Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 13 april 2005 - Straatsburg Uitgave PB

20. Buitenlands beleid / Veiligheid
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag A6-0062/2005 van de heer Brok, namens de Commissie buitenlandse zaken, over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen – 2003 (8412/2004 – 2004/2172(INI)),

- het verslag A6-0072/2005 van de heer Kuhne, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de Europese veiligheidsstrategie (2004/2167(INI)).

 
  
MPphoto
 
 

  Brok (PPE-DE), rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte fungerend voorzitter van de Raad, in ons jaarlijkse verslag willen wij een voorstel presenteren over de manieren waarop de samenwerking tussen de Raad en het Europees Parlement kan worden verbeterd. Dit is met name nu van belang in het eerste jaar van een nieuwe zittingperiode.

We beseffen terdege dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid bij de uitvoerende macht ligt. De rol van het Parlement blijft op dit terrein in wezen beperkt tot het uitoefenen van controle, hoewel het een zekere mate van invloed kan uitoefenen via zijn begrotingsbevoegdheden. Vooral met betrekking tot het laatste zou het nuttig zijn als de Commissie en de Raad het Parlement voortaan niet meer voor voldongen feiten zouden plaatsen en het in een vroeger stadium bij de gang van zaken zouden betrekken. Het kan niet zo zijn dat het Parlement pas achteraf op de hoogte wordt gesteld. In plaats daarvan zou het moeten worden betrokken bij de planning en ontwikkeling van strategieën om te waarborgen dat er rekening is gehouden met de wensen van het Parlement. Dit zou het hele proces voor alle betrokkenen gemakkelijker maken, omdat er dan immers in een vroeg stadium al voor een benadering is gekozen waarmee goede vorderingen kunnen worden geboekt.

Dit Parlement acht het van belang dat in het buitenlands beleid dezelfde prioriteiten als tot nog toe blijven gelden. Een oud gezegde wil dat oorlog het gevolg is van het falen van de politiek en het klopt dat er alleen in het uiterste geval naar het redmiddel van een oorlog mag worden gegrepen. Daarom vinden wij het belangrijk om het preventieve aspect van ons buitenlands beleid te versterken en te zorgen dat we veel beter worden in preventie en crisismanagement. Deze lijn wordt ook gevolgd door de Europese Unie als geheel, wat in de Ontwerpgrondwet duidelijk tot uitdrukking komt. We dienen ons standpunt in dezen goed duidelijk te maken om het publiek voor ons te winnen, maar ook om strategische posities te ontwikkelen.

Hiermee kom ik tot de zeer praktische overwegingen met betrekking tot de vraag waar onze prioriteiten dienen te liggen. Het antwoord is: bij het conflict in het Midden-Oosten, ten gevolge waarvan we binnen het kwartet nauwer samenwerken met de Amerikanen, de Russen en de VN. Het doel van deze samenwerking is niet alleen om steun te bieden aan Palestijnen en Israeli’s en om vrede te bewerkstelligen, maar ook om meer vat te krijgen op terroristische activiteiten in de ruimste zin des woords. Dit is onze tweede hoofdprioriteit.

Wat dit betreft zijn ook de solidariteitsclausules in het Grondwettelijk Verdrag ten aanzien van bijstandsverplichtingen van groot belang. We dienen onszelf af te vragen hoe de Europese Unie een combinatie van nieuwe instrumenten kan inzetten om te reageren op bedreigingen van de externe en interne veiligheid en hoe we op dit terrein vooruitgang kunnen boeken. Als we op dit punt geloofwaardig willen overkomen, moeten we moeten ervoor zorgen dat de non-proliferatie van kernwapens, bijvoorbeeld in Iran en Noord-Korea, prioriteit krijgt.

Maar we moeten ook zorgen dat dit instrument flink de ruimte krijgt in het nabuurschapsbeleid van de Europese Unie, die op zichzelf al voor veiligheid zorgt omdat zij banden tussen landen smeedt zodat deze nooit meer oorlog tegen elkaar voeren. Tegelijkertijd moeten we zorgen dat we niet blijven hangen in het traditionele model van het nabuurschapsbeleid zoals wij dat in de afgelopen jaren hebben gevoerd.

In hoeverre de Europese Unie tot handelen in staat is, hangt ook samen met haar grenzen. We moeten zorgen dat naburige landen die wij graag aan onze zijde hebben, die belangrijk voor ons zijn en die wij willen helpen om democratie te ontwikkelen en te stabiliseren ook een alternatief voor het volledig lidmaatschap aangeboden krijgen, een Europese Economische Ruimte Plus, of hoe men het ook wil noemen.

We dienen een dergelijk multilateraal uitgangspunt te vinden, opdat we landen als Oekraïne niet pas over vijftien of twintig jaar, maar nu al een antwoord kunnen geven op de vraag op welke punten ze zich kunnen verbeteren. We hopen dat de Raad en de Commissie met meer verbeeldingskracht aan de slag gaan en niet alleen vertrouwen op beproefde politieke methoden, zoals in het verleden vaak het geval was. De commissaris benadert de zaak al anders en is druk doende een nieuw uitgangspunt te vinden.

Er zijn nog twee laatste onderwerpen die ik wil aanstippen. Ik ben blij dat de grote meerderheid van dit Parlement voor instandhouding van het wapenembargo tegen China is zolang in dat land de mensenrechten niet gewaarborgd zijn en zolang het wetten blijft produceren die oorlog legitimeren. We moeten tot overeenstemming zien te komen voordat de transatlantische betrekkingen op het spel komen te staan.

(Applaus)

Een multilaterale aanpak, zoals we die in onze betrekkingen met de Verenigde Staten hanteren, dient te worden aangevuld met een partnerschap met duidelijke doelstellingen, gericht op de totstandkoming van een transatlantische markt voor 2015. Jegens een aantal indieners van amendementen wil ik benadrukken dat ik de voorstellen van verschillende fracties om te streven naar een zetel in de Veiligheidsraad voor de Europese Unie uitdrukkelijk steun, zeker ook als Duitser.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Kuhne (PSE), rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik twee verschillende scenario’s nader bekijken. Toen we dit onderwerp in de commissie bespraken, vroeg de heer Ilves wat er zou gebeuren als er in een EU-land nogmaals een terreuraanslag van de omvang van die in Madrid zou plaatsvinden en er vervolgens zou blijken dat de veiligheidsdiensten van een andere lidstaat op de hoogte waren van de voorbereidingen daarvan, maar niet in staat waren geweest de autoriteiten van het getroffen land in te lichten. Hoogstwaarschijnlijk zou dit leiden tot een ware legitimiteitscrisis in de Europese Unie.

Nu het tweede voorbeeld. De Europese Unie heeft het bevel over de NAVO-troepen in Bosnië-Herzegovina overgenomen. Dit is voor het eerst dat de Europese Unie de kans krijgt om te bewijzen dat zij in staat is om veiligheidsbeleid in dit gebied uit te voeren en hierin praktische ervaring op te doen. Uit gesprekken met mensen in mijn kiesdistrict weet ik dat velen de overtuiging zijn toegedaan dat de EU zogezegd van het kwaad verschoond zou blijven als zij haar neus zo min mogelijk in andermans zaken steekt.

Een dergelijke opstelling kan heel slecht uitpakken en de Europese Unie heeft echt een veiligheidsstrategie nodig. Daarom heeft de grote meerderheid van de commissieleden ook het destijds door Javier Solana ontworpen en door de commissie verder uitgewerkte document omarmd. We zijn ook blij met de steun van de kant van de regeringen van de lidstaten voor het document.

Wel dienen er een paar punten naar voren te worden gehaald waaruit het specifieke karakter van de Europese veiligheidsstrategie blijkt. Het eerste punt is de noodzaak om veiligheidsproblemen en hun vele en uiteenlopende oorzaken goed te begrijpen, zoals schendingen van de mensenrechten, armoede en ziekten, en niet alleen te kijken naar militaire aspecten. De veiligheidsstrategie is in de eerste plaats een politiek concept dat de militaire aspecten ver overstijgt.

Het tweede punt is de noodzaak van een verbintenis tot inachtneming van het internationale recht en respect voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

Het derde punt is de noodzaak om de internationale orde door middel van effectieve multilaterale structuren te versterken en de grondrechten van de burgers binnen de EU te waarborgen, terwijl alle noodzakelijke maatregelen tegen terroristische dreigingen worden genomen.

Tegen deze achtergrond mogen we niet schromen om te zeggen dat ook de Europese Unie militaire beslissingsstructuren en militaire vaardigheden wil verwerven. Het grootste voordeel van de veiligheidsstrategie is dat deze ons in staat stelt om civiel en militair crisismanagement te combineren, precies op maat, al naargelang de situatie.

Binnen de commissie rees verzet tegen deze benadering, en wel vanuit twee heel verschillende kampen. Sommige afgevaardigden kunnen zich de Europese Unie slechts als onderafdeling van de NAVO voorstellen, terwijl andere het scheppen van nieuwe organisatievormen en capaciteiten als militarisering veroordelen. Beide partijen staan lijnrecht tegenover elkaar, maar ze hebben één ding gemeen, namelijk dat zij allebei hun argumenten gebruiken om tegen de Europese Grondwet te ageren en campagne te voeren.

Ondanks dit verzet is er in de commissie een brede meerderheid voor de veiligheidsstrategie, die instrumenten omvat zoals een situatiecentrum, een civiel-militaire planningscel en het opzetten van gevechtsgroepen of het Europees Defensie-agentschap. Dit zijn geen alternatieven voor de NAVO; de meeste EU-lidstaten zijn immers lid van de NAVO. Maar zij bieden de Europese Unie wel nieuwe mogelijkheden die deze vroeger niet had. Alleen op deze wijze kan de EU zich ook tot een gelijkwaardige partner met bijvoorbeeld de Verenigde Staten aan de andere kant van de Atlantische Oceaan ontwikkelen.

Er valt echter nog een hoop werk te verzetten. We hebben bijvoorbeeld geen samenhangend plan voor hoe het apparaat voor het civiele crisismanagement georganiseerd moet worden. Er is gebrek aan permanente luchttransportcapaciteit, aan permanent beschikbare, inzetbare troepen, alsmede aan adequate communicatie- en verkenningscapaciteiten. Dit verslag heeft als doel ervoor te zorgen dat het Europees Parlement – ook met het oog op wat de heer Brok in zijn inleiding zei – in het kader van een dialoog met de Raad invloed kan uitoefenen op de toekomstige ontwikkeling en praktische tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Schmit, fungerend voorzitter van de Raad.(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou om te beginnen het Parlement willen bedanken en gelukwensen en met name de twee rapporteurs willen complimenteren met hun werk en met de ambitieuze maar toch ook realistische benadering die zij in deze twee verslagen uitgewerkt hebben.

U noemt ergens twee cijfers: de 60 en 70 procent van de burgers die de ontwikkeling van een gemeenschappelijk buitenlands beleid respectievelijk een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid steunen. Er zijn vermoedelijk niet veel beleidsterreinen waarvoor zoveel steun bestaat in de publieke opinie. U vertegenwoordigt de Europese burgers en aangezien we beleid op dit terrein alleen samen met de burgers tot stand kunnen brengen, hebben we uw steun en de dialoog met u nodig, zoals de rapporteur zojuist al aangaf.

De Europese Raad heeft op 11 december 2003 de Europese veiligheidsstrategie goedgekeurd. Sindsdien zijn er vijftien maanden verstreken; dat is natuurlijk niet genoeg om een volledige, alomvattende balans op te maken van de uitvoering van die strategie, maar we kunnen wel al bekijken welk effect zij tot nu toe heeft gehad en bespreken welke weg we moeten volgen bij de toepassing ervan in de toekomst.

