Ontwerpresolutie - B9-0338/2022Ontwerpresolutie
B9-0338/2022

ONTWERPRESOLUTIE over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten

27.6.2022 - (C(2022)00631 – 2022/2594(DEA))



Commissie economische en monetaire zaken
Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Verantwoordelijke leden: Othmar Karas, Christophe Hansen, Alexander Bernhuber, Sirpa Pietikäinen, Paul Tang, Simona Bonafè, Martin Hojsík, Linea Søgaard‑Lidell, Emma Wiesner, Monica Semedo, Claudia Gamon, Róża Thun und Hohenstein, Bas Eickhout en Michael Bloss (namens de Verts/ALE-Fractie), Silvia Modig en Dimitrios Papadimoulis (namens de Fractie The Left), Evelyn Regner, Rasmus Andresen, Jutta Paulus, Marie Toussaint, Roman Haider, Mick Wallace, Nikolaj Villumsen, Anja Hazekamp, Cornelia Ernst, Malin Björk, José Gusmão, Marisa Matias, Idoia Villanueva Ruiz, Martin Schirdewan, Chris MacManus, Manon Aubry, Manuel Bompard, Petros Kokkalis
(Gezamenlijke commissieprocedure – Artikel 58 van het Reglement)

Procedure : 2022/2594(DEA)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0338/2022
Ingediende teksten :
B9-0338/2022
Debatten :
Aangenomen teksten :

B9‑0338/2022

Resolutie van het Europees Parlement over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten (C(2022)00631 – 2022/2594(DEA))

Het Europees Parlement,

 gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten (C(2022)00631),

 gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

 gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het bijbehorend Protocol van Kyoto,

 gezien de Overeenkomst van Parijs[1], die op 12 december 2015 werd aangenomen tijdens de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21), en met name artikel 2, lid 1, punt c),

 gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088[2], en met name artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, en artikel 23, lid 6,

 gezien Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”)[3],

 gezien Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad van 6 april 2022 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030[4],

 gezien het antwoord van het platform voor duurzame financiering van 21 januari 2022[5] op de gedelegeerde verordening van de Commissie uit hoofde van artikel 10, lid 4, en artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2020/852,

 gezien de verklaring van de voorzitter van het platform voor duurzame financiering van 3 februari 2022,

 gezien het eindverslag van het platform voor duurzame financiering van maart 2022 over opties voor uitbreiding van de taxonomie ter ondersteuning van een duurzame transitie[6],

 gezien artikel 111, lid 3, van zijn Reglement,

 gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,

 gezien de ontwerpresolutie van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

A. overwegende dat in Verordening (EU) 2020/852 de criteria zijn vastgesteld om uit te maken of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt, teneinde te bepalen in welke mate een belegging ecologisch duurzaam is;

B. overwegende dat in artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852 vier cumulatieve voorwaarden zijn vastgesteld om een economische activiteit als ecologisch duurzaam aan te merken, namelijk dat de economische activiteit overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 16 substantieel bijdraagt aan een of meer van de in artikel 9 genoemde milieudoelstellingen, overeenkomstig artikel 17 geen ernstige afbreuk doet aan de in artikel 9 genoemde milieudoelstellingen, wordt verricht met inachtneming van de in artikel 18 vastgestelde minimumgaranties en voldoet aan de technische screeningcriteria die door de Commissie zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2;

C. overwegende dat in artikel 10 van Verordening (EU) 2020/852 een onderscheid wordt gemaakt tussen economische activiteiten die worden aangemerkt als activiteiten die substantieel aan de mitigatie van klimaatverandering bijdragen op verschillende manieren als vermeld in lid 1, en economische activiteiten als bedoeld in lid 2, waarvoor er geen technologisch en economisch haalbaar koolstofarm alternatief bestaat, en die worden aangemerkt als economische activiteiten die substantieel aan de mitigatie van klimaatverandering bijdragen indien ze de transitie naar een klimaatneutrale economie ondersteunen volgens een traject naar beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, en indien die activiteiten broeikasgasemissieniveaus vertonen die overeenstemmen met de beste prestaties in de sector of industrie, de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme alternatieven niet in de weg staan en niet leiden tot een lock-in van koolstofintensieve activa, gelet op hun economische levensduur;

D. overwegende dat in artikel 19, lid 1, punt i), van Verordening (EU) 2020/852 is bepaald dat in de technische screeningcriteria rekening moet worden gehouden met het potentiële effect op de markt van de transitie naar een duurzamere economie, met inbegrip van het risico dat bepaalde activa als gevolg van die transitie gestrande activa worden, alsmede het risico dat er incoherente prikkels voor duurzaam beleggen ontstaan;

E. overwegende dat de Commissie op grond van artikel 23, leden 4 en 5, van Verordening (EU) 2020/852 verplicht is voorafgaand aan het vaststellen en tijdens het opstellen van gedelegeerde handelingen tot vaststelling van de technische screeningcriteria alle nodige expertise te verzamelen, te handelen overeenkomstig de beginselen en procedures die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven[7], en zodra zij een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, daarvan gelijktijdig kennisgeving te doen aan het Europees Parlement en de Raad;

F. overwegende dat de Commissie overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven effectbeoordelingen moet verrichten voor haar gedelegeerde handelingen die naar verwachting significante economische, ecologische of sociale gevolgen zullen hebben, en dat de definitieve resultaten van de effectbeoordelingen moeten worden voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen en moeten worden bekendgemaakt bij de vaststelling van de gedelegeerde handeling;

