De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur voor vragen aan de Raad (B5-0535/2000).
Zoals u weet, hebben wij bijzonder weinig tijd. In het Reglement wordt voor aanvullende vragen die niet verplicht zijn één minuut uitgetrokken. Wij beschikken echter ook over een aanbeveling van de plenaire vergadering van het Parlement waarin wordt verzocht slechts dertig seconden te gebruiken. Ik ben niet voornemens u te verplichten deze aanbeveling in acht te nemen, maar ik zou het wel op prijs stellen als u enkel de dringendste vragen zoudt willen stellen.
Ik attendeer u erop dat de vragen nrs. 1, 3 en 4 reeds op de vragenlijst voor het vragenuur van juli waren ingeschreven maar op dat moment niet konden worden beantwoord omdat er niet voldoende tijd was om de vragen op voorhand in alle talen te vertalen. Daarom worden zij aan het begin van dit vragenuur opnieuw ingediend.
Omdat de vragen over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld:
Betreft: Onmenselijke uitbuiting en flagrante schending van de kinderrechten in de VS
Volgens een rapport van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, getiteld “Tranenvelden: de exploitatie van kinderen in de landbouw in de VS”, werken honderdduizenden kinderen, vooral van Latijns-Amerikaanse afkomst, in gevaarlijke en penibele omstandigheden op de landbouwvelden in de VS. Deze kinderen, tussen 13 en 16 jaar oud, werken gemiddeld 12 tot 14 uren per dag op landbouwbedrijven: ze worden blootgesteld aan uiterst gevaarlijke insecticiden, die hoofdpijn, huidirritaties en misselijkheid veroorzaken en op lange termijn zelfs kanker en hersenbeschadigingen, en ze worden verplicht zeer zware en vaak gevaarlijke werktuigen te hanteren. In het rapport wordt er ook op gewezen dat deze kinderen voor hun werk een loon krijgen dat ver onder het minimumloon ligt, sommigen verdienen zelfs niet meer dan 2 dollar per uur.
Veroordeelt de Raad dergelijke praktijken, die een ernstige schending zijn van het Handvest voor het kind en die de hypocrisie tonen die de VS aan de dag leggen, wanneer zij voor het niet toekennen van handelsrechten de niet-naleving van de overeenkomst over de rechten van het kind inroepen, en de oneerlijke concurrentiepositie van hun landbouwproducten versterken? Is de Raad voornemens dit punt onder de aandacht te brengen van de Amerikaanse overheid in het kader van de dialoog met de VS?
Betreft: Bijzondere vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
Welke maatregelen is de Raad van plan te nemen om ervoor te zorgen dat de Unie een positieve en opbouwende bijdrage levert aan de bijzondere vergadering over kinderen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, in september 2001, wanneer alle landen overgaan tot een herziening van de tien jaar geleden op de wereldtopconferentie over kinderen gedane toezeggen en gestelde doelen? Is de Raad niet van mening dat het van belang is dat de lidstaten, de Commissie en de Raad zorgen voor een samenhangende benadering van deze top?
Moscovici,Raad. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, als u het niet erg vindt, zou ik de vragen van de heer Theonas en mevrouw Kinnock gezamenlijk willen beantwoorden, omdat ze beide betrekking hebben op de noodzaak om kinderarbeid op termijn af te schaffen.
Wat de vraag van de heer Theonas betreft, moeten wij onderstrepen dat de Europese Unie zich volkomen bewust is van het belang van de afschaffing van de uitbuiting van kinderen, die hen berooft van het recht op een normale jeugd, het recht op onderwijs en het recht om niet te worden onderworpen aan dwangarbeid. De Europese Unie ondersteunt actief de activiteiten van de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie en het Kinderfonds van de VN, beter bekend onder de naam UNICEF, en verwelkomt de aanneming van het IAO-verdrag inzake het verbod op en de onmiddellijke opheffing van de ergste vormen van kinderarbeid door de Verenigde Staten, die het hebben geratificeerd op 2 december 1999.
De Unie zal erop toezien dat dit verdrag effectief bijdraagt tot de opheffing van de ergste vormen van kinderarbeid en betreurt het dat de Verenigde Staten het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind nog niet hebben geratificeerd. In het kader van bilaterale contacten hebben onze vertegenwoordigers de Verenigde Staten aangespoord om tot ratificatie over te gaan. Dit verdrag, dat door de lidstaten werd geratificeerd, is van kapitaal belang voor de Europese Unie, die zich heel actief heeft ingezet bij de lopende voorbereiding van de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over kinderen, die zal plaatsvinden in september 2001. Bij die gelegenheid zal de balans worden opgemaakt van de vorderingen die in de afgelopen tien jaar zijn gemaakt op het vlak van de kinderrechten.
In het kader van haar politieke dialoog met de Verenigde Staten, brengt de Europese Unie geregeld mensenrechtenkwesties ter sprake, en de Raad neemt nota van de zaak die de geachte afgevaardigde aan de orde heeft gesteld.
Wat de vraag van mevrouw Kinnock betreft, is de Raad het volledig eens met haar standpunt, dat het noodzakelijk is om te zorgen voor een goede voorbereiding van de buitengewone zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die gewijd is aan de follow-up van de wereldtop over kinderen en zal plaatsvinden in september 2001. De Europese Unie is actief met de voorbereiding van dit evenement begonnen. Het is een van haar prioriteiten met het oog op de 55e zitting van de Algemene Vergadering van de VN. Ofschoon het succes van deze gebeurtenis in grote mate afhangt van het engagement van de internationale gemeenschap als geheel, is de Raad zich ervan bewust dat de Europese Unie een absolute hoofdrol zou kunnen en zou moeten spelen in dit voorbereidingsproces. Overigens hebben de vertegenwoordigers van UNICEF hier tijdens informele contacten op aangedrongen.
Daarenboven besteedt de Raad voortdurend aandacht aan kinderrechten in ieder forum waar mensenrechtenkwesties ter sprake komen. Zo heeft hij de voorbereiding van de buitengewone zitting op de agenda geplaatst van zijn werkgroep mensenrechten, en is hij van plan een specifiek hoofdstuk aan dit thema te wijden in het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten.
Tot slot, heeft het Franse voorzitterschap zijn partners voorgesteld om een Europese Dag van de kinderrechten te organiseren, die zou kunnen worden gehouden - ik zeg dit onder voorbehoud, want het is nog niet officieel - op 20 november 2000.
Een laatste punt: de Raad ondersteunt de ondertekening van de twee facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat de Algemene Vergadering heeft aangenomen en opengesteld voor ondertekening op 25 mei 2000, en we hopen dat een heleboel landen deze facultatieve protocollen zullen ondertekenen ter gelegenheid van de Millenniumtop die morgen begint, en ze ook zullen toepassen.
Theonas (GUE/NGL). (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Moscovici van harte bedanken voor de kwaliteit en de inhoud van zijn antwoord, evenals voor zijn opmerking dat de Europese Unie het noodzakelijk acht de internationale verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie alsook het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind te ratificeren. Ter gelegenheid van deze aanvullende vraag zou ik echter eerst willen opmerken dat ratificatie belangrijk is, maar niet altijd volstaat. De Verenigde Staten hebben namelijk, als ik mij niet vergis, het nieuwe verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie weliswaar geratificeerd, maar zij passen het niet toe. Daarom zou ik hierover van de minister graag wat meer willen horen. Is de Europese Unie, is de Raad van plan de Verenigde Staten bilateraal duidelijk te maken dat hetgeen in het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind staat, ook hard moet worden gemaakt?
Moscovici.- (FR) Het is waar dat het vooral gaat om de toepassing, maar men kan moeilijk een verdrag toepassen dat men niet geratificeerd heeft. Daarom willen we voortaan in de politieke dialoog met de Verenigde Staten veel sterker aandringen op deze kwestie en de VS verzoeken om het Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren. We zullen ook informele besprekingen houden om ze trachten te overtuigen van de noodzaak om niet alleen dit verdrag te ratificeren, maar zich ervoor in te zetten.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 3 van Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, vervangen door de heer Folias (H0627/2000):
Betreft: Deelname van de sociale partners
In diverse lidstaten is er geen sprake van een serieuze dialoog of efficiënte samenwerking tussen de overheid en de sociale partners over werkgelegenheidskwesties en meer in het algemeen over de pogingen om het Europese sociale model te moderniseren.
In de conclusies van de Europese Raad van Santa Maria da Feira wordt gesteld dat de sociale partners een grotere rol moeten gaan spelen.
Hoe ziet de Raad de versterking van de rol van de sociale partners? Hoe zal hij controleren of zij daadwerkelijk participeren?
Moscovici,Raad. - (FR) De Raad heeft altijd bijzonder veel belang gehecht aan de sociale dialoog. Maar om begrijpelijke redenen hebben wij niet het recht om op nationaal niveau een of ander model aan te bevelen voor de sociale dialoog, want dat valt uitsluitend onder de bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk. Echter, wat de sociale dialoog op Europees niveau betreft, zijn de Europese sociale partners reeds sterk betrokken bij twee dimensies van het communautair beleid. Ten eerste, de coördinatie van de economische beleidsvormen, en ten tweede, de voortzetting van de totstandbrenging van een Europese werkgelegenheidsstrategie.
