De Voorzitter. – Aan de orde is het gecombineerd debat over het verslag (A5-0286/2000) van mevrouw Bonino, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, over het
voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bestrijding van antipersoneelmijnen (COM(2000) 111 - C5-0158/2000 - 2000/0062(COD)),
en de volgende mondelinge vragen:
- B5-0544/2000 van de heer Miranda, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, aan de Commissie, over landmijnen;
- B5-0545/2000 van de heer Brok, namens de Commissie buitenlandse zaken, mensenrechten, gemeenschappelijke veiligheid en defensiebeleid, aan de Commissie, over landmijnen.
Bonino (TDI),rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega’s, het is niet de eerste keer dat dit Parlement zich buigt over het probleem antipersoneelmijnen. In de afgelopen jaren is deze problematiek zelfs één van de drijvende krachten geweest en heeft, in politiek opzicht, geleid tot de ondertekening van het Verdrag van Ottawa. Deze campagne werd destijds opgestart door een aantal NGO’s; ze werd gesteund door het Rode Kruis, door Europa en de Europese Unie als zodanig, en is bijna een model geworden voor hoe je op internationaal vlak campagne kunt voeren.
Dit was één van de snelst ondertekende verdragen in de geschiedenis van internationale verdragen: binnen amper een jaar werd het door veertig parlementen geratificeerd, waardoor het operationeel kon worden. De laatste bijeenkomst in Genève heeft laten zien dat er aanzienlijke vooruitgang op dit gebied is geboekt niet alleen bij het probleembesef maar ook bij de ontmijning. Er is echter uiteraard nog heel veel werk aan de winkel en daarom moeten wij allen het voorstel van de Commissie als een goede zaak verwelkomen. Ik hoop zelfs dat dit vermogen om druk uit te oefenen, deze snelheid waarmee de Unie heeft gehandeld op het vlak van antipersoneelmijnen, een voorbeeldfunctie kan vervullen voor andere verdragen die op ratificatie wachten en waaraan dit Parlement altijd veel belang heeft gehecht. Ik doel met name op de oprichting van een internationaal gerecht voor misdaden tegen de mensheid, om maar niet te spreken over het moratorium op de doodstraf.
Ik kom nu bij mijn verslag. Wij zijn ingenomen met het voorstel van de Commissie. Ik moet echter wel zeggen dat de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking intensief hebben gewerkt om dit voorstel hier en daar nog te verbeteren, hetgeen op enkele punten ook is geschied. Ik zal een paar punten noemen die opvallen vergeleken met het voorstel van de Commissie en die hoe dan ook een concrete stap vooruit betekenen. Eerste punt: wij hameren erop – in de hoop dat het Parlement hier steun aan geeft – dat de voorraden antipersoneelmijnen waar veel landen nog over beschikken, ook landen die tot de ondertekenaars behoren, vernietigd worden. Vernietiging van die voorraden beschouwen wij namelijk als een onderdeel van preventie, waar wij de mond altijd zo vol over hebben zonder goed te weten waar wij het precies over hebben.
Het tweede punt betreft een reeks begrotingszaken. Ik hoop dat het Parlement het hier mee eens kan zijn. Mijnheer de commissaris, wij hebben niet alleen geprobeerd uw voorstel verder te vereenvoudigen – waardoor wij uiteindelijk op drie begrotingslijnen zijn uitgekomen: een algemene begrotingslijn, een begrotingslijn voor onderzoek en één voor humanitaire ontmijning – maar wij hebben tevens een vereenvoudiging aangebracht in de comitologie. Hopelijk kan dat de goedkeuring van het Parlement wegdragen. Wij vonden namelijk een beheerscomité niet nodig. Een raadgevend comité is voldoende omdat naar onze interpretatie de Commissie verantwoordelijk is voor de begrotingsuitvoering, waar zij in volledige transparantie rekening en verantwoording voor moet afleggen.
Een ander belangrijk element is dat dit Parlement niet vraagt om algemene zaken maar om 200 miljoen euro voor de periode 2000-2006, plus het onderzoeksgeld, plus het geld voor de humanitaire begrotingslijn. Wij hebben het immers over harde feiten en niet slechts over een resolutie. Uit eigen ervaring weet ik namelijk, mijnheer de commissaris, dat je zonder geld moeilijk concreet kunt zijn.
Juist omdat de fondsen uit de kluiten gewassen zijn – 200 miljoen euro is aanzienlijk meer dan wat de vorige keer werd uitgetrokken– willen wij graag dat de Commissie een eigen antimijneenheid op poten zet om op consequente en transparante wijze gestalte te geven aan acties in dit kader.
Dit zijn volgens mij de meest typerende aspecten en zij stroken met een transparant en verantwoord bestuur. Wat de politieke aspecten betreft, zullen wij later nog wel op de resolutie terugkomen.
Mijn laatste punt betreft de amendementen. Ik wijs er nogmaals op dat ik om begrotingstechnische redenen tegen de amendementen 10 en 19 ben. Ik wil graag dat over amendement 29 in onderdelen wordt gestemd opdat de formulering van de gehele tekst kan worden verbeterd. Deze is namelijk naar mijn gevoel door verkeerde interpretaties achteruit gegaan.
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik dank u en hoop dat al deze innoverende voorstellen niet alleen door het Parlement worden aangenomen, maar tevens door de Raad en de Commissie in overweging worden genomen.
Morgantini (GUE/NGL),rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, zelfs in het gewone taalgebruik duidt het woord “mijn” al op gevaar; in het Italiaans bestaat dan ook de uitdrukking: “sei una mina”, hetgeen zo ongeveer betekent: je bent een stuk onheil.
Als Europese Unie moeten wij eensgezind optreden om te bewerkstelligen dat er geen mijnen meer geproduceerd worden. Ook moeten wij ervoor zorgen dat de voorraden vernietigd en de betreffende gebieden ontmijnd worden, de slachtoffers - waaronder zoveel kinderen - revalidatie alsook middelen tot sociale en economische reïntegratie krijgen, en de getroffen gemeenschap de nodige ontplooiingskansen worden geboden.
Daarom moeten er acties ondernomen worden voor niet alleen meer bewustwording maar ook om te voorkomen dat het probleem op de achtergrond wordt geschoven door andere vraagstukken. Zowel in het verslag als in de adviezen van de commissies wordt vol lof gesproken over de bezielende rol die het Parlement en de Europese Unie spelen bij de uitbanning van mijnen en over de economische bijdrage aan de VN.
Zoals mevrouw Bonino al helder en duidelijk uit de doeken heeft gedaan, is met de ontwerpverordening van de Commissie een nieuwe stap vooruit gezet. Wij hebben diverse amendementen ingediend om meer duidelijkheid te bewerkstelligen, de begrotingslijnen te versterken en te rationaliseren, maar ook om onze eigen inzet voor ontmijning en vernietiging van de voorraden te versterken. Dit moet echter in samenwerking geschieden met een groot aantal NGO’s: het is namelijk vooral dankzij deze organisaties dat men dit probleem nu beschouwt als iets dat niet langer uitgesteld mag worden. Er is echter één zwak punt – er zijn er heel wat, maar ik doel met name op één – en dat heeft met onze eigen beleid te maken. Wij moeten pressie uitoefenen op Finland dat het Verdrag van Ottawa nog niet heeft ondertekend, en op Griekenland dat het niet heeft geratificeerd. Anders brokkelt Europa’s geloofwaardigheid af: de Unie is namelijk voorstander van deelname van alle landen aan het Verdrag van Ottawa. Bovendien stelt zich ook de vraag – en dat brengen wij ook te berde in de mondelinge vraag die wij de Commissie zullen stellen - of de kandidaat-landen het Verdrag van Ottawa moeten ondertekenen voordat zij tot de Unie toetreden.
