Ontwerpresolutie - B9-0095/2024Ontwerpresolutie
B9-0095/2024

ONTWERPRESOLUTIE over het recente besluit van Noorwegen om diepzeemijnbouw in het noordpoolgebied te bevorderen

31.1.2024 - (2024/2520(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 132, lid 2, van het Reglement

Hildegard Bentele
namens de PPE-Fractie
Mohammed Chahim
namens de S&D-Fractie
Catherine Chabaud
namens de Renew-Fractie
Caroline Roose, Pär Holmgren
namens de Verts/ALE-Fractie
Zdzisław Krasnodębski
namens de ECR-Fractie
Silvia Modig
namens de Fractie The Left


Procedure : 2024/2520(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B9-0095/2024
Ingediende teksten :
B9-0095/2024
Debatten :
Aangenomen teksten :

B9‑0095/2024

Resolutie van het Europees Parlement over het recente besluit van Noorwegen om diepzeemijnbouw in het noordpoolgebied te bevorderen

(2024/2520(RSP))

Het Europees Parlement,

 gezien het besluit van het Noorse parlement van 9 januari 2024 over mijnbouwactiviteiten op het Noors continentaal plat – openstelling van gebieden en strategie voor het beheer van de hulpbronnen,

 gezien de door het Noorse Ministerie van Energie uitgevoerde strategische milieueffectbeoordeling met betrekking tot mineralen in de zeebodem op het Noors continentaal plat van 27 oktober 2022,

 gezien het verslag van de Noorse regering van 20 juni 2023 over activiteiten in verband met mineralen op het Noors continentaal plat – openstelling van gebieden en strategie voor het beheer van de hulpbronnen,

 gezien de verklaring van het Noorse milieuagentschap van 27 januari 2023 over de hoorzitting en effectbeoordeling met betrekking tot activiteiten in verband met mineralen op het Noors continentaal plat,

 gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

 gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380), alsook de resolutie van het Parlement van 9 juni 2021[1] en de conclusies van de Raad van 23 oktober 2020 daarover,

 gezien de mededeling van de Commissie van 17 mei 2021 over een nieuwe aanpak voor een duurzame blauwe economie in de EU – De blauwe economie van de EU transformeren voor een duurzame toekomst (COM(2021)0240),

 gezien zijn resolutie van 3 mei 2022 getiteld “Naar een duurzame blauwe economie in de EU: de rol van de visserij- en de aquacultuursector”[2],

 gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over het noordpoolgebied: kansen, zorgen en veiligheidsuitdagingen[3],

 gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) voor 2030[4],

 gezien zijn resolutie van 6 oktober 2022 over het momentum om oceaangovernance en biodiversiteit te versterken[5],

 gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 24 juni 2022 getiteld “De koers bepalen voor een duurzame blauwe planeet – Gezamenlijke mededeling over de EU-agenda voor internationale oceaangovernance” (JOIN(2022)0028),

 gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 november 2016 getiteld “Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen” (JOIN(2016)0049),

 gezien nota-verbaal nr. 21/13 van de Commissie van oktober 2023, toegezonden aan het Noors Koninklijk Ministerie van Buitenlandse Zaken,

 gezien het Verdrag inzake biologische diversiteit, dat op 29 december 1993 in werking is getreden, het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, en Besluit 15/24 van de 15e Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit over de instandhouding en het duurzaam gebruik van de mariene biodiversiteit en de biodiversiteit in kustgebieden,

 gezien het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (Unclos), en met name artikel 145 over de bescherming van het mariene milieu,

 gezien de overeenkomst in het kader van het Unclos inzake de instandhouding en het duurzame gebruik van mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (BBNJ-overeenkomst),

 gezien het mandaat van de krachtens het Unclos opgerichte Internationale Zeebodemautoriteit en de overeenkomst van 1994 betreffende de uitvoering van deel XI van het Unclos,

 gezien het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Ospar-Verdrag), dat betrekking heeft op de Arctische wateren,

 gezien het Spitsbergenverdrag van 1920, dat op 9 februari 1920 in Parijs werd ondertekend,

 gezien het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband[6], ondertekend in Espoo op 25 februari 1991 (Verdrag van Espoo), en het bijbehorende Protocol betreffende strategische milieueffectrapportage[7] (het SMER-protocol),