Wat deze laatste dimensie betreft, nemen de sociale partners deel aan de werkzaamheden van het Permanent Comité voor arbeidsvraagstukken, samen met de Raad en de Commissie. Het doel van deze samenwerking is de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten te vergemakkelijken, door ze te harmoniseren met de communautaire doelstellingen. Onze sociale partners zijn ook betrokken bij de activiteiten van het Comité voor werkgelegenheidsbeleid. In dit geval heeft de raadpleging van de sociale partners een informeel karakter.
In het kader van de activiteiten die gericht zijn op de versterking van de Europese werkgelegenheidsstrategie, zullen de sociale partners, inclusief op nationaal niveau, worden uitgenodigd om bij de herziening van de richtsnoeren voor de werkgelegenheid in 2001 een grotere rol te spelen. Dit betekent dat ze de richtsnoeren die onder hun bevoegdheid vallen mee zullen formuleren, toepassen en evalueren. Het accent zal vooral komen te liggen op de modernisering van de organisatie van de arbeid, de opleiding tot levenslange scholing en de vergroting van de werkgelegenheid, met name voor vrouwen.
Er moet trouwens op worden gewezen dat de Commissie tot taak heeft, overeenkomstig artikel 138 van het Verdrag, om de sociale partners te raadplegen over de mogelijke richting van een communautair optreden, alvorens voorstellen in te dienen op het vlak van sociaal beleid. Zo heeft de Commissie bijvoorbeeld onlangs de sociale partners geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden op het gebied van de modernisering en verbetering van de arbeidsbetrekkingen.
Wat de modernisering van het Europees sociaal model betreft, zullen de sociale partners betrokken worden bij de werkzaamheden van het nieuwe comité voor sociale bescherming, op dezelfde manier als ze reeds betrokken waren bij de activiteiten van het oude Comité voor werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid en zijn opvolger, het Comité voor werkgelegenheidsbeleid. De Vijftien zullen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, een Europese sociale agenda moeten vaststellen op de Europese Raad van Nice in december 2000. Dit is een belangrijke prioriteit voor het Franse voorzitterschap. Een mededeling van de Commissie, aangenomen door het college op 28 juni laatstleden, dient als werkdocument voor die agenda. Deze mededeling zal het voorwerp zijn van bijdragen en raadplegingen onder Frans voorzitterschap, en het spreekt vanzelf dat de sociale partners nauw zullen worden betrokken bij de opstelling van deze sociale agenda.
Folias (PPE-DE). (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de minister willen bedanken voor zijn opmerkingen. Ik ben het trouwens roerend met hem eens dat de betrokkenheid van de sociale partners bij de uitwerking van een nieuw model veel belangrijker en waardevoller is dan menigeen denkt. Ik wilde echter het volgende vragen. Als er driehoeksbesprekingen worden gevoerd tussen de twee takken van de sociale partners en de nationale regering, in hoeverre kan dan de nationale regering datgene naast zich neerleggen wat gemeenschappelijk door de sociale partners is voorgesteld? In welke mate kunnen verder de concrete en gemeenschappelijk uitgewerkte voorstellen van de sociale partners bindend zijn voor een nationale regering, voor onverschillig welke nationale regering? Het zijn immers de sociale partners die de problemen van de samenleving het beste kennen. Zij weten waar de werkloosheid vandaan komt en zij weten ook welke problemen moeten worden opgelost om de werkloosheid te kunnen verminderen.
Moscovici. - (FR) Geachte afgevaardigde, men zou inderdaad kunnen wensen dat er strengere verplichtingen golden op dit terrein, maar dat is niet de weg die is gekozen door de Europese Unie. Op het gebied van sociale zaken geldt, enerzijds, het subsidiariteitsbeginsel, en anderzijds, een methode die wij omschrijven als de open aanpak van coördinatie en overleg. We zijn op weg de verschillende aspecten van het sociaal beleid in overeenstemming te brengen: de problemen in verband met de coördinatie van het economisch beleid, de grote doelstellingen van het economisch beleid, de coördinatieproblemen op het gebied van sociaal beleid, de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid en de verschillende beleidsvormen en instanties die zich met deze aspecten bezighouden. Ik geloof dat we op deze weg moeten voortgaan, want in Europa, dat weten we, is er grote verscheidenheid. Het moet zich niet overal mee bemoeien. Het mag zich niet overal mee bemoeien. Tezelfdertijd moeten we de rol van de sociale partners voortdurend versterken.
Rübig (PPE-DE). (DE) Mijnheer de voorzitter, het sociaal partnerschap moet een partnerschap voor de toekomst zijn. Men moet in eerste instantie hard maken wat beide partijen wensen en mijns inziens is daarvoor de dialoog een belangrijke voorwaarde.
Hoe ziet u in dit verband de activiteiten van het bestaand Economisch en Sociaal Comité, en wat moet men daar volgens u veranderen om dit Comité in de toekomst intensiever bij de werkzaamheden te kunnen betrekken?
Moscovici.- (FR) De Raad kan deze vraag in dit stadium niet beantwoorden.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 4 van Glyn Ford (H0697/2000):
Betreft: Professor A. Pelinka en Oostenrijk
Is de Raad op de hoogte van de kwestie in verband met professor Anton Pelinka, wiens werkzaamheden aan het Europees Waarnemingscentrum opzettelijk zijn belemmerd en gesaboteerd door de Oostenrijkse regering en die als gevolg hiervan ontslag heeft moeten nemen als vice-voorzitter en lid van het beheerscomité van het Waarnemingscentrum?
Is de Raad van opvatting dat dit een duidelijk geval is van politieke inmenging van het soort dat velen van ons verwachtten van de deelname van de FPÖ aan de Oostenrijkse regering?
Is de Raad van opvatting dat deze zaak sancties rechtvaardigt en handhaving van de sancties nog belangrijker maakt?
Moscovici,Raad. - (FR) De Raad is op de hoogte van het ontslag van professor Pelinka uit zijn ambt van vicevoorzitter van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, 31 mei laatstleden. Echter, de maatregelen die op 31 januari zijn genomen door 14 lidstaten en die opnieuw zullen worden onderzocht, of alleszins opnieuw moeten worden bekeken in het licht van het rapport der wijzen, hebben een strikt bilateraal karakter. Daarom zijn ze niet gericht tegen de instellingen van de Unie, en bijgevolg is er voor de Raad geen reden om zich uit te spreken over de eventuele handhaving van de maatregelen. Zoals u weet, heeft de president van het Europees Hof voor de rechten van de mens op 12 juli drie deskundigen aangewezen om met name na te gaan of de Oostenrijkse regering de gemeenschappelijke Europese waarden niet heeft geschonden sinds haar aantreding op 4 februari, en ook om zich te buigen over het politieke karakter van de FPÖ, dat ongetwijfeld bijzonder is. De lidstaten zullen uiteraard met veel belangstelling kennisnemen van dit rapport van wijzen waneer het gepubliceerd wordt, wat volgens mijn bronnen niet lang meer zal duren.
Ford (PSE). - (EN) Mijnheer de voorzitter, ik ben samen met professor Pelinka lid geweest van de Adviescommissie Racisme en Vreemdelingenhaat van de Raad van Ministers. Professor Pelinka, een zeer gewaardeerd lid, misschien soms wat saai, trachtte ervoor te zorgen dat wij niet te ver gingen in onze aanbevelingen en fungeerde zo als een remmende kracht voor sommige leden die in hun enthousiasme verder wilden gaan.
Is de Raad er zich van bewust dat het beheerscomité van het Waarnemingscentrum een resolutie heeft aangenomen waarin het ontslag van professor Pelinka en de gebeurtenissen die aan het ontslag vooraf gingen worden betreurd en is de Raad bereid om dit specifieke incident onder de aandacht te brengen van het Comité van Wijzen en hen te vragen deze zaak mee te nemen in hun rapport. Het lijkt immers een duidelijk voorbeeld van hoe onze gemeenschappelijke Europese waarden worden ondermijnd door de huidige regering van Oostenrijk.
Moscovici.- (FR) Geachte afgevaardigde, ik heb een persoonlijke mening over deze kwestie. Omdat ik lid ben van de Franse regering, denk ik dat u die mening wel ongeveer kent. In Oostenrijk kent men mijn mening in ieder geval wel. Maar hier spreek ik namens de Raad, en ik herhaal dat het gaat om bilaterale maatregelen en niet om maatregelen in het kader van de Unie.
Wat het rapport der wijzen betreft, twijfel ik er niet aan dat zij in hun uitgebreide studie over Oostenrijk, na verscheidene raadplegingen te hebben verricht, rekening zullen houden met de verschillende situaties. Dat is althans wat ik hoop. Daartoe hebben ze in ieder geval een mandaat ontvangen.