In het rapport 2000 van Unmine Monitor is duidelijk zichtbaar welke vooruitgang er met het Verdrag van Ottawa is geboekt. Op wereldschaal valt niet alleen een vermindering van de productie en de handel te bespeuren, maar ook een vermindering van het aantal slachtoffers, van de arsenalen en dergelijke, alhoewel er nog veel te veel van dat wapentuig in de wereld is. Heel veel problemen zijn nog onopgelost, vooral omdat landen als de Verenigde Staten het Verdrag nog niet hebben ondertekend, of omdat landen als China en Rusland over enorme voorraden beschikken.
Europa moet een manier zien te vinden om ervoor te zorgen dat deze arsenalen weliswaar de geschiedenis uitgebannen worden maar in het mensengeheugen verankerd blijven. Laten zij ons eraan herinneren dat wij niet meer moeten doden met onze dodelijke producties.
Miranda (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn hier allemaal terdege doordrongen van de omvang van de ellende die door antipersoneelmijnen veroorzaakt wordt. Onze collega’s Emma Bonino en Luisa Morgantini hebben er zojuist nog naar verwezen. Het is een ernstig probleem: er bevinden zich namelijk nog heel veel actieve mijnen in de grond. Er wordt zelfs gesproken over aantallen van 70 tot 100 miljoen. Vandaar het belang van het Verdrag van Ottawa: de internationale gemeenschap kan nu gerichte actie ondernemen om een einde te maken aan deze afschuwelijke toestand waaronder vooral de minder ontwikkelde landen te lijden hebben. Er kan nu, zoals gezegd, eindelijk iets ondernomen worden, ook al blijven er nog wel wat problemen bestaan: een aantal belangrijke landen – ze zijn hier genoemd – heeft immers nog niet ondertekend. We betreuren het dan ook dat één lidstaat – Finland – niet ondertekend heeft, en dat een andere, Griekenland, het verdrag nog niet geratificeerd heeft. Mevrouw Morgantini heeft daar al op gewezen.
Dan dringt zich meteen ook de volgende kwestie op: de Europese Unie, inzonderheid de Commissie, moet al het mogelijke ondernemen om ervoor te zorgen dat de landen die het Verdrag van Ottawa niet ondertekend hebben dat alsnog doen. Het is van belang dat de Commissie ons uitlegt wat zij voornemens is te doen, en dan vooral als het gaat om de kandidaat-landen. Haar gezag in dezen zal natuurlijk des te groter zijn als de Raad en de lidstaten expliciet aangeven dat de Europese Unie in het kader van haar buitenlands optreden in geen geval antipersoneelmijnen zal gebruiken, dan wel aan de inzet van zulke wapens zal meewerken. Het is daarbij van het grootste belang om de acties van de Unie en die van de lidstaten zo goed mogelijk te coördineren en ervoor te zorgen dat ze coherent zijn. Ook hier weer is het de Commissie die een essentiële rol kan en moet vervullen. Ook hier weer moet de Commissie aangeven wat zij voornemens is te doen. Het lijkt ons echter minstens even vanzelfsprekend dat er in de begroting middelen worden vrijgemaakt om ervoor te zorgen dat de te ondernemen acties ook werkelijk doeltreffend kunnen zijn. De ontwerpverordening van de Commissie komt ons te vaag voor. Wij neigen eerder naar het opzetten van een specifieke begrotingslijn voor het opruimen van mijnen, geheel los van onderzoek of voedselhulp. We geloven bovendien dat het nuttig zou kunnen zijn om tegelijkertijd een centrale coördinatie-eenheid op te zetten voor alle acties op dit gebied. Mevrouw Bonino suggereerde dat reeds.
Wat de acties zelf betreft: we moeten er hoe dan ook voor zorgen dat reeds bestaande mijnen – alle opgeslagen mijnen – vernietigd worden, om te voorkomen dat ze op de zwarte markt terechtkomen. Daarnaast is het van fundamenteel belang dat de productie ervan stopgezet wordt. Het heeft weinig zin de ontmijning en de steun aan slachtoffers voort te zetten als we doorgaan met de productie en verkoop van mijnen. We moeten vooral ook preventieve activiteiten ontwikkelen en meer in onderzoek investeren, vooral in onderzoek naar mijndetectie. Tot slot is het essentieel dat de inspanningen op het gebied van ontmijning opgevoerd worden. Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat de reeds uitgevoerde acties zoden aan de dijk zetten. De landen die het Verdrag ondertekend hebben dienen daarbij prioriteit te krijgen. Het behoeft geen betoog dat voor de behandeling van slachtoffers middelen opzij moeten worden gezet.
We zouden graag zien dat de Commissie ook hier weer duidelijk aangaf wat zij van plan is te ondernemen, gezien de ervaringen tot nu toe en het feit dat de Europese Unie op dit gebied een belangrijke rol op zich heeft genomen. Het werkgebied is buitengewoon uitgestrekt; er zijn middelen nodig en politieke wil. We hebben hier te maken met een enorme uitdaging. De omvang van het drama is echter zodanig dat alleen een grote inzet en zware inspanningen een einde aan de toestand kunnen maken.
Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, wij weten allemaal welke gevolgen antipersoneelmijnen hebben, ofschoon er in afzonderlijke gevallen vaak gegronde militaire redenen bestaan om ze te gebruiken. Deze mijnen veroorzaken oneindig veel leed, vooral onder de burgerbevolking en onder kinderen. Dikwijls doen zij ook de ontwikkelingskansen van landen voor lange tijd teniet omdat grote gebieden onder de mijnen zitten. Het is daarom een buitengewoon goede zaak dat de Commissie en de Europese Unie hier samen iets aan doen en er zorg voor willen dragen dat op dit gebied een gecoördineerd beleid wordt gevoerd. Wij willen de Commissie met onze mondelinge vraag aanmoedigen om op die weg voort te gaan en dit initiatief kracht bij te zetten.
Het is inderdaad noodzakelijk de Europese en de internationale inspanningen, de activiteiten van het Ontwikkelingsfonds en de direct door de Commissie beheerde acties te coördineren. Ook de uitrusting van ontmijningsteams moet goed worden georganiseerd. Wij moeten daarom onderzoek financieren naar detectie- en opruimingswerkzaamheden, en naar instrumenten die ter plaatse eenvoudig te gebruiken zijn, zodat ze met name in ontwikkelingslanden van nut zijn. Er valt ook bij de inzet van militair en burgerpersoneel nog van alles en nog wat te coördineren. Mijn commissie wil u tevens voorstellen overleg te plegen met het Eurokorps om te onderzoeken of het korps hiervoor speciaal kan worden ingezet, zodat Europa op dit gebied een leidende rol kan spelen. Wij moeten dan zeker bepaalde voorkeursgebieden voor mijnopruiming aanwijzen om duidelijk te maken waar onze prioriteiten liggen.
De betreffende internationale verdragen zijn nog niet door alle landen ondertekend of – om de meest uiteenlopende redenen – nog niet geratificeerd. Ik denk dat wij deze campagne mede moeten voeren om te bereiken dat de politiek verantwoordelijken in die landen de afweging gaan maken tussen het militaire nut van deze mijnen en de gevolgen die ze voor de lokale bevolking en de betrokken regio hebben. Die afweging zou hen moeten doen besluiten die wapens niet meer te gebruiken. Onzerzijds moeten wij deze landen helpen politieke alternatieven voor het gebruik van zulke mijnen te ontwikkelen. Ik denk dat het mogelijk is ook in dergelijke regio's de politieke verhoudingen op een verstandige manier zo te beïnvloeden dat de plaatselijke regering de politieke kracht krijgt om de cirkel te doorbreken. Het probleem is immers dat men zegt zichzelf te willen beschermen, maar uiteindelijk de eigen bevolking langdurige schade berokkent. Ik kan de Commissie daarom alleen maar aansporen zich niet te beperken tot een technisch onderzoek naar de manier waarop ergens met financiële middelen hulp kan worden geboden. Wij moeten ook de politieke voorwaarden scheppen om de toestand te verbeteren.
