De Voorzitter. - Aan de orde is de indiening door de Commissie van het voorontwerp van algemene begroting - Begrotingsjaar 2003.
Schreyer,Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de Commissie heeft op 30 april het voorontwerp van algemene begroting voor het jaar 2003 vastgesteld. Het doet mij genoegen dit voorontwerp van begroting 2003 vandaag in grote lijnen aan u te kunnen voorleggen.
Laat mij eerst de algemene bedragen van de begroting voor 2003 presenteren. Wij hadden gisteravond in de Begrotingscommissie ook al de gelegenheid om daar kort op in te gaan. Het voorontwerp van de Commissie heeft een omvang van 98,2 miljard euro. Dat is in vergelijking met de lopende begroting een toename van 2,7%. Dit stijgingspercentage is lager dan het gemiddelde stijgingspercentage dat voor de algemene begrotingen van de lidstaten geprognosticeerd is. Ik zou vooral ook willen benadrukken dat het voorontwerp van begroting daarmee 4,7 miljard onder het bedrag blijft dat in de financiële vooruitzichten van Agenda 2000 als maximum was vastgesteld. Mijns inziens is het ook goed nieuws wanneer een voorontwerp van begroting ondanks de vele nieuwe eisen zo kan worden opgesteld dat er nog een ruime marge overblijft voor onverwachte gebeurtenissen en die binnen de financiële vooruitzichten kunnen worden opgevangen.
Procentueel maakt de begroting 1,03% uit van het bruto binnenlands product, hetgeen wil zeggen dat de collectieve uitgaven op Europees niveau voor het komende jaar op 1,03% ligt. Dat is een heel laag aandeel, lager dan in voorgaande jaren. Ik benadruk dit omdat hieruit blijkt dat begrotingsdiscipline ook op Europees niveau zeer serieus wordt genomen, en omdat in de publieke discussie vaak gezegd wordt dat, wanneer zich een of andere ontwikkeling voordoet, daardoor een gat in de begroting wordt geslagen. Nee, dat is niet het geval. We hebben wederom een voorontwerp dat onder de uitgavenplafonds blijft die in de financiële vooruitzichten werden vastgelegd.
Voor alles moeten we ook duidelijk maken wat er met dit aandeel van iets meer dan één procent van de economische prestaties van de EU via de begroting wordt gefinancierd, naar welke beleidsterreinen dit geld van de belastingbetalers gaat.
Allereerst de landbouw. Dit blijft het belangrijkste terrein. Tel je alle uitgaven voor het landbouwbeleid bij elkaar op, dan gaat het in totaal om een bedrag van 48,7 miljard euro dat voor dit beleidsterrein is uitgetrokken.
In dit bedrag zijn bijvoorbeeld ook de subsidies voor de kandidaat-lidstaten, dat wil zeggen voor de boeren in de kandidaat-lidstaten opgenomen, evenals de personeelskosten van het verantwoordelijke directoraat-generaal. Met andere woorden: als we dit bedrag weer omrekenen in procenten van het bruto binnenlands product van de EU, dan wordt krap 0,5% van het bruto binnenlands product van de EU via de Europese begroting aan landbouwuitgaven besteed.
Deze schets die ik zojuist voor de landbouw heb gegeven, komt overeen met de nieuwe aanpak waarin de begroting naar beleidsterreinen wordt ingedeeld. In het verleden kwam het vaak voor dat de burgers de begroting moeilijk konden lezen, als ze er al toegang tot hadden. Dat kwam omdat alleen de begrotingslijnen werden aangegeven, maar niet de rechtsgrondslagen, zeg maar de politieke inhoud, dus wat er met het geld moest worden bereikt. De nieuwe indeling van de begroting doet dat wel. Je kunt nu in één oogopslag zien, hoeveel voor welk beleidsterrein wordt uitgetrokken.