 gezien het panel op hoog niveau voor een duurzame oceaaneconomie, waarvan Noorwegen oprichtend lid is,

 gezien resolutie 122 van de Internationale Unie voor behoud van de natuur (IUCN) getiteld “Protection of deep-ocean ecosystems and biodiversity through a moratorium on seabed mining” (Bescherming van diepzee-ecosystemen en -biodiversiteit door middel van een moratorium op diepzeemijnbouw),

 gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN getiteld “Onze wereld transformeren: de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, die werd aangenomen tijdens de VN-top over duurzame ontwikkeling van 25 september 2015 in New York, en met name duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) nr. 14 van de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die aanspoort tot instandhouding en duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen,

 gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten van mei 2019,

 gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) op 12 december 2015 is gesloten in Parijs en op 4 november 2016 in werking is getreden, met inbegrip van daaropvolgende besluiten van de COP,

 gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering van 24 september 2019 getiteld “The ocean and cryosphere in a changing climate” (De oceaan en de cryosfeer in een veranderend klimaat),

 gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de Storting, het Noorse parlement, op 9 januari 2024 een besluit heeft goedgekeurd op grond waarvan wordt toegestaan dat een gebied van 281 200 vierkante kilometer in het noordpoolgebied wordt geëxploreerd met het oog op mogelijke diepzeemijnbouw; overwegende dat het om een proces met een niet nader bepaalde uitkomst gaat en dat verdere besluiten over winningsplannen of mijnbouwvergunningen afhankelijk zijn van verdere democratische besluiten van de Noorse regering, in overeenstemming met de Noorse wet inzake mineralen in de zeebodem; overwegende dat volgens het besluit de eerste winningsplannen door de Storting moeten worden goedgekeurd;

B. overwegende dat het Noorse milieuagentschap van mening is dat de milieueffectbeoordeling aanzienlijke lacunes bevat wat kennis over natuur, technologie en de potentiële milieueffecten betreft en dat deze beoordeling derhalve onvoldoende basis biedt voor de winning van mineralen;

C. overwegende dat Noorwegen en de EU als buren en partners diepgaande en langdurige betrekkingen onderhouden, gemeenschappelijke politieke doelstellingen en fundamentele waarden delen en samen tot de eengemaakte markt behoren via de Europese Economische Ruimte;

D. overwegende dat een groot deel van het voorgestelde exploratiegebied gelegen is op het uitgebreide Noors continentaal plat en dat een groot deel van het gebied boven het uitgebreide continentaal plat wordt beschouwd als volle zee en voor internationale visserij bestemd gebied; overwegende dat dit continentaal plat onder de bepalingen van het Spitsbergenverdrag van 1920 valt; overwegende dat het gebied onder de visserijbeschermingszone van de Spitsbergenarchipel (Svalbard) valt, waardoor staten die partij zijn, waaronder 22 EU-lidstaten en 23 andere staten, gelijke kansen krijgen om visserijactiviteiten te ontplooien;

E. overwegende dat de EU Noorwegen in oktober 2023 een nota-verbaal heeft gestuurd waarin zij haar bezorgdheid uit over de aanzienlijke negatieve effecten van de aangekondigde diepzeemijnbouw op de visbestanden, de visserij en de toegang tot visgronden, onder meer op het continentaal plat van de Spitsbergenarchipel;

F. overwegende dat Noorwegen het Verdrag van Espoo en het SMER-protocol heeft ondertekend, hetgeen betekent dat Noorwegen wettelijk verplicht is aanzienlijke grensoverschrijdende effecten te vermijden; overwegende dat Noorwegen uit hoofde van het Ospar-Verdrag ook wettelijk verplicht is het mariene milieu te beschermen;

G. overwegende dat de ecosystemen van het noordpoolgebied zijn aangemerkt als ecosystemen die van cruciaal ecologisch belang zijn voor de biodiversiteit, de visbestanden en de klimaatregulering; overwegende dat deze bijzonder kwetsbare ecosystemen al onder druk staan als gevolg van de klimaatverandering, die leidt tot zuurdere en warmere oceanen, hetgeen waarschijnlijk van invloed zal zijn op de migratiepatronen van belangrijke visbestanden; overwegende dat de winning van mineralen in de zeebodem van het noordpoolgebied het risico inhoudt dat er methaan vrijkomt dat is opgeslagen in subglaciale ecosystemen en de permafrostbodem in het noordpoolgebied; overwegende dat de ecosystemen in het noordpoolgebied uiterst gevoelig zijn voor verontreiniging en andere vormen van menselijke impact; overwegende dat de noodzakelijke herstel- of schoonmaakprocessen zeer moeilijk uit te voeren zijn vanwege de barre natuurlijke omstandigheden en de lange afstanden tot havens;