Patten, Commissie. - (EN) Ik wil mijn waardering uitspreken voor de ambitieuze en constructieve houding van het Parlement, zoals die ook duidelijk blijkt uit het verslag van mevrouw Bonino over de ontwerpverordening. Deze houding versterkt de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van antipersoneelmijnen.
Het is niet echt een verrassing dat een verslag van mevrouw Bonino een zo krachtig en belangrijk document is. Ik ben dankbaar voor de toon van het verslag, maar ik ben er niet echt verbaasd over. Uiteindelijk heeft het Europees Parlement binnen de Unie het voortouw genomen in de strijd tegen landmijnen. Het Parlement stelde in 1996 als eerste de kwestie van een horizontale begrotingslijn aan de orde. Ook stelde het als eerste een goede rechtsgrondslag voor ten behoeve van een breed scala aan acties die wij op dit belangrijke gebied konden ondernemen.
Het Parlement heeft er in hoge mate toe bijgedragen dat de Unie op de conferentie van Ottawa in 1997 - die leidde tot het Verdrag van Ottawa waarmee landmijnen werden verboden en uitgebannen - heeft gekozen voor een pro-actieve opstelling. De uitdaging om dit verdrag volledig uit te voeren was voor de Commissie aanleiding om na te denken over de manier waarop de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van landmijnen kan worden versterkt. Het resultaat van deze overpeinzingen ligt hier voor u in de vorm van een voorstel voor een verordening.
Ik wil ook de cruciale rol noemen die is gespeeld door de burgermaatschappij, door zeer gemotiveerde NGO's en vooral ook door de internationale campagne voor een verbod op landmijnen. Hun inspanningen zijn van groot belang voor een succesvolle uitvoering van het Verdrag. De druk die zij hebben uitgeoefend op regeringen overal ter wereld heeft er in hoge mate toe bijgedragen dat uiteindelijk een bemoedigend hoog aantal landen tot het Verdrag is toegetreden en het heeft geratificeerd.
In de afgelopen acht jaar hebben wij uit de Gemeenschapsbegroting met ruim 200 miljoen euro bijgedragen aan de bestrijding van landmijnen. Alleen al in 1999 gaf de Unie hieraan meer dan 100 miljoen euro uit. Daarvan was 30 miljoen euro bestemd voor Gemeenschapsprojecten. Dat is veel meer dan welke andere internationale organisatie dan ook heeft uitgegeven. Sommige leden van het Parlement hebben wellicht de brochure gezien die wij hebben gemaakt voor de conferentie van vorige maand, waar de voortgang van de uitvoering van het Verdrag van Ottawa werd besproken. Deze brochure toont de sterk uiteenlopende acties die wij in alle hoeken van de wereld ondernemen en die alle aspecten van mijnbestrijding behelzen. Ik noem met name het geweldige werk van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.
Dat wij de grootste financiële bijdrage aan dit doel leveren, is echter niet genoeg. Het doel van de ontwerpverordening is een strategische en alomvattende aanpak vast te stellen. Vervolgens kunnen wij onze inspanningen dan toetsen aan nauw omschreven streefdoelen die ons de weg wijzen naar ons gezamenlijke einddoel: een wereld zonder landmijnen.
Voordat ik reageer op het uitstekende verslag over de ontwerpverordening, wil ik eerst nog een paar algemene opmerkingen maken, in antwoord op de interessante en waardevolle toespraken van de heer Miranda en de heer Brok.
Uiteraard hebben wij allen tot doel het Verdrag van Ottawa universele geldigheid te verlenen. De Europese Unie heeft een heel duidelijk standpunt. Zij heeft dat uiteengezet in het gemeenschappelijk optreden van 1997 waarmee werd geprobeerd zoveel mogelijk landen tot ondertekening en ratificatie van het Verdrag te bewegen. Om één feit kan ik echter niet heen: de overtuigingskracht die de Unie aan de dag legt voor het bereiken van dit doel wordt kennelijk enigszins aan banden gelegd door de problemen die sommige lidstaten nog steeds hebben met ondertekening en ratificatie van het Verdrag. Wij brengen dit punt, dat door de geachte afgevaardigde in zijn toespraak werd genoemd, regelmatig onder de aandacht van de betrokken lidstaten.
Ongetwijfeld kan het feit dat de Europese Unie financiële steun verleent aan mijnbestrijding potentiële begunstigde landen stimuleren tot het ondertekenen van het Verdrag. In de mededeling en de ontwerpverordening is in dit opzicht een zekere mate aan voorwaardelijkheid ingebouwd. Wij mogen echter niet al te dogmatisch zijn. Wij moeten de specifieke situatie in bepaalde landen accepteren. Wij moeten mensen die onze hulp hard nodig hebben, niet straffen, ook als hun regering zich nog niet voldoende inzet voor de uitvoering van het Verdrag. Dit is een regelmatig terugkerend dilemma. De geachte afgevaardigde heeft dit dilemma in het verleden zo welsprekend onder woorden gebracht: wij hebben steeds weer de taak om humanitaire hulp te verschaffen aan mensen, terwijl die humanitaire hulp vaak nodig is als gevolg van de activiteiten van hun eigen regering. Wij mogen echter mensen niet straffen voor het feit dat ze zo'n beroerde regering hebben.
Wat de kandidaat-lidstaten betreft verwachten wij dat zij het zojuist genoemd gemeenschappelijk optreden steunen. Dit is geen acquis communautaire in de strikte juridische zin van het woord, maar wij zullen hen uiteraard stimuleren de landmijnen uit hun defensiepakket te halen, de productie van of de handel in landmijnen te stoppen en het Verdrag van Ottawa te ondertekenen en te ratificeren.
Ik wil nog op een punt ingaan dat de heer Miranda eerder vandaag noemde. Ik vind het bijzonder belangrijk dat wij ook kijken naar projecten voor de vernietiging van de bestaande voorraden landmijnen. Dit kan voor milieuproblemen zorgen en het kost ook veel geld, maar wij moeten er in de toekomst toch prioriteit aan geven.
Ik wil de aandacht van het Parlement vestigen op het Sloveense Internationale Trustfonds. Dit fonds heeft in zijn pas tweejarige bestaan met de hulp van de Europese Unie, de Verenigde Staten en een aantal andere landen een regionaal ontmijningsprogramma opgezet met projecten in het hele Balkangebied. Na de gebeurtenissen eerder dit jaar in Zagreb en de nog recentere gebeurtenissen in Belgrado moeten we hopen dat er in de toekomst in Zuid-Oost-Europa geen landmijnen meer zullen worden gelegd.
Het verbeteren van de samenhang tussen het optreden van de Gemeenschap en dat van de lidstaten waarop de geachte afgevaardigde doelde, is in feite de kernboodschap van de samen met de ontwerpverordening gepubliceerde mededeling. Wij hebben voor een flexibele en coördinerende, en niet voor een rigide en gecentraliseerde aanpak gekozen. Mijnbestrijding is het effectiefst wanneer het op de omstandigheden is afgestemd. Deze zijn voor elke situatie anders. Daarom stellen wij ook niet voor om alle acties op het gebied van mijnbestrijding, ook niet alle acties binnen de Gemeenschap, in één programma en in één begrotingslijn te concentreren. Wij stellen veeleer voor om een deskundigengroep in te stellen, met deelnemers uit niet-gouvernementele organisaties en andere relevante betrokken groepen. Het is de bedoeling dat deze groep de Commissie bijstaat bij de opstelling van een algemene strategie voor mijnbestrijding.