Sjöstedt (GUE/NGL). (SV) Ik heb met belangstelling geluisterd naar het antwoord van het Frans voorzitterschap. Het geval-Pelinka is een zeer ernstige rechtskwestie en een regelrechte aanval op de vrije meningsuiting, omdat het rechtssysteem gebruikt wordt om politieke kritiek in de kiem te smoren. Nu heeft de Raad verklaard dat niemand zich "namens de Raad van ministers" kan uitspreken, maar misschien kan men dit wel namens de Franse regering. Is dit geen ernstige zaak en bent u niet van mening dat dit in de beoordeling in het rapport der wijzen dient te worden opgenomen?
Moscovici.- (FR) Ik denk dat in deze zaak de positie van de Franse regering, en zelfs de Franse autoriteiten, al vanaf het begin bekend is. Wij waren zeker niet de laatsten om de bilaterale maatregelen te eisen die getroffen werden. Dat neemt niet weg dat ik hier spreek, ik herhaal het, namens het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie en dat het hier niet gaat om maatregelen in het kader van de Europese instellingen, maar om multilaterale maatregelen, getroffen door veertien lidstaten tegen een vijftiende lidstaat.
Dat is wat ik wilde zeggen, mijnheer, en ik herinner eraan dat als men wil dat een rapport van wijzen ook echt wijs is, men ze rustig moet laten werken en de zaak niet moet trachten te beïnvloeden. Het is een groep van vooraanstaande en juridisch onderlegde politici waarin ik het volste vertrouwen heb. Het hoogste schat ik de Finse ex-president Ahtisaari in, die door zijn ervaring heeft bewezen complexe situaties goed te kunnen beoordelen.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 5 van Cristina Gutiérrez Cortines (H-0597/2000):
Betreft: Gedocumenteerde evaluatie schoolonderwijs kinderen en jongeren in kandidaat-lidstaten
De meeste landen die willen toetreden tot de Europese Unie hebben te kampen gehad met economische crises en diepgaande structurele veranderingen. Tegen deze achtergrond wordt de Raad verzocht mede te delen of alle kinderen en jongeren in deze landen naar school gaan, tot op welke leeftijd kinderen schoolplichtig zijn en of op enige wijze kan worden gewaarborgd dat alle toekomstige Europese burgers naar school gaan.
Moscovici,Raad. - (FR) De Raad beschikt over de laatste statistieken van Eurostat, die ik hier bij me heb en bereid ben te overhandigen aan het geachte lid. Deze gegevens hebben betrekking op het schooljaar 1997-1998, dat al enige tijd achter ons ligt, en laten zien dat in elf kandidaat-lidstaten de verplichte schooltijd negen tot tien jaar is, dit wil zeggen tot de leeftijd van vijftien of zestien jaar, al naar gelang van het land. We kunnen dus zeggen dat 90% van de zestienjarigen en 60% van de achttienjarigen naar school gaat. We hebben nog geen betrouwbare gegevens voor Cyprus en Malta en de samenwerking van Eurostat met Turkije op het gebied van onderwijsstatistieken is nog niet begonnen, maar het is duidelijk dat het niet eenvoudig zal zijn om met terugwerkende kracht gegevens te verzamelen.
Als het geachte lid hier meer over wil weten, kan hij ook een reeks genaamd "Essentiële cijfers over het onderwijs in Europa" raadplegen, opgesteld door Euridice in samenwerking met Eurostat, en gepubliceerd door de Commissie in het Duits, Engels en Frans. Ik zal een beetje reclame maken door te zeggen dat de uitgave 1999-2000 reeds beschikbaar is.
Tenslotte, wat het schoolbezoek van de Europese burgers in het algemeen betreft, moeten we eraan herinneren dat het aan alle lidstaten en kandidaat-lidstaten is om ervoor te zorgen dat deze doelstelling wordt gehaald. Nogmaals, ik houd de statistieken ter beschikking van mevrouw Gutiérrez Cortines, in de staat waarin ik ze bezit.
Gutiérrez Cortines (PPE-DE). - (ES) Ik heb zowel de statistieken als de gegevens van de Europese Stichting voor onderwijs geraadpleegd en het verwondert mij dat de situatie in de landen van Oost-Europa daarin zo mooi en rooskleurig wordt voorgesteld.
Onze particuliere informatiebronnen zijn het er evenwel over eens dat de ineenstorting van het systeem een ernstige crisis heeft teweeggebracht en op vele plaatsen voor problemen zorgt. In de plattelandsgebieden zijn er bijzonder veel leerkrachten die haast niet worden betaald. Het lijkt mij overigens onwaarschijnlijk dat de structurele crisis wel de rest van het systeem treft maar het onderwijs ongemoeid laat, zoals de gelukzalige visie en de uitstekende resultaten van de statistieken doen veronderstellen.
Het verontrust mij derhalve ten zeerste dat wij deze kwestie niet beter kunnen nagaan en onderzoeken. Het is immers een feit dat er apart van de subsidiariteit, of zelfs van de formele legitimiteit, ook zoiets als een morele legitimiteit bestaat. Wij moeten garanderen dat in de landelijke gebieden, in het nieuwe Europa, in de nieuwe landen die tot de Unie toetreden, aan geen enkel kind de toegang tot het onderwijs of het recht op onderwijs, dat ieder kind onvoorwaardelijk toekomt, wordt ontzegd.
Moscovici. - (FR) Ik heb me gebaseerd op wat ik heb, dat wil zeggen op statistieken. Ik wil geen kwalitatief oordeel vellen, dat zou veel te riskant zijn. Ik zeg nog eens aan het geachte lid dat ik beschik over een overzicht waaruit inderdaad blijkt dat er een aantal ongelijkheden zijn, die niet in mijn betoog naar voren zijn gekomen. Zeker, er is een gemiddelde, maar er zijn ook gevallen die meer of minder gunstig zijn en die ongetwijfeld situaties op het terrein weerspiegelen, die absoluut ongelijk zijn. Als u wilt, zal ik u dit samenvattend overzicht overhandigen.
Alavanos (GUE/NGL). (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil van de vraag van mevrouw Gutiérrez Cortines gebruik maken om een onderwijsprobleem in de kandidaat-landen aan de orde te stellen. Het gaat hierbij om universiteitsstudenten, niet om studenten uit die landen zelf, maar om studenten uit landen van de Europese Unie, zoals Griekenland. Er zijn talrijke jongeren uit landen van de EU die aan universiteiten in kandidaat-landen studeren. Mijn vraag aan de fungerend voorzitter luidt nu als volgt: is men van plan, of denkt men na over de mogelijkheid om de richtlijn inzake wederzijdse erkenning van universitaire diploma’s, die voor de Vijftien van kracht is, ook van toepassing te laten zijn op de kandidaat-landen? Zo ja, wanneer zal dat dan het geval zijn? Zal dat onmiddellijk bij voltooiing van de toetredingsprocedure gebeuren, of misschien zelfs eerder? Dan zouden namelijk heel wat problemen opgelost worden. Ik begrijp heel goed dat de fungerend voorzitter hier misschien niet voor de vuist weg op kan antwoorden, maar als u een antwoord hebt, of zodra u een antwoord hebt, zou ik dit graag vernemen.
Moscovici. - (FR) Ik kan u al een eerste antwoord geven, door te verwijzen naar een van de doelstellingen van het Franse voorzitterschap, waarvan u misschien al gehoord heeft: wij noemen het de Europese ruimte voor kennisvergaring. We werken aan dit project met Jacques Lang, en het doel is alle obstakels voor de mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers op te heffen, wat natuurlijk ook een harmonisatie van de erkenning van diploma's vereist. Dat is wat wij willen doen voor de Europese Unie. Het zal niet gemakkelijk zijn. Ik denk dat als we, voor onszelf, een termijn van vijf jaar vaststellen, dit al een mooie prestatie zou zijn.
Maar wat de rest betreft, is het moeilijk om te harmoniseren met landen die nog geen lid zijn van de Europese Unie. We kunnen ons wel voorstellen dat als dit de wet wordt van de Europese Unie, het ook de wet zal zijn van de Unie waar de kandidaatlanden lid van willen worden en zullen worden. De vraag is of een benadering naar het model van de interne markt of Schengen achteraf nog mogelijk is. Maar we hebben nog enkele jaren om daarover na te denken.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 6 van María Rodríguez Ramos, vervangen door de heer Medina Ortega (H0605/2000):
De Commissie heeft haar voorstel voor de onderhandelingsrichtsnoeren betreffende de vrijhandelsovereenkomst met Marokko, Tunesië en Israël in de "Maghreb"-groep van de Raad voorgelegd. Dit voorstel bevat alle theoretisch mogelijke liberaliseringsmaatregelen, van de verhoging van de contingenten tot de verlaging van heffingen of verschillende formules voor prijsregulering.
Kan de Raad inlichtingen verstrekken over de reikwijdte en de inhoud van dit mandaat?