Om nog een paar cijfers te noemen voordat ik op andere beleidsterreinen inga: voor regionaal beleid is 21,8 miljard euro uitgetrokken, voor visserijbeleid 940 miljoen euro, voor buitenlandse betrekkingen 3,2 miljard euro, voor ontwikkelingsbeleid 1,1 miljard euro, voor werkgelegenheid en sociaal beleid 9,8 miljard euro en voor het stimuleren van alleen al de informatiemaatschappij 1 miljard euro. Een dergelijke indeling zegt inderdaad veel meer dan een indeling die puur gebaseerd is op de rubrieken van de financiële vooruitzichten. Toch wil ik nu nog wel op deze rubrieken ingaan.
Ik noemde reeds de landbouw. In het voorstel van de Commissie is er binnen de rubriek landbouw een marge van 2,3 miljard euro, dat wil zeggen: het voorontwerp van de Commissie blijft 2,3 miljard euro onder het maximum dat in de financiële vooruitzichten voor de landbouw was voorzien. Dit positieve resultaat is het gevolg van diverse factoren: ten eerste de prognose van relatief gunstige ontwikkelingen op de landbouwmarkt, vervolgens de situatie van relatief kleine voorraden en de pariteit euro/dollar van 1 euro = 0,88 dollar die hieraan ten grondslag ligt. Ik moet er hier nog eens op wijzen dat dit geen prognose is van de Commissie voor de toekomstige ontwikkeling van de pariteit euro/dollar, maar dat de regel bestaat dat we bij de opstelling van het voorontwerp van begroting moeten uitgaan van het gemiddelde van de afgelopen maanden. Ik wijs er echter op dat, wanneer er een verandering optreedt in de pariteit euro/dollar, wanneer dus met andere woorden de euro stijgt, ook de uitgaven voor de landbouw zullen stijgen. De begroting loopt daarmee echter geen gevaar, omdat we die ruime marge overhouden waarmee we dat kunnen ondervangen.
Met betrekking tot de landbouw zullen we in de Commissie in juni de zogenaamde mid-term review bespreken. Collega Fischler zal dan een overzicht presenteren met een raming van de toekomstige ontwikkeling van de landbouwuitgaven en met voorstellen voor hervormingen komen. Dat zal echter niet direct van invloed zijn op het begrotingsjaar 2003.
Ik wil erop wijzen dat er binnen het landbouwbeleid sprake is van verschillende stijgingspercentages. In de eerste plaats moet volgens het voorstel van de Commissie aan plattelandsontwikkeling evenals in de afgelopen jaren het totale bedrag worden besteed dat daarvoor in de financiële vooruitzichten is gereserveerd. Dit instrument zal ook in de toekomst een zeer grote rol spelen. Het zal in de mid-term review zeker speciale aandacht krijgen, omdat het noodzakelijk is met stimuleringsmaatregelen voor het platteland ook alternatieve middelen van bestaan te bevorderen. Deze categorie omvat met name ook milieumaatregelen op het gebied van de landbouw en is daarom reden van groot belang voor een duurzame agrarische ontwikkeling.
Met betrekking tot de marktmaatregelen en de directe subsidies voor het landbouwbeleid wil ik erop wijzen dat 2003 het eerste jaar zal zijn waarin de nieuwe marktordening voor geiten en schapen van kracht is. Daardoor is er op dit terrein sprake van een lichte stijging, omdat de situatie dan zo is dat voor schapen bijvoorbeeld per dier een premie van 21 euro per jaar wordt betaald. Dat is een stijging ten opzichte van vroeger.
De vastleggingskredieten voor de structuurmaatregelen - ik kom nu op het structuurbeleid - komen overeen met de geldende financiële vooruitzichten. Wel wordt hier het plafond van de geplande begroting licht overschreden, aangezien de Commissie, overeenkomstig de besluiten van het Parlement en de Europese Raad, van plan is de tweede tranche van 27 miljoen euro te reserveren voor extra maatregelen voor de herstructurering van de vissersvloot in Spanje en Portugal. Dit moet volgens het voorstel van de Commissie uit de flexibiliteitsreserve worden gefinancierd. Ik denk dat dit ook in overeenstemming is met de goedkeuring die hieraan in de besluitvorming van het afgelopen jaar werd gegeven.