Het jaar 2004 was een cruciaal jaar voor de politieke ontwikkeling van de Unie, waarvan de ambities en de verantwoordelijkheden in de wereld voortdurend toegenomen zijn. De burgers van de Unie en ook onze internationale partners hebben aangedrongen op een krachtigere rol van Europa op het internationale toneel. De Unie heeft gevolg gegeven aan deze oproep en getracht een actiever, meer coherent en doeltreffender extern beleid te voeren, op basis van de principes van het Handvest van de Verenigde Naties.

De Europese Unie is een wereldspeler die zich inzet voor het verwezenlijken van politieke, economische en andersoortige doelstellingen. Er bestaat wereldwijd grote waardering voor het “Europees model”, waarover op dit moment veel gesproken wordt in verband met de Europese Grondwet; dat is natuurlijk iets om tevreden over te zijn, maar het moet voor ons Europeanen ook een krachtige aansporing zijn om ons nog actiever op te stellen.

De Europese veiligheidsstrategie vormt in zekere zin het richtsnoer voor de dagelijkse werkzaamheden in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ze geeft aan wat de uitdagingen en bedreigingen zijn waaraan we het hoofd moeten bieden en welke instrumenten toegepast moeten worden om deze problemen te lijf te gaan.

Er zijn opmerkingen gemaakt over de strijd tegen het terrorisme. Dat is zeker een van de belangrijkste issues. We hebben een aantal mechanismen ingevoerd om de samenwerking tussen Europol en Eurojust te versterken. De strijd tegen het terrorisme laat duidelijk zien dat het begrip veiligheid niet uitsluitend een zaak is van extern beleid en niet uitsluitend een militaire dimensie heeft; dit vraagstuk reikt aanzienlijk verder. Het is ook een kwestie van ontwikkeling en van verdediging en bevordering van de mensenrechten. En er is natuurlijk ook het verband met de grote conflicten in de wereld en de noodzaak daarvoor een oplossing te vinden. Dat geldt met name voor het Midden-Oosten, maar we moeten ook aanwezig zijn in de regio’s waarover we zojuist gesproken hebben, met name Bosnië-Herzegovina en andere delen van de Westelijke Balkan.

Met het oog op de belangrijkste bedreigingen waarnaar in de veiligheidsstrategie wordt verwezen, heeft de Europese Raad in december 2003 als aanvullende maatregel een Europese strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens goedgekeurd. Ook dat is een terrein waarop Europa daadkracht heeft getoond, met name als het gaat om Iran. Mijns inziens hebben we hier een belangrijke eerste stap gezet op weg naar politieke oplossingen voor uiterst gevoelige kwesties die tevens een gevaar vormen voor de vrede in de wereld.

Uitgangspunt van de Europese veiligheidsstrategie is dat de meeste problemen enkel in multilateraal verband opgelost kunnen worden. Ook wat dit betreft sluiten wij ons aan bij de visie van de beide rapporteurs. Het is evident dat de Europese Unie haar doelstellingen in dit multilaterale kader moet nastreven, in samenwerking met alle andere actoren, met name de Verenigde Naties. De Unie heeft er derhalve belang bij dat de Verenigde Naties en het multilateraal systeem versterkt worden. We moeten dan ook onze steun geven aan de inspanningen van de secretaris-generaal van de VN om deze organisatie te moderniseren en doeltreffender te maken. De hervorming van de VN is een zeer belangrijk element in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Ik heb veel waardering voor wat de heer Brok hierover heeft gezegd, met name in verband met een specifiek punt.

Zonder in detail te treden zou ik verder willen wijzen op het belang van het transatlantisch partnerschap, me wel realiserend dat we over dat belang een paar weken geleden nog uitvoerig hebben gediscussieerd hier in het Parlement. Ook dat partnerschap heeft een nieuwe impuls gekregen, met name sinds het bezoek van president Bush aan Brussel en we moeten ervoor zorgen dat we die lijn vasthouden. Wij hebben veel, zeg maar gerust ongelooflijk veel gemeenschappelijke belangen. Er zijn talloze mogelijkheden om nauwer samen te werken, maar dat moet dan wel op voet van gelijkheid gebeuren. We kunnen met de Amerikanen oplossingen vinden voor een aantal echt grote problemen en met name voor datgene wat eerder al het meest urgente probleem genoemd is: het conflict in het Midden-Oosten.

De Europese Unie spant zich in om de samenwerking op economisch, politiek en cultureel vlak niet alleen met de traditionele partners zoals de Verenigde Staten of Canada, maar ook met landen als Rusland en Japan uit te breiden. Wat Rusland betreft, zijn er wel de nodige problemen, maar ik denk dat die samenwerking van groot belang is voor de Unie en voor de stabiliteit en vrede op ons continent. Verder zijn er natuurlijk nieuwe spelers op het wereldtoneel verschenen: China, India, Brazilië en Zuid-Afrika. En laten we ook de regionale actoren niet vergeten, zoals de Afrikaanse Unie, waarmee we een paar dagen geleden nog besprekingen hebben gevoerd om ons beleid ten aanzien van Afrika te versterken, zoals de Commissie heeft aangegeven. Doel is bij te dragen tot vrede en ontwikkeling - twee zaken die nauw met elkaar verbonden zijn - op dit zo dicht bij de Europese Unie gelegen continent.

De strategie heeft ook tot doel onze betrekkingen met de buurlanden ten oosten en ten zuiden van de Unie te bevorderen. Zojuist hebben we hier een debat gehad over de Balkanlanden. Het Euro-mediterraan partnerschap en het Europees nabuurschapsbeleid zijn cruciale instrumenten voor het bevorderen van stabiliteit in de betrokken landen, maar ze zijn ook zeer belangrijk voor onze eigen politieke en economische belangen. Ik heb heel goed onthouden wat er gezegd is. We kunnen onze ogen wel sluiten voor wat er elders gaande is, maar daarmee lossen we de problemen niet op, en die komen steeds meer onze kant op. De problemen van die landen worden heel snel onze problemen, in de vorm van ongecontroleerde, illegale immigratie of terroristische aanslagen en dreigingen.

Een ander belangrijk element in het veiligheidsdenken betreft de mensenrechten. Dit punt is van cruciaal belang voor het vinden van oplossingen voor de verschillende conflicten, zoals nog eens is benadrukt in het laatste verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Zonder eerbiediging van de mensenrechten kan er van ontwikkeling of vrede geen sprake zijn. Vanuit die gedachte heeft de Hoge Vertegenwoordiger onlangs een persoonlijke vertegenwoordiger voor de mensenrechten benoemd, met als doel de samenhang in en de doeltreffendheid van ons optreden op dat gebied in het kader van het GBVB te versterken.

Dan kom ik nu op de militaire dimensie van de strategie. In de strategie wordt gewezen op de noodzaak van een grotere inzetbaarheid van de Europese Unie op de terreinen waar ze een rol te vervullen heeft. We moeten met concrete oplossingen komen voor de conflicten die er zijn; we moeten daadkracht tonen en ons actiever inzetten voor de handhaving en het herstel van de vrede. Ook moeten we zorgen voor een betere afstemming tussen de civiele en militaire aspecten. Boven alles hebben we echter een aanpak nodig die gericht is op het voorkomen van conflicten. Wat dit betreft, is het een goede zaak dat er nu 7 000 Europese soldaten onder de vlag van de Europese Unie ingezet kunnen worden om de vrede te handhaven, hervormingsprocessen te ondersteunen en verzoening dichterbij te brengen. We hebben hier al over gesproken tijdens het debat over de Balkanlanden, maar de Europese Unie heeft ook elders belangrijke operaties lopen, met name in de zuidelijke Kaukasus, in Afrika en in Afghanistan.

Op het punt van de militaire vermogens is aanzienlijke vooruitgang geboekt. De oprichting van de eerste van dertien battle groups in het kader van de Europese snelle interventiemacht is inmiddels een feit. Verder heeft de Unie het Europees Defensie-agentschap opgericht, met als doel de kosten in verband met de aanschaf van defensiematerieel te rationaliseren en de militaire vermogens waarover de Europese landen kunnen beschikken kwalitatief en kwantitatief te versterken. De civiel-militaire samenwerking is op een hoger operationeel niveau gebracht, met name door de oprichting van een civiel-militaire cel. Al deze maatregelen moeten ertoe bijdragen dat de Unie meer capaciteit voor crisisbeheer krijgt, zodat ze de complexe veiligheidscrises van de 21e eeuw met succes weet aan te pakken. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan de samenwerking met de NAVO. Ik denk dat de “Berlijn Plus”-regelingen verder uitgewerkt moeten worden in een geest van partnerschap, niet in een geest van onderworpenheid. Ook wat dit betreft is de rol van de Europese Unie mijns inziens van zeer groot belang.

De samenhang in en de operationele aspecten van het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid zijn dus aanzienlijk versterkt. Dat mag echter geen reden zijn om achterover te gaan leunen. Er is nog veel nodig: institutionele versterking, duidelijke verbintenissen, met name op het vlak van solidariteit in verband met potentiële bedreigingen, en een grotere stem van de Unie op het internationale toneel. Ik denk, nogmaals, dat de toekomstige Grondwet wat betreft de ontwikkeling van het GBVB en ons beleid inzake externe veiligheid een aanzienlijke vooruitgang zal betekenen. De instelling van de functie van minister van Buitenlandse Zaken is een belangrijke vernieuwing die zal zorgen voor meer samenhang in de externe betrekkingen van de Unie. Het feit dat aan die functie het voorzitterschap van de Raad Buitenlandse Betrekkingen verbonden zal zijn, draagt bij tot het coherente karakter van het externe optreden van de Unie waaraan wij allen hechten. Daardoor zal onze stem duidelijker gehoord worden en zullen we tegelijkertijd meer continuïteit in ons optreden kunnen waarborgen.

Een ander belangrijk aspect dat ik niet onvermeld wil laten - ik weet dat met name rapporteur Brok er veel waarde aan hecht - is de oprichting van een dienst voor het externe optreden van de Europese Unie. Op dit moment wordt nog gediscussieerd over de voorwaarden waaronder deze dienst in de praktijk zal moeten functioneren.

Het Luxemburgse voorzitterschap volgt nauwlettend de vorderingen die gemaakt worden bij de instelling van deze Europese dienst voor extern optreden en is ook zeer geïnteresseerd in de opvattingen van het Europees Parlement hierover. Wij willen niet dat deze nieuwe dienst een zodanig intergouvernementeel karakter krijgt dat daardoor langs de achterdeur bepaalde communautaire mechanismen buiten werking worden gesteld.

Met de oprichting van deze dienst wordt de belangrijke vooruitgang zichtbaar die bij de aanpak en uitvoering van het extern beleid is geboekt, met name in de richting van grotere doeltreffendheid, meer samenhang, een versterkte rol van de EU in de wereld en een efficiënter gebruik van alle beschikbare middelen. Wij willen wel dat de institutionele regels en de bevoegdheden van de verschillende instellingen gerespecteerd worden. De nationale diplomatieke diensten moeten nauwer bij deze dienst betrokken worden. We moeten ze in zekere zin Europeser maken en tegelijkertijd moeten we voorkomen dat aangelegenheden die op dit moment volgens communautaire regels behandeld worden, weer onder nationale kaders komen te vallen of op intergouvernementeel niveau afgehandeld worden. Dat is de lijn die wij zullen volgen bij de discussie over de instelling van deze dienst.

