Turco (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ook ik ben blij met het werk van collega Boumedienne, dat ook zeer belangrijk was voor het debat dat daarna heeft plaatsgevonden in de Commissie openbare vrijheden.
Ik wil hier één ding naar voren brengen: de jaarverslagen beginnen de laatste tijd steeds meer op elkaar te lijken. Er is sprake van permanente schendingen en daarbij gaat het steeds weer om dezelfde rechten. Wij voeren ook steeds weer hetzelfde debat, zonder dat ooit het cruciale vraagstuk aan de orde wordt gesteld dat mevrouw Swiebel noemde. Willen de Commissie en de Raad de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten tot een echt beleid uitroepen? Daar willen wij een antwoord op. Als het antwoord echter is dat wij reeds artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie hebben, weten wij bij voorbaat dat men er omheen draait. Aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7 is weliswaar voldaan maar dit artikel is nooit toegepast en zal ook nooit worden toegepast in de huidige institutionele context, waarin de Commissie overduidelijk nooit de kracht zal hebben om in verzet te komen tegen een van de lidstaten. Aangezien de schendingen voortduren en wij deze aan de kaak blijven stellen in onze verslagen, en aangezien er geen straffen worden uitgevaardigd, zullen wij ook volgend jaar een verslechtering van dit beeld moeten verwachten: dat is onvermijdelijk.
Daar komen dan nog de zogenaamde initiatieven tegen het terrorisme bij. Alle door de Raad genomen initiatieven - of alle initiatieven die de Raad had willen nemen - zijn weliswaar gericht op de strijd tegen het terrorisme maar hebben in feite maar een praktisch gevolg: de beperking van de vrijheid van de burgers.
Er is maar een echt nuttig initiatief, namelijk de instelling van een Europese geheime dienst, maar daarover hebben wij de verklaringen gelezen van de Italiaanse minister van Binnenlandse zaken. Volgens hem is zoiets onmogelijk omdat elke nationale geheime dienst de gegevens angstvallig voor zichzelf houdt. Als de Europese Unie de burgers op die manier moet beschermen tegen het gevaar van het terrorisme, zal zij nooit de kracht en het vermogen hebben om de eigen burgers te beschermen tegen de door de lidstaten zelf begane schendingen.