Vanwege de aanloopfase van het programma was het de afgelopen twee jaar erg moeilijk om een behoefteraming te maken voor de betalingskredieten voor het totale structuurbeleid. In de jaren 2000 en 2001 was er op dit terrein sprake van onderbesteding. Voor een deel konden de gelden herschikt worden. Door deze vertraging bij de uitvoering is nu natuurlijk een sterke toename van de betalingsverplichtingen te verwachten. Daarom houdt de Commissie in haar voorontwerp van begroting rekening met een toename van de betalingsverplichtingen voor het structuurbeleid van 4,4%. Een groot deel hiervan is speciaal bestemd voor de eindbetaling voor de oude programma’s die in de jaren 1994-1999 door de lidstaten werden uitgevoerd. Hierbij zijn in alle lidstaten vertragingen opgetreden en daardoor ook vertragingen bij de eindbetalingen. Wij hopen echter dat in 2003 alle eindbetalingen kunnen worden uitgevoerd.
Ik zou nu willen overgaan naar rubriek 3, dus de maatregelen op het gebied van het intern beleid. Dat is een breed scala. De voorgestelde raming bedraagt 6,7 miljard euro en laat een reserve open van 81 miljoen euro, die tijdens de besprekingen over de begroting zeker ook zal worden ingevuld. Ik wil er ook op wijzen dat er erg veel nieuwe maatregelen zijn opgenomen. Het Parlement heeft zojuist gediscussieerd over het nieuwe zesde kaderprogramma voor onderzoek en ik ben erg blij dat er nu een besluit kan worden genomen en dat, zoals ik hoorde, morgen de stemming over het zesde kaderprogramma zal plaatsvinden. In totaal is daar een heel hoog bedrag voor uitgetrokken, namelijk 17,5 miljard euro tot 2006. Dat moet altijd weer worden benadrukt omdat de Europese begroting vaak het verwijt treft dat zij met haar specifieke focus op landbouwbeleid geen nieuwe ontwikkelingen zou stimuleren. Ik denk dat het kaderprogramma het tegendeel bewijst. Er wordt hier echt een groot bedrag in de gemeenschappelijke bevordering van onderzoek geïnvesteerd en zodra het besluit is genomen, kunnen de voorbereidingen voor de omzetting beginnen. Voor volgend jaar is dan ook al meer dan 4 miljard euro voor dit nieuwe onderzoeksprogramma in het voorontwerp van begroting opgenomen.
Ik zou hier ook een ander voorbeeld voor nieuwe maatregelen willen noemen: de verkeerssector. Voor de voortzetting van de maatregelen op het gebied van de verkeersveiligheid is 53 miljoen euro uitgetrokken. Het begrotingsjaar 2003 staat dan ook in het teken van de oprichting van de Europese agentschappen voor de veiligheid in de luchtvaart en voor de veiligheid op zee. Dat is ook wat de bevolking van de Europese Unie verwacht, namelijk dat er maatregelen worden genomen waardoor ongelukken worden voorkomen zoals we die in het verleden hebben meegemaakt, maar die ook heel snel effect sorteren. Dat zal dan ook een van de taken van het agentschap voor veiligheid op zee zijn.
Verder zijn er middelen gereserveerd voor het nieuwe zogenaamde Marco-Polo-programma. Dat gaat om financiële bijstand van de Gemeenschap voor de verbetering van de milieuvriendelijkheid van goederenverkeersystemen. Laat mij ten slotte nog als voorbeeld voor rubriek 3 vermelden dat de maatregelen voor een verstandig energiebeleid, namelijk het bevorderen van innovatieve energievormen, hier met bijna 50% het grootste stijgingspercentage laten zien. Ik denk dat ook dit voorbeeld laat zien dat de prioriteit om duurzame ontwikkeling te bevorderen ook wordt gevolgd door financiële ramingen die daarmee evenredig zijn.