Tot slot nog een opmerking over de informatievoorziening. Ik denk dat het een nadrukkelijke wens is van het huidige voorzitterschap, net als van de vorige voorzitterschappen, om met het Europees Parlement van gedachten te wisselen over de fundamentele keuzen en de beslissende data op het gebied van het extern beleid. Wij stellen deze dialoog zeer op prijs, ik heb dat aan het begin van mijn toespraak al gezegd. Wat dit voorzitterschap betreft, verbind ik mij ertoe de inspanningen op dit vlak voort te zetten en met u zo veel en zo vaak in contact te treden als u wenst om te komen tot een coherent gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat werkelijk gedragen wordt door alle actoren en door alle instellingen van de Unie.

(Applaus)

 
  
  

VOORZITTER: DE HEER MAURO
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Ferrero-Waldner, lid van de Commissie.(DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden en rapporteurs, laat mij u eerst hartelijk danken voor uw substantiële, evenwichtige verslagen, die voor het grootste deel weinig aan duidelijkheid te wensen overlaten.

Ik wil me graag op drie punten concentreren die Europa’s rol in de wereld kunnen versterken. Een daarvan is effectief multilateralisme. In mijn ogen is dat het enige juiste antwoord op onze steeds nauwere verwevenheid in het internationale stelsel. Het jaar 2005 wordt een beslissend jaar voor de hervorming en versterking van het multilateralisme, het internationale recht en vooral van de Verenigde Naties. Wat dat laatste betreft zal de VN-Top in september op basis van het jongste rapport van secretaris-generaal Kofi Annan de weg vrijmaken voor ingrijpende besluitvorming op dit gebied.

Ik denk dat Europa een fundamentele bijdrage aan deze hervormingsdiscussie kan leveren. Het neemt op dit gebied een leidende positie in en moet daar dan ook naar handelen. Vandaar dat de Commissie op dit moment bezig is gedetailleerde voorstellen op genoemde punten te formuleren. Zoals u weet, maak ik mij hard voor een EU-zetel in de Veiligheidsraad van de VN. Over de precieze invulling daarvan valt te discussiëren. Waar het om gaat, is dat de Unie in de belangrijkste internationale fora het haar toekomende gewicht in de schaal legt.

Zoals de heer Schmit al heeft aangegeven, kan multilateralisme alleen doeltreffend zijn, als het op een sterk transatlantisch partnerschap berust. Mondiale problemen kunnen alleen aangepakt worden als de Verenigde Staten en Europa ook echt één lijn trekken. Het bezoek van president Bush aan Brussel heeft duidelijk aangetoond dat de Verenigde Staten zich terdege bewust zijn van de gestaag aan reikwijdte en gewicht winnende rol van de EU.

We moeten onze gemeenschappelijke structuren aan deze taakverbreding aanpassen, maar tegelijk ook flexibel blijven. De Commissie overweegt nu of en in hoeverre onze instellingen de Nieuwe Transatlantische Agenda moeten aanpassen. De uitkomst van onze beraadslagingen zal dan onderwerp van gesprek zijn op de EU-VS-Top van juni. Overigens acht ik het - net als velen in dit Huis, individuele leden zowel als fracties - essentieel de banden tussen het Parlement en het Congres van de Verenigde Staten aan te halen.

Zoals de verslagen terecht constateren, is Europa’s buitenlandse beleid al gestoeld op een breed veiligheidsconcept. Een veilig Europa is volgens mij niet uitsluitend een kwestie van defensiebeleid en militaire missies, maar tegenwoordig bovenal een zaak van conflictpreventie, van civiele crisisbeheersing en een gemeenschappelijk beleid op het gebied van handel, economie, energievoorziening, rechtspraak, gezondheid en milieu.

In de Europese veiligheidsstrategie is dit complex van potentiële bedreigingen al verdisconteerd. De Commissie levert een belangrijke bijdrage aan deze strategie, ook waar het de uitvoering ervan betreft: in het dagelijkse, nauwe contact met derde landen en onlangs ook met verscheidene mededelingen, niet alleen. over terrorismebestrijding en een verbeterde burgerbescherming, maar ook over hervorming van het ontwikkelingsbeleid; daarover zijn we gisteren nog in de Commissie met belangrijke mededelingen gekomen.

Ik vind dat deze bredere opvatting van veiligheid in laatste instantie de veiligheid van het individu centraal zou moeten stellen, zoals ik in mijn eigen werk ook steeds gedaan heb. Uit schendingen van de vrijheid en waardigheid van het individu komen vaak structurele veiligheidsrisico’s voort. Kortom: wat de veiligheidsstrategie aan maatregelen noemt op het gebied van de non-proliferatie van massavernietigingswapens of het voorkomen van terroristische aanslagen, wat er staat over het optreden ten aanzien van mislukte staten en bij regionale conflicten, dat alles kan alleen succesvol zijn als het ingebed is in een breder beleid voor het vermijden dan wel oplossen van conflicten. Een van de voorbeelden daarvan is Afghanistan en we hopen dat Irak zich ook tot zo’n positief voorbeeld zal ontwikkelen.

Dit unieke instrumentarium geeft de Unie een relatief voordeel. Maar om er effectief mee te kunnen werken, is het zaak om al onze instrumenten in een optimale onderlinge samenhang te gebruiken – op civiel, militair en sectoraal vlak. We moeten een lange-termijnvisie voor crisisgebieden ontwikkelen en onze communautaire instrumenten - zowel de hulp aan derde landen als het perspectief van nauwere banden met de Unie – gericht, maar ook onderling samenhangend inzetten. Daar komt onze hulp op het terrein van de nucleaire non-proliferatie bij (denkt u bijvoorbeeld aan de grootscheepse EU-steun voor nucleaire veiligheid en non-proliferatie sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw), evenals onze inzet in de strijd tegen terrorisme, de verspreiding van kleinere wapens en landmijnen en tegen drugs.

Een ander sleutelinstrument ter implementatie van de Europese veiligheidsstrategie heb ik al eerder genoemd en dat is natuurlijk het Europese ontwikkelingsbeleid. Juist op dit punt proberen we weer een stap voorwaarts te zetten, ook met de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties voor ogen. We doen dat omdat wij Europeanen, zoals ik aan het begin van mijn betoog zei, op dit terrein de gangmakers moeten zijn.

Tot slot wil ik nog verwijzen naar de op handen zijnde hervormingsvoorstellen van de Commissie ten aanzien van de Europese crisisbeheersing en de burgerbescherming, waar we volgende week in een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement mee naar buiten zullen treden en waarover u dan ook natuurlijk in dit Huis nader kunt debatteren. Weest u echter nu al verzekerd van mijn dank voor de steun die het Parlement heeft gegeven aan het Europese veiligheidsonderzoeksprogramma. Op dit punt werkt de Commissie zeer nauw met het Europees Defensie-agentschap samen.

Graag wil ik ook benadrukken dat ik belang hecht aan het voorstel van het Parlement om op regelmatige basis over de veiligheidsstrategie te beraadslagen en daarbij ook de parlementen van de lidstaten te betrekken. Niet voor niets worden democratie en de rechtsstaat genoemd als Europese grondwaarden en dus ook als integraal bestanddeel van onze buitenlandse politiek.

De Europese Unie kan echter op internationaal vlak alleen sterk zijn, als zij ook coherent optreedt. Om daadwerkelijk opgewassen te zijn tegen de nieuwe uitdagingen, heeft de EU meer nodig dan een gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid in engere zin. Het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid is slechts een van de vele instrumenten waarover de EU voor haar buitenlands beleid kan beschikken en het vult onze andere beleidsinstrumenten aan. Dat deze brede benadering succesvol is, blijkt voor mij uit het concept van het Europese nabuurschapsbeleid, dat ook een van mijn bijzondere prioriteiten is. Als we veiligheid, stabiliteit en welvaart uitvoeren naar onze buren en bij hen structurele hervormingen mogelijk maken, heeft dat een duidelijk veiligheidsaspect. Daarmee is het Europese nabuurschapsbeleid, net als ons Europese ontwikkelingsbeleid, een doordacht, op de lange termijn gericht veiligheidsbeleid op regionaal niveau.

We zijn al tot de fase van implementatie overgegaan. De betrekkingen met onze partnerstaten zullen daardoor geleidelijk intensiever worden, vooral ook door de gedetailleerde gezamenlijke actieplannen, die een duidelijk perspectief op een nauwere band met Europa bieden. Net als voorheen hecht ik groot belang aan de expliciete steun van het Europees Parlement voor het nabuurschapsbeleid. Ik zie daarom met belangstelling uit naar het verslag van de heer Laschet.

Je zou het Europees nabuurschapsbeleid kunnen omschrijven als veiligheidsbeleid op regionaal niveau. Het draagt bij aan stabilisering en hervorming in uit geopolitiek oogpunt uiterst belangrijke regio’s, door die regio’s op de lange termijn met Europa te associëren en er specifieke samenwerkingsvormen mee aan te gaan, zoals bij de bestrijding van het terrorisme. Daarmee is dit beleid een wezenlijk instrument voor de uitvoering van de Europese veiligheidsstrategie. Met zeven van deze partnerstaten, waaronder ook de Oekraïne, hebben we al gedetailleerde en ambitieuze actieplannen opgesteld en vijf anderen volgen binnenkort.

Tot slot van mijn betoog wil ik er nog op wijzen dat de verslagen ook grote nadruk leggen op de noodzaak van institutionele hervormingen. Ons nieuwe Grondwettelijk Verdrag voorziet daarin en brengt wezenlijke, positieve vernieuwingen, die de Commissie van harte ondersteunt. Vandaar dat ik ook uw gedetailleerde voorstellen daarvoor met belangstelling zal lezen. We bereiden al geruime tijd de uitvoering van de Verdragsbepalingen voor, om meteen na een hopelijk voorspoedige ratificatie ervan tot handelen over te kunnen gaan. Niet in de laatste plaats door de instelling van een gemeenschappelijk buitenlandse dienst, waarover Raad en Commissie op dit moment een zeer diepgaande discussie voeren. Deze hervormingen zijn werkelijk belangrijk. Een nog doelmatigere samenwerking tussen de EU-instellingen is onontbeerlijk.

Het verslag van de heer Kuhne stelt volkomen terecht dat de EU ook de nodige financiële middelen moet vrijmaken, wil ze wereldwijd ageren. Ik heb goede hoop dat we spoedig overeenstemming kunnen bereiken over de aanpassing van de beleidsinstrumenten voor de hulp aan derde landen, die de Commissie heeft voorgesteld. Dat laat echter onverlet dat institutionele hervormingen en een verruiming van het budget niets uithalen als de politieke wil ontbreekt. Daarom dient Europa zich nog sterker bewust te worden van zijn rol als global player. Het Europees Parlement speelt bij de politieke wilsvorming een beslissende rol als forum voor een breed, transparant en democratisch debat.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 
 

  Lambrinidis (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur van het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over het verslag-Kuhne wil ik allereerst van deze gelegenheid gebruik maken om de heer Kuhne van harte geluk te wensen met het feit dat hij een dermate moeilijke procedure heeft doorlopen en uiteindelijk zoveel verschillende meningen in zijn uitstekend en sterk verslag heeft kunnen onderbrengen.

Ik wil vier punten aanstippen. Ten eerste is de veiligheidsstrategie, zoals deze nu wordt gepresenteerd, terecht niet toegespitst op de militaire instrumenten, maar wel op alle andere instrumenten die de Europese Unie kan inzetten om bij te dragen aan de bestrijding van de oorzaken van de onveiligheid in Europa. Terrorisme is een van die oorzaken, maar niet de enige. Als wij een dergelijke strategie uitwerken moeten wij goed oppassen dat wij ons niet blindstaren op het gevaar “van de dag” en talrijke andere gevaren negeren. Daarom is het heel belangrijk dat wij, als wij in actie komen in het buitenland, de mensenrechten eerbiedigen. Verschijnselen als Guatánamo mogen door de Europese Unie niet geduld worden. Ik zeg dit omdat ook de Verenigde Staten het niet voor mogelijk hielden dat zoiets werd geduld, maar u ziet wat er nu gebeurt. Ik heb liever dat wij nu al op de rem gaan staan, in plaats van dat wij gedwongen zijn dat later te doen, als wij er niet klaar voor zijn.

