De Voorzitter. – Om te beginnen wil ik het Huis mededelen dat ik een formeel bezwaarschrift heb ontvangen tegen de toepassing van de vereenvoudigde procedure met betrekking tot de verkoop van genetisch gemodificeerde maïs in Oostenrijk (document C4‐0373/98). Dit bezwaarschrift is ingediend door mevrouw Flemming en andere leden overeenkomstig artikel 99 van het Reglement. Het voorstel wordt bijgevolg naar de bevoegde commissie terugverwezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 99, lid 2.
Ik wil het Huis tevens mededelen dat ik een formeel bezwaarschrift heb ontvangen tegen de toepassing van de vereenvoudigde procedure met betrekking tot de verkoop van genetisch gemodificeerde maïs in Luxemburg (document C4‐0374/98). Dit bezwaarschrift is ingediend door mevrouw Roth‐Behrendt en andere leden overeenkomstig artikel 99 van het Reglement. Het voorstel wordt bijgevolg naar de bevoegde commissie terugverwezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 99, lid 2.
Fayot (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb het verzoek om uitstel van deze kwestie ondertekend opdat ze wordt terugverwezen naar de milieucommissie, maar ik zou willen dat deze commissie ons verzekert dat zij deze kwestie ook daadwerkelijk zal onderzoeken. De coördinators van de milieucommissie hebben de beschikking van de Commissie inzake de verkoop van genetisch gemodificeerde maïs inderdaad besproken op 24 juni, maar de kwestie is niet behandeld in de commissie. Ik wens dan ook dat dit nu wel degelijk gebeurt.
De Voorzitter. – Voor alle duidelijkheid: het Reglement laat ons geen andere keus dan de zaak naar de bevoegde commissie terug te verwijzen. Hoe de kwestie daar verder wordt aangepakt, is aan de commissie milieubeheer.
Breyer (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk steunen ook wij het verzoek om terugverwijzing. Ik kan echter niet de opmerking onderdrukken dat de Fractie De Groenen in het Europees Parlement dit al voor het zomerreces heeft gevraagd en dat dezelfde afgevaardigden die nu het verzoek hebben ingediend, toen hebben geweigerd om het in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming te behandelen. Het gaat mij echter om het volgende...
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Collega's, wij gaan hier niet verder over discussiëren. Het Reglement is op dit punt glashelder. De kwestie moet naar de desbetreffende commissie worden terugverwezen. Hieraan valt niets uit te leggen of toe te lichten.
***
Verslag (A4‐0294/98) van mevrouw Schaffner, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het jaarverslag 1997 van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving over de stand van de drugsproblematiek in de Europese Unie (C4‐0552/97)
Verslag (A4‐0305/98) van de heer Schulz, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het jaarverslag 1996 van de Europol‐Drugseenheid (C4‐0682/97)
(Overeenkomstig artikel 52, lid 5 van het Reglement worden de resoluties in deze verslagen geacht te zijn aangenomen)
***
Verslag (A4‐0180/98) van de heer Tomlinson, namens de Begrotingscommissie, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1734/94 van de Raad van 11 juli 1994 betreffende de financiële en technische samenwerking met de bezette gebieden (COM(97)0552 – C4‐0048/98‐97/0316(SYN))
Verslag (A4‐0300/98) van de heer Tomlinson, namens de Begrotingscommissie, over I. het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1734/94 van de Raad van 11 juli 1994 betreffende de financiële en technische samenwerking met de bezette gebieden (COM(97)0552 – C40048/98‐97/0316(SYN)) II. het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1734/94 van de Raad van 11 juli 1994 betreffende de financiële en technische samenwerking met de bezette gebieden (COM(98)0392 – C40432/98‐98/0220(SYN))
Tomlinson, The Lord (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier om een zeer complex verslag en het lijkt mij voor het Huis een goede zaak als ik kort mag toelichten dat het Parlement nu moet gaan stemmen over twee Commissievoorstellen tot wijziging van dezelfde verordening voor financiële en technische samenwerking met de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
Het eerste voorstel dateert van begin dit jaar en het tweede van juli. De Commissie wil echter beide voorstellen afzonderlijk handhaven. Daarom worden zij gezamenlijk behandeld. Zij vormen de basis van het compromis dat het Parlement en de Commissie hebben weten te bereiken, nadat het Parlement zich op 18 juni had uitgesproken voor terugverwijzing van het eerste verslag naar de bevoegde commissie overeenkomstig artikel 60, lid 2. Daarbij nam het Parlement twaalf amendementen op het eerste voorstel aan, die allemaal door de Commissie werden verworpen. Enkele van die amendementen op het eerste voorstel zijn nu in het tweede Commissievoorstel opgenomen. In de onderhandelingen met de Commissie om een algemeen compromis voor de twee voorstellen te vinden heb ik als rapporteur de Commissie ertoe weten te bewegen bijna alle amendementen over te nemen, met uitzondering van die over de comitologie. Het Parlement buigt zich nu over het nieuwe Commissievoorstel over de comitologie en verlangt dat wat in dit kader is afgesproken, ook wordt toegepast.
Daarom zou de Commissie, alvorens wij tot stemming overgaan, hier in de plenaire vergadering allereerst moeten bevestigen dat de amendementen 1, 2, 7 en 8 op het verslag A4‐0180/98, die in juni jongstleden door de Fractie van de Europese Volkspartij zijn aangedragen met betrekking tot het eerste Commissievoorstel, reeds in haar tweede voorstel zijn opgenomen. Als de Commissie dat kan verklaren, kunnen de amendementen als ingetrokken worden beschouwd.
Ten tweede zou de Commissie de toezegging moeten doen dat zij op korte termijn in haar tweede voorstel alsnog een aantal amendementen zal opnemen. Hierbij gaat het om de amendementen 5 en 12, die reeds in juni van dit jaar zijn aangenomen, om compromisamendement 1 met betrekking tot het eerste voorstel, dat deel uitmaakt van een reeks van zes nieuwe amendementen waarover wij ons vandaag dienen uit te spreken, alsook om amendement 6 op het tweede voorstel. Als de Commissie het eerste punt kan bevestigen en zichzelf op het tweede wil vastleggen, zou ik het Europees Parlement willen adviseren om met betrekking tot de nieuwe amendementen op verslag A4‐0300/98 bij het compromisamendement 1 en de amendementen 4, 5 en 6 vóór te stemmen en de amendementen 2 en 3 in te trekken ten gunste van amendement 6. Of deze opzet slaagt hangt af van de vraag hoeveel tijd de Commissie denkt nodig te hebben voor de indiening van een vernieuwde versie van haar tweede voorstel waarin rekening wordt gehouden met het politieke standpunt van dit Parlement.
De Voorzitter. – Dank u, ik ben blij dat u een en ander hebt toegelicht.
Marín, vice‐voorzitter van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen zou ik de Begrotingscommissie, en met name haar rapporteur de heer Tomlinson, willen danken voor het goede werk dat is verricht. Op 25 juni stelde de Commissie een tweede voorstel tot wijziging van het Financieel Reglement voor aan het Parlement en de Raad. Hierin stonden, zoals ik tijdens de plenaire vergadering van 17 juni had beloofd, verschillende wijzigingen die het Parlement had gesuggereerd na ons eerste voorstel, om precies te zijn amendementen 1, 2, 7 en 8. Hierbij bevestig ik dus dat de Commissie ze aanvaardt.
Dankzij de wil van het Parlement om tot een pragmatische oplossing te komen, hebt u een buitengewoon verslag gemaakt dat, dit moet gezegd worden, de twee voorstellen afzonderlijk behandelt, waardoor wij veel vraagstukken op hebben kunnen lossen die tussen de twee instellingen staan, en ik denk dan in de eerste plaats aan het probleem van de comitologie, dat de Commissie graag opgelost zou zien.
Maar er zijn nog een aantal vraagstukken waar nader op in moet worden gegaan, en ik geef u vandaag ons standpunt hierover. Ten eerste de duur van het Financieel Reglement. De Commissie heeft een programma van acht jaar voorgesteld, dat zou lopen van 1999 tot 2006, maar in het tweede voorstel accepteren we een periode van vijf jaar, van 1999 tot 2003. Ten tweede kan ik nog bevestigen dat de Commissie tevens akkoord gaat met drie wijzigingen van het Parlement op het tweede voorstel. Ik heb het over de amendementen 5 en 12, compromisamendement 1 van het Parlement op het eerste voorstel en amendement 6 op het tweede voorstel.
Dankzij dit compromis en de steun van het Europees Parlement, zal de Commissie op 1 januari 1999 over een meer flexibele en pragmatische methode beschikken om het Palestijnse volk en het vredesproces de steun te verlenen van de Europese Unie.
Ik wil echter wel opmerken, mijnheer Tomlinson, dat het succes van dit ambitieuze programma voor het vredesproces afhangt van het verloop van dit vredesproces en we mogen niet uit het oog verliezen dat de situatie op het moment kritiek is.
De Commissie zal onmiddellijk gebruik gaan maken van deze instrumenten, maar ik moet u waarschuwen dat het toepassen van deze instrumenten op Palestijns grondgebied grotendeels af zal hangen van het vredesproces. Als het vredesproces zich gunstig ontwikkelt, kunnen we beginnen met een groot economisch samenwerkingsprogramma, maar als de situatie stagneert, hebben we te maken met moeilijkheden waar ik u niet op hoef te wijzen.
(Het Parlement neemt bij opeenvolgende stemmingen beide wetgevingsresoluties aan)
***
Procedure zonder verslag:
‐Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 3508/92 tot instelling van een geïntegreerd beheers‐ en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, wat betreft de uiterste data voor de indiening van de steunaanvragen in het kader van de regeling inzake compensatiebetaling aan rijsttelers (COM(98)0228 – C4‐0276/98‐98/0136(CNS)) Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EG) nr. 1221/97 houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing (COM(98)0313 – C4‐0429/98‐98/0171(CNS)) Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een communautaire procedure voor informatie en overleg over de kosten van de ruwe‐aardolievoorziening en over de consumptieprijzen van aardolieproducten (COM(98)0363 – C4‐0446/98‐98/0205(CNS)) Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (geconsolideerde versie) (COM(97)0723 – C4‐0139/98‐98/0008(CNS)) Commissie juridische zaken en rechten van de burger
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen‐ en geitenvlees (gecodificeerde versie) (COM(98)0088 – C4‐0210/98‐98/0062(CNS)) Commissie juridische zaken en rechten van de burger
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een verordening (EGKS, EG, Euratom) van de Raad tot wijziging van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, en van de andere verordeningen van toepassing op deze ambtenaren en personeelsleden, met betrekking tot de vaststelling in Euro van de bezoldigingen, de pensioenen en de andere geldelijke rechten (COM(98)0324 def./2 – C4‐0426/98‐98/0190(CNS)) Commissie juridische zaken en rechten van de burger
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
‐Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (COM(98)0421 – C4‐0478/98‐98/0235(CNS)) Commissie juridische zaken en rechten van de burger
(Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
***
Verslag (A4‐0301/98) van mevrouw Leperre‐Verrier, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over de voorstellen voor besluiten van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelname van Bulgarije, Estland, Tsjechië, Hongarije, Litouwen, Polen, Roemenië en Slowakije aan de programma's van de Gemeenschap op het gebied van cultuur (COM(98)0239 – C4‐0319/98 tot en met C4‐0326/98‐98/0145(CNS) tot en met 98/0152(CNS))
(Het Parlement neemt bij opeenvolgende stemmingen de acht wetgevingsresoluties aan)
***
Verslag (A4‐0306/98) van mevrouw Leperre‐Verrier, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelname van Letland aan een communautair programma op het gebied van cultuur (COM(98)0358 – C4‐0403/98‐98/0203(CNS))
(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
***
Verslag (A4‐0108/98) van mevrouw Schaffner, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het verslag van de Groep op hoog niveau over het vrije verkeer van personen, onder voorzitterschap van mevrouw Simone Veil (C4‐0181/97)
Betreffende amendement 4
Pirker (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, inhoudelijk is mij niet helemaal duidelijk waarover wij stemmen. Kan iemand van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaaldemocraten dit ophelderen? In amendement 4 wordt de Commissie verzocht voorstellen in te dienen om het recht op gezinshereniging uit te breiden tot kinderen en bloedverwanten in opgaande lijn die niet ten laste komen.