Moscovici,Raad. - (FR) Marokko, Tunesië en Israël zijn de drie mediterrane partners van de Europese Unie waarvoor het euromediterraan associatieakkoord reeds in werking is getreden. Deze akkoorden bevatten een clausule over landbouwafspraken, waardoor de partijen zich verbinden tot een toenemende liberalisering van hun handel in landbouwproducten, als aanvulling op de trapsgewijze ontmanteling van tariefmuren die als voorbereiding geldt voor de totstandbrenging van een industriële vrijhandelszone tegen 2010. Deze clausule beperkt zich uitsluitend tot landbouwproducten en heeft dus bijvoorbeeld geen betrekking op visserijproducten, waarover wordt onderhandeld in een ander kader. De associatieakkoorden met Marokko, Tunesië en Israël bepalen dat vanaf 1 januari 2000 de situatie van de handel in landbouwproducten zal worden onderzocht met het oog op de vaststelling van stapsgewijze liberaliseringsmaatregelen vanaf 1 januari 2001.
De komende onderhandelingen zullen dus een versterking van dit euromediterraan partnerschap mogelijk maken. Ze hebben ook tot doel een beter evenwicht te bereiken in de handel van landbouwproducten met de drie landen in kwestie, waartegenover de Unie een structureel handelstekort heeft. De Europese Unie is de voornaamste afzetmarkt van haar partners en neemt tweederde van hun uitvoer voor haar rekening. Op dit moment is 95% van de uitvoer van landbouwproducten uit Marokko, Tunesië en Israël naar de Unie vrijgesteld van douanerechten. De Raad heeft op 20 juli 2000 het onderhandelingsmandaat van de Commissie goedgekeurd, dat ook algemene richtlijnen bevat. Het doel is te zorgen voor een betere toegang van communautaire producten tot de markt van de partnerlanden en voor een groter evenwicht tussen de wederzijdse tariefpreferenties, met inbegrip van de vrijstelling van douanerechten voor nieuwe producten. In het mandaat wordt ook de manoeuvreerruimte vastgesteld waarbinnen de Commissie moet trachten het evenwicht in de handelsbetrekkingen te herstellen en de onderhandelingen af te ronden.
Op verzoek van de lidstaten zijn de maatregelen die tot concessies kunnen leiden duidelijk afgebakend. Het mandaat laat de communautaire onderhandelaars met andere woorden wel toe om eventuele tariefpreferenties voor nieuwe producten aan de mediterrane partners toe te kennen of bestaande concessies te verbeteren, maar bepaalt tegelijk dat ze daarbij rekening moeten houden met de gevoeligheid van bepaalde producten en de mechanismen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Verder benadrukt het mandaat dat de Commissie in samenwerking met de lidstaten zal overgaan tot een evaluatie van de mogelijke impact van de concessies op de economische en handelsbelangen van de Unie, en het is duidelijk dat de Raad pas een beslissing zal nemen na kennisname van de resultaten van deze evaluatie.
Medina Ortega (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het stelt mij gerust dat de Raad bij deze onderhandelingen ook rekening houdt met de gevoeligheid van bepaalde regio's en bepaalde producten, met name in de landbouwsector. In het Middellandse-Zeegebied en in de ultraperifere regio's van de Gemeenschap zijn er momenteel immers bepaalde landbouwsectoren die ten gevolge van de toch wel bijzonder vrijgevige voorstellen van de Commissie in moeilijkheden kunnen raken.
Ik zou er bij de Raad dan ook op willen aandringen deze strategie aan te houden en ervoor te blijven waken dat de genoemde sectoren geen substantiële schade ondervinden ten gevolge van al te gulle concessies.
Moscovici.- (FR) Ik denk dat dit inderdaad de filosofie is waarmee we deze onderhandelingen aanvatten. Ik kan dus alleen maar instemmen met uw woorden, die geen vraag blijken te zijn, maar een aanvullende opmerking.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 7 van Alexandros Alavanos (H-0610/2000):
Betreft: Partnerschapsrelatie Europese Unie - Turkije
Bij de vaststelling van verordening EG/764/2000(1) betreffende de uitvoering van maatregelen ter verdieping van de douane-unie EU-Turkije zijn op voorstel van de Commissie eigenlijk alle amendementen van het Parlement verworpen die betrekking hadden op de democratisering, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden in Turkije. Naar aanleiding hiervan is bezorgdheid ontstaan of de partnerschapsrelatie die naar verluidt eind van het jaar in de Raad wordt besproken binnen de politieke grenzen en de voorwaarden blijft die de Europese Top van Helsinki heeft gesteld.
Is de Raad van plan de ontwerpverordening (COM(2000) 169) vast te stellen die betrekking heeft op de uitvoering van maatregelen gericht op de economische en sociale ontwikkeling van Turkije in verband met de partnerschapsrelatie? Kan hij ons verzekeren dat de politieke voorwaarden van Helsinki duidelijk in de partnerschapsrelatie worden omschreven en dat de controlemechanismen voor de voortgang van de democratisering van Turkije zullen gelden zoals dat ook het geval is voor de overige kandidaatlanden?
Moscovici,Raad. - (FR) Na de aanneming op 10 april jongstleden van de verordening betreffende de uitbreiding van de douane-unie tussen de Unie en Turkije, heeft de Raad op 13 juni zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld over het voorstel voor een verordening inzake de financiering van acties ter bevordering van de economische en sociale ontwikkeling van Turkije. De Raad heeft dit gemeenschappelijk standpunt doen toekomen aan het Parlement, voor de tweede lezing, in de vergaderperiode van juli 2000. De Raad wacht nu met belangstelling op het advies van het Parlement.
Zoals u weet, heeft de Europese Raad van Helsinki in december 1999 de kandidatuur van Turkije erkend, op grond van dezelfde rechten en verplichtingen als voor de andere kandidaten, en besloten tot de implementatie van een pretoetredingsstrategie voor Turkije. Te Feira hebben de staatshoofden en regeringsleiders de Commissie verzocht zo snel mogelijk voorstellen in te dienen met betrekking tot één financieel kader voor hulp aan Turkije en het partnerschap voor de toetreding. Zoals u weet, heeft het college van commissarissen eind juli een voorstel voor een verordening van de Raad goedgekeurd betreffende de invoering van het partnerschap voor de toetreding van Turkije. Op basis van deze verordening zal de Commissie vervolgens haar voorstel voor het partnerschap voorleggen aan de Raad. Zij zal echter, volgens het model dat ook is toegepast voor de andere kandidaten, een nieuwe lijst maken van de prioriteiten en doelstellingen op de korte en middellange termijn, die tijdens de voorbereiding van de toetreding moeten worden nagestreefd.
Daarna zal de Commissie haar voorstel voor de totstandbrenging van één financieel kader indienen. Het spreekt vanzelf dat tijdens de voorbereiding van het partnerschap de Raad in het bijzonder zal letten op de eerbiediging van de politieke criteria voor toetreding, met name op het gebied van de mensenrechten, de rechtsstaat, het gerechtelijk systeem. Hij zal ook toezien op de follow-up en de controle op de aanpassing van de Turkse wetgeving aan het communautair acquis, op dit terrein net zo goed als op andere terreinen, teneinde deze aanpassingen te garanderen zoals bij andere kandidaat-lidstaten. In dit opzicht wil ik erop wijzen dat in de Associatieraad EU-Turkije een aanvang is gemaakt met de voorbereiding van de doorlichting van de Turkse wetgeving op alle domeinen van het communautair acquis. Daarenboven heeft de Europese Raad van Feira de Commissie verzocht om verslag uit te brengen aan de Raad over de desbetreffende werkzaamheden.
Alavanos (GUE/NGL). (EL) Ik dank de minister voor zijn antwoord, ofschoon ik wel moet vaststellen dat de minster heeft vermeden te antwoorden op de kwestie die ik in mijn vraag aan de orde stelde. Ik had namelijk gevraagd of de voorwaarden van Helsinki genoemd zullen worden in het partnerschap. Daarom wil ik hier even op terugkomen en mijn vraag in een meer concrete en actuele vorm gieten. De Vijftien - en natuurlijk in eerste instantie het voorzitterschap - hebben enkele dagen geleden een brief ontvangen van de heer Cem waarin de Turkse minister vraagt in het partnerschap tussen Turkije en de Europese Unie, dat momenteel op stapel staat, geen gewag te maken van de artikelen 4 en 9 van Helsinki. In het ene artikel is sprake van de betrekkingen tussen Turkije en Griekenland grensconflicten, zoals dat heet - en in het andere van de vooruitgang in de kwestie Cyprus. Ik wil derhalve de minister nogmaals vragen in te gaan op deze kwestie, waarop hij aanvankelijk heeft vermeden te antwoorden. Zal er worden verwezen naar de voorwaarden van Helsinki inzake de kwestie Cyprus en de betrekkingen tussen Griekenland en Turkije, of gaat u in op de voorstellen van de heer Cem? Welk antwoord zal de Raad de heer Cem geven?
Moscovici. - (FR) Ik kan niet precies antwoorden op deze vraag. Wat ik mij wel goed herinner, is de Europese Raad van Helsinki, omdat ik daar heb deelgenomen aan de discussie over dit vraagstuk, nadat ik kort daarvoor een diplomatieke missie in Turkije en Griekenland had afgewerkt. En de conclusies van Helsinki gelden voor ons allemaal, het is onze gemeenschappelijke regel. Op die basis hebben we ook onderhandeld.
