Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Vrijdag 20 september 1996 - Straatsburg Uitgave PB

5. Bescherming tegen bepaalde zoönoses

  De Voorzitter . – Aan de orde is het verslag (A4‐0237/96) van de heer Martinez, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad (COM(95)0491 – C4‐0527/95‐95/0255(CNS)) tot wijziging van richtlijn 92/117/EEG inzake maatregelen voor de bescherming tegen bepaalde zoönoses en bepaalde zoönoseverwekkers bij dieren en in produkten van dierlijke oorsprong ten einde door voedsel overgedragen infecties en vergiftigingen te voorkomen.

  Martinez (NI), rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dit is een schijnbaar veel minder belangrijk onderwerp dan de bio‐ethiek. Men vraagt ons een richtlijn uit 1992 op enkele detailpunten te wijzigen. Dit is dus een onbeduidende tekst in een nochtans beklemmende context.

Aanvankelijk ging het alleen maar om klassieke zoönoses, ziekten die door virussen, parasieten of bacteries van dieren op mensen kunnen worden overgedragen. Het belangrijkste probleem was dat van salmonella‐ en listeriavergiftiging, dat zich regelmatig onder meer in grootkeukens voordoet.

Naast die bescheiden, zij het niet te verwaarlozen problemen, is daarna BSE opgedoken. Die boviene spongiforme encephalopathie heeft alles veranderd. In haar grote wijsheid heeft de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling geoordeeld dat wij voorzichtig moesten zijn. Niemand wist of BSE op de mens overdraagbaar was, maar juist daarom moesten wij, om de consumenten te beschermen, van de ergste veronderstelling uitgaan en dus doen alsof BSE overdraagbaar was.

Er waren daarvoor goede argumenten. BSE had de soortenbarrière doorbroken bij katten, struisvogels – met inbegrip van die van de Europese Commissie –, antilopen, in het totaal een veertigtal soorten. Men zag niet goed in waarom dat ook niet bij de mens zou gebeuren. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft een hoorzitting gehouden met Heino Diringer, het hoofd van het Robert Koch‐instituut in Berlijn. De heer Diringer verklaarde in februari van dit jaar voor de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling: ”Ik wil de sanitaire autoriteiten in Europa waarschuwen: alles wijst erop dat het virus, de virino of het prion de menselijke barrière doorbreekt”.

Aan de ene kant stellen wij de lichtzinnigheid van de sanitaire autoriteiten in Europa vast. Aan de andere kant zijn ze, waarschijnlijk om hun lichtzinnigheid te doen vergeten, in het andere uiterste vervallen en hebben ze zelfs de vernietiging van de gehele Britse rundveestapel gevraagd, wat dwaas was omdat men wist dat de ziekte oraal of parenteraal maar in geen geval horizontaal wordt overgedragen. De ziekte gaat niet van het ene rund op het andere over, ook niet als ze tegen elkaar schuren. Op het niveau van de wetenschap begrijp ik dus volkomen het standpunt van de Britse regering.

Toch moesten wij uit dat alles bepaalde lessen trekken. In de eerste plaats moeten wij daaruit juridische lessen trekken. Er bestaat in het internationale, en nu ook in het nationale recht, een beginsel dat in een reeks overeenkomsten is opgenomen en dat tot het milieurecht behoort, namelijk dat de vervuiler betaalt. Welnu, als de vervuiler betaalt, moet ook de gifmenger betalen, in dit geval de gebroeders De Mulder, die in Yorkshire, meer bepaald in Doncaster, het besmette dierenmeel hebben gemaakt. Dat is een van de basisbeginselen.

In de tweede plaats moeten wij daaruit, in het bijzonder voor het gezondheidsbeleid, ook politieke lessen trekken. Wij zijn geconfronteerd met de ontreddering van de communautaire autoriteiten. Die hebben een volstrekt irrationele toveroplossing gevonden en hebben voorgesteld 11, 2 miljoen Britse koeien te slachten. Als men die opeenstapelt, komt men tot een hoogte van elf kilometer, meer dan de Himalaya. Als men ze naast elkaar legt, is dat meer dan de helft van de omtrek van de aarde. Daaruit blijkt hoe groot de ontreddering bij de Commissie was. Wij moeten het gebruik van dierenmeel verbieden, niet de runderen uitroeien.

Een tweede politieke les die wij daaruit moeten trekken is dat de communautaire beschermingsmaatregelen een illusie zijn. Gisteren verklaarde de directeur gezondheid bij DGVI tegenover ons – zelfs voor de voorstanders van Europa was dat verbijsterend ‐: ”Wij wisten het niet. Gedurende vijf jaar hebben wij getwijfeld en gedacht dat de ziekte sluimerde. Daarom hebben wij niets gedaan”. Wij hebben gehoord hoe alle leden van de Commissie daarop antwoordden: ”Het kan toch niet dat u niets heeft gedaan”. Waarop de man verklaarde: ”Toch wel, wij wisten het niet, de ziekte sluimerde en dus hebben wij niets gedaan”.