Is dat bedoeld voor burgers van de Unie of voor alle onderdanen van derde landen? Het gevolg zou namelijk zijn dat hierdoor een immigratiestroom wordt veroorzaakt. Derhalve vraag ik om verduidelijking van deze passage. Worden bij deze gezinshereniging alleen burgers van de Unie bedoeld of geldt het ook voor onderdanen van derde landen? Daar hangt natuurlijk ook de stemming van af.
Zimmermann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega"s, mijns inziens is de tekst in de huidige vorm duidelijk. Het gaat om personen die in de Unie wonen en dan om de gezinshereniging. Dat komt eigenlijk duidelijk naar voren uit de tekst. Bedoeld worden degenen die al een legale verblijfplaats in de Unie hebben.
Betreffende amendement 8
Lindeperg (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het woord voeren inzake een voorstel van orde. Ik wil de Vergadering om een aparte stemming over een woord verzoeken. Ik geef toe dat dit verzoek te laat wordt ingediend en bied hiervoor mijn verontschuldigingen aan. Het gaat om het woord „politieke” in de laatste zin, die als volgt luidt: „vraagt onmiddellijk dat deze onderdanen – ik verduidelijk dat het hier gaat om de onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven – op dezelfde manier behandeld worden als de burgers van de Unie op het gebied van politieke, sociale en economische rechten”.
Ik verzoek namens de Franse delegatie om een aparte stemming over het woord „politieke”. Onze delegatie is wel voor stemrecht bij lokale verkiezingen, maar niet bij nationale verkiezingen. Het begrip „gelijke politieke rechten” heeft zowel betrekking op lokale als nationale verkiezingen. Kortom, als het verzoek om een aparte stemming wordt ingewilligd en het woord „politieke” geschrapt wordt, zullen wij voorstemmen. Zo niet zullen wij tegenstemmen.
De Voorzitter. – Ik zou graag behulpzaam zijn, maar er gelden strikte termijnen voor de indiening van verzoeken om stemming in onderdelen. Afgaande op de sfeer hier in dit Huis, heb ik het gevoel dat wij in ellenlange discussies verzeild raken als wij hierover een stemming in onderdelen gaan houden.
(Het Parlement verwerpt de resolutie)
***
Aanbeveling voor de tweede lezing (A4‐0278/98), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake extracten van koffie en extracten van cichorei (C4‐0306/98‐96/0117(COD)) (Rapporteur: de heer Lannoye)
(De Voorzitter verklaart het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt te zijn goedgekeurd)
***
Aanbeveling voor de tweede lezing (A4‐0286/98), namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (C4‐0308/98‐95/0245(COD)) (Rapporteur: mevrouw Mosiek‐Urbahn)
Falconer (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u ongetwijfeld weet, ben ik altijd geïnteresseerd in hoofdelijke stemmingen. Kunt u me zeggen of wij daarnet vijf hoofdelijke stemmingen hebben gehad of slechts één?
(Gelach)
De Voorzitter. – Hoe vaak hebt u op de knop gedrukt? Denkt u daar maar even rustig over na.
(De Voorzitter verklaart het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt te zijn goedgekeurd)
***
Verslag (A4‐0279/98) van de heer Valverde López, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de inschrijving en het gebruik in de Gemeenschap van bepaalde typen civiele subsonische straalvliegtuigen die werden aangepast en werden gerecertificeerd als zijnde in overeenstemming met de normen van boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, derde uitgave (juli 1993) (COM(98)0098 – C4‐0212/98‐98/0070(SYN))
(Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Killilea (UPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde! Ik wil graag op persoonlijke titel en namens enkele andere leden van dit Huis het volgende opmerken ten aanzien van de hoofdelijke stemmingen en vragen om een nader onderzoek van deze kwestie.
Voor nagenoeg het gehele eerste helft van dit jaar – de data heb ik nu niet bij de hand – sta ik geregistreerd als niet hebbende deelgenomen aan de stemmingen, terwijl ik zeker weet dat ik hier was en heb gestemd. Achteraf kwam bij mij de vraag op of mijn stemkaart wel in orde was. U hebt, mijnheer de Voorzitter, zelf een keer verzocht om de machine te veranderen. Maar ik bleef mijn twijfels houden over mijn stemkaart.
Vandaag bleek ik mijn nieuwe kaart, die ik in juni had gekregen, te zijn vergeten en ik vervoegde mij bij de desbetreffende diensten achterin dit gebouw om een reservekaart te halen. Ik kreeg mijn oude kaart terug. Vervolgens ging ik naar de technische dienst om de kaart te laten controleren en daar bleek dat mijn oude kaart, die ik in de eerste vier tot vijf maanden hier in dit Huis had gebruikt, niet goed werkte. Ik had al die tijd al dat gevoel gehad. Ik ben daarvoor financieel gekort, maar daar is het mij niet om te doen. Ik sta geregistreerd als zijnde niet aanwezig in dit Huis om mijn stem uit te brengen, terwijl ik in werkelijkheid wel aanwezig was, maar mijn kaart het niet deed. Ik wil deze kwestie nu bij u aankaarten in het belang van de andere leden van dit Huis die precies dezelfde ervaringen hebben als ik.
De Voorzitter. – Dank u zeer.
***
Verslag (A4‐0296/98) van de heer Christodoulou, namens de Begrotingscommissie, over het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de rechtsgrondslagen en de uitvoering van de begroting
Vóór de stemming
Fabre‐Aubrespy (I‐EDN). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om terugverwijzing van dit verslag naar de commissie verzoeken. De Voorzitter van ons Parlement heeft aan het begin van deze vergaderperiode ook al gezegd dat het Verdrag in acht genomen dient te worden en dat geen teksten aan de Vergadering mogen worden voorgelegd die een inbreuk op het Verdrag zouden zijn. Zoals u zich wel herinnert, ging het toen om het verslag‐Bösch.
Mijns inziens moeten wij vandaag blijk geven van dezelfde juridische strengheid inzake het verslag‐Christodoulou. In de artikelen 4 en 209 van het Verdrag wordt inderdaad voor alle uitgaven een dubbele rechtsgrondslag geëist, een budgettaire en een juridische grond. Het Hof van Justitie heeft hier tevens aan herinnerd in punt 26 van zijn arrest van 12 mei en gesteld dat enkel voor niet‐aanzienlijke uitgaven geen basisbesluit nodig is.
Het voorliggende voorstel voor een interinstitutioneel akkoord kan om twee redenen worden aangevochten. Enerzijds omdat het voor 1998 in de uitvoering van kredieten van begrotingslijnen zonder rechtsgrondslag voorziet, terwijl het Hof bepaald heeft dat uitvoering enkel kon voor kredieten die al waren aangegaan; anderzijds omdat het de begrippen proefprojecten, voorbereidende acties en specifieke acties ontwikkelt, maar hiervoor toch een maximumbedrag vaststelt.
Welnu, dit begrip van een in de tijd beperkte actie is veroordeeld door het Hof, dat duidelijk gepreciseerd heeft dat niets belet dat een belangrijke actie van de Gemeenschap beperkte uitgaven meebrengt, of slechts gedurende een beperkte periode gevolgen heeft. Het Hof heeft enkel een uitzondering gemaakt voor de niet‐aanzienlijke uitgaven. Wij zijn dus juridisch gezien volledig fout. Ik stel daarom voor de tekst voor verder onderzoek naar de commissie terug te verwijzen, zoals wij ook al met het verslag‐Bösch gedaan hebben.
Samland (PSE), voorzitter van de Begrotingscommissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het voorgaande betoog gaat over het arrest van het Hof van Justitie naar aanleiding van een verzoek van de Britse regering betreffende de rechtsgrondslagen voor uitgaven van de Europese Unie. In dit arrest wordt duidelijk gemaakt dat er voor middelen voor niet‐aanzienlijke maatregelen geen rechtsgrondslagen nodig zijn. Het Hof wijst er in zijn arrest uitdrukkelijk op dat de omvang van het geldbedrag en de looptijd niet volstaan als criteria of een maatregel al dan niet aanzienlijk is, maar dat dit vastgelegd moet worden door de beide takken van de begrotingsautoriteit. Dit principe hebben wij gevolgd bij het interinstitutioneel akkoord tussen de 15 lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement waarover nu gestemd moet worden. Dit akkoord dient juist om een interpretatie en invulling te geven van het punt in het arrest waarin het Hof van Justitie deze taak aan de beide instellingen, namelijk de Raad en het Parlement, heeft toegekend. In zoverre is er dan ook geen reden om het verslag van de heer Christodoulou niet te behandelen. Ik verzoek u dan ook er nu over te laten stemmen.
Christodoulou (PPE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het roerend eens met hetgeen de heer Samland zei.
(Het Parlement besluit het verslag niet naar de bevoegde commissie terug te verwijzen)
Betreffende de amendementen 1 t/m 4
Christodoulou (PPE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in deze vier amendementen staan weliswaar enkele uitstekende beginselen, maar ik ben helaas toch verplicht verwerping daarvan aan te bevelen. Zij horen namelijk niet in de onderhavige tekst thuis. Wij hadden afgesproken een korte en bondige tekst te maken en daarin zijn deze beginselen, hoe goed zij ook zijn, niet nodig. Hetzelfde geldt voor amendement 5 van mevrouw Ewing. Na het antwoord van commissaris Liikanen over het vraagstuk van de minder gesproken talen, is dit amendement overbodig geworden. Ik ben dus tegen alle amendementen.
Müller (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn dank gaat uit naar de rapporteur en zijn verslag stemt inhoudelijk overeen met het standpunt van onze fractie. De amendementen behandelen in feite hetgeen wij in het kader van het interinstitutioneel akkoord getracht hebben op te lossen. De heer Liikanen heeft gisteren in het debat duidelijk uiteengezet dat alles in het werk gesteld wordt om in de toekomst deze rechtsgrondslagen samen met het Parlement vast te leggen en ook voor 1998 een maximale uitvoering van de begroting te waarborgen. Op grond daarvan wil ik namens mijn fractie de amendementen intrekken.