Korakas (GUE/NGL). (EL) Mijnheer de minister, negen maanden zijn verstreken nadat in Helsinki Turkije officieel tot kandidaat-land werd verklaard. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik tegen toetreding van Turkije ben, maar dat doet er nu niet toe. Bent u van mening dat vooruitgang is geboekt op het gebied van de democratisering, hetgeen een voorwaarde was voor toetreding? Of stelt u vast dat, zoals wij toen al hadden voorspeld, de werkelijkheid er anders uitziet, dat namelijk het besluit van Helsinki juist een hart onder de riem van het Turks regime is om zijn onmenselijk beleid voort te zetten?
Wij zien, en u ziet dat er van vooruitgang in de richting van democratisering van de grondwet en het strafrecht totaal geen sprake is: er is een verbod op bepaalde partijen, waaronder de communistische partij; de situatie in de gevangenissen is onhoudbaar; de politieke gevangenen worden op onmenselijke manier behandeld en soms zelfs in een totaal, onmenselijk en onerbarmelijk isolement, in de zogenaamde F-cellen, gezet; de advocaten die de moed hebben om politieke gevangenen te verdedigen, worden vernederd; de Koerdische dorpen in Irak worden opnieuw gebombardeerd; in Dijarbakir, Istanboel en elders zijn opnieuw naar aanleiding van de manifestaties op 1 september in het kader van de internationale dag van de vrede, mensen geslagen en gearresteerd; de bezetting van 38% van het Cyprisch grondgebied, na een barbaarse invasie in 1974, wordt niet alleen voortgezet - in weerwil van alle VN-resoluties die Turkije op provocerende wijze aan zijn laars lapt – maar de heer Ecevit verklaart zelfs dat de kwestie Cyprus in 1974 is opgelost en hij weigert resoluties toe te passen ……..
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Moscovici. - (FR) Uw vraag lijkt te zijn ingegeven door een afwijzing van de Turkse kandidatuur, die ik niet deel. Deze Turkse kandidatuur is overigens mogelijk gemaakt door een Grieks-Turkse toenadering die ik toejuich en die, naar ik hoop, zal worden voortgezet onder de verstandige leiding van de twee delegatieleiders, de heren Papandreou en Cem, die beiden mijn vrienden zijn. Maar ik wens ook te herhalen dat de Turkse kandidatuur is aanvaard op basis van gelijke rechten en gelijke verplichtingen. Om toe te treden tot de Europese Unie, moet Turkije ook de waarden van de Unie aankleven, en dus de nodige inspanningen doen. Tezelfdertijd moeten wij zijn inspanningen gunstig onthalen. Negen maanden is ongetwijfeld een lange periode voor de verwekking van een kind, maar voor de voorbereiding van een kandidaat is het heel kort.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 8 van John Joseph McCartin (H-0614/2000):
Betreft: Amerikaanse landbouwsubsidies
Is er in de Raad gesproken over de recente aanzienlijke verhoging van de landbouwsubsidies van de Amerikaanse regering, die nu meer dan 16.000 euro per boer vertegenwoordigen? Vormen ze geen overtreding van de afspraken in de Wereldhandelsorganisatie, en neemt de Raad zich voor om handelend op te treden?
Moscovici , Raad. (FR) De Verenigde Staten hebben de WTO nog niet ingelicht over de maatregelen die het geachte parlementslid noemt en die in het kader van de WTO aan een onderzoek onderworpen kunnen worden op grond van artikel 18 van het akkoord over de landbouw. Het lijkt mij goed eraan te herinneren dat de landbouwsubsidies deel uitmaken van de onderwerpen die tijdens de in juni 2000 begonnen WTO-onderhandelingen zijn aangesneden. Voorzien is dat tijdens deze onderhandelingen, die gebaseerd zijn op artikel 20 van het landbouwakkoord, onderzocht wordt of de afspraken over vermindering worden nagekomen, die ten tijde van de akkoorden van Marrakech in 1994 zijn gemaakt.
De bevoegde instanties van de Raad zijn regelmatig geïnformeerd door de Commissie over de vooruitgang van die onderhandelingen alsmede over de andere activiteiten die op het niveau van de landbouwinstanties van de WTO worden ondernomen en mocht de Commissie dat nuttig achten, dan zal zij de kwestie, in hoeverre het subsidiebeleid van de Verenigde Staten overeenkomt met de in de Uruguayronde onderschreven verplichtingen en welke maatregelen eventueel in dat opzicht dienen te worden genomen, aan de Raad voorleggen.
McCartin (PPE-DE). - (EN) Ik zou graag deze wijziging in het Amerikaanse beleid voorleggen aan de huidige president van de Verenigde Staten, aangezien wij in de Europese Unie het subsidiebeleid voor de landbouw een geheel andere richting hebben gegeven na de laatste ronde van de GATT-onderhandelingen. De Verenigde Staten hebben de subsidie per boer meer dan verdubbeld. Tegelijkertijd heeft de Europese Unie, in overeenstemming met de beleidsmaatregelen die ons zijn opgelegd door de clearance-groep en de Verenigde Staten, haar aandeel op de wereldmarkten verminderd in de zuivel-, graan- en vleessector. Gezien de verdubbeling van de rechtstreekse steun die de Amerikaanse regering aan de boeren verleent, is mijns inziens de Europese Unie op het verkeerde been gezet en is het beleid dat tot een minder groot aandeel op de wereldmarkten heeft geleid, in feite een gepasseerd station en moet het derhalve worden herzien.
Moscovici. – (FR) Ik zal niet op de details ingaan maar het is inderdaad op grond van dit soort overwegingen dat wij de agressieve kritiek afwijzen die men op het gemeenschappelijke landbouwbeleid en ons eigen systeem heeft menen te moeten leveren. Om dezelfde reden heeft de Europese Unie, met het oog op de WTO, voor een globaal onderhandelingsmandaat gekozen dat erop gericht is het sociale model en het landbouwmodel te beschermen, om nog maar te zwijgen van het Europese culturele model. Weest u ervan overtuigd dat dit mandaat voor ons de basis voor verdere onderhandelingen blijft.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 9 van Myrsini Zorba (H0616/2000):
Betreft: Wijziging van de eenparigheid bij stemming over culturele onderwerpen met het oog op de Intergouvernementele Conferentie
Het gemeenschappelijk cultureel erfgoed van Europa is door middel van de ontwikkeling van de culturen van de lidstaten en de eerbiediging van de veelvormigheid steeds als een belangrijk aspect beschouwd van de Europese integratie en opgenomen in artikel 151 van het EU-Verdrag. In dit artikel wordt met name de samenwerking tussen de lidstaten aangemoedigd om activiteiten in bijzonder gevoelige sectoren te steunen en aan te vullen.
De besluiten hierover dienen echter met eenparigheid van stemmen te worden genomen, waardoor de besluitvorming op het gebied van de cultuur wordt belemmerd.
Er bestaan vele uiteenlopende culturele werkelijkheden en culturele beleidsvormen, er bestaan grote culturele verschillen op het gebied van de infrastructuur, die nog toenemen door de komst van nieuwe technologieën, en naar mijn mening moeten meer en flexibeler beslissingen over culturele onderwerpen worden genomen. Kan de Raad daarom de volgende vragen beantwoorden?
Is er met het oog op de Intergouvernementele Conferentie overwogen om de wettelijke regeling en de besluitvorming zodanig te wijzigen dat hiervoor de procedure van gekwalificeerde meerderheid geldt, en hoe is tot nu toe artikel 151, lid 4, gerealiseerd, waarin sprake is van het betrekken van de culturele aspecten bij alle activiteiten van de EU?
Moscovici , Raad. (FR) Het is juist dat de uitbreiding van het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid naar sectoren van beleid van de Europese Unie, die momenteel nog unanimiteit vereisen, een van de belangrijkste thema’s van de huidige intergouvernementele conferentie is. Het is een essentiële, democratische noodzaak. In een democratie beslist de meerderheid en is unanimiteit geen vereiste. In dit verband vormt artikel 151 een van de bepalingen die grote kans loopt onder het regime van de gekwalificeerde meerderheid te gaan vallen.
Mevrouw Zorba zal het met mij eens zijn dat het nog te vroeg is om aan te geven in welke richting de intergouvernementele conferentie zich zal ontwikkelen, hoewel ik denk dat het mogelijk is – ik zeg dit met de nodige voorzichtigheid – dat over artikel 151 snel een consensus zal ontstaan, want men zal het niet over alles oneens kunnen zijn. Wat de manier betreft waarop lid 4 van artikel 151 van het Verdrag wordt toegepast, zou ik simpelweg willen antwoorden dat de eerbiediging en bevordering van de diversiteit van de Europese culturen het fundament vormt van ons gemeenschappelijk bouwwerk.