Ten tweede moeten wij als Europeanen de democratie bevorderen. Volkomen terecht werd door de rapporteurs en de Commissie erop gewezen dat de democratie door Europa heel anders bevorderd wordt dan door andere grootmachten van de aarde. Laten wij ervoor zorgen dat dit zo blijft en dat wij de VN altijd mee hebben. Wij kunnen niet buiten het VN-kader optreden.

Ten derde moet het Parlement geïnformeerd worden en debatten voeren over de vraagstukken van buitenlands beleid. Het mag niet genegeerd worden als het om zaken gaat waarmee grondrechten gemoeid zijn, zoals bijvoorbeeld de beroemde PNR, de gegevens die aan de Verenigde Staten worden doorgegeven, zogenaamd om het terrorisme te bestrijden, en waarvoor dit Parlement bij het Hof van Justitie een procedure heeft aangespannen tegen de Commissie, die het naar ik hoop zal winnen.

Mijn laatste en vierde opmerking betreft het befaamde SITCEN, een belangrijke dienst. Mijn commissie weet niet hoe deze dienst precies werkt, welke beperkingen aan zijn werk zijn opgelegd en hoe hij inlichtingen vergaart. Inlichtingen en het vergaren van inlichtingen en persoonlijke gegevens zijn allemaal even gevoelige vraagstukken voor het Parlement, ongeacht wie het doet, het SITCEN of iets anders. Momenteel wordt in mijn commissie een debat gevoerd over het beginsel van de beschikbaarheid van gegevens en de uitwisseling daarvan. De knoop is nog niet doorgehakt en ik wil de heer Kuhne dan ook gelukwensen met de betekenis die hij in zijn verslag hecht aan de samenwerking tussen onze commissies. Het doel - de noodzaak om het terrorisme te bestrijden - heiligt niet alle middelen. Dat moeten wij in deze zaal en in dit Parlement serieus voor ogen houden.

 
  
MPphoto
 
 

  von Wogau, namens de PPE-DE-Fractie.(DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de heer Kuhne hartelijk danken voor zijn uitvoerige verslag. Het lijkt mij van groot belang dat de veiligheidsstrategie zoals het Europees Parlement die opvat, steun vindt bij de vier grootste fracties in dit Parlement – de groenen, de sociaal-democraten, de liberalen en mijn eigen fractie. Zo ontstaat een draagvlak dat tien jaar geleden nog onmogelijk geweest zou zijn.

Onderwerp van het verslag is de veiligheidsstrategie die Javier Solana ontworpen heeft. Het Europees Parlement deelt zijn opvattingen over de bedreigingen die er zijn. De drie grootste zijn stellig terrorisme, massavernietigingswapens en conflicten in naburige gebieden, die ook directe uitwerkingen op de Europese Unie hebben, omdat de burgers van de Unie met vluchtelingenstromen te maken krijgen. Wat ik net als vele anderen in deze analyse van Javier Solana mis, is de landsverdediging, die doorgaans toch het uitgangspunt van elk defensiebeleid vormt. Als we vergelijken hoeveel aandacht er in de Verenigde Staten aan de landsverdediging besteed wordt en hoe weinig je er bij ons in de Europese Unie over hoort, dan mag je wel van een omissie spreken die ongedaan gemaakt moet worden.

Ook de conclusies ten aanzien van de stappen die ondernomen moeten worden, behoeven in mijn ogen aanvulling. De conclusies die hier aangedragen worden, laten zich namelijk niet in concrete maatregelen vertalen. Het lijkt mij daarom van belang dat er eerst een witboek over het Europese veiligheids- en defensiebeleid komt, met daarin doelstellingen die naar inhoud en tijdschema meer bieden dan de tekst die nu voorligt.

Belangrijk is dat de snelle interventiemacht, die ten tijde van zijn oprichting in 1999 vooral een papieren grootheid was, inmiddels daadwerkelijk in actie gekomen is: in Macedonië, in de Congo en nu dan in Bosnië-Herzegovina. Toen we daar met de Subcommissie veiligheid en defensie op bezoek waren, trad mij voor het eerst een militair met Europese insignes, sterren op de mouw, tegemoet. Het was een Britse generaal, die zichzelf als Europees soldaat voorstelde. Op dat moment realiseerde ik me dat er een ontwikkeling van historisch formaat had plaats gevonden. En dan spreekt u, mijnheer Schmit, heel terloops van “Europese troepen”, van “troepen van de Europese Unie”, terwijl die toch beslist van een historische ontwikkeling getuigen.

In Macedonië boeken we succes met een brede benadering, waarbij een crisis niet alleen met militaire middelen bestreden wordt. De kracht van de Europese Unie ligt juist in het civiele deel van de vredesbewaking, waar wij ook meer aan doen dan de Verenigde Staten. Dat is een goed concept. Anderzijds dienen ongeregeldheden zoals die in Kosovo plotseling uitbraken ons een waarschuwing te zijn dat onze troepen wel in staat moeten blijven te interveniëren en krachtdadig op te treden, wanneer de bescherming van minderheden daarom vraagt. Dat zijn twee van de taken die onze troepen daar uit moeten voeren en ze zijn beide even belangrijk en moeilijk.

De gevechtseenheden die nu geformeerd worden en waarvan we hopen dat er enkele op korte termijn voor snelle vredesmissies beschikbaar zullen komen, hebben de allerbeste uitrusting nodig. Ook dat hebben we bij ons bezoek aan Bosnië-Herzegovina vastgesteld. Daar is nog sprake van vredesbewaking, maar als het erom gaat vrede op te leggen en daarvoor oorlogshandelingen te verrichten, zal het zich wreken dat onze troepen zo’n heterogene uitrusting hebben. Daarom verlangen wij dat de zogenaamde battle groups die nu in Europees verband opgericht worden, zoveel mogelijk dezelfde uitrusting krijgen, dat zij als eerste de beschikking over vernieuwd materieel krijgen en dat hier hoge prioriteit aan gegeven wordt. Verder is er, zo vertelde men ons ter plekke, behoefte aan helikopters voor het bewaken van uitgestrekte gebieden en aan extra transportvoertuigen die tegen landmijnen bestand zijn. Wij hoorden ook dat het nog tot 2010 zal duren, voor Bosnië-Herzegovina vrij is van landmijnen. Daaruit blijkt dat het opruimen van mijnen te langzaam gaat. Daarom dienen we hieraan eveneens prioriteit te geven, ook in financieel opzicht.

 
  
MPphoto
 
 

  Wiersma, namens de PSE-Fractie. – Wij behandelen vandaag het verslag over het externe optreden van de Europese Unie in 2003. Ik ben vooral verheugd dat de rapporteur, mijnheer Brok, heeft benadrukt dat de betrokkenheid van het Europees Parlement zich niet mag beperken tot een bespreking achteraf. Ik neem dan ook de vrijheid vooral in te gaan op enkele kwesties die in het afgelopen jaar aan de orde waren en een blik te werpen op de toekomst. De ontwikkeling van de Europese veiligheidsstrategie, die hier eveneens aan de orde is, zal daarin een belangrijke rol spelen. Het verslag-Kuhne - en ik prijs de rapporteur - geeft een uitstekende evaluatie van de concrete uitwerking van deze veiligheidsstrategie tot dusverre. Ik wil de Commissie maar ook de Raad en natuurlijk de Hoge Vertegenwoordiger vragen deze aanbevelingen zeer serieus te nemen. Twee zaken wil ik naar voren halen.

Ten eerste is dat de militaire dimensie. Europa kan alleen een centrale rol spelen als wij ook bereid en in staat zijn, indien noodzakelijk, militair op te treden. Het voorkómen van conflictescalatie tot het punt waarop militair ingrijpen noodzakelijk is, is en blijft de eerste inzet, terwijl bij het daadwerkelijk gebruik van militaire middelen de nadruk moet blijven liggen op het samenspel met andere instrumenten: humanitaire interventie, het garanderen van de rechtsorde, de institutionele opbouw, democratisering en economische ontwikkeling. Bij de eerste grote Europese militaire missie, de Althea-missie in Bosnië-Herzegovina, wordt met een dergelijke combinatie van civiele en militaire capaciteiten op dit moment volop ervaring opgedaan. Behalve een materiële heeft de ontwikkeling van de Europese defensiepoot vooral ook een politieke kant. De Europese Unie moet een politiek kader ontwikkelen dat ons in staat stelt gebruik te maken van militaire middelen wanneer dat noodzakelijk wordt geacht.

De tweede kwestie betreft de raakvlakken tussen interne en externe veiligheid die met name in de strijd tegen het terrorisme scherp naar voren komen. De samenhang hiertussen is in het Europees beleid op dit moment onvoldoende uitgewerkt. Terecht heeft de Raad de Hoge Vertegenwoordiger gevraagd op dit vlak met voorstellen te komen en ik roep hem op het Parlement daarbij te betrekken. In het verslag-Brok maar ook in het verslag-Kuhne wordt daarvoor aandacht gevraagd. De uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid verloopt helaas niet altijd zo gemeenschappelijk als ik wel zou willen. Niettemin is mijn evaluatie van de afgelopen jaren niet zó negatief. De Europese Unie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de omwenteling in de Oekraïne. De prompte reactie van het voorzitterschap en de goede afstemming tussen Parlement en Raad, alsmede het optreden van de Hoge Vertegenwoordiger en de staatshoofden van Polen en Litouwen hebben in grote mate bijgedragen tot de positieve uitkomst van die politieke crisis.

Ook de inzet van Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk binnen de EU in het conflict rond het Iraanse nucleaire programma is volgens mij tot dusverre een goed voorbeeld van hoe zaken op een Europese manier kunnen worden aangepakt. De afloop is onzeker maar de diplomatieke aanpak, het model dat daarbij gebruikt wordt, is volgens ons van groot belang. De uitgangspunten van het Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, multilateralisme, preventieve betrokkenheid, een brede benadering waarin de democratie en de sociale en economische ontwikkeling centraal staan, conflictoplossing en het stoppen van proliferatie van massavernietigingswapens hebben in de basis onze volle steun. Maar we kunnen niet genoeg onderstrepen dat gezamenlijkheid een voorwaarde is, want alleen door gezamenlijk naar buiten te treden kan Europa haar politieke gewicht laten gelden.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou de heer Kuhne willen feliciteren met zijn werkelijk uitstekende verslag. Ik zou hem vooral ook willen bedanken voor zijn altijd constructieve en coöperatieve houding. Daardoor is er in de relevante fracties in dit Parlement brede steun ontstaan.

De Europese veiligheidstrategie is een dienstregeling voor het Europees buitenlands beleid in de komende jaren en decennia. Het spoorboekje bevat inderdaad goede antwoorden, maar toch ook nog heel wat vragen. Een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat die naam verdient is in Europa tot nu toe een droom, geen realiteit. Uit dit verslag blijkt wel dat het Europees Parlement de Raad en de Commissie steunt in hun pogingen om het nationale egoïsme dat op dit vlak her en der nog steeds bestaat, te overwinnen.

Wat dit verslag eigenlijk duidelijk maakt is dat de klassieke concepten van veiligheid niet meer bruikbaar zijn. Wat is interne, wat is externe veiligheid? Welke crisis kunnen we met civiele middelen verhinderen? In welke fase van een conflict dat we niet hebben kunnen verhinderen zijn we gedwongen om de stap te zetten van de civiele naar de militaire oplossing? Op welk moment na het einde van een conflict kunnen we, zonder de veiligheid van de burgers in gevaar te brengen, overwegen om ons weer terug te trekken? Welke instrumenten hebben we daarvoor nodig?