Ik zou nu op het externe beleid, dus op rubriek 4 willen ingaan. In deze rubriek wordt uitgegaan van vastleggingskredieten ten bedrage van 4,9 miljard euro. Dat betekent een stijging van 2,3% in vergelijking met het lopende begrotingsjaar. De Commissie houdt in haar voorontwerp vast aan de prioriteiten die voor het externe beleid zijn afgesproken en aan de verplichtingen die op dit terrein zijn aangegaan. Ik zou het Balkan-hoofdstuk willen noemen. Hiervoor wordt voor volgend jaar 685 miljoen euro uitgetrokken. Verder voldoen we met de financiële bijstand voor Afghanistan aan de verplichtingen die de Commissie in december 2001 in Tokio namens de Europese Unie is aangegaan. Ook hiervoor zijn de nodige middelen begroot, waarbij het bij al dat geld natuurlijk wel zaak is een goede financiële controle uit te oefenen.
Verder zou ik willen benadrukken dat voor de financiering van het programma voor het Middellandse-Zeegebied een stijging van 4,2% is voorzien. Dit omvat enerzijds de pretoetredingssteun voor Turkije, Malta en Cyprus, maar ook nieuwe middelen voor de verplichting die in het kader van het proces van Barcelona is aangegaan om extra middelen van de zijde van de Europese Investeringsbank beschikbaar te stellen, dus om hiervoor een speciaal financieringsmechanisme in het leven te roepen. De Commissie stelt voor daarvoor 25 miljoen te reserveren, waarmee bijvoorbeeld een programma voor risicokapitaal financieel kan worden gesteund.
Voor de Commissie is de bestrijding van ernstige besmettelijke ziekten in grote delen van de wereld een van de prioriteiten in het externe beleid. Zo wordt in het voorstel van de Commissie het budget voor maatregelen op het gebied van de gezondheidszorg met 55 miljoen verhoogd, waarvan 35 miljoen bedoeld is als een extra bijdrage aan het fonds van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Op het terrein van het extern beleid wil ik vooral ook vermelden dat de Commissie voorstelt om voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid 40 miljoen euro uit te trekken. Daarvan zouden 20 miljoen moeten worden gereserveerd voor de gemeenschappelijke Europese politiemacht in Bosnië-Herzegovina. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat juist ook deze nieuwe vorm van activiteiten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit het operationele deel van de Gemeenschapsbegroting wordt medegefinancierd.
Laat mij tot slot nog iets zeggen over de administratieve uitgaven. Bij het begroten van de middelen hiervoor worden we in zekere zin geconfronteerd met een bijzondere situatie. We zien in de eerste plaats een forse stijging van de pensioenuitgaven. In de tweede plaats hebben we in de financiële vooruitzichten geen voorzorgsmaatregelen getroffen voor het feit dat natuurlijk ook de instellingen van de Europese Gemeenschap - dus het Parlement, de Commissie, het Hof van Justitie en de Raad - voorbereidingsmaatregelen moeten treffen met het oog op de uitbreiding. Daarom overschrijdt het voorontwerp van de Commissie het maximum, en dat is echt alleen vanwege deze voorbereidingsmaatregelen. De Commissie stelt voor, de middelen die hiervoor nodig zijn uit het flexibiliteitsinstrument te financieren.
Ik weet zeker dat dit nog een van de hoofdpunten in de discussie zal zijn, ook met de Raad. De Raad zelf heeft voor zijn eigen personeelskosten een stijging van 11% in het vooruitzicht gesteld. Dat is niet de stijging waarmee de Commissie in haar voorontwerp rekening houdt. Ik vind echter dat we juist over dit hoofdstuk heel concreet met elkaar moeten bespreken hoe we een begin kunnen maken met de noodzakelijke voorbereidingsmaatregelen, opdat de uitbreiding ook in institutionele zin een succes wordt.