Zorba (PSE). (EL) Mijnheer de minister, al degenen die hameren op de noodzaak van een cultuurbeleid van de Europese Unie, weten dat de intergouvernementele conferentie de grote kans is om een einde te maken aan de eenparigheid, en wat dat betreft ben ik het dan ook met u eens. De intergouvernementele conferentie is echter geen proces dat langs de rug van de Raad heen gaat. Daarin komen alle meningen en alle behoeften aan bod. Dit proces werkt niet zomaar in het luchtledige. Daarom wil ik vragen of de Raad instemt met verandering van de eenparigheid van stemmen en of de Raad daarvoor in de intergouvernementele conferentie een lans zal breken. Hoe meer vooruitgang namelijk wordt gemaakt met de economische beleidsvormen, des te noodzakelijker het wordt de gevolgen daarvan voor de cultuur te onderzoeken en een structureel geaard cultuurbeleid op poten te zetten. Dat was de bedoeling van mijn vraag. Ik geloof niet dat wij gewoon maar moeten afwachten, want dan kan het op een gegeven ogenblik wel eens te laat zijn. Ik ben er bovendien niet zo zeker van dat er gemakkelijk overeenstemming kan worden bereikt.
Moscovici. (FR) De Raad is als zodanig per definitie geen lid van de intergouvernementele conferentie. Ik vraag u vertrouwen te hebben in het Franse voorzitterschap van de Raad en van de Europese Raad om vooruitgang te boeken bij de kwestie van de uitbreiding van het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid. Ik stap even uit mijn rol om u te zeggen dat wij hopen dat de gekwalificeerde meerderheid de regel wordt en unanimiteit de uitzondering, terwijl vandaag de dag de omgekeerde situatie min of meer geldt.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 10 van María Izquierdo Rojo (H-0617/2000):
Betreft: Kosten van de uitbreiding en mediterrane landbouw
Kan de Raad, gezien de prognoses en de jongste wetgevingsvoorstellen inzake de mediterrane landbouw en de gevolgen daarvan voor onder meer producten zoals katoen, rijst, fruit en groenten, tomaten, schaalvruchten en olijfolie alsmede de hiervan te verwachten uiterst negatieve weerslag op de werkgelegenheid en de sociale vooruitgang in deze arme gebieden van Europa en gezien ook de uitgaven die voor de uitbreiding van de EU zijn geraamd, mededelen hoe kan worden voorkomen dat het uiteindelijk de landbouw van het Middellandse-Zeegebied is die de kosten van de volgende uitbreiding moet financieren?
Moscovici , Raad. (FR) Ik begrijp de bezorgdheid die ten grondslag ligt aan de vraag van het geachte parlementslid. Ik meen echter dat in uw vraag ook overwegingen van geheel andere aard doorklinken.
Ik reageer even kort op uw inleidende opmerking: de huidige hervormingen van de gemeenschappelijke landbouwmarkten voor producten die vooral in het Middellandse Zeegebied verbouwd worden, hebben ten doel die markten aan de externe, vaak zeer harde concurrentie van buiten de Europese Unie aan te passen en het productieniveau in de Unie te stabiliseren. Het doel waarnaar gestreefd wordt, is dus juist het handhaven van de werkgelegenheid in gebieden die in het algemeen weinig mogelijkheden bieden om over te schakelen op andere producten.
In die geest zal de Raad, wanneer het zover is, zich uitspreken over de wetgevende voorstellen van de Commissie. De ministers van Landbouw van de Unie, die sinds zaterdag en vandaag in Biarritz vergaderen, in het kader van hun halfjaarlijkse informele bijeenkomst, hebben trouwens nu opnieuw hun voornemen bevestigd om het landbouwbeleid nog sterker dan in het verleden te richten op versterking van de kwaliteit en diversiteit van de producten.
Het tweede deel van uw vraag werpt de kwestie op van de impact die de uitbreiding van de Unie op de begroting zal hebben, een kwestie die volgens mij niet rechtstreeks verband houdt met de hervorming van de GMO’s waarover ik zojuist sprak. De impact van de uitbreiding van de Unie op de begroting is het onderwerp geweest van stevig debat, tijdens de Europese Raad van maart 1999 in Berlijn. Toen zijn de financiële vooruitzichten voor de periode 2000-2006 uitgewerkt. Die financiële vooruitzichten geven voor elk jaar van deze periode en voor elke rubriek aan wat de hoogte is van de vastleggingskredieten voor de uitgaven en deze zijn niet verwisselbaar.
Bijgevolg kunnen de aan uitbreiding verbonden kosten niet gefinancierd worden ten laste van de landbouwuitgaven van rubriek 1 van de financiële vooruitzichten. Daarom denk ik niet dat de mediterrane landbouw voor de kosten van de toekomstige uitbreiding opdraait, in het kader van de financiële vooruitzichten voor 2000-2006. Natuurlijk zullen wij op een zeker moment, in elk geval niet later dan in 2005, een nieuw institutioneel akkoord moeten zien te vinden inzake de financiële vooruitzichten voor de periode daarna, maar u zult het met mij eens zijn dat dat moment nog te ver weg ligt om er nu verstandig over te kunnen praten.
Izquierdo Rojo (PSE). - (ES) Bent u bereid een aanbeveling in deze zin te formuleren om te vermijden dat de uitbreiding een negatieve weerslag op het Middellandse-Zeegebied heeft? Landbouwcommissaris Fischler heeft er met zijn optreden en voorstellen ondertussen immers wel degelijk voor gezorgd dat de negatieve weerslag van de uitbreiding op de mediterrane landbouw een feit is. Deze kwestie houdt heel het Middellandse-Zeegebied in haar greep. Ik stel vast dat de Raad in dit verband blijk geeft van een onverzettelijke politieke wil. Zoals u zegt, moeten wij vermijden dat deze angst werkelijkheid wordt, niet met mooie woorden maar met daden. Ik zou u dan ook willen vragen of het Franse voorzitterschap bereid is voordat het zijn termijn uitzit een aanbeveling te formuleren in de vorm die het opportuun acht, teneinde deze vrees weg te nemen. Wij moeten immers garanderen dat de kosten van de uitbreiding in geen geval door de mediterrane producties worden gedragen.
Moscovici. (FR) Ik ga hier geen specifieke aanbevelingen over dat onderwerp improviseren. Het enige dat ik u kan verzekeren, mevrouw, is dat de financiële vooruitzichten, waarover in Berlijn met zoveel moeite onderhandeld is, voor ons een kader vormen waaraan wij praktisch niet kunnen morrelen. Wij willen dat ook niet. Dus, nogmaals, in 2005 komen wij erop terug.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 11 van Anna Karamanou (H0619/2000):
Betreft: Aanval op de Griekse minderheid in het dorp Dervitsani in Albanië
De Griekse bewoners van Dervitsani, een dorp in Albanië, hebben de nacht van 3 op 4 juli 2000 in schuilkelders doorgebracht na een aanval met afweerraketten vanuit het naburige dorp Lazarati. De politieagenten die naar het gebied kwamen, hebben niemand kunnen arresteren. Deze aanval op de Griekse minderheid was niet de eerste. De week daarvoor heeft de Raad van Europa de Albanese regering een voorstel gedaan om maatregelen te treffen ter bescherming van de minderheden in Albanië. Kan de Raad, ook gezien de goedkeuring van het actieplan voor Albanië door de Raad op 13/14 juni 2000, meedelen welke politieke stappen hij denkt te ondernemen en welke directe maatregelen hij zal bevorderen om de veiligheid in de regio te vergroten en de lichamelijke onschendbaarheid en de fundamentele rechten van de minderheden te verzekeren?
Moscovici , Raad. – (FR) De Raad heeft gehoord van dit gewapende incident, dat zich in de nacht van 3 op 4 juli 2000 voordeed. Tijdens dit conflict tussen de dorpen Lazarati en Dervitsani is gebruik gemaakt van automatische wapens en explosieven. Volgens informatie van de Raad waren de schoten afkomstig van een groepje personen die wilden verhinderen dat de Albanese politie enkele arrestaties in hun dorp zou verrichten. Zelfs indien de Griekse minderheid niet het doelwit van de betreffende aanval was, is het niettemin een feit dat de gebeurtenis een klimaat van onveiligheid in de regio heeft geschapen.
De Europese Unie steunt de inspanningen van de Albanese regering om de politie te reorganiseren en te moderniseren om de veiligheid van de Albanese burgers en de regio te vergroten. De multinationale adviesgroep voor politiezaken in Albanië, die onder het gezag van de Raad van de WEU werd opgericht en sinds 1997 in Albanië actief is, heeft zijn werkveld uitgebreid en verder ontwikkeld, nadat in maart 1998 besloten werd tot een gemeenschappelijk optreden in de vorm van een bijdrage van de Europese Unie aan de wederopbouw van een levensvatbare politiemacht in Albanië.
Na de aanvaarding van het actieprogramma voor Albanië en het omringende gebied is de Raad momenteel bezig de voorgestelde maatregelen te onderzoeken om uit te maken welke snel in werking zouden kunnen treden. Het actieprogramma is grotendeels gewijd aan kwesties die gelieerd zijn aan immigratie- en asielproblemen.