Dell"Alba (ARE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, er is een echt probleem, aangezien de titel van de tekst „Transatlantische betrekkingen/Echelon‐systeem” is. Aangezien niet twee, maar meerdere collega"s er alles aan gedaan hebben opdat nergens in deze tekst het woord „Echelon” voorkomt, stel ik voor dat, als de tekst in zijn huidige vorm behouden blijft, het woord „Echelon” ook in de titel geschrapt wordt, zodat deze collega"s volledig gelijk krijgen.
Pompidou (UPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in de ontwerpresoluties is sprake van problemen op het vlak van economische informatie, die direct betrekking hebben op het Echelon‐systeem. Het woord „Echelon” moet dan ook behouden worden in de titel van de ontwerpresolutie.
Roth (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn verzoek is de amendementen niet en bloc in stemming te brengen, maar in ieder geval apart te stemmen over de amendementen 4, 12 en 13. Bovendien is er helaas een fout opgetreden bij de stemming over het verslag‐Schaffner. Voor de eindstemming was er om een hoofdelijke stemming verzocht en ik verneem graag van u waarom u deze hoofdelijke stemming niet heeft toegelaten.
De Voorzitter. – De diensten hebben mij zojuist meegedeeld dat er bij hen het een en ander is misgegaan. Het was een administratief probleem. Onze excuses daarvoor.
(Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie aan)
***
Roth (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kom nog even terug op uw antwoord op mijn vraag. U heeft gezegd dat het om een nalatigheid van de diensten ging dat het verzoek om hoofdelijke stemming over het verslag‐Schaffner niet aan u werd doorgegeven. Dat kan natuurlijk gebeuren, iedereen maakt wel eens een fout. Maar als Voorzitter kunt u de stemming bij hoofdelijke stemming herhalen. Dat is mijn verzoek. Als het om een vergissing gaat, is er absoluut geen reden om dit niet te doen. Ik verzoek u dan ook om hoofdelijke stemming over het verslag‐Schaffner!
De Voorzitter. – Dit lijkt op het eerste gezicht een alleszins redelijk verzoek, ware het niet dat mensen voortdurend de vergaderzaal in‐ en uitlopen waardoor de samenstelling van de aanwezige leden niet meer dezelfde is als ten tijde van de stemming. De hele kwestie is te wijten aan een fout mijnerzijds en ik kan niet meer doen dan mijn excuses daarvoor aanbieden. Wij kunnen hierover naar mijn mening geen nieuwe stemming houden.
***
Verslag (A4‐0235/98) van de heer Campoy Zueco, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de richtlijnen 75/439/EEG, 75/442/EEG, 78/319/EEG en 86/278/EEG betreffende het afvalbeheer (COM(97)0023 – C4‐0368/97)
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
Graefe zu Baringdorf (V). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kom nogmaals terug op het verslag van mevrouw Schaffner. U heeft gezegd dat het niet mogelijk is hierover opnieuw te stemmen, omdat de samenstelling van de in de vergaderzaal aanwezige leden wellicht niet meer dezelfde is. Het is echter mogelijk deze stemming uit te stellen tot morgen en dan kunnen de fracties maatregelen nemen voor hun vertegenwoordiging. Dan kunnen wij een hoofdelijke stemming houden. Er is nu eenmaal een verschil of er een hoofdelijke of een geheime stemming plaatsvindt, ook in de houding van de afgevaardigden. Om die reden wordt er om een hoofdelijke stemming verzocht.
De Voorzitter. – Ik heb toegegeven dat ik een fout heb gemaakt en heb daarvoor mijn verontschuldigingen aangeboden. Het is evenwel zonneklaar dat, als er eenmaal in dit Huis een stemming is gehouden, daarop de volgende dag niet kan worden teruggekomen. De uitslag van de stemming is bekendgemaakt. Daarmee is de zaak afgesloten.
***
Ontwerpresolutie (B4‐0801/98) van de heer De Giovanni, namens de Commissie institutionele zaken, over de herziening van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden – ”comitologie” (besluit van de Raad van 13 juli 1987)
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
***
Verslag (A4‐0167/98) van de heer Mohamed Ali, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over de Islam en de Europese Dag van Averroës
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
***
Green (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog graag reageren op de woorden van de heer Killilea. Het is jammer dat hij hier nu niet is om te horen wat ik daarover te zeggen heb. Ik snap niet waarom hij als quaestor van dit Huis iets dergelijks hier in de vergaderzaal te berde brengt. Hij zou toch beter dan wie dan ook moeten weten hoe hij een dergelijk probleem het best kan oplossen? Ik vraag me af wat hem heeft bewogen om dit hier ter vergadering aan de orde te stellen.
Stemverklaringen
‐Verslag‐Schulz (A4‐0305/98)
Kirsten Jensen, Blak, Sindal en Iversen (PSE), schriftelijk. – (DA) De Deense sociaal‐democraten hebben voor het jaarverslag van de Europol‐drugseenheid gestemd. Wegens de toenemende criminaliteit, onder andere op het gebied van drugs, is het zeer belangrijk dat de Europol‐drugseenheid efficiënt kan werken. De bestrijding van de georganiseerde criminaliteit zal het meest vruchten afwerpen als de Europese politiediensten samenwerken.
Europol moet het speurwerk van de nationale politiediensten verlichten door een kader te creëren voor een snelle uitwisseling van informatie tussen de politieautoriteiten. Ten tweede moeten de algemene analyses van de criminaliteitsevolutie niet langer door de nationale politie, maar door Europol uitgevoerd kunnen worden.
Wij kunnen niet instemmen met de eis om Europol opsporingsbevoegdheden te geven. Europol mag geen Europese politieautoriteit zijn en het speurwerk in criminele zaken moet door de politie in de lidstaten worden uitgevoerd, zoals tot nog toe het geval was. Europol moet de zeer belangrijke taken vervullen, zoals het nu reeds doet, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie en deskundigheid, steun aan onderzoeken, analyse en opleiding.
‐GMO in de sector rijst (C4‐0276/98)
Fabre‐Aubrespy (I‐EDN), schriftelijk. – (FR) Nu wij ons hier dienen uit te spreken over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een geïntegreerd beheers‐ en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, in het bijzonder voor rijsttelers, wil ik de aandacht van mijn collega"s, van de Commissie en de Raad vestigen op de dramatische situatie van de Franse rijsttelers, die vooral in de Camargue en Guyana gevestigd zijn.
Wij hebben ook hier lang gedebatteerd om te wijzen op de tekortkomingen van de Commissie in haar beheer van de graanmarkt. Bij het begin van het verkoopseizoen vorig jaar, toen de wereldmarktprijzen op hun hoogste peil stonden, heeft de Commissie geen enkel uitvoercertificaat verleend, waardoor de Unie belangrijke markten in de Arabische landen is kwijtgeraakt.
Voor rijst was het hetzelfde, ook al moeten we erop wijzen dat de Europese productie bijlange niet volstaat om onze interne markt te bevoorraden. De Commissie heeft ingestemd met de invoer van rijst uit derde landen – inderdaad onder druk van de WHO – en „vergeet” onze interne markt te beheren.
De silo"s van de producenten en coöperaties zitten momenteel vol; er is nu al geen specifieke opslagcapaciteit meer voorhanden voor rijst (verluchte silo"s...) en we moeten de oogst van 1998 nog binnenhalen. Wat stelt de Commissie voor om deze ramp het hoofd te bieden? Niets.
Ik verzoek de Commissie hier dan ook plechtig dringend maatregelen te nemen zodat onze rijsttelers de oogst kunnen binnenhalen en onze coöperaties onze productie kunnen opslaan.
Wenst de Commissie, nadat zij jarenlang de steun voor de productie van rijst verminderd heeft, nadat zij ervoor gezorgd heeft dat onze silo"s propvol zitten, dat wij in Europa een rijstproductie behouden? Of heeft zij heel eenvoudig besloten dat de Europese Unie voor haar volledige consumptie afhankelijk moet zijn van in derde landen geproduceerde rijst?
‐Verslag‐Schaffner (A4‐0108/98)
Posselt (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ofschoon het hier om een zeer belangrijk thema gaat, hebben wij het verslagSchaffner verworpen op grond van een aantal onaanvaardbare amendementen, vooral van collega Zimmermann, die duidelijk maken waarom de SPD in Beieren zich in een vrije val bevindt en nog maar 20 % van de kiezers achter zich heeft. Amendement 4 behelst bijvoorbeeld de ongebreidelde immigratie van grootouders, niet‐gehuwde en homoseksuele partners. Ik ben van mening dat als het Parlement dergelijke belangrijke thema"s onder druk van de socialisten en de groenen zo onserieus behandelt, dit op protest van grote delen van de bevolking zal stuiten. Op grond van de belangrijke bevoegdheden die wij nu krijgen, is het onze taak objectief samen te werken en af te zien van dergelijke demagogische spelletjes achter de rug van onze burgers en belastingbetalers om.
Het maakte een diepe indruk dat een dergelijk document door de socialisten zelf terug werd verwezen toen de heer Schröder hier in Straatsburg was, omdat zij zich ervoor schaamden. Maar de heer Schröder is nauwelijks vertrokken en het spelletje begint opnieuw.
(Interrupties van de heer Schulz)
Berthu (I‐EDN), schriftelijk. – (FR) Het verslag‐Schaffner over het vrije verkeer van personen is zopas door een coalitie met tegenstrijdige motieven verworpen in deze Vergadering. We moeten evenwel onderstrepen dat eerder met een ruime meerderheid – 276 tegen 250 stemmen, waaronder de mijne – amendement 8 werd aangenomen, dat we niet uit het oog mogen verliezen. In dit amendement wordt immers gezegd dat „het in artikel 7 A van het EG‐Verdrag (artikel 14 van de geconsolideerde versie van Amsterdam) bepaalde vrij verkeer van personen eveneens moet gelden voor onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven”. Het vraagt tevens dat „deze onderdanen op dezelfde manier behandeld worden als de burgers van de Unie op het vlak van politieke, sociale en economische rechten”.
Het eerste deel van het citaat is overgenomen uit het ontwerpverdrag van Amsterdam, dat bepaalt dat binnen een termijn van vijf jaar alle controles van personen aan de binnengrenzen van de Unie moeten worden afgeschaft voor de burgers van de lidstaten en de onderdanen van derde landen. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten is tegen deze bepaling, aangezien we aldus de controle over ons grondgebied zouden verliezen, een fundamentele basis voor onze soevereiniteit. Hoe kan de integriteit van het grondgebied behouden worden als wij niet langer het recht hebben onze grenzen te controleren? De Franse grondwet bepaalt overigens dat het grondgebied verdedigd moeten worden en bevat zelfs de mogelijkheid om met het oog hierop de uitzonderlijke bevoegdheden van artikel 16 ten uitvoer te leggen.
Het vervolg van amendement 8 gaat nog echter nog verder. Hierin worden gelijke economische, sociale en zelfs politieke rechten gevraagd voor onze staatsburgers en onderdanen van derde landen. Deze laatsten zouden van alle politieke rechten moeten kunnen genieten, ook bijvoorbeeld van het stemrecht, van gemeenteraadsverkiezingen tot presidentsverkiezingen. Deze tekst is geen ongelukje. Hieruit blijkt wel degelijk de voortdurende filosofie van deze Vergadering: de wil om op alle gebieden het onderscheid tussen burgers en vreemdelingen weg te werken. Ons inziens zou dit niet tot de eenmaking, maar tot de vernietiging van Europa leiden.