Ik zal nu specifiek reageren op het verslag-Bonino. Eerst wil ik graag kort reageren op de - weinige - amendementen van het Parlement die de Commissie in hun huidige vorm moeilijk kan overnemen. Enkele daarvan heb ik al even aangestipt in mijn antwoord aan de geachte afgevaardigde. Ten eerste zou het, zoals ik al eerder heb gezegd, een volgens mij weliswaar goedbedoelde maar desondanks toch contraproductieve vergissing zijn om de toetreding tot het Verdrag van Ottawa als harde voorwaarde te stellen voor Europese hulp bij ontmijning. Het spreekt vanzelf dat wij slechts zeer zelden hulp zullen bieden aan landen die dit Verdrag niet hebben ondertekend. Niettemin zullen er zeker gevallen zijn waarin wij om politieke of humanitaire redenen toch de bevolking willen helpen, in weerwil van hun regering. Daarom ben ik tegen amendement 18.
Ik begrijp en respecteer de bedoeling van het voorstel om alle financiële middelen voor mijnbestrijding, met uitzondering van ECHO en de onderzoekslijnen, in één horizontale begrotingslijn te concentreren. Toch ben ik er niet van overtuigd dat dit ons de flexibiliteit zal bieden die nodig is om een maximale effectiviteit van de acties van de Europese Unie te bereiken. Het is mogelijk dat de horizontale lijn in de loop van de tijd meer aandacht en meer erkenning zal krijgen, maar het is ook belangrijk dat wij door middel van geografische begrotingslijnen en regelgeving de relatie met de reguliere nationale en regionale programma's in stand houden. Ikzelf zou derhalve geneigd zijn “nee” te zeggen tegen de amendementen 3, 16 en 21.
Om dezelfde reden zijn mijns inziens de voor het centrale beleidsteam voor mijnbestrijding gevraagde personele en administratieve middelen voldoende om een goede tenuitvoerlegging te waarborgen. Wij willen geen extra bureaucratische lagen creëren. Met een klein team en een goed gebruik van de netwerken bereik je dezelfde resultaten. Ik zou dan ook tegen amendement 17 willen zijn.
Wij willen evenmin een nieuw comité, of dit nu een beheers- of een adviescomité is. Het Parlement weet dat we er daar al veel te veel van hebben. U weet ook dat wij juist hebben voorgesteld de externe hulp door de Europese Commissie zo te veranderen dat er een eind komt aan alle omslachtige controles op afzonderlijke projecten en wij ons in plaats daarvan in onze discussies met de lidstaten willen richten op de algemene strategieën en de programmering. Dit doen wij bijvoorbeeld al met MEDA. Wij zullen dit ook gaan doen met allerlei bestaande geografische comités. In plaats van nu weer een nieuw comité in het leven te roepen, stellen wij voor een deskundigengroep in te stellen die voor ons als forum kan optreden, en meer gezag heeft dan de deskundigen van nationale regeringen. Hier kunnen wij dan besprekingen voeren en besluiten nemen over de algemene ontmijningsstrategieën, waarvoor horizontale toepassing en jaarlijkse evaluatie zijn vereist. Daarom kan de Commissie de amendementen 8, 22, 23, 25 en 29 niet accepteren.
Tot slot wil ik nog een opmerking maken over de aanbesteding van ontmijningsprojecten. Ik wil u waarschuwen tegen uw plan om strengere beperkingen in te voeren voor deelname aan onze aanbestedingsprocedures. Wij willen niet alleen een grotere lokale capaciteit en meer inbreng van het lokale bedrijfsleven stimuleren, maar wij moeten ook gebruik kunnen maken van de beste deskundigheid die er is en van het beste materiaal, waar dat maar te krijgen is. Meestal zal dat binnen de Europese Unie zijn, maar in uitzonderlijke gevallen kan dat ook elders zijn. Ik kan daarom amendement 19 niet accepteren.
Ik zal niet alle door de geachte afgevaardigde voorgestelde amendementen bespreken die de Commissie graag overneemt, want dat zijn er een heleboel. Zij zullen naar mijn mening een belangrijke verbetering van de ontwerpverordening betekenen. Zij bevestigen het gevoel van vastberadenheid en ambitie dat wij allen delen.
Wij hebben nog veel werk te doen als wij de doelstellingen van het Verdrag van Ottawa, namelijk om deze landmijnen binnen de komende tien jaar uit te bannen, willen bereiken. Deze verordening betekent een kleine, maar naar mijn stellige overtuiging belangrijke stap in de goede richting. Ik hoop dat wij kunnen blijven rekenen op de steun van het Parlement voor een succesvolle uitkomst van het wetgevend proces.
Van Orden (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, sommigen van ons zijn al jarenlang betrokken bij de pogingen om een einde te maken aan de tragedie van de antipersoneelmijnen. Het is een vraagstuk dat de publieke opinie in vele van onze lidstaten zeer bezighoudt. Regeringen hebben hun betrokkenheid laten blijken en grote sommen geld toegezegd. De NGO’s zijn, in reactie op de behoefte, als paddestoelen uit de grond gerezen. Toch moeten wij nu, zo'n vier jaar na de eerste VN-conferentie over landmijnen in Genève en meer dan een jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Ottawa, erkennen dat vele landen en duizenden mensen, meestal in de armste streken van de wereld, nog steeds worden geteisterd door antipersoneelmijnen en ongeëxplodeerde munitie.
Waarom gaat het allemaal zo langzaam? Het lijkt mij dat er drie soorten problemen zijn. Ten eerste moeten wij bij onze doelstellingen duidelijk aangeven wat wij willen bereiken. Wij moeten de campagne voor de uitbanning van antipersoneelmijnen niet gebruiken als een gelegenheid om westerse regeringen, met name de Verenigde Staten, westerse defensieapparaten of de westerse industrie aan te vallen. Algemeen gesproken zijn de westerse regeringen niet het probleem, maar juist een deel van de oplossing. Wij moeten onze politieke aandacht concentreren op de ware schuldigen: strijdende partijen en onverantwoordelijke regeringen die hebben bewezen zich niet te bekommeren om de burgerbevolking en die antipersoneelmijnen gebruiken als niets en niemand ontziende terreurwapens.
Nog belangrijker is dat de praktische mijnbestrijding zich richt op de prioriteiten: het veilig maken van gebieden waar het vermoeden van mijnaanwezigheid het herstel van het gewone leven en de economische ontwikkeling in de weg staat, en hulp aan mijnslachtoffers. Ten tweede dient de internationale gemeenschap haar inspanningen, op wereldniveau maar vooral ook in de geteisterde landen zelf, beter te coördineren. Wij moeten constateren dat wij de werkelijke omvang van het landmijnprobleem nog steeds niet echt kennen. Ook weten wij niet hoe efficiënt onze ontmijningsinspanningen in feite zijn geweest. Wij moeten hier snel een onderzoek naar instellen in alle door landmijnen geteisterde landen, zodat wij duidelijker kunnen zien wat er nog moet gebeuren.
Ten derde moeten wij ervoor zorgen dat het geld goed terechtkomt. Ik ben er werkelijk een beetje trots op dat de Europese Commissie op het gebied van mijnbestrijding de grootste contribuant ter wereld is. Gezien het vermogen van de Europese Unie om de inspanningen van vele landen te coördineren, zou de aanwending van deze omvangrijke middelen echter meer zoden aan de dijk kunnen zetten. Er zijn vele redenen op te noemen waarom de grote woorden nog niet in even grote daden zijn omgezet. In zekere zin is de landmijnbestrijding een typisch voorbeeld van de meer algemene onmacht van de Commissie om de middelen die zij tot haar beschikking heeft, ook effectief te gebruiken. De commissaris voor buitenlandse betrekkingen heeft al eerder erkend dat de manier waarop de externe hulpprogramma's van de Commissie momenteel worden uitgevoerd, beschamend is. De Commissie dient zowel de kwaliteit van haar programma's als de snelheid waarmee die worden uitgevoerd, te verbeteren. Onder leiding van de heer Patten begint er het een en ander in de goede richting te veranderen.