Naast die juridische en politieke lessen moeten wij ook op het niveau van het landbouwbeleid bepaalde conclusies trekken. De intensieve veeteelt heeft tot deze waanzinnige situatie geleid. Misschien moeten wij nu, zonder in anachronismen of lichtvaardige uitspraken te vervallen, nadenken over een meer biologische landbouw en de invoering van labels. Een belangrijke organisatie zoals de Franse nationale federatie van boerenvakbonden vindt dat biologische landbouw vandaag geen folkloristische aangelegenheid meer is.

Ten slotte krijgt de enquêtecommissie stilaan ook aandacht voor een probleem van politieke strategie: wie heeft uit de gekke‐koeienziekte voordeel gehaald? Speelt deze crisis niet in het voordeel van de Amerikaanse sojamarkt? Is het strategisch conflict over de kwestie van het hormonenvlees tussen Europa en de Verenigde Staten geen gedeeltelijke verklaring voor de irrationele en door de media aangewakkerde aandacht voor de zaak?

Mevrouw de Voorzitter, op basis van deze bescheiden tekst wilde ik enkele ontwikkelingen toelichten, die ons nog voor strategische problemen kunnen plaatsen.

  Glase (PPE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, daar wij over slechts weinig tijd beschikken, zie ik af van mijn spreektijd. Ik verzoek u echter mijn betoog als stemverklaring te aanvaarden.

  Crepaz (PSE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Fischler, alleen al het vermoeden dat de runderziekte BSE op mensen overdraagbaar is, heeft de Europese rundvleesmarkt vrijwel doen ineenstorten. Het herstel van het consumentenvertrouwen kost de overheid miljarden ecu. BSE heeft de Europese Unie in een diepe politieke crisis gestort. Gedurende vele maanden heeft de Britse regering de Raad verlamd. Ze zal dat nog doen. De Britse regering heeft het gevaar van een mogelijke overdraagbaarheid van BSE op mensen gedurende jaren weggemoffeld. Zoals nu blijkt, heeft ook de Commissie daaraan meegeholpen.

Wij zouden nu graag geloven dat de Commissie daarbij iets heeft geleerd. Dat is echter kennelijk niet het geval. Mijnheer Fischler, ik heb u een vraag over runder‐aids gesteld. Het gaat daarbij om een BIV‐virus dat, net zoals het HIV‐virus, tot de groep van de retrovirussen behoort. Mijnheer Fischler, in uw antwoord heeft u gezegd dat die ziekte op een bedrijf in het Verenigd Koninkrijk is vastgesteld. Reeds in de volgende alinea van uw antwoord heeft u het echter over een wereldwijde verspreiding van het BIV‐virus. U zegt dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat BIV en de andere bij dieren aangetroffen retrovirussen geen effect op de menselijke gezondheid hebben. Voor zover ik weet, vermoedt men sterk dat HIV‐virussen van apen op mensen zijn overgedragen. Mijnheer Fischler, u zegt echter dat het misleidend is van aangeboren immuundeficiëntie en dus van aids te spreken omdat deze ziekte niet dezelfde symptomen veroorzaakt als aids. Tegelijkertijd zegt u echter dat verder onderzoek nodig is om de Commissie in staat te stellen de betekenis van dit BIV‐virus in te schatten.

Die argumentatie van u klinkt mij vertrouwd in de oren. Ook in het geval van BSE heeft men die argumenten gedurende vele jaren gebruikt. Nu staat de Commissie op het gebied van de landbouw voor een puinhoop. De Commissie moet onverwijld alles in het werk stellen om ook in de landbouw het principe toe te passen dat de vervuiler betaalt. De Commissie moet ook erkennen dat de epidemische verspreiding van zoönoses in de hand wordt gewerkt door de intensieve landbouw, die de EU met de helft van haar begroting subsidieert.

  Santini (UPE).(IT) Mevrouw de Voorzitter, het is echt niet mijn bedoeling de collega's die meer geïnteresseerd waren in de bio‐ethiek onrecht aan te doen, maar rapporteur Martinez heeft al goed aangegeven dat dit verslag, dat aanvankelijk alleen maar interessant leek voor dierenartsen en aanverwanten, in het middelpunt van de actualiteit is getreden dankzij de BSE‐crisis en ook doordat het gekoppeld is aan de werkzaamheden van de onderzoekscommissie.