De Fransen moeten waakzaam blijven: het Verdrag van Amsterdam bevat inzake de kwesties van het internationaal verkeer van personen immers de mogelijkheid om besluiten te nemen bij gekwalificeerde meerderheid in de Raad, met medebeslissing voor het Europees Parlement. Als wij het Parlement deze bevoegdheid geven, zal het die gebruiken zoals het dat nu doet en zijn houding zal ook in de toekomst niet veranderen. Dit zal inderdaad altijd een Vergadering blijven die te ver van de burgers af staat en beïnvloed wordt door drukkingsgroepen die enkel komaf willen maken met de nationale staten om Europa beter te kunnen vernietigen. Ik hoop dat de Fransen zich dit herinneren bij de ratificatie van Amsterdam!
Lis Jensen en Krarup (I‐EDN), schriftelijk. – (DA) Wij kunnen het verslag‐Schaffner onder geen beding steunen. Het verslag staat naar onze mening ver van de werkelijkheid en is een uiting van EU‐federalisme in zijn ergste vorm. Het verslagSchaffner toont een ontoelaatbare verachting voor de nationale democratieën, in paragraaf 1 wordt bijvoorbeeld voorgesteld dat de Raad artikel 7 A over de opheffing van de binnengrenzen en een strengere controle aan de buitengrenzen ten uitvoer moet leggen zonder rekening te houden met de nationale wetgeving. Wij kunnen de Deense regering alleen maar vragen voet bij stuk te houden in de Raad en het voorstel van de Commissie betreffende de uitbreiding van verordening 1408/71 te blijven blokkeren.
Wij verzetten ons niet alleen tegen de elitaire houding die erin bestaat zijn politieke ideeën op te dringen, maar wij zullen ook steeds het exclusieve recht van de nationale parlementen verdedigen om het nationaal grensbeleid, het visumbeleid, sociaal beleid enzovoort te bepalen. Mede door onze verkiezingsachtergrond zullen wij steeds wijzen op de plicht die de democratische landen hebben om de internationale verdragen, die bijvoorbeeld in de Raad van Europa of de VN zijn goedgekeurd, na te leven en zullen wij de principes ervan actief verdedigen. In dit verband verwerpen wij het voorstel van het Oostenrijks voorzitterschap inzake een gemeenschappelijk immigratie‐ en vluchtelingenbeleid, dat duidelijk in strijd is met onder andere de vluchtelingenconventie van de VN en met de principes van algemene menselijkheid. Helaas is het Oostenrijkse voorstel niet het enige voorstel van de EU op het gebied van vluchtelingen dat gekenmerkt wordt door een „vesting‐Europa‐houding”. De Deense premier heeft in het kader van het referendum over het Verdrag van Amsterdam zelf gezegd dat een ja‐stem voor het Verdrag van Amsterdam zou betekenen dat er minder vluchtelingen naar Denemarken zouden komen.
Wij twijfelen er niet aan dat het verslag‐Schaffner een steentje bijdraagt tot de opbouw van het Huis Europa, en meer zelfs tot de „vesting Europa”. Daarom stemmen wij tegen dit verslag.
Thors (ELDR), schriftelijk. – (SV) Met verbijstering hebben vele leden van de liberale fractie, waaronder ikzelf, vast moeten stellen dat het Europees Parlement er niet in geslaagd is om een advies uit te brengen over de verslagen van de zogenaamde Groep op hoog niveau inzake het vrije verkeer, die voorgezeten wordt door onze voormalige collega Simone Veil, een zeer geachte burger van Europa.
Tijdens de stemming demonstreerde het conservatieve deel van het Parlement zijn onwil om voor burgers uit derde landen die legaal in de Unie verblijven gelijke mogelijkheden te scheppen. Wat stelt het vrije verkeer voor als dit alleen voor de burgers van de Unie geldt? Hoe moet dat dan kunnen functioneren?
De leden die zich onthielden van stemming, kennelijk van de Britse Labourpartij, zijn er ook verantwoordelijk voor dat het Europees Parlement een van zijn belangrijkste opdrachten niet kan uitvoeren, namelijk te zorgen voor een Europa voor de burgers. In het verslag heeft men geprobeerd om de problemen van alledag aan te pakken, waar veel mensen in Europa mee te maken hebben. Het zou tot onze belangrijkste taken moeten behoren om deze problemen op te lossen.
‐Aanbeveling voor de tweede lezing‐Lannoye (A4‐0278/98)
Bonde en Sandbæk (I‐EDN), schriftelijk. – (DA) Wij stemmen voor het verslag‐Lannoye en vinden het goed dat amendement 4 ingetrokken werd, omdat wij niet willen dat een comité beslist over de vereenvoudiging van de huidige normen. Wij hebben tevreden vastgesteld dat de Commissie, in tegenstelling tot haar oorspronkelijke wens, in haar voorstel geen formuleringen heeft opgenomen die de mogelijkheid bieden de vereenvoudiging van de huidige normen in de toekomst via een comitéprocedure te laten gebeuren. Wij verwerpen dergelijk voorstel wegens het ondemocratische, gesloten karakter van de comités.
‐Aanbeveling voor de tweede lezing‐Mosiek‐Urbahn (A4‐0286/98)
Caudron (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik wil onze rapporteur, mevrouw Mosiek‐Urbahn, feliciteren met haar werk en haar inspanningen om een compromis te bereiken over deze belangrijke richtlijn betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep.
Mevrouw Mosiek‐Urbahn is erin geslaagd de standpunten bijna volledig te verzoenen. De Raad heeft inderdaad de meeste amendementen overgenomen die wij in eerste lezing aangenomen hadden. Het gemeenschappelijk standpunt, dat met 14 stemmen tegen 1 is goedgekeurd, lijkt ons een goed compromis.
Mevrouw Mosiek‐Urbahn stelt in tweede lezing toch een aantal amendementen voor. Wij betreuren dat wij haar hierin niet kunnen volgen. Wij vinden het gemeenschappelijk standpunt evenwichtig en vrezen dat de voorgestelde amendementen dit evenwicht zullen verstoren en ten koste zullen gaan van de verzekerden en de ons inziens belangrijke sector van de onderlinge verzekeringsmaatschappijen.
De Franse socialisten zullen net als de meerderheid van de socialistische fractie het gemeenschappelijk standpunt dan ook ongewijzigd aannemen. Ik verzoek de Commissie persoonlijk haar kritisch standpunt inzake de Franse onderlinge verzekeringsmaatschappijen terug te sturen en deze kwestie opnieuw te bespreken met de Franse overheid.
Rovsing (PPE), schriftelijk. – (DA) Zowel voor de burgers als voor de ondernemingen in de interne markt is het van doorslaggevend belang dat ze het volste vertrouwen kunnen hebben in het verzekeringswezen. Het is daarom positief dat de Europese Unie nu effectief probeert te verhinderen dat de verzekeringsondernemingen de solvabiliteitseisen van de Europese verzekeringsrichtlijnen omzeilen door hetzelfde kapitaal twee keer mee te tellen voor de dekking van risico's waarvoor bij verschillende ondernemingen een verzekering is onderschreven.
Na de eerste lezing toonde de Raad zich bereid samen te werken en nam hij het grootste deel van de amendementen van het Parlement in zijn gemeenschappelijk standpunt op. Met deze bereidheid tot samenwerking ben ik zeer tevreden.
‐Verslag‐Valverde López (A4‐0279/98)
Bonde en Sandbæk (I‐EDN), schriftelijk. – (DA) Wij stemmen voor het verslag, omdat het nodig is te verhinderen dat vervuilende en lawaaierige hoofdstuk 2‐vliegtuigen van de VS in de EU‐landen terechtkomen nadat ze in de VS zijn verboden. Zelfs omgebouwde hoofdstuk 2‐vliegtuigen veroorzaken meer verontreiniging en geluidsoverlast dan echte hoofdstuk 3vliegtuigen. Teneinde de geluidsoverlast te beperken zijn wij ook voorstander van een nachtelijk vliegverbod voor gerecertificeerde vliegtuigen. De luchtvaartsector in Europa en de VS heeft trouwens dringend behoefte aan strengere maatregelen om de geluidsoverlast tegen te gaan.
Met amendement 1 kunnen wij echter helemaal niet instemmen. De regulering van dit gebied moet via een richtlijn gebeuren en niet via een verordening. Met verordeningen verliezen de nationale parlementen nog meer van hun bevoegdheden. Wij kunnen ons er niet mee verzoenen dat de democratisch verkozen organen hun wetgevende bevoegdheid aan de EU‐Commissie moeten afstaan.
Díez de Rivera Icaza (PSE), schriftelijk. – (ES) Ik betreur het ten zeerste dat nadat dit Parlement mijn amendementen inzake bestrijding van de geluidshinder van de luchtvaart, die ik als rapporteur van de milieucommissie voor het Groenboek indiende, vrijwel unaniem goedkeurde, wij nu wijzigingen voorgeschoteld krijgen die nauwelijks voldoende zijn om de geluidshinder van de luchtvaart te verminderen.
Onvoorstelbaar is dat vliegtuigen die zijn uitgerust met „hushkits" zijn toegestaan binnen de Europese Unie, alsook het misbruik dat er wordt gemaakt van de vrijstellingen uit artikel 4, lid 1.
Amendement 5 op de tekst van de Commissie, dat de slaap van de burgers probeert te garanderen, is ook heel redelijk. Ik kom uit de Balearen en ik kan onderschrijven hoe slopend het lawaai is van de luchthaven van Menorca, waar de vliegtuigen tijdens het hoogseizoen af en aan vliegen.
Het unanieme standpunt van het Parlement tegen geluidshinder ten tijde van het Groenboek, waarbij de commissaris van Milieubeheer niet eens aanwezig was, lijkt weinig uit te halen, ondanks dat er tijdens de recente Conferentie van Kopenhagen over geluidshinder grootmoedig over „geluidsdichtheid" werd gesproken.
‐Verslag‐Christodoulou (A4‐0396/98)
Berthu (I‐EDN). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft in juli jongstleden ook al geprotesteerd tegen het manoeuvre van de Commissie, die, nadat zij door het Hof van Justitie veroordeeld was omdat zij uitgaven had gedaan zonder rechtsgrondslag, het Europees Parlement om steun kwam vragen. Zij werd hierin gesteund door een massa brieven van verenigingen die van deze illegale kredieten profiteren. Die beweerden natuurlijk allemaal dat de samenleving zou instorten en dat de armsten ernstig te lijden zouden hebben als zij niet langer subsidies van de Europese Unie kregen.
Wij zullen dit spelletje niet meespelen. Wij zijn van oordeel dat de hulp voor sociale doeleinden verstandiger en doeltreffender besteed wordt als ze in handen is van de nationale overheden en de lokale gemeenschappen.