De mededeling en de verordening van de Commissie inzake antipersoneelmijnen zijn uiterst nuttige documenten. Twee essentiële elementen worden daarin echter niet genoemd. Met zijn amendementen wil het Parlement deze omissies goedmaken. Meerjarige financiering van mijnbestrijding moet worden geconcentreerd binnen een enkele begrotingslijn, en er moet binnen de Commissie een met voldoende middelen uitgeruste afdeling komen die speciaal verantwoordelijk is voor niet alleen het beleidskader maar ook de planning en uitvoering van mijnbestrijding, met inbegrip van de gunning van contracten. Een zo groot mogelijke inzet, goed leiding en beheer vormen tezamen de sleutel voor een doeltreffend gebruik van de middelen. Wij willen geen mooie gebaren meer, maar echte actie en tastbare resultaten.
Van den Berg (PSE). - Voorzitter, de socialistische fractie deelt de trots die de heer van Orden net uitdrukte over de rol van de Europese Unie. Ik was een aantal jaren geleden in een schoolklas in Kabul in Afghanistan en ik zag daar hoe kinderen werden gewezen op de verschillende vormen van landmijnen. En toen ik een van die landmijnen in de vorm van een vlinder zag, begreep ik dat landmijnen ontworpen worden opdat kinderen ermee gaan spelen en gewond raken en toen begreep ik ook wat de morele waarde was van diegenen die dit soort zaken produceren. Toen heb ik ook gezien dat bewustmakingscampagnes op scholen en onder de bevolking het effectiefste middel zijn voor het voorkomen van slachtoffers. En een belangrijk deel, de amendementen die daar op slaan, steun ik ook van harte vanuit mijn fractie, moet daarheen.
In de tweede plaats is het duidelijk dat het vaak dweilen met de kraan open is, want terwijl deze mijnen in Afghanistan door allerlei clubs werden verwijderd, werden ze elders weer gelegd. En dan denk ik ook terug aan Noord-Mozambique waar ik werkte met organisaties van invaliden, gewond geraakt door de landmijnen, die zelf zaken opruimden en verwijderden. Toen heb ik twee dingen geleerd. Je moet de lokale bevolking inschakelen. Mensen, ook al zijn ze gewond, kunnen een hoop dingen zelf weer doen. Ik begreep tevens dat het niet gaat om het doden van mensen via landmijnen, maar dat verminken hoofddoel is van dit middel, en dat maakt die morele kwestie zo zwaar.
Toen ik in Angola kwam, zag ik de Norwegian People's Aid en die hadden een methode waarbij ze samen met de lokale bevolking opspoorden waar de mijnen lagen en heel strategisch bepaalde gebieden schoonmaakten. Dat heeft me twee dingen geleerd: je hebt deskundigen nodig, in het geval van de Norwegian People's Aid oud-soldaten en de lokale bevolking - heel erg wezenlijk - en je moet vervolgens strategisch opruimen. Niet overal de tandenborstelmethodes, dat is extreem duur en duurt veel te lang, maar strategische gebieden weer vrijmaken, zodat de lokale economie weer kan gaan draaien, etc. Dat bracht mij op de gedachte om dus niet via de nationale autoriteit Angola en niet in de eerste plaats via ingewikkelde structuren, maar gewoon via sterke NGO's in de lokale bevolking goed georganiseerd met de autoriteiten te werken, zoals ze in Angola proberen te doen.
Tegelijkertijd besef je dat er in Angola opnieuw ook weer landmijnen worden gelegd en dat brengt mij op het punt dat de heer Patten naar voren heeft gebracht. Commissaris, u zegt: ik ben tegen een aantal amendementen. Ik denk echter dat als u daar nog eens heel goed doorheen gaat er een paar amendementen zijn die u noemde, die naar mijn gevoel te maken hebben met bewustwordingscampagnes, met transparantie, met toegang voor NGO's, met dingen die ook heel goed gaan op dit moment, maar die efficiënter kunnen. Ik geloof niet dat u bang moet zijn voor de amendementen op dat punt vanuit ons Parlement. Wij willen niet bureaucratischer, wij willen niet meer comitologie, wij willen ruimte voor u, wij willen dat het efficiënt gebeurt en ik geloof dat we op dit punt ook niet in de prioriteiten verschillen.
Misschien dat u nog eens langs een paar paragrafen wilt lopen om toch te kijken of op al die punten inderdaad nu wel een njet moet worden uitgesproken, wat toch ook niet zo makkelijk uit een Engelse mond komt. Op dat punt, geloof ik, staan u en het Parlement aan dezelfde kant. Wij voelen ons als socialistische fractie een deel van die grote internationale anti-landmijnencampagne en we zijn daar trots op, samen met de andere collega's hier in dit Parlement.
Haarder (ELDR). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, antipersoonsmijnen zijn een afschuwelijk kwaad, omdat zij niet bedoeld zijn om te doden, maar om mensen invalide te maken en de slachtoffers, hun familie en landen te raken. Denk aan de Sovjetrussische speelgoedbommen in Afghanistan. De productie ervan is helaas spotgoedkoop, maar de opsporing en vernietiging peperduur. Het zal 100 jaar duren vooraleer ze allemaal verwijderd zijn en er worden er nog steeds verspreid. De liberaal Jan Willem Bertens bracht dit probleem vijf jaar geleden hier in het Parlement aan de orde en ik vind dat hij alle lof van het Parlement verdient. Hij heeft deze zaak in de openbaarheid heeft gebracht en daardoor is nu een mijnenverbod in zicht. Ook de Unie doet op dit gebied grote en efficiënte inspanningen.
Toch kan er nog meer gedaan worden. Er bestaan machines die in een mum van tijd grote stukken areaal kunnen ontruimen. Ik heb een dergelijke machine in Kosovo gezien, maar zij was op dat moment niet in gebruik. Mevrouw Bonino en de heer Patten merkten terecht op dat men in eerste instantie de opslagplaatsen moet vernietigen. Dat kost immers slechts een fractie van wat de vernietiging van moeilijk te vinden mijnen kost.
Mevrouw Bonino en de heer Patten merkten voorts ook nog terecht op dat het Parlement en de Raad zich niet met de administratie mogen bemoeien. Ik heb aandachtig geluisterd naar de woorden van de heer Patten, want hij is blijkbaar van oordeel dat wij ons nog meer afzijdig moeten houden. Ik ben het in principe eens met zijn standpunt. Wij mogen ons niet met de administratie bemoeien, maar wij moeten wel kritiek uitoefenen op de Commissie, indien zij haar beheerstaken niet naar behoren uitvoert. Daarvoor hoeven wij de Commissie echter niet van op een afstand mee te besturen. Het is een fout die het Parlement permanent begaat. De Commissie moet vrij zijn in de uitoefening van haar bevoegdheden en wij moeten de vrijheid hebben haar omver te werpen, als ik zo mag zeggen, als zij haar werk niet behoorlijk doet. Tot slot dank ik mevrouw Bonino. Het is fijn zo’n ervaren rapporteur te hebben. Dank u voor het goede verslag.
Wuori (Verts/ALE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, binnen verankerde machtsstructuren ontstaat zeer zelden iets nieuws. Het verbod op antipersoneelmijnen heeft geleid echter tot een proces dat een uitstekend voorbeeld is van de manier waarop niet-gouvernementele organisaties en het Europees Parlement doelstellingen konden vaststellen en doelbewust konden nastreven die nationale instellingen schuwden of onrealistisch vonden. Na de doorbraak in Ottawa moeten wij ervoor zorgen dat de Unie en haar lidstaten in zowel hun bilaterale betrekkingen als in hun interne wetgeving de nodige vervolgmaatregelen nemen. Zij moeten ook hun leidende rol bewaren en hun politieke wil consolideren en behouden. Uiteindelijk zal het zover moeten komen dat het Verdrag door iedereen wordt ondertekend en geratificeerd, inclusief door mijn land, Finland. De ondertekening en ratificatie van het Verdrag moet ook voor de kandidaat-landen een voorwaarde zijn voor toetreding tot de Europese Unie, en moet dus in het acquis communautaire worden opgenomen.