Ik ga ervan uit dat dit een belangrijk punt zal worden in de besprekingen, evenals de vraag hoe eventuele nieuwe verplichtingen op het terrein van het extern beleid worden gefinancierd. Ik hoef alleen maar Palestina en Cyprus als trefwoorden te noemen. Ik hoop dat we het tijdens ons overleg in juli over een gemeenschappelijk uitgangspunt eens kunnen worden. De Commissie heeft het voorontwerp van begroting unaniem vastgesteld. We hadden een heel zakelijke discussie. Dat deze overeenstemming kon worden bereikt, was mede te danken aan het feit dat het voorontwerp door het directoraat-generaal en met name door de directeur-generaal, de heer Mingasson, weer op voortreffelijke wijze was voorbereid. Aangezien dit ontwerp het laatste is dat hij in zijn functie van directeur-generaal van het directoraat-generaal Begroting heeft voorgelegd, wil ik hem vanaf deze plaats heel hartelijk danken voor het werk dat hij heeft verricht.
(Applaus)
Ik ben erg blij met dit spontane applaus voor de heer Mingasson. Hartelijk dank!
We hebben een discussie gevoerd over de prioriteiten en daaruit bleek dat de prioriteiten van de kant van het Parlement en van de kant van de Commissie in hoge mate met elkaar overeenkomen. Dit komt ook tot uiting in het voorontwerp van begroting. Ik denk dat het een geslaagd ontwerp is, een ontwerp dat voorziet in de financiering van nieuw beleid en tegelijkertijd ook begrotingsdiscipline als richtsnoer heeft. Ik verheug me natuurlijk op de komende debatten en ik verwacht zeker dat wij het overleg ook dit jaar tot een goed einde zullen brengen.
(Applaus)
Färm (PSE), algemeen rapporteur. - (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Terence Wynn verontschuldigen, daar deze verhinderd is. Hij heeft mij gevraagd mede namens hem het woord te voeren.
Wij willen beiden onze dank uitspreken aan commissaris Schreyer en aan directeur-generaal Mingasson voor de zeer goede samenwerking. Ik denk dat wij dit jaar veel profijt zullen hebben van onze samenwerking bij het oplossen van een aantal problemen die om een oplossing vragen.
Dit is pas een eerste discussie over het voorontwerp van begroting. Wij zullen nog verschillende malen op dit thema terugkomen, onder andere tijdens de vergaderperiode van juli en bij diverse gelegenheden in het najaar.
Toch is het belangrijk om hier alvast enig commentaar te geven. Allereerst is er een aantal positieve aspecten waarop gewezen mag worden.
Het eerste positieve aspect van de ontwerpbegroting van dit jaar is de verbetering van de begrotingsprocedure zelf. Eindelijk zijn wij op weg naar een systeem waarin de begroting gebaseerd is op activiteiten, dat wil zeggen een systeem dat overzichtelijker en dus ook transparanter is en dat het makkelijker maakt om de begroting van de Unie aan de burgers van Europa te presenteren, iets wat volgens mij uiterst belangrijk is voor het vertrouwen in de Europese Unie.
Wij nemen nu eerste stap door de oude techniek en de nieuwe op activiteiten gebaseerde begrotingstechniek naast elkaar toe te passen. Dat is een grote stap vooruit.
Het tweede positieve aspect is dat wij erin geslaagd zijn om een betere politieke dialoog tot stand te brengen. Door de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie en doordat de Raad en het Parlement ongeveer tegelijkertijd besluiten nemen over de beleidsrichtsnoeren voor de begroting van het volgende jaar hebben wij politieke winst geboekt: een politieke dialoog op een eerder tijdstip. Dat is echt een stap vooruit. Weliswaar had het Parlement heel wat kritiek op het gebrek aan zakelijke inhoud in de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie, maar desondanks betekent de methode als zodanig naar mijn mening een grote vooruitgang.
Ik hoop ook dat wij ons eigen begrotingsdebat in het Parlement zullen kunnen vernieuwen door in juli een uitvoerig debat te houden, waarin wij ons niet alleen concentreren op de begroting voor het volgend jaar, maar ook op de uitvoering van de begroting van het lopende jaar. Het is volgens mij zeer belangrijk voor de toekomst dat wij daarbij ook letten op het verband tussen de twee begrotingsprocedures.
Ik wil verder dat er dit najaar een grondig en levendig begrotingsdebat wordt gevoerd, hopelijk tijdens de vergaderperiode van september, en wij erin slagen een beter verband te leggen tussen de begrotingen en de politieke wetgevingsinitiatieven.