Er is op dit moment echt geen enkele reden om dit principe te schenden, tenzij de wil van de Commissie om zich overal in te mengen en zich een clientèle te creëren van mensen en organisaties die bij haar in het krijt staan. Aangezien het van kracht zijnde Verdrag een rechtsgrondslag eist, lijkt de door de Commissie voorgestelde oplossing – een akkoord tussen de instellingen volgens hetwelk het Verdrag op een soepele manier mag worden geïnterpreteerd, zodat de Commissie deze praktijken kan voortzetten – ons bovendien volledig onaanvaardbaar. Het Verdrag is goedgekeurd door de volkeren van Europa en de instellingen in Brussel beschikken niet over de bevoegdheid om de geest van het Verdrag te wijzigen zonder dit aan de volkeren voor te leggen.
Dit principieel standpunt dat wij ook in juli ingenomen hebben, wordt nog versterkt wanneer we vandaag het ontwerpakkoord dat ons wordt voorgelegd, doornemen. Het steunt inderdaad alle verzoeken van de Commissie om uit eigen beweging uitgaven te doen voor zogenaamde proefprojecten, voorbereidende acties of alle andere specifieke of zelfs permanente acties die verband houden met haar prerogatieven. Voor deze laatste uitgaven zou zelfs geen maximumbedrag gelden.
Dit ontwerpakkoord lijkt ons dan ook onaanvaardbaar en wij verzoeken de Raad met aandrang het te verwerpen.
Fabre‐Aubrespy (I‐EDN). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb om een reden van juridische aard en een princiepskwestie tegen dit verslag gestemd.
De juridische reden heb ik al uiteengezet voor de eindstemming. In het Verdrag wordt immers bepaald dat, ik herhaal het, voor alle communautaire uitgaven een dubbele rechtsgrondslag nodig is: een budgettaire rechtsgrond, namelijk opneming in de begroting van de Gemeenschap; en een juridische grond, namelijk de aanneming van een besluit van afgeleide wetgeving.
Het Hof van Justitie heeft hieraan herinnerd in zijn arrest van 12 mei. Het heeft slechts een uitzondering gemaakt voor de zogenaamde niet‐aanzienlijke uitgaven. Het was van oordeel dat in de tijd beperkte acties of acties met een beperkt bedrag toch aanzienlijke uitgaven konden zijn. Het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord stemt niet overeen met dit besluit van het Hof. Het plant proefprojecten van experimentele aard, voorbereidende acties, specifieke acties. Zoals mijn collega, de heer Georges Berthu, ook al beklemtoonde, kunnen we ons goed voorstellen dat aldus specifieke acties voor een aanzienlijk bedrag zonder rechtsgrondslag worden uitgevoerd.
Dan is er nog de princiepskwestie. Deze princiepskwestie is heel eenvoudig. Het kan niet langer dat de Europese Unie gedoemd is tot de praktijk van interinstitutionele akkoorden zoals we die op dit ogenblik kennen. Men eist Verdragen, men verzoekt het Parlement deze Verdragen te ratificeren, maar men weigert de volkeren het recht om zich over de Verdragen uit te spreken met behulp van interinstitutionele akkoorden, die inderdaad niet ter goedkeuring aan de bevolking of de nationale parlementen worden voorgelegd. Men voegt zaken toe, men wijzigt en verandert de Verdragen.
(Applaus)
‐Echelon‐systeem
Crampton (PSE), schriftelijk. – (EN) Het voortreffelijke STOA‐werkdocument getiteld „Een beoordeling van technologieën van de politieke controle” heeft naar mijn mening niet de aandacht gekregen die het verdient. En dat geldt zeker voor de Commissie die geen kennis zegt te hebben van enigerlei overeenkomst op dit vlak, terwijl bekend is dat er in 1995 door de EU‐landen een memorandum van overeenstemming is ondertekend dat nog steeds niet openbaar is gemaakt. Het lijkt mij dan ook dat alleen de groene fractie blijk geeft van echt inzicht in de problematiek.
De belangrijkste inlichtingenbron die de Verenigde Staten binnen Europa hebben, is de geheime basis Menwick Hill in het Engelse North Yorkshire. Deze geheime basis is in 1948 door de Amerikanen in samenspraak met de Britse regering opgericht en had tijdens de koude oorlog onder meer ten doel het berichtenverkeer tussen Oost en West en binnen het Oostblok te volgen.
Terwijl veel Amerikaanse bases in Europa na het einde van de koude oorlog zijn gesloten, is Menwick Hill aanzienlijk uitgebreid en wordt het momenteel uitgerust met nieuwe veiligheidsvoorzieningen. Gezien de krachtige afluisterapparatuur is het aannemelijk dat er naast de militaire spionage, die gewoon doorgaat, ook veel privé‐gesprekken en zakelijke gesprekken worden afgeluisterd. Het vermoeden bestaat dat op die wijze veel commerciële informatie wordt verkregen, die aan Amerikaanse bedrijven wordt doorgespeeld om het Europese bedrijfsleven in de internationale concurrentiestrijd een stap voor te zijn.
Voor de activiteiten van Menwick Hill bestaat geen democratische verantwoordingsplicht en gezien alle aanwijzingen die er zijn, ben ik van mening dat de basis onmiddellijk dient te worden gesloten.
Rübig (PPE), schriftelijk. – (DE) De eenheid voor coördinatie van de fraudebestrijding moet deze zaak dringend ophelderen. Transparantie vormt hiervoor de basis.
Theonas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het spreekt vanzelf dat er een dialoog wordt gevoerd tussen de twee grootste economische en commerciële mogendheden van de wereld. Zij kunnen en moeten een dialoog voeren. De vraag is echter onder welke voorwaarden, met welke doelstellingen en voor wie.
Hoe is het mogelijk dat de Raad eerst een overeenkomst verwerpt – en bepaalde landen zelfs onomwonden toegeven dat zij een veto hebben uitgesproken omdat deze overeenkomst zou indruisen tegen de belangen van de Europese landen – en enkele maanden later, nadat in feite alleen de titel van de overeenkomst werd veranderd, het ontwerp plots, onder druk van de Verenigde Staten en het grote kapitaal, wordt aangenomen?
Hoe is het mogelijk dat bepaalde, nota bene door de Gemeenschap gefinancierde organisaties vaststellen dat niet alleen de economische activiteiten en het privé‐leven van de EU‐burgers worden bespioneerd, maar met het Echelon‐stelsel zelfs de telecommunicatie‐ en computersystemen van de EU‐instellingen worden uitgekamd. Dit Echelon‐stelsel dringt de internationale telecommunicatiesystemen binnen en verzamelt daar inlichtingen ten gunste van de Verenigde Staten, zoals bijvoorbeeld in het geval van de GATT‐onderhandelingen. Hoe kan de Commissie zomaar verklaren dat zij geen klachten heeft ontvangen?
Hoe is het mogelijk dat de EU over de met de Verenigde Staten gesloten overeenkomst zegt dat daarmee de belangen van de Europese bedrijven worden gediend en onze bedrijven worden beschermd tegen de extraterritoriale wetgeving – zoals de Helms‐Burtonwet voor sancties aan bedrijven die het door de VS aan Cuba opgelegde economische embargo schenden – en mevrouw Albright in het Congres precies het tegendeel verkondigt en zegt dat Europa wel degelijk is onderworpen aan de Amerikaanse wetgeving.
De Europese Unie reageert op deze constante druk van de Verenigde Staten en van de grote belangen met voortdurende concessies. Ook zij gaat door de knie voor precies dezelfde monopolistische belangen.
Zoals uit inlichtingen blijkt, is het antwoord van de Europese Unie op deze onaanvaardbare spionage door de VS van haar computer‐ en telecommunicatiesystemen en meer in het algemeen van haar digitale dienstennetwerk, een besluit tot instelling van een soortgelijk systeem in samenwerking met het FBI. Van democratische controle is hier natuurlijk geen sprake en bovendien zou een dergelijk besluit indruisen tegen de richtlijn inzake bescherming van persoonsgegeven van natuurlijke personen.
Het doel van een dialoog moet de economische groei ten gunste van de werknemers zijn, de bestendiging en uitbreiding van de democratische rechten en arbeidsrechten van de werknemers in zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten. Daarbij mag men niet uit het oog verliezen dat de twee betrokken partijen elkanders grootste handelspartners en investeerders zijn.
Helaas is een dergelijk doel onmogelijk daar in het internationale kapitalistische stelsel deze twee mogendheden de boventoon voeren en gemeenschappelijk de aanval tegen de werknemers zijn begonnen. De nagestreefde overeenkomst vormt een verlengstuk van andere mechanismen waarmee deze mogendheden hun doelstellingen kunnen bereiken. Een van hun doelstellingen is bijvoorbeeld meer bescherming voor investeringen. Daarvoor moet een aantal fundamentele beginselen, zoals onteigening en schadeloosstelling, worden opgenomen in het memorandum bij de overeenkomst tussen de VS en de Europese Unie. Daarin loopt men zelfs vooruit op de Multilaterale Overeenkomst inzake Investeringen in het kader van de OESO die door de enorme reacties die daardoor zijn ontketend, nog niet is aangenomen.
‐Verslag‐Campoy Zueco (A4‐0235/98)
Pinel (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de kwestie van het afval is van essentieel belang op het gebied van de volksgezondheid. In een land dat zijn afval niet op een ecologische wijze kan of wil beheren, vervuilt het water, komt de lucht vol giftige stoffen te zitten die vrijkomen uit slecht functionerende verbrandingsinstallaties en neemt de bevolking bovendien deze verontreinigende stoffen massaal op via de voeding. Wij moeten niet alleen rekening houden met BSE, hormonen of genetische manipulatie, maar bijvoorbeeld ook met dioxines en andere gechloreerde organische verbindingen die zich in de voedselketen opstapelen.
In dit verband moeten voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw – ook al lijkt dit vanzelfsprekend – heel strenge gezondheidsnormen gelden. Dit slib bevat immers vaak zware metalen of andere actieve stoffen.
De rapporteur maakt zich dan ook terecht zorgen over een zekere laksheid van de lidstaten. Hoe kan hij echter inbreukprocedures tegen lidstaten overwegen als – zoals hij zelf erkent – het Gemeenschapsrecht transparantie en samenhang mist? De rol van de Commissie moet erin bestaan raad te geven en de instrumenten voor convergentie tussen de lidstaten aan te reiken. Zij mag evenwel niet voor politieagent spelen of zich aan fiscaal interventionisme bezondigen.
Deze idee doet enigszins afbreuk aan de geest van dit verslag en dat is heel jammer!
Malone (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog eens naar voren brengen dat het heel weinig zin heeft om over milieuwetgeving te debatteren en bepaalde besluiten daarover te nemen als die wetten niet ten uitvoer worden gelegd. Het is bekend dat de onderlinge afstemming van de milieuwetgeving binnen de EU zeer weinig voorstelt, terwijl dit van vitaal belang is voor de interne markt. Is het niet van de gekke dat er met het oog op de voltooiing van de interne markt overijverig wordt gewerkt aan de afschaffing van het taxfree winkelen, terwijl er op dit gebied gewoon niets gebeurt? Dat kan geen mens meer volgen.