Het onderhavige verslag en vooral het uitstekende advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking scheppen goede voorwaarden voor verdere maatregelen. Deze moeten gericht zijn op de operationele aspecten van mijnopruiming en niet op het vinden van exotische en dure technologische oplossingen. Biosensoren zijn in dit verband zeer veelbelovend. De resolutie-Brok geeft van haar kant een politieke dimensie aan dit werk en de mondelinge vragen van de heer Brok en de heer Miranda aan de Commissie geven belangrijke richtsnoeren. Alle instellingen van de Europese Unie moeten initiatief tonen en wel zo dat de arme landen die het meest onder het mijnenprobleem te lijden hebben op doeltreffende wijze bij het programma worden betrokken. De hoofdverantwoordelijkheid voor het toezicht ligt natuurlijk bij de Commissie, maar wij moeten er met z'n allen voor zorgen dat het gezamenlijke werk om deze plaag wereldwijd uit te roeien zo snel mogelijk beëindigd kan worden. Wij kunnen dan onze sporen achterlaten in een wereld zonder mijnen.
Alavanos (GUE/NGL) – (EL) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie houdt zich al geruime tijd actief bezig met alle acties en maatregelen die op dit gebied nodig zijn, van onderbreking van productie, vernietiging van voorraden en stopzetting van handel tot het opruimen van mijnenvelden, rehabilitatie van de getroffen personen en bewustmaking.
Ik wil echter de volgende opmerking maken. Het aanleggen van mijnenvelden is rechtstreeks evenredig aan het onvermogen van de internationale gemeenschap om politieke oplossingen te vinden voor grote vraagstukken. Wanneer een land zich bijvoorbeeld onveilig voelt aan de grens met een ander land, zal zijn regering gemakkelijker de toevlucht nemen tot mijnenvelden. Als de internationale gemeenschap niet weet hoe zij de angel uit het nationalisme en de conflicten moet halen en als zij niet in staat is bij te dragen aan politieke oplossingen, besluiten de betrokkenen gemakkelijker om mijnenvelden aan te leggen. Dit moeten wij vooral ook in de gaten houden in bijvoorbeeld de Balkan. Mijns inziens dragen het Westen en de Europese Unie met hun politieke interventies wel degelijk een deel van de verantwoordelijkheid voor het feit dat de helft van de Balkan bedekt is met mijnen.
Tot slot wil ik, mijnheer de Voorzitter, nog zeggen dat speciale actie nodig is voor de vraagstukken in verband met de Balkan. Ik wil dan ook vanaf deze plaats aandringen op onverwijlde ratificatie door de Griekse regering van het Verdrag van Ottawa.
Mathieu (EDD). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, in Cambodja worden mijnen "de eeuwige bewakers" genoemd. Deze dodelijke flitsen, die toevallig en soms vele jaren na het conflict exploderen door toedoen van het slachtoffer zelf, zijn uitgestelde bommen die het sociale en economische herstel van hele regio’s belemmeren, alsook de herintegratie van de slachtoffers zelf.
Als ondertekenaarster van de oproep tot een aarde zonder mijnen steun ik van harte het verslag van Emma Bonino, omdat het in de goede richting gaat. Twee jaar na de ondertekening van het Verdrag van Ottawa zijn er jammer genoeg nog steeds enorme voorraden mijnen, althans wat de geïnventariseerde mijnen betreft. Voor de mijnen die nog steeds niet geïnventariseerd zijn, moeten dringend nieuwe identificatie- en opsporingsmethoden worden gevonden.
De nationale acties moeten absoluut worden aangevuld met financiële bijdragen van de Europese Unie. Daarenboven is het van essentieel belang dat de Unie als geheel en de kandidaat-lidstaten het Verdrag van Ottawa ondertekenen en, vooral, ratificeren. Er staat veel op het spel, want als in oorlogen al bepaalde regels gelden - voor sommigen in de vorm van gewoonterecht, voor anderen uit hoofde van verdragen - maakt het gebruik van antipersoneelmijnen daar zeker geen deel van uit. Mijnopruiming is geen militair probleem meer, maar een humanitaire uitdaging. Europa mag zich niet beperken tot de rol van geldschieter. Het moet een pioniersrol spelen bij het uitdenken van de meest adequate opruimingsmechanismen, nog voordat nieuwe wapens worden ingezet. Het is vervolgens aan de lidstaten om dit proces in de internationale organisaties te ondersteunen.
Tot slot moet Europa het proces van Ottawa ondersteunen en versterken, zodat er geen nieuw wapen komt dat, zoals nu het geval is, iedere twintig minuten nieuwe slachtoffers maakt.
Raschhofer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik steun het initiatief van de Gemeenschap ter bestrijding van antipersoneelmijnen van ganser harte. Als ik mij de beelden van door mijnen verminkte kinderen voor de geest haal, trek ik persoonlijk de conclusie dat iedere euro die wordt gebruikt om deze waanzin te bestrijden, welbesteed is. Ik heb met vertegenwoordigers van NGO's gesproken, die kritiek hadden op het feit dat in de paragrafen 11 en 15 van de resolutie de activiteiten van militairen en NGO's worden vermengd. De NGO's genieten door hun jarenlange arbeid het vertrouwen en de waardering van de bevolking, en ik ben bang dat een dergelijke vermenging zowel de onafhankelijkheid van de NGO's als hun vertrouwensrelatie met mensen in nood definitief kan beschadigen.
Mensen koesteren tegenover geüniformeerd personeel een gerechtvaardigd wantrouwen dat door vele jaren oorlog is gegroeid. Wij moeten daarom alles in het werk stellen om het werk van de NGO's duurzaam te steunen.
Gollnisch (TDI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden en de reglementaire spreektijd van één minuut niet overschrijden. Ik wil alleen mijn ongenoegen uiten over het feit dat in zo'n belangrijk debat de Raad niet vertegenwoordigd is, terwijl het zonder twijfel de instelling is die de meeste mogelijkheden heeft om te handelen op het terrein dat hier aan de orde is.
Schierhuber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil mevrouw Bonino heel hartelijk voor haar werk bedanken. Het Verdrag van Ottawa is een beslissende stap in de internationale strijd voor het verbod op gebruik, opslag, productie en overdracht van antipersoneelmijnen. Ik juich het daarom ten zeerste toe dat dit verdrag nu door deze verordening wordt omgezet in een communautaire strategie ter verbetering van de coördinatie, de samenhang en de transparantie van deze mijnbestrijdingsacties en van de controle daarop. De Europese Unie moet haar aanspraken op een leidersrol ook op dit gebied waarmaken.
De Oostenrijkse regering heeft dit onderwerp altijd uiterst belangrijk gevonden. Zoals vandaag al is gezegd, houdt ook het Parlement zich er al jaren mee bezig. Het Parlement is de drijvende kracht achter al deze inspanningen, en ik denk dat wij er nog een schepje bovenop moeten doen. Ik wil benadrukken dat meer landen moeten worden gemaand het Verdrag van Ottawa te ondertekenen, dan wel dit verdrag spoedig te ratificeren, om internationale coördinatie en revalidatie van de slachtoffers mogelijk te maken. Om te beginnen zouden alle EU-lidstaten dit verdrag moeten ondertekenen. Ik beschouw dat als een solidaire plicht, ook binnen de Europese Gemeenschap.
De wederopbouw in de betrokken landen en de terugkeer van vluchtelingen worden door de mijnen natuurlijk ernstig belemmerd. Zolang dit gevaar aanwezig is, zal het moeilijk blijven de gevluchte bevolking ervan te overtuigen dat zij naar huis kan terugkeren. De Europese Unie is bij mijnbestrijdingsoperaties vaak de grootste geldschieter. In de betrokken landen worden internationale acties uitgevoerd. Het probleem van de antipersoneelmijnen, maar ook het vluchtelingenprobleem is vaak te groot voor de betrokken regio's, zodat er zonder internationale samenwerking geen werkelijk doeltreffende hulp kan worden verleend. De internationale gemeenschap moet een samenhangend en gecoördineerd standpunt innemen. De ondersteuning van mijnbestrijdingsprogramma's, slachtofferhulp, onderzoek en technologische ontwikkeling moeten worden bevorderd. Er moet absoluut een verbod op de productie van mijnen in de EU alsook op de uitvoer van mijnen uit de EU komen. Dat doel moeten wij allemaal zonder meer als een prioriteit beschouwen.