Dat zijn vragen die wij als Europeanen moeten beantwoorden. Dat gebeurt ook in dit verslag. Overal waar het mogelijk is wordt gewezen op het enorme belang van de civiel/militaire elementen. Daarom steunen we dit verslag en zullen we er ook voor stemmen.

We kunnen allerlei vragen stellen, maar een ding is voor ons als liberalen helder: de principes van het Handvest van de VN blijven de maatstaf voor ons denken. Daarom is het ook zo absurd dat de communisten beweren dat dit een militarisering van de EU is. Maar goed, deze mensen hebben daar natuurlijk een jarenlange ervaring mee.

Dit verslag is een stap in de juiste richting. Hieruit blijkt dat we aan het begin van het derde millennium niet alleen aan de instrumenten maar ook aan de concepten van ons buitenlands beleid moeten werken. Daarom ben ik ook blij dat de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken de opdracht hebben gekregen om samen ideeën te ontwikkelen over hoe we in de strijd tegen het terrorisme de burgerrechten kunnen beschermen en zo nodig ook uitbreiden. Wanneer we onze waarden verdedigen moeten we ze ook respecteren. Overigens ben ik van mening dat we dit debat niet in Straatsburg maar in Brussel zouden moeten voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan namens mijn fractie, de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie, wel zeggen dat we met beide verslagen tevreden zijn en dat we dankbaar zijn voor de goede samenwerking. Ik wil op een aspect nader ingaan, ook in verband met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad.

In het verslag van de heer Brok wordt nadrukkelijk geëist dat er actiever moet worden samengewerkt met het Parlement. Informatie achteraf is niet genoeg. Dat zeg ik ook met het oog op het debat over de Grondwet. Bij de Europese veiligheidsstrategie gaat het niet om een statistische aangelegenheid. We worden voortdurend met nieuwe dreigingen geconfronteerd en daarom moeten we telkens weer vaststellen waar we nog tekortschieten, zoals nu nog in de civiele sector, en waar we bij moeten sturen. Wij kunnen de burgers er echter alleen van doordringen dat het Europees veiligheidsbeleid geloofwaardig is en positieve aspecten omvat, die nog door de Grondwet zullen worden versterkt, als u met het Parlement samenwerkt. Als het Parlement tegen u is, komt u er nooit.

Ik zou een paar hoofdpunten willen noemen waaruit blijkt dat we op de juiste weg zijn. Drie Europese landen proberen samen met Iran een vreedzame oplossing te vinden voor de non-proliferatie van kernwapens. Het is heel belangrijk dat het Non-proliferatieverdrag wordt gerespecteerd omdat dit een grondslag van ons multilateraal beleid is.

Ik wil ingaan op een tweede onderwerp dat al genoemd is: het internationale recht. Wie het als argument tegen de Grondwet nu nog heeft over een militarisering, wie dus het feit over het hoofd ziet dat het Handvest van de grondrechten een onderdeel van de Europese Grondwet wordt en dus ook van het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid, die wil alle geboekte vooruitgang niet zien, die wil terug naar Nice, die wil renationaliseren. Dat zien we op dit moment in Duitsland. Duitsland denkt dat het in zijn eentje een zetel in de Veiligheidsraad van de VN kan krijgen, of ervoor kan zorgen dat het wapenembargo tegen China kan worden opgeheven. Dat is geen gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid, dat is een stap terug naar een beleid dat het hele Parlement in deze resoluties niet steunt, maar bekritiseert.

Wij Europeanen bewandelen een nieuwe weg. We dragen een civiele en militaire verantwoordelijkheid. Dat zal binnenkort ook in Kosovo aan de orde komen. Deze instrumenten, die er uiteindelijk toe bij zullen dragen dat er in deze landen verzoening mogelijk wordt, dat Europa stabieler wordt, kunnen we alleen maar gebruiken wanneer we met de Europese burgers, met de hele samenleving, hetzelfde doel voor ogen hebben, namelijk een vreedzaam, multilateraal beleid, gebaseerd op de transatlantische samenwerking. Dat verwachten de burgers van ons. Geachte vertegenwoordigers van de Raad, u zult naar dit Parlement moeten luisteren. Zonder de steun van het Parlement krijgt u geen steun van de Europese bevolking.

 
  
MPphoto
 
 

  Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vind het verslag-Kuhne bijzonder zorgwekkend en gevaarlijk, want het primaat van de Verenigde Naties en van het internationaal recht in het Europees veiligheids- en defensiebeleid wordt er niet in erkend. Het verslag stelt de VN op hetzelfde niveau als de NAVO en andere organisaties en instellingen, opent de weg naar instemming met de theorie van de preventieve militaire interventie, een schending van het internationaal recht, en stelt militaire interventie gelijk aan humanitaire interventie. Op die manier wordt humanitaire ontwikkelingshulp stilzwijgend gedegradeerd tot iets functioneels, dat ondergeschikt is aan militair en veiligheidsbeleid. Het stelt bovendien dat NAVO en Europese Unie complementair zijn en negeert de ondergeschikte rol van de Europese Unie binnen de NAVO en de noodzaak een Europees buitenlands beleid te ontwikkelen dat onafhankelijk en niet-agressief is.

Tot slot vermeldt het verslag niet dat de toepassing van het internationaal recht, de resoluties van de VN en de beëindiging van de militaire bezettingen de enige voorwaarden zijn voor een rechtvaardige en duurzame vrede in het Midden-Oosten. De steun van de Europese Unie aan het non-proliferatiebeleid moet ook het verzoek aan Israël omvatten om toe te treden tot het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens.

 
  
MPphoto
 
 

  Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag laat duidelijk zien welke kant de Europese Unie opgaat. Er moet volgens het verslag een aanvang worden gemaakt met het gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid zoals dat vervat is in de Europese Grondwet, zonder de bekrachtiging ervan door de lidstaten – een lastige en onvoorspelbare kwestie – af te wachten.

Het verslag bevat de veelzeggende zin dat de strijd tegen het terrorisme het traditionele onderscheid tussen buitenlands en binnenlands beleid doet vervagen. Dit is het zoveelste voorbeeld van de wijze waarop elk willekeurig argument gebruikt wordt om maar op alle mogelijke beleidsterreinen de Europese integratie te bevorderen.

De dreiging die van het terrorisme uitgaat maakt nationale grenzen en nationale belangen alleen maar méér noodzakelijk, niet minder. Dit verslag is opnieuw een stap in het streven van de Europese Unie om haar buitenlands beleid en haar militaire ambities te versterken, met als uiteindelijke doel de Verenigde Staten van Amerika op het wereldtoneel naar de kroon te steken. Het terecht door de heer Brok bekritiseerde voornemen van de Europese Raad om het wapenembargo tegen China, dat is ingegeven door de eisen van de Franse wapenindustrie, op te heffen, maakt ondertussen duidelijk wat al het gepraat over een ethisch buitenlands beleid waard is.

Het verzet van het Parlement tegen het opheffen van het wapenembargo tegen China zal uiteraard genegeerd worden door de Raad, waarmee maar weer eens aangetoond wordt hoe weinig dit Parlement voorstelt.

Het Verenigd Koninkrijk moet de controle over zijn eigen buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid terugkrijgen. Dat kan alleen via het beleid dat de Britse Independence Party voorstaat: onvoorwaardelijke terugtrekking uit de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Kristovskis, namens de UEN-Fractie.(LV) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens mijzelf en de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten, wil ik onze waardering uitspreken voor de geachte afgevaardigde, de heer Kuhne, naar aanleiding van zijn uitstekende verslag over de Europese veiligheidsstrategie. In dit verslag komt de uitbreiding van het veiligheidsconcept overeenkomstig de huidige situatie aan de orde, wordt een redelijk advies gegeven over de huidige ontwikkelingen op het gebied van Europese veiligheid en worden tekortkomingen aangewezen. Ik zal slechts één aspect aan de orde stellen. Ik vind dat de heer Kuhne in dit verslag op volstrekt gerechtvaardigde wijze aan het Europees Parlement heeft laten zien dat het noodzakelijk is deelname aan de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie te bevorderen. Het realiseren van deze doelstelling is een relatief gecompliceerde taak voor de leden van het Europees Parlement en uiteraard ook voor de Europese instellingen. We moeten echter toegeven dat we in het Europees Parlement niet beschikken over de vereiste informatiebeveiliging en specialistische back-up om de werkzaamheden van het betreffende directoraat-generaal van de Commissie en van de Raad met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie, grondig en met de benodigde kennis van zaken te bespreken. Laat staan dat we in een positie verkeren om de maatregelen te begrijpen die worden genomen door de nationale regeringen in het kader van de tenuitvoerlegging van hun veiligheids- en defensiestrategie, gezien de wisselwerking van de verschillende maatregelen op dat terrein.

Dames en heren, we moeten onderkennen dat dit een ernstig probleem is. In feite zijn er diverse problemen die verbandhouden met aspecten van de gemeenschappelijke veiligheid in de Europese Unie. Aan de basis ervan liggen tekorten van financiële aard, de achtergebleven ontwikkeling van militaire capaciteiten, een gebrek aan informatiebeveiliging en andere tekortkomingen. In de afgelopen maanden, heb ik als nieuw lid van het Europees Parlement de kans gehad om geleidelijk meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het veiligheidsbeleid in Europa tot stand komt, en wie hierbij de belangrijkste rollen vervullen. Het lijkt mij dan ook volstrekt terecht op te merken dat het verslag van voldoende hoge kwaliteit is. Aangezien 70 procent van de burgers van de Europese Unie een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid noodzakelijk acht, moeten we het erover eens zijn dat het toezicht houden op de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie een van de prioriteiten moet zijn voor het verbreden van het werkterrein van het Europees Parlement. De dreigingen van de 21e eeuw – grensoverschrijdend terrorisme, de illegale verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten en islamitisch fundamentalisme – geven iedereen de plicht onze mondiale uitdagingen te begrijpen en het Europees Parlement moet een actieve rol vervullen in het voorkomen van deze dreigingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Claeys (NI). Voorzitter, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid behelst een heleboel aspecten en nevenaspecten en het is natuurlijk onmogelijk om in dit korte tijdsbestek exhaustief te zijn. Twee opmerkingen toch.

Ik zou eerst en vooral willen wijzen op een lacune in de prioriteitenlijst en dat is de steun aan Europeanen of mensen van Europese oorsprong in andere delen van de wereld. Ik heb het in de eerste plaats over zuidelijk Afrika, niet alleen Zuid-Afrika zelf maar ook Zimbabwe. Het wordt hoog tijd dat de Europese Unie krachtig gaat optreden zodat er een einde kan worden gemaakt aan de aanvallen op boerderijen en de systematische onteigeningen van boerderijen die door Europeanen gerund worden. Een dergelijk optreden zou trouwens in het belang zijn van de gehele bevolking aldaar. Ik verwijs bijvoorbeeld naar Zimbabwe, het land dat vroeger de graanschuur van Afrika werd genoemd en dat nu door hongersnood wordt geteisterd, onder meer en voornamelijk door het wanbeleid van dictator Mugabe.