H. overwegende dat de diepzee het oudste bioom van de planeet is en het gebied van de planeet is waarover het minst bekend is bij de mensheid; overwegende dat wordt aangenomen dat de diepzee de grootste biodiversiteit op aarde herbergt, kritieke milieudiensten verleent, waaronder koolstofvastlegging op lange termijn, en kwetsbaar is voor menselijke verstoringen; overwegende dat de oceanen ongeveer 90 % van de overtollige warmte en 25 % van de wereldwijde CO2-emissies absorberen; overwegende dat er ernstige bezorgdheid is geuit over de impact van diepzeemijnbouw op het verlies aan biodiversiteit en op de werking van het ecosysteem, hetgeen effecten zal veroorzaken die nog vele generaties lang aanwezig zullen blijven; overwegende dat oceanen op internationaal niveau moeten worden erkend als een mondiaal gemeenschappelijk goed en moeten worden beschermd in het licht van hun unieke karakter, onderlinge verwevenheid en de essentiële ecosysteemdiensten die zij leveren; overwegende dat de huidige en toekomstige generaties voor hun voortbestaan en welzijn afhankelijk zijn van deze diensten;

I. overwegende dat de BBNJ-overeenkomst in juni 2023 werd gesloten; overwegende dat de EU en Noorwegen tot de eerste ondertekenaars van de overeenkomst behoorden; overwegende dat de BBNJ-overeenkomst een prioriteit vormde voor de EU, die op mondiaal niveau onderhandelingen leidde via de BBNJ-coalitie met een hoge ambitie, een coalitie die werd gevormd tijdens de “One Ocean”-top in Brest in februari 2022 en waartoe ook Noorwegen toetrad; overwegende dat op grond van de BBNJ-overeenkomst beoordelingen moeten worden uitgevoerd van de effecten van economische activiteiten op de biodiversiteit in volle zee;

J. overwegende dat het op basis van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis niet mogelijk is een nauwkeurige beoordeling van de milieueffecten van diepzeemijnbouw te verrichten en dat er nog steeds internationale onderzoeksinspanningen nodig zijn om hierover tot een wetenschappelijke consensus te komen; overwegende dat de Commissie heeft benadrukt dat er langetermijnonderzoek nodig is om de effecten van diepzeemijnbouw daadwerkelijk te kunnen beoordelen; overwegende dat voorbarige exploratie en mijnbouw permanente en onomkeerbare schade aan ecosystemen kunnen veroorzaken; overwegende dat er meer wetenschappelijk onderzoek nodig is om volledig inzicht te krijgen in de potentiële effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu en de mariene biodiversiteit;

K. overwegende dat het openstellen van dit gebied met het oog op diepzeemijnbouw schadelijk kan zijn voor de visbestanden en de visserij en gevolgen kan hebben voor de toegang van de vaartuigen van de EU-lidstaten tot de visgronden in het gebied; overwegende dat de internationale visserijbelangen, waaronder die van de EU-visserij, niet in aanmerking zijn genomen in de effectbeoordeling voor dit besluit; overwegende dat de Europese adviesraden voor de vollezeevloot, voor pelagische bestanden en voor de noordwestelijke wateren in november 2021 hebben opgeroepen tot de instelling van een moratorium op diepzeemijnbouw, nadat zij in 2020 en 2019 al soortgelijke aanbevelingen hadden gedaan; overwegende dat ook de Noorse vereniging van vissers uiterst kritisch staat tegenover het besluit;

L. overwegende dat op internationaal niveau een groeiend aantal staten, waaronder zeven EU-lidstaten (Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Portugal, Spanje en Zweden), zijn steun heeft uitgesproken voor een moratorium, een pauze bij wijze van voorzorgsmaatregel of een volledig verbod op diepzeemijnbouw; overwegende dat tijdens het Wereldcongres voor natuurbehoud van de IUCN in september 2021 met een overweldigende meerderheid een motie is aangenomen waarin wordt opgeroepen tot een moratorium op diepzeemijnbouw, onder meer door de Internationale Zeebodemautoriteit, met steun van onder meer Oostenrijk, Duitsland, Portugal, Roemenië, Spanje en Zweden;