Wij hebben gisteren vier uur lang vergaderd met de onderzoekscommissie inzake BSE. Tijdens dat overleg zijn er allerlei lacunes aan het licht gekomen, is gebleken dat er nieuwe bezorgdheid heerst, waardoor voortzetting van het debat over dit verslag noodzakelijk wordt. Opvallend is dat van de ongeveer 200 zoönoses die momenteel in Europa bestudeerd worden, BSE nog steeds het minst bekend is, niet alleen vanwege de effecten die deze aandoening op de mens kan hebben en dus vanwege de mogelijkheden dat ze de beruchte Kreutzfeld‐Jacob ziekte kan uitlokken, maar ook vanwege de effecten van BSE op dieren.

Dit verslag vormt dus een verdere aanleiding om de zaken thans grondiger te bestuderen, nu Europa zo bezorgd is en na de feiten die commissaris Fischler ons vandaag heeft meegedeeld. Dit verslag mag daarom absoluut niet beschouwd worden als zijnde van minder belang dan andere verslagen en het mag niet gezien worden als een tijdverlies. Wij doen dus hier andermaal een oproep om de inspanningen nog meer te bundelen, om nog sterker te pleiten voor transparantie en duidelijkheid, vooral met beschikbaarheid van geschikte middelen.

Gisteren hebben wij vernomen dat de Commissie tijdens de rampzalige jaren van het zogeheten „zwarte gat” in de strijd tegen BSE na een eerste alarmsituatie hoegenaamd niets gedaan heeft om te trachten de oorzaken te doorgronden en de schade te herstellen. De reden daarvoor was dat gewoon de middelen ontbraken om inspectieteams te organiseren, om de dienstreizen van deze inspecteurs te bekostigen, om wetenschappers van naam te vragen inzicht te verschaffen in deze epidemie. Dat is heel triest! Als dat toen heeft kunnen gebeuren met een van de 200 zoönoses, wat kunnen we dan verwachten van alle andere aandoeningen die tot nu toe slechts gedeeltelijk een studieobject zijn?

Ik geloof dat onze bekommernis toch telkens weer dezelfde is, namelijk de gezondheid van de burgers komt voorop, pas daarna komt de bescherming van de markt. Maar onze fractie maakt zich nu juist zorgen over de gezondheid van de burgers vanwege de berichten die uit de wetenschappelijke wereld komen. Men zegt er nog niet geheel zeker van te zijn of BSE dan wel andere zoönoses van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de mens en op de ziekte van Kreutzfeld‐Jacob. Nu, ik zou zeggen dat als de wetenschappers de stoute schoenen niet durven aan te trekken of als zij zich voorzichtigheidshalve verschansen achter de gegevens die de wetenschap hun ter beschikking stelt, dan zijn de statistieken toch onbedoeld moediger. Ik zal u niet met getallen overstelpen, maar geef slechts een paar cijfers die betrekking hebben op het huidige tijdsbestek: in de eerste vier maanden schijnt de ziekte van Kreutzfeld‐Jacob twee mensen in Frankrijk getroffen te hebben, drie in Italië, een in Duitsland, elf in Groot‐Brittannië. Wie durft, als dat waar is, nog te beweren dat BSE misschien niet mensen treft en misschien niets te maken heeft met dit soort ziekte? Wie zegt ons bovendien, mevrouw de Voorzitter, dat BSE niet op kan duiken in andere vormen van ziekten die wij nog niet kennen?

Daarom is het niet meer dan terecht dat wij ons zorgen maken en dat dit debat heeft plaatsgevonden, en ik beloof dat ik als boetedoening ook naar het hele debat over biotechnologie of bio‐ethiek zal luisteren.

  Fischler , lid van de Commissie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil ertoe bijdragen ons debat kort te houden. Ik zou echter toch willen zeggen dat de Commissie de amendementen van de heer Martinez niet afwijst omdat wij niet over de best mogelijke informatie over BSE willen beschikken, maar omdat de aanneming van de amendementen tot gevolg zou hebben dat wij over minder informatie zouden beschikken. Op dit ogenblik beschikken wij immers over regelmatiger en gedetailleerder informatie over BSE dan die waarin zijn voorstel voorziet. Bovendien zou ik ter attentie van mevrouw Crepaz willen opmerken dat ik haar buiten de plenaire vergadering graag zal uitleggen hoe het met het BIV‐virus staat. Uit haar betoog kan ik immers opmaken dat zij belangrijke informatie mist.

  De Voorzitter . – Mijnheer Fischler, ik dank u.

Het debat is gesloten.

Wij gaan nu over tot de stemming.