Een ander probleem dat meer aandacht verdient, is de nucleaire ontwapening. Het verslag legt de nadruk op de naleving van het Non-proliferatieverdrag, maar gaat voorbij aan het reusachtige veiligheidsrisico dat wordt gevormd door slecht bewaakte of half opgegeven nucleaire faciliteiten in voormalige sovjetstaten en een aantal andere landen, alsmede aan het misbruik dat daarvan kan worden gemaakt door terreurorganisaties zoals Al-Qaïda. Wij moeten als Europese Unie dringend aan tafel gaan zitten met de betrokken landen en internationale organisaties, en zorgen dat de nodige middelen worden vrijgemaakt om die tikkende tijdbom onschadelijk te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Klich (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement is ervan overtuigd dat er vorig jaar aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van het Europees veiligheids- en defensiebeleid en dat wij de impasse tengevolge van de onenigheid over Irak hebben doorbroken. Wij begroeten de oprichting van het Europees Defensie-agentschap en zijn ervan overtuigd dat dit agentschap een belangrijke rol zal spelen bij de aanschaf van nieuw materieel. Wij zijn er blij om dat het Grondwettelijk Verdrag bepalingen bevat die het EVDB toekomstperspectief geven, met name met betrekking tot de structurele samenwerking, ofwel de solidariteitsclausule. Een ander belangrijk element vormt de aankondiging van de Europese Commissie van een Europees programma voor veiligheidsonderzoek dat vanaf 2007 uitgerust zou moeten zijn met een begroting van tenminste 1 miljard euro. Wellicht de belangrijkste gebeurtenis van vorig jaar was de overname van de stabilisatiemissie in Bosnië van de NAVO. Dit is de eerste serieuze militaire operatie van de Europese Unie.

In dit verband zijn wij ervan overtuigd dat de vier vragen die wij zes jaar geleden hebben gesteld toen in Keulen het Europees veiligheids- en defensiebeleid werd aangekondigd, niets aan actualiteit hebben verloren. Ten eerste, wat moeten wij doen om ervoor te zorgen dat onze defensiecapaciteit voldoet aan onze aspiraties en uitdagingen, de uitdagingen die zijn beschreven in de Europese veiligheidsstrategie? Ten tweede, hoe kunnen wij de onontbeerlijke coherentie van het Europees veiligheids- en defensiebeleid veiligstellen? Ten derde, hoe kunnen wij het EVDB verder ontwikkelen met inachtneming van de defensieverplichtingen van de meeste lidstaten van de Europese Unie die tegelijkertijd lid zijn van de NAVO? Ten vierde, hoe kunnen wij de financiële middelen op een rationele manier gebruiken, zowel op nationaal niveau als op het niveau van de Gemeenschap?

Deze vragen zijn vooral gericht tot de Commissie en de Raad, want het Parlement, de Raad en de Commissie moeten de antwoorden op deze vragen gezamenlijk vinden. Als wij daar niet in slagen, zal het Europees veiligheids- en defensiebeleid niet meer zijn dan een vodje papier en staan wij machteloos.

 
  
MPphoto
 
 

  D'Alema (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik sluit me aan bij de vele collega’s die de rapporteurs hebben bedankt voor deze twee belangrijke verslagen, waarin het Europese buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid en de geboekte vooruitgang uitvoerig worden geëvalueerd en over het geheel genomen overtuigende richtsnoeren worden voorgesteld voor een doeltreffende rol van Europa op het wereldtoneel.

Het Grondwettelijk Verdrag kan de rol van Europa versterken dankzij vernieuwingen die een betere integratie en samenwerking garanderen. Het lijkt mij juist om van meet af aan uit te gaan van een samenwerking tussen het Parlement, de Commissie en de Raad.

De centrale doelstelling van Europa is een doeltreffende vorm van multilateralisme te bevorderen, dat wil zeggen niet alleen veiligheid te garanderen maar ook meer democratie, mensenrechten en kansen voor ontwikkeling en groei. Kortom, het gaat erom de mondialisering de baas te zijn, door prioriteit te geven aan politieke, burgerlijke en economische methoden, zonder de inzet van militaire middelen in het uiterste geval uit te sluiten, zodat het gebruik van geweld in een legitiem kader mogelijk blijft.

Niettemin moet, om te zorgen dat dat legitiem is, de autoriteit van het VN-systeem worden hersteld, zoals het verslag-Brok terecht stelt. Een autoriteit die is geschokt en verzwakt, deels door de doctrine en de praktijk van de eenzijdige preventieve oorlog. Deze doctrine en praktijk kan Europa alleen maar afkeuren. Een hernieuwde samenwerking tussen Europa en de Verenigde Staten kan niet om dit principiële punt heen.

In die zin acht ik het van grote waarde dat veel collega’s – en ook commissaris Ferrero-Waldner – zich hebben uitgesproken voor een zetel van de EU in de VN-Veiligheidsraad, wat een sprong vooruit zou betekenen in de verhouding tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties.

In dit kader wil ik een prioriteit benadrukken, namelijk het conflict tussen Israël en Palestina en de crisis in het Midden-Oosten. We hebben terecht de nadruk gelegd op de nieuwe kansen en de hoopvolle signalen. Toch heb ik mijn zorgen: bij de ontmoeting tussen Bush en Sharon is een nogal ongepolijst contrast naar voren gekomen over het Israëlische beleid om de nederzettingen uit te breiden, dat in feite de voorbode is van een annexatie van Oost-Jeruzalem en een deel van de Westelijke Jordaanoever; als dit beleid wordt doorgezet, zou de hoop op vrede snel worden weggevaagd. Als zelfs de Amerikaanse regering zich kritisch uitlaat, moet Europa zich ook laten horen, ferm en duidelijk, om keuzes tegen te houden die elke hoop op vrede en ontspanning de bodem in slaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Neyts-Uyttebroeck, Annemie (ALDE). Eerst en vooral wil ik onze collega Elmar Brok gelukwensen met zijn uitstekende verslag dat een coherente, toekomstgerichte en realistische visie biedt op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

Al te dikwijls, collega's, vergeten we hoe jong dit beleid eigenlijk nog is. Ik herinner mij heel levendig dat twintig jaar geleden de woorden veiligheid, buitenlands beleid en nog het minst van al defensiebeleid zelfs niet mochten worden vermeld in Europese teksten of in programma's van Europese politiek partijen. Tien jaar geleden was er een embryo van gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid maar dat was dan weer zorgvuldig ingekapseld in een aparte, wel haast exclusief intergouvernementele pijler. Vandaag beschikken we over een aparte eigen visie en strategie - nog in wording weliswaar - maar waarvan de originaliteit niet kan worden ontkend. Die originaliteit bestaat vooral hierin dat wij zorg willen dragen voor zowel de civiele als de diplomatieke en militaire aspecten van zulk een beleid. Ik wil graag onderstrepen dat het Grondwettelijk Verdrag op dat vlak een aantal bijzonder belangrijke vorderingen behelst en overigens is dat ook een van de hoofdredenen waarom dat Grondwettelijk Verdrag het verdient om te worden geratificeerd.

In dit jaarlijkse verslag wordt ertoe opgeroepen om het Europese Parlement en de nationale parlementen nauwer te betrekken bij de voorbereiding en uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en deze betrokkenheid niet te beperken tot besprekingen post factum. De trimestriële gedachtewisseling met de Hoge Vertegenwoordiger en met de commissaris voor externe betrekkingen waaraan vertegenwoordigers van de nationale parlementen zullen kunnen deelnemen, bieden daarvoor een uitgelezen kans. Dat is één aspect van de voorstellen dat we heel graag steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pflüger (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, om het een beetje levendig te houden laat ik eens een ander geluid horen. In de tekst over de Europese veiligheidsstrategie staat: "De eerste verdediging tegen de nieuwe bedreigingen zal vaak aan een front in het buitenland plaatsvinden." Het verslag-Kuhne ligt absoluut op die lijn.

De Europese veiligheidsstrategie zou voor alle lidstaten van de EU bindend moeten zijn. Het is de bedoeling van de EVS om ervoor te zorgen dat het militaire beleid van de EU al sterker wordt geënt op de plannen voor preventieve oorlogsvoering. In het verslag-Kuhne wordt geëist om nog verdere stappen op weg naar de bewapening te zetten. Op die manier wil men ervoor zorgen dat de EU klaar staat voor militaire interventies overal ter wereld, waarbij gebruik wordt gemaakt van de capaciteiten van de NAVO. Het is de bedoeling – zo zegt men – om ervoor te zorgen dat de EU een global player wordt, vooral militair.

Daarom heeft mijn fractie een minderheidsstandpunt afgegeven. Enerzijds wordt er beweerd dat de Europese Unie helemaal niet gemilitariseerd wordt, anderzijds wordt alles in het werk gesteld om ons te bewapenen, dat blijkt wel uit wat we tot nu toe gehoord hebben. Men wil concepten ontwerpen voor "regionale EU-oorlogen voor het garanderen van de grondstofvoorziening". Het ontwerp voor een Europese Grondwet, die hopelijk in Frankrijk schipbreuk zal lijden, de Europese veiligheidsstrategie en het European Defence Paper zijn symbolen voor het Europa van de bewapening en van de toekomstige oorlogen.

Ik doe een beroep op u, luister naar deze kritiek! Aan polemiek hebben we niets. Dat krijgt u weer op uw bordje, kijk maar naar Frankrijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Coûteaux (IND/DEM). (FR) Mijnheer de Voorzitter, anderhalve minuut is veel meer dan ik nodig heb, want de zeer grote onderwerpen die in dit boordevolle verslag behandeld worden, vooronderstellen het bestaan van een minister van Buitenlandse Zaken, een diplomatieke dienst en een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Maar een gemeenschappelijk buitenlands beleid, dat hebben we helemaal niet; we hebben niet meer dan een vage opzet van zo’n beleid sinds daarover in 1992 iets is vastgelegd in titel V van het Verdrag van Maastricht. Trouwens, er is sowieso geen gemeenschappelijk beleid, en dat moet er nooit komen ook, omdat de beginselen, tradities en belangen en dus ook de politieke keuzen van onze afzonderlijke naties nu eenmaal sterk van elkaar verschillen. Dat geldt in de eerste plaats voor het zo belangrijke punt van de betrekkingen met de Verenigde Staten van Amerika.

Wat die andere minimumvoorwaarde betreft, de oprichting van een gemeenschappelijk diplomatiek instrument: daarvoor zal toch eerst de Europese Grondwet aangenomen moeten worden. Welnu, het spijt me heel erg voor u, maar ik kan u zeggen, en daarmee vertel ik toch echt niets nieuws, dat dat project waarschijnlijk nooit van de grond zal komen en dat het hele bouwsel dat u heeft opgetrokken zonder dat de burgers iets gevraagd is, vanzelf zal instorten.

Meer zou ik eigenlijk niet hoeven te zeggen. Ik zou mijn spreektijd niet vol hoeven te maken en u daarmee meteen een hoop ergernis kunnen besparen, maar ik wil nog wel even zeggen dat u wat mij betreft rustig verder kunt dromen, want die dromen van u, daarin zijn de aanhangers van nationale soevereiniteit die op dit moment campagne voeren in Frankrijk en daarbuiten bijzonder geïnteresseerd. Wanneer wij tijdens onze bijeenkomsten met de Franse burgers vertellen dat er in Washington iemand zit die zich de pompeuze titel “ambassadeur van de Europese Unie bij de Verenigde Staten” heeft aangemeten, beginnen ze allemaal hard te lachen. En als we er dan bij zeggen dat er met die Grondwet een zogenaamde minister van Buitenlandse Zaken komt en dat die functie – puur toeval natuurlijk – vervuld gaat worden door een voormalig secretaris-generaal van de NAVO, komen de Fransen helemaal niet meer bij van het lachen en raken ze nog meer geïntrigeerd – of ze voelen zich ronduit geschoffeerd.

Gaat u dus vooral zo door, dames en heren federalisten en eurofielen in alle soorten en maten. U levert met uw argumenten topamusement dat wij niet graag zouden willen missen.