G. overwegende dat in de op 3 november 2021 vastgestelde richtsnoeren voor betere regelgeving is bepaald dat belanghebbenden feedback moeten kunnen geven over ontwerpen van gedelegeerde handelingen van algemene strekking door middel van een openbare raadpleging van vier weken;

H. overwegende dat in de nacht van 31 december 2021 een ontwerp van gedelegeerde verordening van de Commissie aan de lidstaten is toegezonden, zonder raadpleging van het Europees Parlement;

I. overwegende dat het Europees Parlement als medewetgever een gelijkwaardige positie heeft in het besluitvormingsproces met betrekking tot Verordening (EU) 2020/852, maar dat het, in tegenstelling tot de Raad, geen passende gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunten en opmerkingen kenbaar te maken vóór de vaststelling van de gedelegeerde verordening van de Commissie;

J. overwegende dat in de brief van 18 januari 2022 van de voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en de voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid aan de Commissie een meerderheid van de coördinatoren van die commissies de Commissie heeft verzocht het ontwerp van gedelegeerde verordening van de Commissie voor een openbare raadpleging te openen en bezorgdheid heeft geuit over het ontbreken van een behoorlijke effectbeoordeling van die gedelegeerde verordening;

K. overwegende dat er ondanks het verzoek van het Parlement voor de gedelegeerde verordening van de Commissie geen specifieke openbare raadpleging of een specifieke effectbeoordeling heeft plaatsgevonden, in tegenstelling tot het proces dat heeft geleid tot de vaststelling van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie[8];

L. overwegende dat de technische deskundigengroep inzake duurzame financiering, die door de Commissie is opgericht om de Commissie advies te verstrekken over de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 vastgestelde criteria, in zijn op 9 maart 2020 gepubliceerde technisch verslag over de taxonomie[9] reeds een standpunt had ingenomen over de wetenschappelijke basis voor het opnemen van activiteiten in de taxonomie van ecologisch duurzame activiteiten, zoals vereist op grond van artikel 19 van Verordening (EU) 2020/852;

M. overwegende dat bij artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 het platform voor duurzame financiering is opgericht, met als doel de Commissie expertise en advies te verstrekken bij de vaststelling en actualisering van technische screeningcriteria;

N. overwegende dat het platform voor duurzame financiering in zijn antwoord van 21 januari 2022 heeft geconcludeerd dat de voorgestelde criteria niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van Verordening (EU) 2020/852 en dat de desbetreffende activiteiten niet als duurzaam in de zin van die verordening kunnen worden beschouwd;

O. overwegende dat het platform voor duurzame financiering bedenkingen heeft bij de bruikbaarheid en juridische bezwaren ziet voor potentiële investeerders, alsook zijn bezorgdheid uit over verliezen op de financiële markten;

P. overwegende dat de voorzitter van het platform voor duurzame financiering op 3 februari 2022 heeft verklaard dat het ontwerp van gedelegeerde verordening van de Commissie neerkomt op een duidelijke afwijking van een wetenschappelijk gefundeerde benadering, wat de integriteit van duurzame financiering dreigt te verzwakken;

Q. overwegende dat Verordening (EU) 2020/852 tot doel heeft de transparantie, geloofwaardigheid en consistentie van de classificatie van economische activiteiten te vergroten en het risico van greenwashing en versnippering op de relevante markten te beperken;

R. overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie in plaats daarvan de complexiteit van de besluitvorming voor institutionele en particuliere beleggers zou vergroten en zou leiden tot extra administratieve lasten voor financiële instellingen;

S. overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie derhalve afbreuk dreigt te doen aan het doel van Verordening (EU) 2020/852 door versnippering en verwarring op de markten van de Unie te creëren en de geloofwaardigheid van de taxonomie als leidraad voor investeringen te ondermijnen;

T. overwegende dat de Europese Investeringsbank haar bezorgdheid heeft geuit over het feit dat de gedelegeerde verordening van de Commissie “in twijfel getrokken” zou kunnen worden en tot een verlies van het vertrouwen van investeerders zou kunnen leiden;

U. overwegende dat de taxonomie waarin Verordening (EU) 2020/852 voorziet, stimulansen moet voorkomen die indruisen tegen de dringende taak van de Unie om de energiezekerheid en de energiesoevereiniteit te vergroten;

V. overwegende dat bepaalde economische activiteiten die niet voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2020/852 en derhalve niet in de taxonomie kunnen worden opgenomen, niettemin een rol kunnen spelen bij het waarborgen van een stabiele energievoorziening tijdens de overgang naar een duurzame economie;

1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;

2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;

3. is van mening dat de in de gedelegeerde verordening van de Commissie voorgestelde technische screeningcriteria niet in overeenstemming zijn met artikel 3 van Verordening (EU) 2020/852;

4.  is van mening dat elke nieuwe of gewijzigde gedelegeerde handeling die wordt vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/852 aanzienlijke economische, ecologische en sociale gevolgen kan hebben, en dringt er daarom bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat dergelijke gedelegeerde handelingen systematisch worden onderworpen aan een openbare raadpleging en effectbeoordeling overeenkomstig punt 13 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven;

5. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

 

 

Laatst bijgewerkt op: 1 juli 2022
Juridische mededeling - Privacybeleid