Niettemin hebben enkele voorgestelde maatregelen betrekking op projecten op het gebied van de mensenrechten en de bescherming van minderheden. De Europese Unie is trouwens al zeer actief op die gebieden, neemt u dat van mij aan. Aangezien Albanië een land is dat in aanmerking komt voor een associatie- en stabilisatieovereenkomst, worden de prestaties van het land op het gebied van de naleving van democratische principes, mensenrechten en rechten van minderheden van nabij door de Europese Unie gevolgd, evenals de vooruitgang op het gebied van de openbare orde en de rechtsstaat.
Karamanou (PSE). (EL) Ik dank de vertegenwoordiger van de Raad voor zijn antwoord. De bedoeling van mijn vraag was echter nogmaals te wijzen op de grote problemen in de Balkanlanden. Deze problemen houden verband met de economische en sociale achterstand en vooral met het feit dat de democratische instellingen daar niet functioneren. De aanval op de Griekse minderheid is een van de vele incidenten die dagelijks in Albanië plaatsvinden. Daarom vroeg ik, geachte afgevaardigde van de Raad, in hoeverre u bereid bent Albanië daadwerkelijk te helpen bij het doen functioneren van de rechtsstaat. In het actieprogramma dat u voor Albanië hebt vastgesteld, valt van een dergelijke hulp nauwelijks iets te bekennen. Daarin legt u immers de klemtoon op de manier waarop de emigratie kan worden beteugeld en de manier waarop de vluchtelingen kunnen worden teruggestuurd naar Albanië dat zeker geen veilig land is. Daarin is nauwelijks sprake van middelen voor de bevordering van de ontwikkeling van dit land. Mijns inziens hebben wij de Balkan gouden bergen beloofd, maar voelen wij er nu weinig voor om die beloften in te lossen. Daar wil ik graag van u een antwoord op, mijnheer de vertegenwoordiger van de Raad.
Moscovici. (FR) Ook ik heb het gevoel, mevrouw, dat deze incidenten a priori samenhangen met algemene problemen van veiligheid en openbare orde in Albanië en dat het niet zozeer een kwaadwillende actie tegen de Griekse minderheid was. Het gaat hierbij om een algemeen probleem en dus moeten wij het ook als zodanig behandelen.
Het actieplan voor Albanië, dat u noemde, is een actieplan voor Albanië en het omringende gebied, opgesteld door de werkgroep op hoog niveau voor “Asiel en immigratie”, en werd aangenomen door de Raad Algemene Zaken van 13 en 14 juni jongstleden. Het doel is in wezen de middelen vast te stellen en te coördineren die de Europese Unie wil inzetten als antwoord op de asiel- en migratieproblemen in Albanië en de buurlanden en het plan is dus niet bedoeld om de rechten van deze of gene minderheid te bevorderen.
Niettemin hebben enkele van de voorgestelde activiteiten betrekking op projecten of programma’s die als algemene doelstelling hebben de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden te bevorderen. De werkgroepen van de Raad bestuderen momenteel de verschillende voorgestelde maatregelen, om vast te stellen welke op korte termijn doorgevoerd zouden kunnen worden. Een tussentijds verslag wordt verwacht voor de Europese Raad van december in Nice.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 12 van Esko Olavi Seppänen, vervangen door Jonas Sjöstedt (H-0622/2000):
Betreft: Vermindering van de TACIS-hulp aan Rusland
De Europese Unie heeft Rusland wegens zijn oorlogsactiviteiten in Tsjetsjenië gestraft door de zogenaamde TACIS-financiering te verminderen. Op de Top van Feira werd beslist de sancties te verlichten. Onder welke voorwaarden moet Rusland volgens de Raad dit en volgend jaar TACIS-hulp ter beschikking worden gesteld?
Moscovici , Raad. (FR) In vervolg op de Europese Raad in Feira heeft de Raad Algemene Zaken van 10 juli jongstleden de Commissie uitgenodigd om opnieuw een indicatief TACIS-programma voor Rusland uit te werken, dat de Raad een idee zou geven van de mogelijkheden voor de jaren 2000-2003, alsmede om een voorstel voor te bereiden voor een TACIS-actieprogramma voor het jaar 2000.
Het ligt in de bedoeling dat deze voorstellen op 17 oktober aanstaande door het terzake bevoegde beheerscomité worden bezien. Het programma zal bij voorrang gericht zijn op de ondersteuning van de rechtsstaat in Rusland zodat deze voldoet aan de democratische eisen van een moderne economie en de gehele Russische samenleving ten goede komt. Er zal in het bijzonder aandacht geschonken worden aan de ondersteuning van institutionele en economische hervormingen, aan de maatregelen op het gebied van de democratisering en de versterking van de burgermaatschappij, alsmede aan de bescherming en ontwikkeling van onafhankelijke media.
Overigens heeft de Raad afgesproken al naar gelang van de ontwikkeling van de situatie in Rusland met nieuwe besluiten te komen over de koers van de samenwerking met Rusland en de inzet van de beschikbare instrumenten.
Sjöstedt (GUE/NGL). (SV) Ik dank de afgevaardigde van de Raad voor zijn antwoord. Ik wil een aanvullende vraag stellen. Welke voorwaarden zijn aan de tenuitvoerlegging van deze steun verbonden? Is de Raad van mening dat de huidige situatie in Tsjetsjenië steun aan Rusland rechtvaardigt?
Moscovici , Raad. (FR) Ja, in 2000 zijn tot op heden slechts 34 miljoen euro besteed aan de herijking van het Helsinki-programma. Een tweede tranche zal besteed worden aan de steun aan het hervormingsproces waarmee de Russische autoriteiten recentelijk begonnen zijn om een echte rechtsstaat te vestigen waardoor de aan Rusland verleende TACIS-kredieten in 2000 op maximaal 92 miljoen euro zullen uitkomen.
Het totale bedrag dat in 2001 vrijkomt – dit is alles wat ik ervan kan zeggen – zal van verdere besluiten afhangen die de Raad zal nemen met het oog op de ontwikkeling van de situatie in Rusland. Die situatie zal beoordeeld worden aan de hand van criteria met betrekking tot de gerealiseerde vooruitgang op het gebied van institutionele hervormingen, democratisering, versterking van de burgermaatschappij, alsmede bescherming van de mensenrechten over het hele Russische grondgebied. Bestudering van de situatie in Tsjetsjenië zal dus duidelijk deel uitmaken van de beoordelingscriteria.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 13 van Manuel Pérez Álvarez (H-0624/2000):
Betreft: Incidenten bij de visafslag van Matozinhos
In de nacht van 22 juni jongstleden tussen middernacht en de dageraad hebben verscheidene groepen - volgens diverse bronnen waarschijnlijk bestaande uit vissers uit de omgeving van Póvoa de Varzím en Matozinhos - bij de visafslag van Matozinhos op gewelddadige wijze met scherpe voorwerpen de deuren ingeslagen van vier Spaanse vrachtwagens geladen met sardines, en wel voor de deur van de firma Docapesca S.A. Vervolgens hebben zij de vis uit de vrachtwagens gehaald, deze overgoten met benzine en andere stoffen om de vis ongeschikt voor consumptie te maken en daarbij bedreigingen geuit.
Nog afgezien van de schade die de bedrijven is toegebracht - één bedrijf becijferde zijn schade op 9.000.000 peseta's voor de vis en zo'n 300.000 materiaalschade aan de voertuigen - had een dergelijk optreden nooit mogen plaatsvinden (er zij aan herinnerd dat zich in 1998 een soortgelijk geval heeft voorgedaan, toen met horsmakreel).
Welke maatregelen zal de Raad nemen om te zorgen dat acties als deze niet meer voorkomen, acties die niet alleen in strijd zijn met de wet maar vooral ook indruisen tegen de geest en de beginselen van de Europese Unie? Beschikt de Raad over een formule om deze zinloze en opzettelijk toegebrachte schade te compenseren of te vergoeden?
Moscovici , Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Raad betreurt de incidenten die zich op de markt van Matozinhos in de nacht van 22 juni voordeden, evenals de schade die de slachtoffers van die daad van agressie werd berokkend.
Toch is het van belang te onderstrepen dat het de taak van de lidstaten is om eerbiediging van het gemeenschappelijke visserijbeleid en het vrije verkeer van goederen te garanderen, alsmede gepaste maatregelen in hun nationale wetgeving te nemen, aangezien de overtredingen in kwestie gestraft dienen te worden conform de bepalingen uit het strafrecht en het burgerlijk wetboek van de betrokken lidstaat.
Ik herinner u eraan dat de Raad om die reden op 7 december 1998 de Verordening (EG) nr. 2679/98 heeft aangenomen inzake de werking van de interne markt wat het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten betreft. Hierin is vastgelegd hoe de Commissie kan optreden om de lidstaten, die uitsluitend verantwoordelijk zijn voor het handhaven van de openbare orde, ertoe te brengen dat zij ernstige belemmeringen voor het vrije verkeer, die worden opgeworpen door acties van particulieren, snel wegnemen.
Pérez Álvarez (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste wil ik hier kwijt dat de betrekkingen tussen Galicië en Noord-Portugal steeds uitstekend zijn geweest. De rivier Miño is geen grens. Hij scheidt ons niet; tot dusver heeft hij ons alleen maar dichter bij elkaar gebracht. Wij moeten evenwel vermijden dat nefaste gebeurtenissen als die van 22 juni die het werk van een enkeling zijn, escaleren. Daarom moeten er maatregelen worden genomen die de verbreiding van dit soort acties tegengaan, en de terzake bevoegde instanties moeten afschrikkende sancties uitvaardigen.