M. overwegende dat 37 financiële instellingen, die samen goed zijn voor 3,3 biljoen EUR aan gecombineerde activa, bij de lidstaten van de Internationale Zeebodemautoriteit hun bezorgdheid hebben geuit over diepzeemijnbouwactiviteiten; overwegende dat internationale bedrijven als Volvo, BMW, Google, Samsung, Phillips, Northvolt en Volkswagen hun steun hebben uitgesproken voor een moratorium op diepzeemijnbouw en zich ertoe hebben verbonden geen mineralen uit de diepzee te betrekken of te financieren; overwegende dat Equinor, het grootste bedrijf van Noorwegen, heeft benadrukt dat er meer kennis moet worden vergaard over diepzeemijnbouw voor de kust van Noorwegen en tot de conclusie is gekomen dat deze activiteit vanwege het milieurisico nog niet levensvatbaar is; overwegende dat het initiatief voor financiële instellingen van het Milieuprogramma van de VN de financiële wereld heeft gewaarschuwd dat op geen enkele manier te verwachten is dat de financiering van diepzeemijnbouwactiviteiten in hun huidige vorm in overeenstemming kan zijn met de financieringsbeginselen van de duurzame blauwe economie;

N. overwegende dat aan de vraag naar grondstoffen voor een groot deel kan en moet worden voldaan door middel van maatregelen op het gebied van recycling en de circulaire economie, de ontwikkeling van vervangende materialen en beleid ter vermindering van de vraag;

1. uit zijn bezorgdheid over het besluit van de Storting van 9 januari 2024 om gebieden open te stellen voor activiteiten in de diepzee;

2. merkt op dat het besluit van de Storting een proces omvat voor het verder in kaart brengen, het verwerven van kennis en het beoordelen van de milieueffecten van potentiële mijnbouwactiviteiten, en geen automatische goedkeuring inhoudt voor winningsactiviteiten, aangezien de eerste winningsplannen volgens het besluit door de Storting moeten worden goedgekeurd;

3. herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om te pleiten voor een internationaal moratorium op diepzeemijnbouw, onder meer op het niveau van de Internationale Zeebodemautoriteit, totdat de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de biodiversiteit en menselijke activiteiten op zee voldoende zijn bestudeerd en onderzocht en diepzeemijnbouw zodanig kan worden beheerd dat er geen verlies van mariene biodiversiteit of achteruitgang van mariene ecosystemen optreedt; verzoekt alle landen het voorzorgsbeginsel toe te passen en een internationaal moratorium op diepzeemijnbouw te steunen;

4. herinnert Noorwegen aan zijn verplichtingen als partij bij tal van verdragen, met name het Spitsbergenverdrag, diverse overeenkomsten betreffende het beheer van de visbestanden in dat gebied, het Ospar-Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, met inbegrip van de Arctische wateren, tegen de nadelige effecten van menselijke activiteiten, en het Verdrag van Espoo; benadrukt dat de BBNJ-overeenkomst zowel door de EU als door Noorwegen is ondertekend, en doet een oproep aan alle andere partijen bij het Unclos, met inbegrip van Noorwegen, om deze overeenkomst onverwijld te ondertekenen en te ratificeren;

5. verzoekt Noorwegen met de EU te blijven samenwerken in een geest van wederzijds partnerschap en de groene alliantie die in april 2023 is ondertekend, teneinde alle zorgen aan te pakken en de bescherming van het mariene milieu en de ecosystemen in het noordpoolgebied te waarborgen; verzoekt de Commissie en Noorwegen een permanente dialoog aan te gaan en wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke kennis over de zeebodem en het duurzame beheer van de oceaan uit te wisselen; beklemtoont dat Noorwegen en de EU via hun respectieve strategieën een soortgelijke aanpak volgen met betrekking tot een evenwichtig grondstoffenbeleid op basis van beperking van de vraag, hergebruik, efficiëntie, recycling, gebruik van afvalstromen en vervanging;

6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Storting en de regering van Noorwegen.

 

Laatst bijgewerkt op: 5 februari 2024
Juridische mededeling - Privacybeleid