In de korte spreektijd die mij is toebedeeld, wil ik een opmerking rechtzetten die gisteren tijdens de plenaire vergadering door mijn collega uit hetzelfde kiesdistrict als ik, namelijk mevrouw McKenna, is gemaakt en die vandaag in de Irish Times te lezen staat. Mijn opvatting op dit punt is dat de in The Lancet verschenen studie over de gevaren voor zwangere vrouwen die in de buurt van vuilstortplaatsen wonen, geldt voor terreinen waar gevaarlijke en toxische afvalstoffen – dus geen regulier afval – worden gestort. Vanuit dit oogpunt gezien treft de Ierse regering en de desbetreffende instanties geen blaam. De gegevens in het verslag zijn trouwens lang niet altijd actueel als het over Ierland gaat.
Er lopen op dit gebied slechts twee rechtszaken tegen de Ierse regering. Een daarvan heeft betrekking op de afvalbeheerplannen die moeten worden ingediend (tegen verscheidene andere lidstaten zijn overigens soortgelijke zaken aangespannen). De plannen voor Ierland worden momenteel herzien en zijn bijna zover dat zij opnieuw aan de Commissie kunnen worden voorgelegd. De rechtszaak zal dan ook naar alle waarschijnlijkheid worden afgeblazen.
In de tweede zaak wordt de Ierse regering ervan beticht de Commissie geen informatie te hebben verstrekt over installaties voor gevaarlijke afvalstoffen. Ook hier heb ik van de Commissie vernomen dat momenteel aan een oplossing wordt gewerkt, zodat het waarschijnlijk niet tot een echte rechtszaak komt.
Tenslotte wil ik de Ierse autoriteiten met klem verzoeken op zeer korte termijn iets te doen aan de leemte in onze regelgeving ten aanzien van installaties voor de recycling van afvalstoffen. Ook zouden zij aandacht moeten besteden aan het feit dat in Ierland verontreinigende stoffen uit de landbouw niet als afvalstoffen worden aangemerkt, met als gevolg dat onze prachtige meren – zoals bijvoorbeeld de meren van Killarney – nu vol fosfaten en andere stoffen zitten en de vissen doodgaan, omdat restanten van deze in de landbouw gebruike stoffen in de meren terechtkomen. Verder zou ik graag zien dat de autoriteiten maatregelen treffen tegen de vuilstort aan de riviermonding bij Rogerstown in het noorden van het graafschap Dublin, in een gebied dat een habitat voor vogels enzovoort is.
Ahern (V), schriftelijk. – (EN) De voortwoekerende beleidscrisis in Ierland inzake het afvalbeheer baart mij grote zorgen. Op dit moment is de EU bezig maatregelen te treffen tegen Ierland wegens het ontbreken van een deugdelijk nationaal afvalbeheerplan en met name vanwege een falend beleid ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen. Ierland heeft niet aan zijn verplichtingen voldaan. De EU verlangt nu een grote inhaaloperatie en een nationaal plan voor gevaarlijke afvalstoffen aangevuld met individuele plannen van plaatselijke autoriteiten. Opnieuw zien wij Ierland achteraan sjokken.
In het Verenigd Koninkrijk is onderzoek gedaan naar toxische en gevaarlijke afvalstoffen, waaruit bleek dat zwangere vrouwen nog steeds bepaalde risico's lopen als zij op minder dan drie kilometer afstand van een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen wonen. Baby's die worden geboren binnen drie kilometer afstand van een terrein waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort, lopen ernstige risico's op aangeboren afwijkingen. Gebreken en ziekten als spina bifida, een gaatje in de hartklep en bloedsomloopstoornissen zijn aangetroffen bij kinderen van moeders die in de buurt van stortplaatsen voor industrieel afval wonen. Gevaarlijke afvalstoffen worden officieel door Ierland geëxporteerd, maar zij blijken ook in het hele land illegaal te zijn gestort. De Commissie zal klachten hierover gaan onderzoeken.
De hamvraag is wie voor de hogere kosten van de afvalverwijdering moet opdraaien, nu de EU de druk op Ierland opvoert. Als de vervuiler moet gaan betalen, zou de afvalproductie spectaculair dalen, zou recycling een hele belangrijke rol gaan spelen en zou nog maar 20 % van het afval hoeven te worden gestort.
De nu ontstane situatie is te wijten aan de lakse houding van dit land bij de tenuitvoerlegging van de wetgeving voor afvalstoffen. Ons groen imago wordt ondermijnd. De landbouw is de belangrijkste bron van de vervuiling in rivieren en meren in Ierland, maar bleef desalniettemin in vorige afvalbeheerplannen buiten schot. De Commissie weet dat heel goed. In een onlangs ingediend plan voor het graafschap Waterford was niets geregeld voor het beheer van circa 1 miljoen ton van de landbouw afkomstige afvalstoffen per jaar. Terwijl de Ierse regering met halfslachtige maatregelen komt, neemt de vervuiling toe en verpest ons milieu.
De Commissie heeft geëist dat de rapportage uiterlijk in september 1998 gereed moet zijn. Zal Ierland dat halen of volgen er boetes?
Bonde en Sandbæk (I‐EDN), schriftelijk. – (DA) Tot onze grote spijt moeten wij vaststellen dat geen enkele lidstaat de Europese Afvalcatalogus in zijn nationale wetgeving heeft overgenomen. De definitie van afval is daardoor overal verschillend en biedt ontsnappingsroutes om een duurzame milieuwetgeving niet te moeten uitvoeren. Voorts valt te betreuren dat de lidstaten het gemeenschappelijk afvalbeleid met de vier richtlijnen in kwestie niet efficiënter ten uitvoer leggen, laat staan hun rapporteringsplicht ten opzichte van de Commissie nakomen.
Zo lappen de lidstaten de belangrijkste milieuprincipes aan hun laars en doen ze over het algemeen niets om een afvalbeleid te volgen dat de welvaart en gezondheid van de mensen ten goede komt. Wij wensen dan ook dat het Europees Milieuagentschap de mogelijkheid krijgt om gegevens te verzamelen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk afvalbeleid in de verschillende lidstaten, indien deze vergelijkende analyses de codificatie van het Europees afvalbeleid kunnen bevorderen.
Desalniettemin bekijken wij dit verslag met een kritisch oog. Enerzijds vinden wij dat afval niet kan worden vergeleken met goederen die over de grenzen heen verhandeld worden en onder de regels van de interne markt vallen. Het afvalbeleid is een milieukwestie en hoort alleen onder het milieubeleid thuis. Anderzijds wordt in paragraaf 3 van het verslag gepleit voor een verordening in plaats van een richtlijn. Dat is niet de juiste methode voor een beter milieubeleid, laat staan voor een efficiënter, geëngageerd en democratisch algemeen communautair beleid.
Met een verordening, die rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten, verliezen de nationale parlementen bevoegdheid. Zij hebben geen invloed op de concrete nationale tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving. Wij kunnen niet goedkeuren dat democratisch verkozen organen hun wetgevende bevoegdheid moeten afstaan aan de EU‐Commissie. Een reëel en verantwoord milieubeleid kan niet met wetten afgedwongen worden, zolang de lidstaten hun verplichtingen niet nakomen, maar vereist een fundamentele mentaliteitsverandering. Een gemeenschappelijk milieubeleid is weliswaar noodzakelijk, maar niet voldoende.
Caudron (PSE), schriftelijk. – (FR) Om te beginnen wil ik onze collega feliciteren met de duidelijke en ongedwongen toon die hij bij de opstelling van zijn verslag aanslaat. Deze vrijmoedigheid is vrij zeldzaam en dient dan ook onderstreept te worden. Ik wil mij tevens aansluiten bij de door Luis Campoy Zueco geformuleerde verzoeken en een aantal waarheden op milieugebied in herinnering brengen.
De lidstaten geven inderdaad blijk van slechte wil om de richtlijnen inzake afvalbeheer toe te passen, maar die blijft jammer genoeg niet beperkt tot milieukwesties. Ik wil ook uiting geven aan mijn ergernis over het feit dat, ondanks de talrijke verklaringen en goede voornemens van onze regeringen, hun daden helemaal niet overeenstemmen met hun woorden of goede voornemens.
Het is overigens zinloos een lijst van deze tekortkomingen op te stellen. Onze uitvoerende machten moeten zich dringend rekenschap geven van de uitdagingen op milieugebied aan het einde van deze eeuw. Ik heb het al gezegd en ik herhaal het, we kunnen de problemen niet eeuwig op de komende generaties blijven afwentelen. De gevaren die ons bedreigen zijn heel reëel en zorgwekkend.
Ik onderschrijf ook de aanmaningen van de rapporteur om eens en voor altijd het begrip afval te definiëren en alle nodige maatregelen te treffen tegen weerspannige lidstaten. Ik ben het tevens grotendeels eens met de analyse en de voorstellen van onze collega.
Ook al ben ik voorstander van fiscale stimuli, het risico is groot dat we als gevolg van kleinere begrotingsmarges vastraken. Welnu, we mogen redelijkerwijs aannemen dat de komende jaren bijzonder vruchtbaar zullen zijn op het vlak van milieubeleid. Net als op een aantal andere gebieden moeten we ook op dit gebied blijk geven van moed: we moeten ongetwijfeld helpen, maar we moeten allereerst degenen die de wet niet naleven, straffen.
Lis Jensen en Krarup (I‐EDN), schriftelijk. – (DA) Ondanks de goede bedoelingen en het kritieke onderwerp van het verslag‐Zueco kunnen wij het verslag niet steunen. Wij zijn van mening dat het verslag‐Zueco het fundamentele probleem van de EU raakt, namelijk dat de EU geen wetgevende legitimiteit heeft. Dit heeft tot gevolg dat de lidstaten de EU‐wetgeving vaak naast zich neer leggen, hoewel ze deze zelf hebben goedgekeurd.
Het verslag‐Zueco behandelt de inbreuken op de EU‐regels voor afvalbeleid. Er mag geen twijfel over bestaan dat wij het ten zeerste afkeuren dat EU‐landen – en trouwens alle andere landen ook – hun afvalbeleid verwaarlozen ten koste van hun eigen burgers, het milieu in hun eigen land en in de wereld. Wij doen dan ook een oproep tot alle landen, in de eerste plaats de geïndustrialiseerde landen om hun verantwoordelijkheid voor het milieu in de wereld au sérieux te nemen, ook wat het afvalbeleid betreft.
Wij zijn van oordeel dat het in het verslag‐Zueco geformuleerde voorstel om de rol van de Commissie en het Hof van Justitie te versterken ten nadele van de lidstaten, geen aarde aan de dijk zal zetten. Dit voorstel zal de legitimiteit van de EU in de ogen van de burgers niet versterken. Het beste middel om de lidstaten ertoe te bewegen hun verantwoordelijkheid op het gebied van milieu op te nemen, is een versterking van de nationale en lokale democratieën, zodat de burgers er zelf kunnen op toezien dat de door hen verkozen organen hun verantwoordelijkheid opnemen. In plaats van meer macht aan de EU‐top, moet er meer democratie komen.
Souchet (I‐EDN), schriftelijk. – (FR) Afvalbeheer is zo"n belangrijke economische en milieu‐uitdaging dat wij onze inspanningen absoluut moeten opvoeren.