Tot zover de eigenlijke procedure, die een positieve ontwikkeling vertoont. Een ander positief aspect is dat er grote eensgezindheid is over de fundamentele beleidsprioriteiten. Wie de fundamentele prioriteiten van de Commissie vergelijkt met de door het Parlement aangenomen richtsnoeren, ziet dat wij het op een aantal punten eens zijn.
Wij zijn het erover eens dat wij op dit moment de hoogste prioriteit moeten geven aan de uitbreiding. Die uitbreiding, die hoogstwaarschijnlijk zal gelden voor tien landen en begin 2004 zal plaatsvinden, is de grootste die wij ooit hebben gekend. De verwezenlijking daarvan is onze belangrijkste opdracht, en die moeten wij al gaan voorbereiden met de begroting voor 2003.
Wij zijn het er ook over eens dat wij aandacht moeten schenken aan veiligheidsvraagstukken in de ruimste zin van het woord. Wij moeten niet alleen een discussie voeren over de aanpak van de veiligheid van Europa na de terroristische aanslagen van september vorig jaar, maar ook letten op veiligheid in ruimere zin - voedselveiligheid, vervoersveiligheid, enzovoort - waarvoor reeds in de begroting voor volgend jaar een aantal initiatieven moet worden genomen.
Wij zijn het ook eens over een derde kwestie, namelijk over de noodzaak om meer aandacht te schenken aan duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en ecologisch opzicht. Daarvoor is een reeks initiatieven van de Unie nodig. Op dit gebied is ons optreden tot nu toe vrij zwak geweest, vooral wat betreft het verwezenlijken van parlementaire initiatieven inzake kleine ondernemingen, e-learning en een aantal andere terreinen. Ik vind dat wij ervoor moeten zorgen dat wij hier het tempo wezenlijk opvoeren.
Heel veel burgers vinden dat de EU-begroting steeds meer geld opslokt, en in dat verband kunnen wij als een volgend positief aspect noteren dat er nu een begroting ligt met een minder grote bijdrage van de lidstaten.
Hoewel er dus enkele zeer positieve aspecten te zien zijn, is er reden om op enige punten te wijzen die ons enigszins verontrusten. Het eerste punt is het alles overschaduwende probleem van de uitvoering van de begroting.
Wij hebben te maken met achterstallige betalingen en met achterstand op een ander terrein, de zogenaamde reste à liquider oftewel het geheel aan uitstaande verplichtingen dat alleen maar toeneemt. Ik herinner in dit verband aan het debat tijdens de vorige vergaderperiode over de aanvullende begroting nummer twee voor 2002 en het feit dat de lidstaten tien miljard euro terugeisen omdat de Unie haar werkzaamheden niet heeft voltooid. De Commissie stelt in dit verband voor om meer geld vrij te maken voor betalingen dan voor nieuwe verplichtingen, en dat is uiteraard een stap in de goede richting.
Wij vrezen echter dat deze maatregel volstrekt onvoldoende is om onze huidige achterstand in te halen. Vooral wat de structuurfondsen betreft, waarvoor wij op een gegeven moment het geld moeten uitbetalen, lopen wij het gevaar een berg van onbetaalde begrotingsposten op te bouwen die de komende jaren tot grote problemen zal leiden, vooral als deze betalingen moeten worden uitgevoerd, terwijl wij tegelijkertijd voor grote uitgaven in verband met de uitbreiding staan. Het gaat hier om een cruciaal probleem dat besproken moet worden.
Het tweede probleem dat ook zorgwekkend is en aan de orde moet worden gesteld, is de aanpak van de uitbreiding. Het meest acute probleem betreft de noodzakelijke investeringen in de Europese instellingen om de uitbreiding zelf voor te bereiden. De kosten van de uitbreiding als zodanig belasten zoals bekend niet de begroting voor 2003, maar wij moeten ons er nu reeds op voorbereiden, vooral als tien nieuwe staten al in het begin van 2004 toetreden.