 
  
MPphoto
 
 

  Czarnecki, Ryszard (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is misschien niet een virtueel beleid zoals de sceptici beweren, maar het is een feit dat dit beleid er op papier beter uitziet dan in de praktijk. Als wij de ontwikkeling van dit beleid vooral willen motiveren met de resultaten van opiniepeilingen, zoals de opstellers van de ontwerpresolutie, dan kiezen wij een riskante weg. Wat als morgen niet 60 procent, maar bijvoorbeeld 45 procent van de inwoners van de Europese Unie een gemeenschappelijk buitenlands beleid steunt in plaats van 70 procent zoals kennelijk thans het geval is? Of als bijvoorbeeld 47 procent het gemeenschappelijk defensiebeleid steunt? Moeten wij dit beleid dan overboord werpen? Ik waarschuw voor een dergelijk op opiniepeilingen gebaseerd beleid. Wij mogen niet verbergen dat de meningen in het Europees Parlement uiteenlopen en dat niet iedereen even enthousiast is over een gemeenschappelijk buitenlands beleid of een gemeenschappelijk defensiebeleid. Over een paar punten zijn wij het echter allemaal eens: in de eerste plaats vormt het islamitisch terrorisme een reëel gevaar; ten tweede mogen wij voor de oplossing van verschillende problemen niet meteen naar militaire instrumenten grijpen; ten derde en tot slot volgen wij aandachtig de experimenten zoals het gemeenschappelijk militair optreden van de EUFOR in Bosnië-Herzegovina. Uiteraard heeft de Europese Unie al eerder de missie Concordia in Macedonië op zich genomen, maar dat was een relatief kleine operatie. Daarnaast waren er de politiemissies in Bosnië-Herzegovina en onlangs nog in Afrika.

Tot slot hebben wij vandaag de kans om van de Raad de naleving te eisen van artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie over de raadpleging over de belangrijkste acties op het gebied van het buitenlands beleid voor het volgende jaar. Hierbij gaat het niet om een gunst van de Raad, maar om een verplichting!

 
  
MPphoto
 
 

  Zieleniec (PPE-DE).(CS) Als belangrijke internationale partij, draagt de Europese Unie een mondiale verantwoordelijkheid. Met het oog hierop wil ik benadrukken dat het welslagen van het buitenlands beleid van de EU afhankelijk is van ons partnerschap met de Verenigde Staten. Ondanks alle verschillen die er tussen ons bestaan, staan de Verenigde Staten van alle mondiale partijen het dichtst bij Europa en onze band berust niet alleen op gemeenschappelijke waarden. Het partnerschap is een logisch gevolg van het gemeenschappelijk belang dat wij hebben bij het creëren van stabiliteit in de wereld, bij het versterken van de rechtsstaat en de democratie en bij het garanderen dat mondiale markten naar behoren functioneren en dat grondstofbronnen overal ter wereld beschikbaar blijven.

De Noord-Atlantische Alliantie blijft een fundamentele garantie voor de Europese en Amerikaanse veiligheid, hoewel de uitdagingen waarvoor wij ons momenteel gesteld zien bij lange na niet alleen maar gerelateerd zijn aan de veiligheid. Ik wil daarom op dit punt een beroep doen op de Commissie en de Raad om een actieplan te presenteren voor een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten waardoor onze dialoog over een breed scala aan kwesties een institutionele grondslag krijgt. Het partnerschap zou zaken moeten aanpakken die variëren van het functioneren van de financiële dienstenmarkten tot het stabiliseren van de internationale orde, alsmede de mondiale landbouw, de strijd tegen aids, de beschikbaarheid van water, de mondiale klimaatverandering en de non-proliferatie van massavernietigingswapens. Een van de doelen van het partnerschap zou de oprichting moeten zijn van een vrijhandelszone tussen de EU en de VS, welke zou kunnen functioneren als een drijvende kracht achter de wereldeconomie.

We hebben tijdens het bezoek van president Bush in februari gemerkt dat de Amerikanen zich bewust zijn van de noodzaak een sterke partner aan de overkant van de Atlantische Oceaan te hebben. Daarom ben ik ervan overtuigd dat de Europese Unie deze kans moet aangrijpen om een partnerschap te versterken dat de sleutel zou kunnen zijn tot mondiale orde en stabiliteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Gomes (PSE).(PT) De Europese veiligheidsstrategie daagt ons uit om na te denken over de rol van de Unie in het wereldbestuur. De verslagen van de heren Brok en Kuhne dragen op uitstekende wijze bij aan de beantwoording van die uitdaging. Een doeltreffend en coherent buitenlands en veiligheids- en defensiebeleid is een beleid waarin de nadruk wordt gelegd op de burger en waarin de mensenrechten, het internationaal en humanitair recht en het multilaterialisme in de internationale betrekkingen hoog in het vaandel staan. Anders gezegd, het beleid moet verankerd zijn in het concept van menselijke veiligheid, zoals wordt benadrukt in het verslag-Kuhne, dat in lijn is met het belangrijke rapport van Barcelona over een doctrine voor menselijke veiligheid.

Dit is des te belangrijker omdat de proliferatie van massavernietigingswapens en de strijd tegen het terrorisme op veiligheidsgebied nog steeds de prioritaire aandachtspunten van Europa zijn. Wij moeten deze twee elementen dan ook integreren in alle dimensies van onze externe betrekkingen, en met name in het nieuwe nabuurschapsbeleid. In deze context is het van fundamenteel belang dat de Europese Unie een permanente zetel verwerft in de VN-Veiligheidsraad, zoals hier overigens al is onderstreept.

De Europese Unie moet zich tevens inspannen om de verdragen inzake non-proliferatie en vernietiging van kernarsenalen aan te scherpen en de controle op de export van nucleair materiaal en wapens in het algemeen te versterken. Bovendien moet de Unie ervoor zorgen dat haar actieplan ter bestrijding van het terrorisme in overeenstemming is met haar buitenlands en veiligheidsbeleid en haar defensiebeleid, als integraal onderdeel van de algemene strategie voor terrorismebestrijding die Kofi Annan onlangs heeft aangekondigd.

Dit betekent ook dat de Europese regeringen de verplichtingen moeten nakomen die zij zijn aangegaan in het kader van de Millenniumverklaring. Armoede en onrechtvaardigheid vormen een vruchtbare voedingsbodem voor terrorisme. Als wij willen dat het veiligheids- en defensiebeleid leidt tot een grotere strategische onafhankelijkheid van Europa, meer capaciteit, een betere integratie van de defensiemiddelen en de totstandkoming van een echte interne markt, dan moeten wij waarborgen dat het Europees Defensie-agentschap ons bij onze debatten informatie verleent over de aankoop en ontwikkeling van en het onderzoek naar materieel. Het is nu aan de regeringen van de lidstaten om ervoor te zorgen dat dit agentschap in werking kan treden. Uit de volgende financiële vooruitzichten zal blijken of onze regeringen bereid zijn zich ten volle in te zetten voor het welslagen van de Europese veiligheidsstrategie, aangezien het resultaat van deze strategie in hoge mate afhankelijk is van de middelen die de Unie beschikbaar stelt.

Tenslotte wil ik u nog meedelen dat ik vorige week in Sarajevo, samen met de heer Von Wogau en andere afgevaardigden, heb kunnen zien hoe de Britse generaal die de EUFOR aanvoert vol trots nationale eerbewijzen uitdeelde. Toch ben ik ervan overtuigd dat als er vijftien jaar geleden een buitenlands beleid en een Europees veiligheids- en defensiebeleid hadden bestaan, Europa de oorlog in het voormalige Joegoslavië had kunnen voorkomen of in elk geval eerder had kunnen stopzetten. Uit de belangrijke Althea-missie in Bosnië en Herzegovina blijkt overigens dat Europa, nu het over de nodige middelen beschikt, zijn verantwoordelijkheden op het gebied van de veiligheid in Europa en de rest van de wereld wel degelijk kan en moet nakomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pafilis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de twee verslagen die vandaag worden behandeld, beschrijven duidelijk de identiteit en het imperialistisch, agressief karakter van de Europese Unie. Zij bevestigen het bestaan van een gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika van een tegen de volkeren en landen gerichte strategie, die onder meer is gegrondvest op het monstrueuze dogma van de preventieve oorlog, dat in de verslagen wordt beschreven en ook duidelijk wordt genoemd in het Grondwettelijk Verdrag. In de verslagen staat dat een betere voorbereiding van de Europese Unie op nieuwe militaire interventies, samen met de NAVO en de Verenigde Staten van Amerika, of ook op eigen houtje, een onmiddellijke prioriteit moet zijn.

In naam van de veiligheid van de Europese Unie worden de landen en gebieden “gefotografeerd” waar nieuwe interventies kunnen plaatsvinden, om te beginnen de Balkan, de Kaukasus en het Midden-Oosten, maar deze kunnen, onder het voorwendsel van de versterking van de internationale orde, overal ter wereld plaatsvinden.

De filosofie van het gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid en van de Europese veiligheidsstrategie is een Europese versie van het imperialistische dogma van de Verenigde Staten van Amerika inzake bescherming van de Amerikaanse belangen, in naam waarvan honderden interventies zijn gepleegd en dood en verderf zijn gezaaid in elke hoek van de aarde.

Volgens ons worden de volkeren echter wakker. Zij zullen zich verzetten en niet toestaan dat dit beleid wordt toegepast. Laten wij eindelijk ook de volgende vraag stellen: wie bedreigt wie? De Europese Unie heeft troepen in talloze landen van de wereld. Zij neemt deel aan een oneindig netwerk met bases, zij heeft deelgenomen aan drie oorlogen en bovendien….

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik heb heel wat kritiek op bepaalde delen van het Verdrag voor een Europese Grondwet, maar het lijkt me van het grootste belang om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken. Europa kan alleen maar een geloofwaardige mondiale vredesmacht zijn wanneer we naar binnen en naar buiten met één stem spreken. Bovendien moeten we dat met militaire middelen en een veiligheidsbeleid hard kunnen maken.

Volgens mij moeten we natuurlijk iedere tendens in de richting van het ontstaan van een Europese centrale staat radicaal van de hand wijzen, maar het lijkt me wel juist dat er een gezamenlijke Europese minister van Buitenlandse Zaken komt met een goed gevulde portefeuille en een sterke positie in de EU. Daarom lijkt het me ook een goed idee om een Europese diplomatieke dienst op te bouwen.

Het zou echter onaanvaardbaar zijn wanneer een dergelijke Europese diplomatieke dienst zou worden beheerst door de grote lidstaten van de EU. Ook kleinere landen zoals Oostenrijk zouden moeten worden betrokken bij het uitwerken van een Europees buitenlands beleid. Ook het Parlement zou op voet van gelijkheid met de Raad moeten beslissen over de inhoud van zo’n beleid.

Wanneer de kleinere lidstaten van de EU net als de grotere hun bijdrage moeten leveren aan het gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid en aan gezamenlijke Europese legereenheden, dan moeten ze ook navenante medezeggenschap hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Jarzembowski (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, ik zou terug willen komen op twee passages in het verslag van het Parlement over het buitenlands beleid en het veiligheidsbeleid van bepaalde landen in het Verre Oosten. Ik denk dat de Volksrepubliek China de situatie daar aanzienlijk heeft bemoeilijkt door de anti-afscheidingswet. We keuren dat absoluut af. Met deze anti-afscheidingswet wil de Volksrepubliek China zichzelf het recht geven om Taiwan met militaire middelen te bedreigen en aan te vallen. Dat is een volkomen onaanvaardbare schending van het internationale recht. De 23 miljoen burgers van Taiwan hebben het onvervreemdbare recht om op democratische wijze zelf over hun toekomst te beslissen. Zij moeten zelf bepalen of ze een hereniging met het vasteland willen of in een eigen, soevereine staat willen blijven leven.