Sauquillo Pérez del Arco (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij dat er nu met deze verordening eindelijk een Europese wetgeving over antipersoneelmijnen bestaat, en dat wij vandaag het goede verslag behandelen dat mevrouw Bonino hierover heeft geschreven.
Er werd al opgemerkt dat het Europees Parlement reeds in de vorige zittingsperiode de verbintenis van de Europese Unie onderschreef om de strijd aan te binden tegen een van de wreedste, dodelijkste en lafste wapens die er bestaan. Zoals de heer Patten al zei, heeft de Commissie ontwikkelingssamenwerking in 1996 een begrotingslijn voor mijnopruiming geïntroduceerd. Jammer genoeg neemt het bedrag op die begrotingslijn gestadig af, op een manier die omgekeerd evenredig is aan de nadruk die wij hier op dit onderwerp leggen.
Omdat we momenteel ook bezig zijn de begroting goed te keuren, wil ik even stilstaan bij de cijfers waar het mij om gaat. Dit jaar beschikten wij over 8,1 miljoen euro. De Raad en de Commissie willen dat bedrag komend jaar tot 7,4 miljoen terugbrengen, terwijl het Parlement een verhoging met 3 miljoen ten opzichte van het jaar 2000 voorstelt. Deze cijfers stellen niet veel voor als het om de oplossing van een probleem gaat waarbij 110 miljoen mensen in 64 landen zijn betrokken, waardoor 26.000 mensen per jaar verminkt raken en waarvan vooral veel kinderen het slachtoffer worden. In El Salvador noemen ze die kinderen "kapotte kinderen" omdat ze de vernieling in zijn geholpen, omdat ze geen handen, armen of benen meer hebben.
Ik wil daarom aan de Raad, die hier niet aanwezig is, en aan de Commissie laten weten hoe belangrijk het is dat dit bedrag wordt verhoogd. Helaas worden er namelijk voor elke opgeruimde mijn tussen de 20 en 50 nieuwe mijnen gelegd. Er is al opgemerkt dat als wij in dit tempo doorgaan, het ruim 100 jaar zou kosten om de aarde van antipersoneelmijnen te ontdoen. Ik wil de andere instellingen dan ook verzoeken het door het Parlement voorgestelde bedrag over te nemen, ofschoon ook dit ontoereikend is, en daarmee de naleving van het Verdrag van Ottawa te bevorderen. Daarnaast verzoek ik de landen die dat Verdrag nog niet hebben ondertekend of geratificeerd, dat alsnog te doen.
De Voorzitter. – Aangezien er al verschillende toespelingen op de Raad zijn gemaakt, wil ik erop wijzen dat er weliswaar geen minister aanwezig is, maar dat de Raad hier wel is vertegenwoordigd door enkele hoge ambtenaren die onze opmerkingen natuurlijk zullen doorgeven.
Frahm (GUE/NGL). – (DA) Mevrouw Bonino, een minuutje spreektijd voor een verslag dat uw engagement werkelijk uitstraalt, is zeer weinig, maar gelukkig ben ik het met de meeste conclusies in het verslag eens, ook met de indirecte kritiek op de landen die het Verdrag van Ottawa nog niet bekrachtigd hebben. Mijn eigen land heeft veel te lang getalmd dit te doen. Er is één probleem in het verslag. Naar mijn mening heeft men de neiging civiele taken uit het GBVB weg te laten. Ik denk dat het zinvol is elke organisatie met militaire activiteiten meer civiele verplichtingen te geven. Naar mijn mening moeten wij van de Raad, het GBVB en de lidstaten eisen dat ze naast de gewone ontwikkelingsactiviteiten en humanitaire activiteiten voor elk bedrag dat aan militaire activiteiten wordt uitgegeven, een even groot bedrag aan civiele activiteiten, bijvoorbeeld mijnenopruiming in de betreffende gebieden, besteden.
Zimmerling (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, wij bespreken vandaag een bijzonder triest onderwerp. Wij zijn het er in ieder geval over eens dat antipersoneelmijnen wereldwijd moeten worden uitgebannen. Ik wil het onderwerp ruwweg in drie gebieden onderverdelen. Het eerste gebied is preventie. Wij zijn het er in dit Parlement zeker over eens dat bestaande mijnen, en met name antipersoneelmijnen, moeten worden vernietigd. Als ik aan de problemen en ontwikkelingen in de ontwikkelingslanden denk, bijvoorbeeld in het ACS-gebied of in Midden-Amerika, blijkt uit de feiten dat het zo niet verder kan. Verder lijkt het mij van belang dat wij vooral in Afrikaanse landen de verkoop op de zwarte markt tegengaan.
De nazorg is het tweede gebied dat ik belangrijk vind. Wij moeten daarvoor een band leggen met mijnbestrijdingsprogramma's en bijzondere aandacht geven aan humanitaire acties. Vooral onderzoek naar mijnopsporings- en opruimingstechnieken moet worden gesteund. Wat ook niet mag worden veronachtzaamd, is dat de Europese Unie, en het Europees Parlement in het bijzonder, beter moeten kunnen controleren waar de financiële middelen die wij besteden eigenlijk naartoe gaan.
Het derde gebied is volgens mij dat van de concrete maatregelen die moeten worden voorgesteld, gecontroleerd en uitgevoerd. Ik ga er daarbij vanuit dat we ons vooral op de slachtoffers van mijnen moeten richten. Het gaat grotendeels om privé-personen, burgers, kinderen en kindsoldaten. Aan die laatste groep hebben we al eerder aandacht besteed. Omdat het hier echter om kinderen gaat die worden verminkt, moet er langlopende zorg worden verleend. Zo bestaat inmiddels de mogelijkheid zogenaamde meegroeiende ledematen aan te meten, die in Europa …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Souladakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, met het debat van vandaag over het uitstekende verslag van mevrouw Bonino codificeren wij in feite alle activiteiten ten behoeve van dit zeer ernstig internationaal probleem. Enige tijd geleden hebben wij over het verslag van de heer Titley gestemd, waarmee in feite de tweede stap werd gezet op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid. Dit beleid zal geleidelijk aan in heel de Europese Unie verwezenlijkt worden en concrete vorm aannemen met uniforme voorwaarden en voorschriften. Ik denk dat de ontwikkelingen degenen gelijk zullen geven die dit initiatief hebben genomen. Er zal nu misschien eindelijk een eind komen aan het beeld van liefdadige mannen en vrouwen die zich naast kinderen zonder armen en benen laten fotograferen. Beleid betekent hier namelijk preventie en niet repressie. Het is ook geen toeval dat de mijnen zich met name in crisisgebieden bevinden, in gebieden waarin wel degelijke andere initiatieven kunnen worden ondernomen om de crisis te overwinnen.
Er is hier een vraagstuk aangestipt in verband met mijn land, Griekenland. Ik ben ervan overtuigd dat het Grieks Parlement binnenkort het desbetreffende verdrag zal ratificeren. Als land hebben wij deze immers al ondertekend. U moet echter wel beseffen dat wij daartoe bereid zijn ondanks het feit dat wij een buur hebben, Turkije, die niet bepaald goede bedoelingen jegens ons koestert. Dit is helaas een feit, zoals ook de vorige week weer eens werd aangetoond tijdens de NAVO-oefeningen. Deze werden aangegrepen als een gelegenheid tot een ander soort manifestatie van politieke onverzettelijkheid. Laten wij echter hopen dat in de toekomst ook die problemen de wereld uit worden geholpen.