De Commissie stelt in dit verband voor om het flexibiliteitsinstrument toe te passen om de toegenomen administratieve uitgaven te bekostigen. Mogelijk worden wij hiertoe gedwongen, maar ik vind dat wij de druk op de secretarissen-generaal moeten opvoeren om nieuwe en radicale voorstellen ter tafel te leggen, bijvoorbeeld voor uitbreiding van de samenwerking tussen de instellingen, om de kosten te verlagen en daarmee te voorkomen dat men zijn toevlucht moet nemen tot het flexibiliteitsinstrument.
Naar mijn mening zijn er allerlei mogelijkheden, bijvoorbeeld op het gebied van de taalregelingen en de rekrutering van nieuw personeel van de Unie. Wij moeten de druk serieus opvoeren voordat wij besluiten om gebruik te maken van het flexibiliteitsinstrument.
Wat de veiligheidsvraagstukken betreft - ik heb daarstraks de voedselveiligheid en de vervoersveiligheid genoemd - zijn wij ook verontrust over de ongekende wildgroei van nieuwe autoriteiten, de zogenaamde organen. Ik denk hierbij aan Eurojust, Europol, aan de autoriteiten voor voedselveiligheid, spoorwegveiligheid, vliegveiligheid, enzovoort.
Deze organen zijn op zichzelf geen probleem maar ze leiden tot begrotingsproblemen en belemmeren het zicht op de kosten van de Unie. Onze uitgaven dreigen te verdubbelen door de werkzaamheden in zowel deze nieuwe autoriteiten als de Commissie. Ze leiden tot problemen op het gebied van de rekenschap van deze autoriteiten en de waarborging van transparantie.
Wij moeten deze aspecten nog eens grondig bezien voordat wij nog meer nieuwe autoriteiten in het leven roepen, hoe essentieel hun taken ongetwijfeld ook zijn.
Een punt dat wij ook nog moeten bespreken en dat ook al door de Commissie is genoemd, is natuurlijk het buitenlands beleid. Hiervoor stelt de Commissie een begrotingsmarge van 60 miljoen euro voor.
Dat lijkt misschien veel maar het is eigenlijk onvoldoende. De toekomstige ontwikkelingen zijn zeer onzeker, onder andere de verdere ontwikkeling in het Midden-Oosten. Wij weten niet welke eisen er aan de Unie gesteld zullen worden op het punt van de inzet in Palestina. Wij weten niet met gedetailleerde zekerheid welke eisen er gesteld zullen worden met betrekking tot Afghanistan of de wereldwijde inspanningen ter bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten, enzovoort. Wij weten evenmin of het aanvaardbaar zal zijn om de inspanningen in het kader van het CARDS-programma op de Balkan in zo’n hoog tempo te verminderen als de Commissie nu voorstelt. Ook op dit gebied is volgens mij behoefte aan een uitvoeriger discussie en een evaluatie van de inspanningen van de Unie, voordat wij besluiten nemen.
Boven op al deze onzekere factoren komt nog de visserijovereenkomst in rubriek 4 die opnieuw een jaar lang onderwerp van discussie vormt.
Tot slot wil ik nog iets zeggen over de toekomst op lange termijn. Twee van de allerbelangrijkste begrotingsproblemen die wij moeten bespreken, hebben weliswaar niet te maken met de begroting voor 2003, maar ze moeten toch aan de orde komen. Dat zijn enerzijds de hervorming van het landbouw- en visserijbeleid, en anderzijds de werkelijke kosten van de uitbreiding. Wij krijgen hierover nog een apart verslag van de Begrotingscommissie.
Laten wij op tijd met deze discussie beginnen. Laten wij ook proberen om onze uiterst interessante samenwerking en onze gemeenschappelijke visie op het boeiende uitbreidingsproces te handhaven. Als dat lukt, heb ik goede hoop dat wij gemeenschappelijke oplossingen voor de genoemde problemen kunnen vinden.
De Voorzitter. - De indiening van het voorontwerp van begroting voor het begrotingsjaar 2003 is beëindigd.