Om te beginnen wil ik mij namens de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten verzetten tegen het feit dat men op het niveau van de Commissie vrijwillig heeft nagelaten het begrip „afval” te definiëren in de Europese Unie, nog voor de interne markt gecreëerd werd en bijgevolg de douanecontroles op de handel afgeschaft werden. De verschillende interpretaties van het begrip „afval” in de lidstaten hebben inderdaad geleid tot vervoer van gevaarlijk afval naar de meest lakse lidstaten. Dat is de belangrijkste reden voor de ontwikkeling van de handel in gevaarlijk afval.
Onze fractie heeft twee amendementen ingediend inzake de milieubelastingen. Het aantal milieuheffingen op verpakkingen neemt sinds heel wat jaren almaar toe. De Commissie dient op communautair vlak alle door de lidstaten genomen maatregelen op dit specifieke gebied te coördineren. Al te vaak worden milieuheffingen eigenlijk ingevoerd om hinderpalen voor de interne markt op te werpen. Wij kunnen dit alleen maar veroordelen. In Duitsland en Frankrijk is een gemeenschappelijk logo (het groene punt) ontwikkeld en alle producenten die afgewerkte producten verpakken en in elk van deze lidstaten op de markt brengen, moeten een bijdrage betalen en helpen bij het oplossen van de milieuproblemen in verband met afval. Dit soort eenvoudig toe te passen, duidelijke en doeltreffende bepalingen moet worden uitgebreid en wij moeten ons verzetten tegen bepalingen die in andere lidstaten zoals België zijn ingevoerd en die de eigen, nationale producten trachten te bevoordelen door bijzonder omslachtige en ontmoedigende administratieve procedures op te leggen.
Tenslotte kan de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten het alleen maar betreuren dat de bestaande Europese wetgeving inzake afval zo ingewikkeld is. Er bestaan inderdaad twintig verschillende wetten terzake. Dat is een inbreuk op het principe van de transparantie, des te meer omdat het begrip „afval” niet in alle lidstaten op dezelfde manier gedefinieerd wordt. Wij vragen de Commissie dan ook haar rol te spelen in plaats van zich voortdurend en voor alle kwesties het politieke initiatief toe te eigenen, want dat is haar taak niet. De Commissie dient op een zo belangrijk gebied als dat van het afvalbeheer en voor zover dit onder haar bevoegdheid valt, haar rol ter coördinatie en vereenvoudiging van de wetgeving te spelen. Het kan nuttig zijn als ons Parlement haar hieraan herinnert.
‐Verslag‐Mohamed Ali (A4‐0167/98)
Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn het allen eens met onze collega, de heer Mohamed Ali: Averroës is net als Ibn Chaldoen, de Arabische Montesquieu, een groot denker. Als we Maïmonides en de Catalaanse filosoof Raymond Lulle echter mogen geloven, is hij misschien de auteur van het pamflet „De drie leugens”: de Hebreeuwse leugen, de christelijke leugen en de moslimleugen.
Wanneer dit genie, deze vrije geest ten dienste gesteld wordt van het nieuwe dogma van de multiculturele samenleving of de gekunstelde verdediging van de mensenrechten wordt de geschiedenis verdraaid. Wij zijn het allen eens met de oprichting van een universiteit, die door het Middellandse‐Zeegebied gepatroneerd zou worden, om de 800ste verjaardag van de dood van Averroës te herdenken, maar het is toch merkwaardig dat men deze scherpe geest ten dienste stelt van een arrogante en gewelddadige immigratie. Stelt men zich Averroës voor als iemand die een rapconcert bijwoont in Cordoba, die een zwart handeltje drijft in een buitenwijk of aan het stuur van een BMW, terwijl hij gemaskerd toeristen afperst langs de wegen?
Zijn er echt twee moslimwerelden? De wereld van Al Mansoer domineerde het Westen door zijn intellectuele superioriteit, maar op dit moment overtreft de moslimwereld ons met zijn onbeschaafdheid.
Laten we Averroës dan ook niet tot de peetvader van de taliban, tot de peetvader van de jihad maken, want als hij vandaag geleefd zou hebben, zou een fatwa tegen hem zijn uitgevaardigd en zou hij verscheurd worden door de moslims voor wie men nu een beroep doet op Averroës.
Flemming (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het verslag‐Mohamed Ali gestemd, echter niet omdat ik de bedoelingen van het verslag niet volledig kan volgen. Ik ben alleen van mening dat zo"n kort verslag, dat het thema oppervlakkig behandelt, geen recht doet aan dit moeilijke onderwerp dat wij moeten behandelen.
Er zijn veel punten in dit verslag waar ik volledig achter sta, bijvoorbeeld de beschrijving van de positie van de vrouw in islamitische samenlevingen, maar er zijn ook delen waar ik het niet mee eens kan zijn. Ik ben van mening dat het geen nut heeft zo"n delicaat, moeilijk, groot en belangrijk thema in een dergelijk kort verslag te behandelen. Dat is de verkeerde aanpak.
Berthu (I‐EDN), schriftelijk. – (FR) Het Europees Parlement heeft zopas het verslag van de heer Mohamed Ali aangenomen, die vraagt dat Europa de achthonderdste verjaardag van het overlijden van Ibn Roesjd (Averroës), een filosoof uit de 12de eeuw die een liberale versie van de islam verdedigde, zou herdenken.
Dit verslag gaat vergezeld van een vrij ongewone toelichting waarin Averroës wordt voorgesteld: „De volledige naam van de in het jaar 520/1126 geboren Averroës was Aboe‐I Walid Muhammad ibn Ahmad ibn Roesjd en het is dan ook begrijpelijk dat hij al sinds de Middeleeuwen bekend is onder de veel kortere naam Averroës, zoals we ook de andere islamitische filosoof Ibn Sina kennen onder de naam Avicenna” en „Uw rapporteur zal u eerst bekend proberen te maken met de persoon van Averroës en wel door middel van de film „Le Destin” van Youssef Chabine. Via de mooie beelden van deze film, waarin met muziek en dans het leven wordt verbeeld van Al Mansoer, vizier van Córdoba, van sjeik Riad en van Averroës zelf. Alvorens deze film gezien te hebben waren maar weinigen van ons bekend met het leven van de kadi van Córdoba, filosoof en lijfarts van de emirs Yoesoef en Al Mansoer. Na aangevallen te zijn door de voorvechters van een strikte religieuze orthodoxie, in ongenade gevallen, verbannen en vervolgens weer gerehabiliteerd te zijn, blaast hij op 10 december 1198 de laatste adem uit als lijfarts aan het Hof van Marrakech en als Spanjaard die in de geschiedenis de meeste invloed heeft gehad op het denken van de mens”.
De door het Europees Parlement aangenomen tekst doet, zij het in een ander genre, niet voor de toelichting onder aangezien al in de eerste overweging gesteld wordt dat „de Europese samenleving is gegrondvest op een verscheidenheid van culturen, volkeren en godsdiensten die essentiële elementen vormen van haar patrimonium en van haar veelvoudige identiteit...”. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat ik het niet eens ben met deze beweringen. De samenlevingen van de Europese landen verschillen vandaag vast en zeker, maar zij hebben heel diepe gemeenschappelijke wortels in hun christelijke identiteit en, verder terug in de tijd, in hun Keltische, Gallische, Romeinse, Griekse of Germaanse wortels. Ook al hebben misschien verschillende godsdiensten bijgedragen aan het gemeenschappelijk Europees erfgoed, wij kunnen hun bijdragen natuurlijk niet allemaal op voet van gelijkheid plaatsen. De islam heeft met name zowel door zijn tegenstelling als door zijn positieve inbreng bijgedragen aan onze identiteit.
Ik betreur dan ook dat het verslag‐Mohamed Ali onze identiteit zozeer miskent. De rapporteur besluit trouwens met een aantal absurde voorstellen, zoals de oproep aan de lidstaten om „de beroeps‐ en wetenschappelijke opleiding van imams en andere godsdienstige leiders in Europa te bevorderen”. Wij moeten het streven naar evenwicht van de rapporteur bewonderen dat hem ertoe aangezet heeft de woorden „en andere godsdienstige leiders” toe te voegen nadat hij de imams vermeld had. Wij kunnen het hier desalniettemin niet mee eens zijn, omdat wij van mening zijn dat onze landen godsdiensten waarvan bepaalde fundamentele aspecten in strijd zijn met de beginselen van onze democratieën, niet met belastinggeld hoeven te financieren.
Blot (NI), schriftelijk. – (FR) Averroës was een briljant geleerde. Hij is tevens het symbool van een mislukking: zijn pogingen om de Griekse filosofie met de islam te combineren zijn mislukt. Het is een les voor degenen die dromen van een andere, seculiere islam die met de ideologie van de mensenrechten vermengd is. Ik denk dat de islam trouw zal blijven aan zijn eigen aard.
Ik denk echter ook dat het karakter van Europa verschilt. Europa is Grieks‐christelijk. Aristoteles heeft meer succes gehad in het Westen dan Averroës in de moslimwereld. Welnu, Aristoteles stelt in zijn „Politica” dat een stad niet zonder culturele homogeniteit kan en dat te veel immigratie de stad kan vernietigen. Laten we zijn voorbeeld volgen. Wat de in Europa wonende moslims betreft, zij moeten hun godsdienst op een waardige manier in eigen naam kunnen beleven.
Publiekelijk is er evenwel geen plaats voor de islam in Europa. Dit is in zijn eigen belang, zodat hij zijn zuiverheid behoudt, en in ons belang. Anderen bepleiten misschien op demagogische wijze de vermenging van onze verschillende aard. Zij doen dit met de beste bedoelingen, maar de geschiedenis toont aan dat dit vergeefse moeite is. Precies hierom had Averroës meer succes in het Westen dan in de moslimwereld. Laten we hieruit moedig en verstandig de lessen trekken.
Féret (NI), schriftelijk. – (FR) Onze collega, de heer Mohamed Ali, heeft heel alleen een baby gemaakt. Zijn initiatiefverslag, waarmee hij twee jaar geleden begonnen is, heeft zopas het levenslicht gezien. In mijn geboortedorp, op de grens tussen Belgisch en Frans Henegouwen, zeggen we van een toekomstige moeder die al meer dan negen maand zwanger is dat „ze een ezel zal baren”.
Hoewel deze „zwangerschap” 24 maanden geduurd heeft, vind ik de nieuwgeborene die ons wordt voorgesteld vrij verstandig. De rapporteur stelt ons Aboe al‐Walid Muhammad ibn Ahmad ibn Roesjd voor als Averroës, tussenpersoon tussen de islam en de Grieks‐Latijnse beschaving, en stelt zo een bedrieglijk postulaat om ons beter allerlei onzin te doen slikken.
Ik zou drie zaken willen rechtzetten. Om te beginnen vallen godsdienstige kwesties niet onder de bevoegdheid van ons Parlement. Dit verslag had dus nooit het daglicht mogen zien. Vervolgens werden de denkbeelden van Averroës door de islam verworpen en ernstig bekritiseerd door de christelijke theologen. Tenslotte kunnen we niet spreken van tolerantie wanneer in Europa de moskeeën als paddestoelen uit de grond schieten, terwijl in de islamitische landen niet evenveel christelijke kerken gebouwd worden.
