ONTWERPRESOLUTIE over wereldwijde bedreigingen van abortusrechten
1.6.2022 - (2022/2665(RSP))
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement
Nicolaus Fest, Jaak Madison
namens de ID-Fractie
B9‑0289/2022
Resolutie van het Europees Parlement over wereldwijde bedreigingen van abortusrechten
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake volksgezondheid en in het bijzonder lid 7 van dit artikel, waarin staat dat “het optreden van de Unie [...] de verantwoordelijkheden van de lidstaten [eerbiedigt] met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging”,
– gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens, die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd afgekondigd,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, en met name artikel 6, lid 1, dat als volgt luidt: “Ieder heeft het recht op leven. Dit recht wordt door de wet beschermd. Niemand mag naar willekeur van zijn leven worden beroofd”,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, waarin in de preambule is vastgelegd dat “het kind [...] bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel vóór als na de geboorte”,
– gezien Aanbeveling 874 (1979) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 4 oktober 1979 over een Europees handvest voor de rechten van het kind,
– gezien artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, waarin is vastgelegd dat de lidstaten over de capaciteit beschikken om besluiten te nemen en op te treden teneinde ervoor te zorgen dat de uitoefening van bevoegdheden zoveel mogelijk dicht bij de burgers plaatsvindt, overeenkomstig het in artikel 10, lid 3, VEU bedoelde nabijheidsbeginsel,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de slotopmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap, waarin wordt aanbevolen dat eugenetische abortus wordt afgeschaft: “Het Comité beveelt de staat die partij is aan om het onderscheid dat in wet 2/2010 wordt gemaakt met betrekking tot de termijn waarbinnen de wet het beëindigen van een zwangerschap louter op grond van handicap toestaat, af te schaffen”,
– gezien het besluit van zijn Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid om een initiatiefverslag op te stellen over de buitenlandse financiering van zogeheten groepen tegen vrije keuze, waarin de wettige activiteiten van prolifeorganisaties van het maatschappelijk middenveld die hun recht op vrijheid van meningsuiting en van vereniging uitoefenen, in twijfel worden getrokken,
– gezien het arrest Roe/Wade, 410 U.S. 113 (1973),
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat seks, seksualiteit en intimiteit tot de privésfeer behoren;
B. overwegende dat in het VN-verdrag inzake de rechten van het kind wordt opgemerkt dat “het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na de geboorte”, en dat dit het primaire recht, namelijk het recht op leven, moet omvatten, aangezien alle andere mensenrechten zonder dat recht nietig zijn;
C. overwegende dat de verdediging van het leven en de gezondheid, beide essentiële waarden, bepalend is voor de menselijke vrijheid en waardigheid;
D. overwegende dat noch in een internationaal juridisch bindend verdrag, noch van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, noch in het internationaal gewoonterecht exacte citaten te vinden zijn over de vaststelling of erkenning van een recht op abortus;
E. overwegende dat zowel het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD, 1994) als het actieprogramma van Peking (1995) een oproep aan alle landen inhoudt om moedersterfte terug te dringen en beter toegankelijke, betaalbare en hoogwaardige basisgezondheidsdiensten aan te bieden, met bijzondere aandacht voor medische zorg voor moeders;
F. overwegende dat de lidstaten exclusief bevoegd zijn voor aangelegenheden die verband houden met specifieke gezondheids- en reproductieve kwesties, overeenkomstig het in het VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel;
G. overwegende dat mensenrechten inherent zijn aan alle mensen, zonder onderscheid of discriminatie op grond van nationaliteit, verblijfplaats, geslacht, nationale of etnische afkomst, huidskleur, godsdienst, taal of enige andere status; overwegende dat ze bijgevolg niet kunnen worden onderworpen aan denkkaders, ideologieën of tendensen die op enig moment in de geschiedenis heersen en die in strijd zijn met de concepten van universaliteit en noodzakelijkheid die ten grondslag aan de mensenrechten liggen;
H. overwegende dat de EU-instellingen en de lidstaten ongeveer voor een bedrag van maar liefst 2,5 miljard EUR per jaar financiering verstrekken voor abortus[1], en overwegende dat zij meer zouden moeten investeren in ondersteunende organisaties voor vrouwen die te maken hebben met een onverwachte of problematische zwangerschap, zodat zij hun kind met open armen kunnen ontvangen;
I. overwegende dat geen enkele lidstaat een vruchtbaarheidscijfer op vervangingsniveau haalt en dat het vruchtbaarheidscijfer in vele lidstaten tot een kritiek laag niveau is gezakt, en overwegende dat hun een zware demografische winter te wachten staat;
1. bevestigt nadrukkelijk dat in het Europese recht, zoals hierboven aangehaald, meermaals is bevestigd dat het leven van iedereen, met name de meest kwetsbaren, moet worden beschermd;
2. dringt er bij de lidstaten op aan hun unieke bevoegdheid op het gebied van gezondheidszorg te bevestigen en te beschermen, een levensbevestigend beleid te voeren en te voorkomen dat de EU haar mandaat in dit verband overschrijdt; dringt er bij de Commissie op aan besluiten die niet onder haar bevoegdheid vallen te eerbiedigen en niet te verstoren;
3. merkt op dat de term “seksuele en reproductieve gezondheidszorg” traditioneel een breed scala aan gezondheidsmaatregelen omvat; hekelt het feit dat deze term door politiek links wordt gebruikt als eufemisme voor abortus;
4. dringt er bij alle Europese instellingen op aan de soevereiniteit van niet-EU-landen, en in dit geval met name de VS, te eerbiedigen, aangezien het Amerikaanse Hooggerechtshof zich zal uitspreken over de grondwettelijke basis van het arrest Roe/Wade; dringt erop aan dat alle EU-instellingen eerbiedigen dat de VS een soevereine natie is met een goed ontwikkeld rechtsstelsel dat niet mag worden ondermijnd;
5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
- [1] Cijfers van het Europees parlementair forum voor seksuele en reproductieve rechten (EPF) uit 2018, beschikbaar op: https://www.epfweb.org/sites/default/files/2020-12/DD_Report2020_webversion_Final.pdf