Die van de overzijde - aan beide zijden wonen Europeanen - zouden derhalve graag vernemen hoe deze kwestie wordt aangepakt en of er reeds afdoende beslissingen zijn genomen om te vermijden dat deze gebeurtenissen zich in de toekomst herhalen.
Moscovici. (FR) Ik kan hierop slechts hetzelfde antwoord geven, namelijk dat het handhaven van de openbare orde alsmede het eventueel opleggen van strafmaatregelen onder de bevoegdheid vallen van, respectievelijk, politie en justitie van de betrokken lidstaat.
Ik citeer hier de relevante bepaling uit de verordening, die als volgt luidt: “Wanneer de Commissie van oordeel is dat er zich in een lidstaat een belemmering voordoet, stelt zij de betrokken lidstaat in kennis van de redenen op grond waarvan de Commissie tot die conclusie is gekomen, en verzoekt zij de lidstaat alle noodzakelijke en evenredige maatregelen te nemen om genoemde belemmering te verhelpen.”
Ik wil me er niet vanaf maken, maar daarom doet het geachte parlementslid er beter aan zijn vraag aan de Commissie te richten, die over de noodzakelijke instrumenten beschikt om hem over de werkelijke situatie in te lichten.
Kauppi (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ook in Finland hebben zich zeer ernstige gevallen van agressie tegen een bepaalde bedrijfstak, namelijk de pelsdierfokkerij, voorgedaan. De Europese Unie heeft het principe van de vrije beroepsuitoefening hoog in haar vaandel. Nu heeft echter één lidstaat, namelijk Groot-Brittannië, onlangs op zijn grondgebied de pelsdierfokkerij verboden. Bent u van mening dat dat negatieve gevolgen kan hebben voor de interne markt van bont? Ik verzoek u nu te antwoorden als voorzitter van de Raad en niet zozeer als vertegenwoordiger van de Franse regering; de Franse regering heeft in de Commissie landbouw al haar eigen standpunt over deze kwestie naar voren gebracht.
Moscovici. (FR) Ik geef antwoord in naam van de Raad en niet in naam van de Franse regering. De situatie die u noemt, kan enigszins vergelijkbaar zijn met de vorige, maar deze komt niet voort uit dezelfde verordening, die immers betrekking heeft op de visserijproblemen. Derhalve geloof ik niet dat het misplaatst zou zijn om u te vragen uw vraag schriftelijk te stellen, zoals de gewoonte is. De Raad zal er gaarne antwoord op geven. Ik weiger om een antwoord te improviseren op een vraag over zo’n ingewikkeld onderwerp.
De Voorzitter. - Ik moet met de fungerend voorzitter van de Raad beamen dat het Reglement met betrekking tot het vragenuur het volgende bepaalt: de aanvullende vragen moeten rechtstreeks in verband staan met de hoofdvraag.
De Voorzitter. -
Vraag nr. 14 van Jonas Sjöstedt (H0625/2000):
Betreft: Openbare Raadszittingen
Een van de drie richtsnoeren van het Franse voorzitterschap is Europa dichter bij zijn burgers te brengen. De logische consequentie daarvan zou moeten zijn de werkzaamheden van de Raad transparanter te maken.
Hoeveel volledig openbare zittingen van de Raad zullen er onder het Franse voorzitterschap van 1 juli t/m 31 december 2000 worden gehouden?
Moscovici , Raad. (FR) Het Franse voorzitterschap hecht bijzonder veel belang aan de mogelijkheid voor Europese burgers om toegang te krijgen tot het werk van de Raad en aan een transparante manier van besluitvorming op wetgevend gebied.
De openbare debatten vormen trouwens een al ingeburgerde praktijk. De Europese Unie zal zich dan ook op lange termijn in de richting van een grotere openheid naar de burgermaatschappij ontwikkelen.
Artikel 8 van het Reglement van orde van de Raad voorziet overigens in het organiseren van openbare debatten. Een van de eerste prioriteiten van het Franse voorzitterschap was dus om een lijst van openbare debatten op te stellen, die een breed scala aan onderwerpen beslaat en die op 5 juli door het COREPER is aangenomen. Twee debatten hebben al in juli plaatsgevonden: op 10 juli tijdens de Raad Algemene Zaken het ging toen om de presentatie van het programma van het voorzitterschap en op 17 juli tijdens de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën, waar ook de presentatie van het programma centraal stond.
Tot aan het einde van het Franse voorzitterschap zijn nog zes openbare debatten voorzien. Op 28 september 2000 in de Raad Interne Markt en Consumentenbescherming over de diensten van algemeen belang, een Raad die ik de eer heb te mogen voorzitten; op 2 oktober 2000 in Luxemburg tijdens de Raad Vervoer over veiligheid op zee; op 10 oktober 2000 over bescherming tegen geluidsoverlast in het kader van de Milieuraad; op 17 oktober, opnieuw in Luxemburg, over informatie en inspraak voor werknemers op het gebied van de werkgelegenheid, in het kader van de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken. Op 9 november 2000 zal er een openbaar debat over jongeren en Europa zijn in het kader van de Raad Onderwijs en Jeugdzaken. Tenslotte zal er op 20 november 2000 een debat over voedselveiligheid plaatsvinden in het kader van de Landbouwraad.
Ik wil de aandacht van onze geachte parlementsleden vestigen op het feit dat er al een substantiële inspanning heeft plaatsgevonden om het publiek over de debatten van de Raad te informeren. Er zijn meer dan 3000 gedetailleerde overzichten van de debatten per post verspreid. Bovendien zullen de Internet-sites over dit onderwerp door iedere geïnteresseerde gemakkelijk bezocht kunnen worden. Verder hebben televisiezenders de mogelijkheid om de debatten geheel of gedeeltelijk uit te zenden, via het kanaal “Europa via satelliet”.
Tenslotte probeert het Franse voorzitterschap op zijn Internet-site een maximum aan informatie voor het publiek ter beschikking te stellen, evenals thematische overzichten van de belangrijkste onderwerpen van discussie.
Sjöstedt (GUE/NGL). (SV) Ik dank de Raad voor het uitgebreide antwoord. In een gewone democratie is het immers gebruikelijk dat alle wetsbesluiten in alle openheid in een parlement worden genomen en dat zelfs de debatten voor het publiek toegankelijk zijn. In de Raad van ministers wordt de rare gewoonte gehanteerd slechts bepaalde debatten voor het publiek open te stellen. Zodra het over meer controversiële onderwerpen gaat, bestaat het gevaar dat de bijeenkomsten geheim worden gehouden.
Ik vraag mij daarom af of het Frans voorzitterschap met zijn hoge ambities volledige bijeenkomsten voor het publiek toegankelijk zal maken, met andere woorden alle debatten en besluiten van het begin tot het einde openbaar maken zonder de deur voor een bepaalde duur van de bijeenkomst te sluiten.
Moscovici. (FR) Ik geloof dat ik heb aangetoond dat het Franse voorzitterschap juist de wil heeft om de publieke debatten zo open mogelijk te maken en ik geloof dat we een zeer degelijk programma aanbieden.
Ik wil het geachte parlementslid er simpelweg aan herinneren dat de verscheidene instellingen van de Unie een eigen functie hebben. Weliswaar is de Raad samen met het Europees Parlement de wetgevende macht, hoewel dit niet betekent dat er sprake is van een precieze scheiding van de uitvoerende en wetgevende macht, zoals die vaak bestaat in een parlementaire democratie in het kader van een staat. Toch moeten we ons ervan bewust zijn dat de Europese Raad niet alleen wetgevende macht is: hij is ook de uitvoerende macht, dit keer samen met de Commissie, en er is een hele serie debatten die niets te maken hebben met het wetgevende domein.
Derhalve, evenals in een regering want het gaat immers om de intergouvernementele dimensie vinden de debatten vaak achter gesloten deuren plaats. Ik heb het geluk deel uit te maken van het kabinet van de regering van mijn land. De ministerraad in het Elysée staat niet open voor de pers, wordt niet gefilmd. Ik geloof dat dat goed is omdat men beslissingen moet nemen die vervolgens in alle openheid aan de burgers meegedeeld worden.
Uit naam van dit concept van de scheiding der machten worden open of gesloten debatten georganiseerd. Ik denk dat het eerder de Raad tot eer strekt bepaalde debatten opengesteld te hebben, hoewel het strijdig is met wat ik zojuist zei over het functioneren van een regering. We doen het toch en houden goed rekening met het hybride karakter van de Raad.
De Voorzitter. -Mijnheer Moscovici, wij stellen het op prijs dat u vanmiddag tijd voor het Parlement hebt uitgetrokken
Aangezien de tijd voor het vragenuur aan de Raad is verstreken, worden de vragen nrs. 15 tot en met 40 schriftelijk beantwoord(2).
Het vragenuur voor vragen aan de Raad is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.15 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)