Ik geloof hoe dan ook dat wij met waarschijnlijk grote meerderheid in het Parlement dit verslag dusdanig kunnen versterken dat ook degenen die noch oren hebben om te luisteren, noch ogen om te zien, gedwongen worden hier aandacht aan te schenken.
Knolle (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik steun het verslag van collega Bonino, dat voor een grotere transparantie en efficiëntie zorgt en waarover ook de Commissie ontwikkelingssamenwerking advies heeft uitgebracht. Ik dank de rapporteurs voor hun uitstekende werk. In 1992, 1995 en 1999, tijdens en na de oorlog in Bosnië, heb ik het leed dat slachtoffers van mijnen doorstaan met eigen ogen aanschouwd. Veel slachtoffers zijn jonge kinderen. Het maakt een verschrikkelijk indruk kinderen te zien die afschuwelijk verminkt zijn en wier leven te gronde is gericht nog voor het echt is begonnen. Ieder kind dat wij in Bosnië, Afrika of elders voor de dood of voor verschrikkelijke verwondingen door mijnen kunnen behoeden, is onze gezamenlijke inspanning waard. Ik wil ook de niet-gouvernementele organisaties hartelijk voor hun inzet bedanken.
Ik wil nog even ons amendement op de resolutie toelichten. Er bestaat geen wereldwijde consensus over een verbod op antitankmijnen, die binnen en buiten de NAVO nog altijd als een onmisbare bescherming tegen pantservoertuigen en tanks worden gezien. Niemand kan echter wat op het succes van Ottawa afdingen door te zeggen dat antitankmijnen daar ook in hadden moeten staan. Dan was het verdrag namelijk al bij voorbaat tot mislukken gedoemd geweest.
Wat de uitbreiding van de EU betreft, vind ik dat de toetredingskandidaten het Verdrag van Ottawa absoluut moeten ondertekenen. Ook de VS, Rusland en China moeten worden aangespoord het verdrag te ondertekenen, en Griekenland en Finland dienen het zo spoedig mogelijk te ratificeren.
Tot slot wil ik zeggen dat ik het liefst alle mijnen op de wereld zou willen verbieden omdat het duivelse en weerzinwekkende wapens zijn, maar we leven helaas niet in een paradijs.
Carlotti (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, op een decemberdag in 1992 vergat een jonge Mozambikaanse herder het gevaar: hij dacht dat het was verdwenen met de vrede. Dit overdreven vertrouwen kostte hem zijn linkerbeen.
In 1999, op twee kilometer van een dorp in Bosnië, waarschuwt een bord voor de aanwezigheid van een mijnenveld. Desondanks loopt er een kleine jongen rond. Voor hem is het een speelterrein als een ander. Telkens als een oorlog wordt beëindigd, verlaten bevolkingen de vluchtelingenkampen om terug te keren naar hun dorpen, in de hoop hun wonden te laten genezen en geleidelijk weer een normaal leven te beginnen. Mijnen hebben echter geen boodschap aan vredesakkoorden en zetten hun werk onverbiddelijk voort.
Zelfs vandaag nog, ondanks de ondertekening van het Verdrag van Ottawa door 139 staten, blijven mijnen hun moorddadige werk voortzetten. Om de twintig minuten wordt er ergens in de wereld iemand gedood of verminkt door een mijnontploffing. Zeker, er zijn vorderingen vastgesteld door de Conferentie van Genève, en deze gunstige tendens moet worden onderstreept, want het is het resultaat van een verbeten strijd die de NGO's al heel lang voeren. Deze vorderingen mogen ons echter niet blind maken voor de werkelijkheid, want nog altijd worden iedere dag 27 personen gedood en 41 personen verminkt door mijnen. Nog altijd hebben 105 landen samen 250 miljoen mijnen in voorraad. Vorig jaar nog werden mijnen ingezet in twintig conflicten, met name in Europa.
Ik verwelkom dus het werk dat is verricht door mijn collega's Emma Bonino en Luisa Morgantini, die het Parlement opnieuw volop betrekken in het politieke debat. Ze geven duidelijk aan wat ons nog te doen staat. Van mijn kant zou ik vooral de nadruk willen leggen op de universele toepassing van het verdrag, totdat het een volledig succes is. In de eerste plaats door de wetten in de diverse landen op één lijn te stellen met het verdrag, zodat het niet het zoveelste internationaal akkoord wordt dat niet wordt toegepast. Er moet werkelijk druk worden uitgeoefend op de landen van de Europese Unie die nog niet getekend hebben, zoals Finland, of die niet geratificeerd hebben, zoals Griekenland. Waarom zouden we geen sancties overwegen, mijnheer de commissaris, tegen degenen die de verdragen niet naleven? Waarom zouden we geen clausule opnemen in het kader van de uitbreiding, die nieuwe lidstaten verplicht het verdrag te ondertekenen?
U heeft daarnet geantwoord op al deze vragen. Ik weet dat over sommige amendementen de meningen nog uiteenlopen. Niettemin vraag ik u ze nog eens aandachtig te bekijken, want sommige van deze amendementen kunnen door de Commissie worden aanvaard. Hoe dan ook, we zullen samen onze vastberadenheid tonen in de strijd tegen het probleem van de landmijnen, dat een "laffe oorlog" moet worden genoemd.
Vatanen (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, oorlog is een wrede manier om de geschillen tussen mensen op te lossen. Het is tragisch als de burgerbevolking moet lijden onder de onbuigzaamheid van haar leiders. Het Verdrag van Ottawa over het verbod op mijnen is een zeer goede zaak. Te veel kinderen hebben het leven gelaten of zijn kreupel geworden door op de verkeerde plek te spelen. Het steunprogramma van de Europese Unie is noodzakelijk en ik sta er achter. Het is onze plicht volken te helpen die lijden onder lang geleden gemaakte politieke fouten. In sommige landen zitten meer mijnen in de grond dan in Frankrijk truffels en beide zijn even moeilijk te vinden.
Hoewel ik voorstander ben van het beëindigen van het misbruik van mijnen, wil ik wat Finland betreft enkele zaken naar voren brengen die hiermee verband houden. Finland heeft het Verdrag van Ottawa niet ondertekend en daar werd hier vaak op gewezen, onder meer door de vorige spreker. De kritiek is echter niet gespeend van schijnheiligheid en onwetendheid. Waarde collega's, kijkt u eens naar Finland! Het land is dunbevolkt en heeft een landgrens met Rusland van meer dan duizend kilometer. De gezamenlijke geschiedenis met onze oosterbuur is voor ons vaak pijnlijk geweest. Wij moeten ons hierbij wenden tot een Romeinse waarheid: de beste manier de vrede te garanderen is om voorzorgsmaatregelen te treffen voor een oorlog.
In de Finse defensie is voor mijnen een belangrijke rol weggelegd. Daarmee kunnen geen andere landen worden bezet en ze worden alleen voor defensie gebruikt. Alle Finse mijnen bevinden zich veilig in opslagplaatsen en worden niet naar andere landen geëxporteerd. Ik wil onderstrepen dat er zeer disciplinair mee wordt omgegaan en alle mijnen kunnen na een conflict gemakkelijk worden verwijderd. Men mag Finland niet in dezelfde categorie indelen als veel ontwikkelingslanden waar men onnauwkeurig met mijnen omspringt en de gevolgen dienovereenkomstig zijn.
Men moet beseffen dat Finland grote bedragen uitgeeft aan het opruimen van mijnen in andere landen. In de praktijk betekent dat het opruimen van mijnen met Finse voertuigen, het helpen van slachtoffers en het vernietigen van voorraden mijnen. Dat werk is een ondersteuning van de maatregelen van de Europese Unie. Finland neemt zijn deel van de verantwoordelijkheid voor het mijnenprobleem in de wereld op zich. Dat moet echter zo gebeuren dat er niet vanwege politieke druk wordt bezuinigd op de veiligheid in het eigen land.