Poolse PiS-regering en haar aanvallen op de voorrang van het EU-recht op hun agenda hebben geplaatst en duidelijke standpunten ter zake hebben ingenomen;

10. herhaalt zijn standpunt dat geen geld van de Europese belastingbetalers terecht mag komen bij regeringen die de in artikel 2 VEU vastgelegde waarden op flagrante, doelbewuste en systematische wijze ondermijnen;

11. verzoekt de Commissie en de Raad met spoed en gecoördineerd op te treden door:

- inbreukprocedures in te leiden met betrekking tot de wetgeving inzake het onwettige “constitutionele hof”, de onwettige samenstelling ervan en de rol die het speelt bij het verhinderen van de uitvoering van de arresten van het HvJ-EU, en het HvJ-EU te verzoeken voorlopige maatregelen te gelasten, alsmede inbreukprocedures in te leiden met betrekking tot de kamer voor buitengewone controle en publieke aangelegenheden van het hooggerechtshof, de nationale raad voor de rechtspraak en het openbaar ministerie van Polen;

- de procedure van artikel 6, lid 1, van de verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting in te leiden ten aanzien van Polen; herinnert er tegelijkertijd aan dat artikel 5 van de verordening de toegang tot financiering voor eindontvangers en begunstigden waarborgt, en draagt de Commissie op alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de betalingen worden verricht;

- geen goedkeuring te hechten aan het ontwerpplan voor herstel en veerkracht van Polen totdat de regering van Polen de arresten van het HvJ-EU en de internationale rechtscolleges volledig en naar behoren uitvoert, en ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van het ontwerpplan rekening wordt gehouden met het feit dat de relevante landenspecifieke aanbevelingen, met name betreffende het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, moeten worden opgevolgd;

- ondubbelzinnige aanbevelingen met een duidelijk tijdschema vast te stellen, waarvoor geen eenparigheid van stemmen vereist is, om schendingen van de rechtsstaat door Polen aan te pakken, en te verklaren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de rechtsstaat door Polen, overeenkomstig de procedure van artikel 7, lid 1, VEU, en de werkingssfeer van deze procedure uit te breiden tot de grondrechten en de democratie;

- gebruik te maken van hun bevoegdheden, waaronder het stopzetten of opschorten van betalingen of het zo nodig toepassen van financiële correcties, overeenkomstig de toepasselijke verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen, gezien het risico van ernstige tekortkomingen bij de doeltreffende werking van de controlesystemen in Polen als gevolg van het ontbreken van rechterlijke onafhankelijkheid, waardoor de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven in het gedrang komen;

- de rechtsstaatcrisis in Polen te bespreken in aanwezigheid van de voorzitter van het Europees Parlement, een duidelijk standpunt in te nemen en een gezamenlijke verklaring in de sterkst mogelijke bewoordingen af te leggen die door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU zal worden ondertekend tijdens de komende top op 21‑22 oktober 2021, en hieraan op korte termijn een vervolg te geven tijdens de daaropvolgende zitting van de Raad Algemene Zaken;

12. benadrukt dat deze verzoeken niet bedoeld zijn om de Poolse bevolking aan strafmaatregelen te onderwerpen, maar om de rechtsstaat in Polen te herstellen, gelet op de steeds verder gaande aantasting ervan; verzoekt de Commissie alle haar ter beschikking staande instrumenten in te zetten om te voorkomen dat de burgers en inwoners van Polen ten gevolge van het optreden van de huidige regering niet kunnen profiteren van EU-financiering, en om manieren te vinden waarop de financiële middelen rechtstreeks door de Commissie aan de eindbegunstigden kunnen worden verstrekt;

13. wijst erop dat de Commissie juridische zaken van het Parlement op 14 oktober 2021 heeft gestemd voor het ondersteunen van een procedure bij het HvJ-EU tegen de Commissie in verband met het feit dat zij heeft nagelaten het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat in werking te stellen;

°

° °

14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio’s en de Raad van Europa.

 

Laatst bijgewerkt op: 25 oktober 2021
Juridische mededeling - Privacybeleid