Stemverklaringen

 

  Klaß (PPE), schriftelijk. – (DE) Met richtlijn 92/117/EEG wil men een betrouwbaar systeem voor de melding van zoönoses tot stand brengen. Met zoönoses bedoelt men ziekten die van dieren direct of indirect op de mens kunnen worden overgedragen. De richtlijn moet opnieuw worden bekeken omdat de preventie en bestrijding van zoönoses de laatste jaren veel belangrijker zijn geworden. Tot dat is gebeurd stelt de Commissie voor de huidige toepassingstermijnen te verlengen.

Met het verslag van de heer Martinez pleit de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voor de verlenging van die termijnen. De rapporteur stelt bovendien voor de runderziekte BSE als potentiële zoönose in de lijst van zoönoses op te nemen. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft met zijn voorstellen ingestemd.

Als woordvoerder van de Fractie van de Europese Volkspartij wil ook ik dat voorstel ondersteunen. Toen de eerste BSE‐gevallen in 1986 werden vastgesteld wist men nog zeer weinig over de ziekte. Men vermoedde dat de oorzaak ervan scrapie bij schapen was. Op dat ogenblik dacht niemand dat BSE indirect ook een gevaar voor de mens kon zijn. Toen in maart van dit jaar een nieuwe variant van de ziekte van Creutzfeldt‐Jacob werd ontdekt, versterkte dat het vermoeden dat BSE ook op de mens kan worden overgedragen. Ondanks intensief onderzoek kon dat echter nog niet worden bewezen.

Sedertdien bevindt de Europese landbouw zich in de ernstigste crisis uit zijn geschiedenis. Het consumentenvertrouwen is in een algemeen wantrouwen veranderd. In grote delen van de Europese Unie is de rundvleesmarkt vrijwel ingestort. Vele boeren, maar ook exploitanten van slachthuizen en vleesbedrijven staan aan de rand van het faillissement. De consumenten hebben het heftigst gereageerd in de landen waar nooit BSE is vastgesteld.

Naast financiële steun voor de boeren hebben wij vertrouwenwekkende maatregelen nodig om de afzet van rundvlees te stimuleren. Wij hebben een doeltreffende controle nodig en een in de gehele Europese Unie toegepast systeem van verplichte etikettering waardoor de consument weet uit welke regio het vlees afkomstig is. Wij hebben nood aan een systeem van gegarandeerde oorsprong zoals dat nu al in Duitsland bestaat.

Door BSE als mogelijke zoönose in richtlijn 92/117/EEG op te nemen, dringt het Parlement op een stelselmatige aanpak van de ziekte aan. Daarmee wil het tot het herstel van het vertrouwen van de Europese burgers in rundvlees bijdragen.

  Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Ik stem vóór de amendementen in het verslag‐Martinez, maar ik wil toch bezwaar maken tegen de onjuiste beweringen die in de toelichting staan.

Wat het zogenaamde Scandinavisch salmonella‐fundamentalisme betreft, kan enkel worden geconstateerd dat wij voordat Zweden lid werd van de EU, de salmonella in het land zo goed als hadden uitgeroeid, terwijl de kippen in ons Scandinavische buurland Denemarken betrekkelijk veel salmonella hadden. Ik betwijfel dat dit verschil terug te voeren was op verschillen in smetvrees of op verschillen in het aantal hygiënische voorzorgsmaatregelen en eisen aan de gezondheidszorg. De reden hiervoor ligt eerder in het feit dat wij toen de mogelijkheid hadden om strenge grenscontroles te houden en dat wij een beperkt gebruik van antibiotica in het diervoedsel kenden.

  Wibe (PSE), schriftelijk. – (SV) Ik had nooit gedacht dat men in een openbaar verslag van het Parlement de Zweedse zorg voor de volksgezondheid en onze succesrijke strijd tegen de salmonella zou betitelen als „Scandinavisch salmonella‐fundamentalisme”. Bovendien beschuldigt de rapporteur de mensen in Noord‐Europa er min of meer van, hypochonders op het gebied van salmonella te zijn.

Er zijn vele theorieën mogelijk ter verklaring van de vraag waarom het aantal salmonella‐infecties toeneemt wanneer men van het Middellandse‐Zeegebied naar Scandinavië reist. Ik van mijn kant denk dat dit komt door nauwkeuriger gezondheidsonderzoek en een goed functionerende gezondheidszorg, die ertoe leiden dat alle salmonella‐infecties in Scandinavië worden behandeld. Ik heb niet de indruk dat het gezondheidsonderzoek en de gezondheidszorg in het Middellandse‐Zeegebied even goed functioneren.

De rapporteur heeft in zijn verslag onder het opschrift „Uiteenlopende, cultuurgebonden opvattingen over zoönoses” regelrechte beledigingen geformuleerd, iets wat de leden van het Europees Parlement vanzelfsprekend niet behoren te doen, zeker niet in officiële verslagen.

(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)

Juridische mededeling - Privacybeleid