Leperre‐Verrier (ARE), schriftelijk. – (FR) De herdenking van de achthonderdste verjaardag van de dood van Averroës, filosoof en ziener, kan de Europese Unie de gelegenheid bieden om zich te bezinnen over de banden van de Europese Unie met de islam en de moslims. Dit debat stuit al te vaak op wederzijds wantrouwen en onbegrip.
De moderne en humanistische denkbeelden van Averroës moeten ons in staat stellen om ons, zonder ideologische vooronderstellingen, een aantal vragen te stellen over de plaats van de moslims in Europa. De redelijke voorstellen van onze cultuurcommissie moeten in elk van onze lidstaten verwezenlijkt worden. Zij zullen veel doeltreffender zijn dan de veiligheidsobsessie om de invloed van een minderheid die weigert godsdienst en moderne ideeën te combineren de pas af te snijden.
Ik betreur evenwel dat in het verslag weinig plaats wordt ingeruimd voor het secularisatiebeginsel, dat ons in staat stelt de passies te overstijgen en blijk te geven van echte verdraagzaamheid.
Ik wens tevens adequatere acties in de toekomst, zodat we niet alleen vermijden dat enkele fundamentalistische bewegingen misbruik maken van sociale wanhoop, maar ook de integratie van niet‐praktiserende moslims en van allen die op persoonlijke titel de islam beleven, kunnen bevorderen. Ik herinner er overigens aan dat de helft van deze moslims de nationaliteit van een van onze lidstaten heeft.
Lindqvist (ELDR), schriftelijk. – (SV) Met veel van de voorstellen ben ik het eens, maar zij betreffen geen kwesties die de EU en het Europees Parlement aangaan. De beschreven problemen moeten op een andere manier aangepakt worden, en dat geldt ook voor soortgelijke kwesties bij andere religies.
Seillier (I‐EDN), schriftelijk. – (FR) Wij hebben tegen het verslag van onze collega, de heer Mohamed Ali, over de islam en de Europese Dag van Averroës gestemd. In de eerste plaats uit respect voor de subsidiariteit: het komt onze verschillende lidstaten toe de vragen die door de aanwezigheid van moslims in hun midden worden opgeworpen te onderzoeken, mede omdat deze lidstaten een zeer uiteenlopende geschiedenis achter de rug hebben en verschillende opvattingen over integratie en secularisatie huldigen. Wat vervolgens paragraaf 12, sub c betreft, het is niet aan onze landen om in te staan voor de opleiding van imams, ook al omschrijft de auteur dit als „beroeps‐ en wetenschappelijke opleiding”. Dit is een op zijn minst merkwaardige, beperkende en zelfs schandalige uitdrukking in het licht van de islam en de koran; de opleiding van imams valt immers onder de bevoegdheid van de moslimgemeenschap zelf en het is aan deze gemeenschap zelf om afstand te nemen van door Saudi‐Arabië en andere islamitische landen gezonden imams of dezen te weigeren.
Na felle discussies in de cultuurcommissie pleit onze collega ervoor een onderscheid te maken tussen seculariteit en secularisatie, respect voor secularisatie. Er zij aan herinnerd dat de woorden van Christus in het evangelie aan de basis liggen van secularisatie: „Geef de keizer wat de keizer toekomt en geef God wat God toekomt”. Ik twijfel zeker niet aan de oprechtheid van dit standpunt, maar tot mijn spijt moet ik zeggen dat het uitsluitend de auteur bindt, die overigens nergens beweert de woordvoerder van zijn medegelovigen te zijn.
De rapporteur blijft overigens dubbelzinnig in de toelichting, waar hij nu eens eisen stelt voor de islam in zijn louter culturele dimensie, dan weer voor de islam als godsdienst. Is een dergelijk onderscheid evenwel mogelijk in het licht van het holistische perspectief dat de koran huldigt? Het islamitische geloof is immers zowel een manier om een cultus te beleven als een politieke wetgeving, een familiecode, enzovoort, en de gelovigen hebben de plicht deze zaken op te leggen zodra zij hiertoe in staat zijn.
Wij kunnen dan ook niet ingaan op vele van de door de heer Mohamed Ali geformuleerde verzoeken. Paragraaf 11, sub f bevat evenwel een interessant punt, op voorwaarde dat het gewijzigd wordt. Kunnen we, in plaats van de oprichting van een Europees‐islamitische universiteit te vragen, niet beter de idee lanceren – en de Averroësdag is hiervoor een goede gelegenheid – om in een van onze Europese landen een universiteit op te richten waar de volgende belangrijke vragen voor onze samenlevingen behandeld zouden worden: welk verband bestaat er tussen geloof, godsdienst en politiek uit het oogpunt van het judaïsme, de islam, het katholicisme en de andere christelijke godsdiensten, bijvoorbeeld in vergelijking met de seculiere gedachte en de vrijmetselarij? Welk verband bestaat er, nog altijd volgens de verschillende standpunten, tussen de filosofische rede en theologie?
Zo"n initiatief zou nuttig zijn om de herinnering aan Averroës te eren, wiens ideeën onmiskenbaar van groot belang voor de Europese filosofen waren, maar tot nu toe niet in de moslimwereld zelf, hetgeen niet erg geruststellend is.
Vaz da Silva (PPE), schriftelijk. – (PT) Het verslag‐Mohammed Ali over de islam moet gezien worden als emblematisch – een symbool van wat het betekent als je democratie in de praktijk brengt. Na een lange en moeizaam verlopen tocht door commissies en fracties is dit verslag bij ons in de Vergadering terechtgekomen, en het is een tekst die wel eens een voorheen onbereikbaar geachte consensus zou kunnen vertegenwoordigen. Deze tekst levert het bewijs dat de democratische principes van tolerantie en respect voor vrijheid en verscheidenheid – de principes waarop Europa gebouwd is – tot goede resultaten leiden. Die principes gelden in alle omstandigheden, zelfs, of misschien juist in die omstandigheden waarin een discussie moet worden gevoerd met politieke en ideologische systemen die deze waarden niet in de praktijk brengen.
Het verslag‐Ali betoogt dat de islam niet onder een noemer met fundamentalisme wil worden gebracht, en dat – integendeel – de islam gebaseerd is op het tolerantiebeginsel. Het doet een beroep op de Europese Unie om een bijdrage te leveren tot de ontplooiing van de liberale krachten binnen de islam, door het mogelijk te maken dat politieke en religieuze kaders hier hun opleiding volgen en door immigranten in de gelegenheid te stellen hier hun cultuur te beleven. Ik sta achter deze oproep van de islam aan Europa. En daarom zal ik voor dit verslag stemmen. Het wordt tijd dat Europa afstand doet van zijn passieve en wereldvreemde houding alsof het met de islam niets te maken zou hebben en de islam niet reeds deel van Europa uitmaakte.
Maar Europa moet ook een beroep doen op de islam: als moslims ervoor kiezen in Europa te wonen, geven ze daarmee ook aan te kiezen voor de hier geldende beginselen en wetten. Ze kunnen de democratie niet gebruiken om dat te weigeren.
Individuele vrijheden en privé‐leven vertegenwoordigen één zijde van de zaak; het openbare leven en sociale gebruiken de andere zijde. Van moslims wordt verlangd dat zij op school afzien van het dragen van de chador, net zoals moslims van Europeanen kunnen verlangen dat ze zich van schoeisel ontdoen en zich bedekken voor zij een moskee betreden.
Een intercultureel naast elkaar leven betekent voor de lidstaten van de Europese Unie:
‐ dat men de cultuur van eenieder respecteert en leert begrijpen;
‐ dat binnen de privé‐sfeer ieders eigen waarden mogen gelden, en dat in het openbare leven de door de maatschappij gedeelde waarden tot uitdrukking komen;
‐ dat er voorwaarden worden geschapen voor een open houding en een sociale dynamiek, opdat iedereen, ongeacht ras of geloof, zich kan scharen bij die groep waarmee hij of zij zich het meest verwant voelt;
De Europese samenleving – en ik denkt daarbij aan de Portugese, die ik het beste ken – is nu reeds in hoge mate multicultureel en complex. Daarvan moeten we nu een interculturele maatschappij maken, en daarvoor is een bewuste inspanning van onze zijde vereist.
Wolf (V), schriftelijk. – (DE) Het „Euro‐mediterrane partnerschap” is niet alleen een vurige wens. Het berust op een historische werkelijkheid die helaas nog steeds wordt verdrongen. Het Europese Westen zou vandaag de dag nog steeds niet van belang zijn als het zich niet eeuwenlang als nakomeling en „arm familielid” van het rijke en geciviliseerde Oosten had kunnen ontwikkelen. Dit geldt heel in het bijzonder ook voor de islam. Zonder de islamitische cultuur, literatuur en filosofie was het moderne „verlichte” Europa nooit ontstaan, evenmin als de „Latijnse Middeleeuwen” tijdens welke de essentiële maatschappelijke en geestelijke voorwaarden hiervoor pas ontstonden. Zonder de joodse, Arabische, talmoedische en islamitische overname van de antieke, vooral aristotelische filosofie, waarvan de sleutelbegrippen zoals de univociteit van het bestaan (Avicenna/Ibn Sina) en de theorie van de dubbele waarheid (Averroës/Ibn Roesjd) afkomstig zijn van de toonaangevende Arabisch‐islamitische filosofen, zou er geen bloeitijd van de scholastiek zijn geweest, geen renaissance en geen moderne natuurwetenschappen met het door Bacon en Descartes zorgvuldig geformuleerde zelfbesef.
De met de vroege West‐Europese moderne tijd verbonden verdringing van de beslissende invloed van de islamitische Oriënt op de vorming van zowel de christelijke alsook de humanistische Occident is nu een ideologische belemmering geworden voor werkelijkheidsbesef en voor de transculturele dialoog. Alles wat ertoe bijdraagt om de voorwaarden te scheppen en te verbeteren voor de reeds lang noodzakelijke brede dialoog met de islamitische wereld, kunnen wij alleen maar uitdrukkelijk ondersteunen: colloquia, hogescholen, gerichte opleidingen, gelijke religieuze rechten, herdenkingsdagen, enzovoorts.
In plaats van de hersenschim na te jagen dat Europa een christelijke identiteit dient te hebben, zouden wij ons eindelijk moeten openstellen voor de werkelijkheid. En die werkelijkheid omvat de multireligieuze en filosofisch pluralistische werkelijkheid van onze gemeenschappelijke geschiedenis, de multiculturele werkelijkheid van onze samenlevingen en de werkelijkheid van het grote Middellandse‐Zeegebied met meerdere centra. Voor een vreedzame gemeenschappelijke ontwikkeling hiervan is ook een solide transcultureel begrip voor elkaar een vereiste.
(De vergadering wordt om 13.35 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
Ingediend door de leden Alan J. Donnelly en Erika Mann namens de PSE‐Fractie, Valdivielso de Cué en Kittelmann namens de PPE‐Fractie, Pasty e.a. namens de UPE‐Fractie en Plooij‐van Gorsel namens de ELDR‐Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4‐0803/98, B4‐0805/98, B4‐0806/98 en B4‐0809/98.