We moeten van de Volksrepubliek China eisen dat er geen dreigementen meer worden geuit maar dat er eindelijk directe gesprekken met Taiwan worden gevoerd op basis van wederzijdse erkenning. Dat kan de relatie tussen de twee landen verbeteren en draagt bij tot vrede in Oost-Azië. In dit verband wil ik de vertegenwoordiger van de Raad erop wijzen dat het wapenembargo tegen China niet mag worden opgeheven. De Europese Raad had dit embargo in 1989 terecht opgelegd. De mensenrechten en de rechten van minderheden worden in China inderdaad beter gerespecteerd, maar zeker niet voldoende. Het Parlement heeft al meerdere keren vastgesteld dat de mensenrechten, de culturele, religieuze en politieke grondrechten, niet volgens de internationale normen worden gerespecteerd, al heeft China die zelf erkend.

Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik hoop dat u hier echt rekening mee zult houden. Het opheffen van het wapenembargo zou juist op dit moment een volkomen fout gebaar zijn gezien de permanente schending van de mensenrechten door China. Bovendien zou het kunnen worden gezien als een beloning voor de anti-afscheidingswet.

 
  
MPphoto
 
 

  Siwiec (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een document ontvangen dat de Europese strategie op het gebied van het veiligheidsbeleid beschrijft. Het betreft hier het moeilijkste beleidsterrein voor een staat of een internationale organisatie. Dit document zal de basis en het uitgangspunt vormen bij de formulering van hoe het beleid van de lidstaten het beste kan worden geconsolideerd en hoe het buitenlands beleid doeltreffender kan worden. Wij mogen niet vergeten dat het duurste buitenlands beleid een gebrek aan beleid is. Wat dat betreft verkwist de Europese Unie op veel gebieden haar mogelijkheden door helemaal geen beleid te voeren. De tweede banale waarheid richt ik in het bijzonder tot diegenen die hier enige tijd het hoogste woord voerden over militarisering: een doeltreffend buitenlands beleid kan het niet stellen zonder militaire capaciteit. Voorts moeten wij beseffen dat de formulering van de beginselen van ons veiligheidsbeleid in de ruimste zin een goed uitgangspunt biedt voor de dialoog met onze Amerikaanse partner en een basis voor een nieuw soort transatlantische betrekkingen. Aan de ene kant van de Atlantische Oceaan hebben wij de Verenigde Staten, die balanceren tussen leiderschap en hegemonie en aan de andere kant de Europese Unie, die op dit terrein nu pas een eigen identiteit creëert. Dit proces vereist verbeeldingskracht en geduld, maar ook deskundigheid. Wat dat betreft ben ik van mening dat het verslag van de heer Kuhne uitstekend aangeeft welke verplichtingen in het kader van de Europese veiligheid op de verschillende Europese instellingen rusten. Voorts is het kenmerkend dat dit verslag wordt behandeld in combinatie met het jaarlijks verslag over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Dit is een uitstekende bijdrage van het Europees Parlement die eraan meehelpt dat wij eindelijk kunnen spreken over een heus, en niet een virtueel, Europees beleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Van Orden (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, als men de opvatting huldigt dat de Europese Unie zich dient te ontwikkelen tot een soort geïntegreerde Europese staat, dan is het niet alleen logisch, maar ook noodzakelijk dat zij haar eigen munt, haar eigen politieel en justitieel beleid, haar eigen diplomatieke vertegenwoordiging, haar eigen begroting voor leger en defensie en alles wat er verder nog bij het staat-zijn komt kijken, samenbrengt binnen een constitutioneel rechtskader.

Het is precies deze beweegreden die de inspiratiebron is geweest voor de twee verslagen die wij vandaag behandelen. Ik moet zeggen dat de Britse conservatieven een geheel ander standpunt zijn toegedaan. Wij verzetten ons ten enenmale tegen verdere Europese politieke integratie. Eigenlijk zouden wij graag proberen veel van de buitensporige bevoegdheden die Brussel heeft vergaard, te ontwarren en weer terug te geven aan de lidstaten. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat wij ons verzetten tegen de hele idee van een Europese Gondwet en ook tegen de gedetailleerde onderdelen ervan.

In de verslagen wordt met name aandacht besteed aan veiligheids- en defensiebeleid. Er wordt getracht de militaire staat van dienst van de EU beter te doen uitkomen door een vertekend beeld te geven van de aard en de rol van de NAVO en die organisatie vervolgens uit te rangeren. Tegelijkertijd worden de NAVO-structuren gekopieerd, wat pure verspilling is, en wordt gepoogd de rol die de naties hebben als spelers in de transatlantische veiligheidsrelatie over te nemen, maar ondertussen worden wel de capaciteiten van die naties geannexeerd. En tot slot worden er misplaatste ideeën onderschreven over het zodanig structureren van onze strijdkrachten dat de maatschappij daarin weerspiegeld wordt.

Ik denk niet dat de Europese naties strategische veiligheidsbelangen hebben die losgekoppeld zouden moeten worden van die van hun transatlantische en andere bondgenoten. Er kunnen tijden zijn waarin Europeanen de eerste verantwoordelijkheid moeten dragen voor het leveren van strijdkrachten in hun eigen regio. Dat is precies wat er de afgelopen tien of meer jaar gebeurd is in het voormalige Joegoslavië; suggereren dat de militaire operatie van de EUFOR-stabilisatiemacht in Bosnië iets wezenlijk anders is dan wat daar voordien gedaan werd, is je reinste bedriegerij. Van de 7 000 manschappen van de NAVO-stabilisatiemacht SFOR waren er 6 000 Europees. Het is dus oneerlijk om te doen alsof de EU bijdraagt aan enige verbetering van de veiligheid, terwijl de meeste van haar lidstaten hun defensie-uitgaven eerder verlagen dan verhogen en de EU zelf slechts de planning-, besluitvormings- en commando- en controlestructuren kopieert van de uiterst succesvolle organisatie die de NAVO is.

 
  
MPphoto
 
 

  Rouček (PSE).(CS) Dames en heren, sinds het einde van de koude oorlog zijn er nieuwe bedreigingen voor de veiligheid ontstaan. Het gaat dan onder meer om internationaal terrorisme, de proliferatie van massavernietigingswapens, georganiseerde criminaliteit en een hele reeks regionale conflicten. Het wordt duidelijk dat geen enkel land, hoe groot het ook is, in een positie verkeert om deze bedreigingen voor de veiligheid op eigen houtje aan te pakken en daarom moet het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU worden uitgebreid en versterkt. Deze overtuiging wordt niet alleen gedeeld door de meerderheid van de leden van dit Parlement, en niet alleen door de vertegenwoordigers van de Raad of de Commissie, maar ook en vooral, door de Europese burgers. Aan dit punt is in dit Parlement reeds gerefereerd.

Een andere kwestie die duidelijk wordt is dat we geen van deze bedreigingen uitsluitend met militaire middelen het hoofd kunnen bieden; daarom zullen we in plaats daarvan gebruik moeten maken van een combinatie van zowel militaire als civiele middelen. Beide verslagen die voor vandaag zijn ingediend en beide rapporteurs verschaffen duidelijke en gedetailleerde antwoorden op de vraag hoe dit bereikt kan worden. Het welslagen en de toekomstige ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid hangen af van twee voorwaarden waaraan voldaan moet worden: de Europese Grondwet moet worden geratificeerd, en er moeten voldoende financiële middelen worden gereserveerd. Meer Europese veiligheid voor minder geld is immers onmogelijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Kauppi (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij beperken tot twee hoofdzaken. Ik wil graag beginnen met enkele opmerkingen over de Europese dienst voor extern optreden. Het is van het allerhoogste belang dat die dienst een plaats krijgt binnen de Commissie. We moeten ons onthouden van alle pogingen om de nieuwe dienst te verzwakken door hem voornamelijk binnen de Raad te plaatsen. De dienst mag zich onder geen beding ontwikkelen tot een oncontroleerbaar intergouvernementeel agentschap dat een eigen leven gaat leiden.

Uitsluitend wanneer sprake is van een maximale parlementaire controle kunnen we er zeker van zijn dat de edele doelen van Europa voor de rest van de wereld worden gerealiseerd. Armoedebestrijding, het verdedigen van de democratie en het opkomen voor de mensenrechten zijn allemaal zaken waarin wij kunnen, en moeten, samenwerken op basis van gemeenschappelijke waarden. Een intergouvernementele dienst zou het gevaar lopen ten prooi te vallen aan vele, meer versnipperde en strategische belangen en onze gemeenschappelijke waarden en doelstellingen zouden in het geheel ondergesneeuwd worden.

In de tweede plaats moeten we het Europees buitenlands beleid in het kader van de nieuwe Grondwet, als en wanneer we die krijgen, zowel met ambitie als met realiteitszin benaderen. De Grondwet bevordert het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid in veel cruciale opzichten en wij moeten ervoor zorgen dat de aangegane verplichtingen worden nagekomen. Ook al zijn de ontwikkelingen die belichaamd worden in de bepalingen van de Grondwet over wederzijdse solidariteit – en ook in het toegenomen vermogen om snel in te grijpen – niet zozeer vernieuwingen als wel een weerspiegeling van de huidige praktijk, toch moeten we ervoor zorgen dat ze, wanneer ze eenmaal van kracht worden, geïnterpreteerd worden op een ambitieuze, concrete wijze, die bindende kracht heeft.

De opneming van wederzijdse veiligheidsgaranties in de Grondwet valt eveneens toe te juichen en dient te worden versterkt. Het verzet van sommige lidstaten kan met een paar simpele argumenten worden gepareerd. De NAVO is en blijft de ruggengraat van de Europese defensie, dat staat buiten kijf. De Europese garanties die wij voorgesteld hebben, dienen eenvoudigweg ter aanvulling van de NAVO-bepalingen met een dringend noodzakelijke Europese dimensie. Zij vormen ook een ondersteuning en bekrachtiging van tientallen jaren van Europese samenwerking op politiek niveau en op veiligheidsgebied die buiten het kader van de EU heeft plaatsgevonden. Er is geen sprake van een radicale herformulering van de ambities van Europa op het vlak van buitenlands en veiligheidsbeleid: de voorgestelde garanties houden slechts de constatering in dat Europa eindelijk volwassen genoeg moet zijn om zijn economische macht te paren aan een politieke stem en politieke inzet.

 
  
MPphoto
 
 

  Pinior (PSE). – (PL) Dames en heren, de afgelopen tijd wordt de Europese Unie, zeker sinds de uitbreiding van vorig jaar, een steeds belangrijkere speler die de internationale politieke orde mede gestalte geeft. Het succes van de Europese integratie wordt weerspiegeld door de aantrekkelijkheid van het Europese politieke bestel voor de samenlevingen van landen buiten de Europese Unie. In de Verenigde Staten spreken sommige analisten van de Europese "soft power" en van de “Europese droom” die voor onze ogen oprijst.

Het terrorisme, de verspreiding van massavernietigingswapens, regionale conflicten, de val van staten en de georganiseerde misdaad vereisen enerzijds een globale dimensie in de externe acties van de Europese Unie en anderzijds een grotere democratische verantwoordelijkheid op het gebied van deze kwesties. Daarom zouden wij nu al moeten verwijzen naar de letter en de geest en de bepalingen van het Grondwettelijk Verdrag met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. De toekomstige Europese diplomatieke dienst moet op dit gebied een sleutelrol spelen en de minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie bijstaan. Zodra het Grondwettelijk Verdrag van kracht wordt, moet alles in het werk worden gesteld om de solidariteitsclausule op veiligheidsgebied handen en voeten te geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Landsbergis (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Brok bevat vele originele, visionaire en bemoedigende ideeën. Ik wil enkele opmerkingen maken over de problemen waarvoor het nieuwe, niet aan een bepaalde staat gebonden terrorisme ons stelt. Allereerst: welke aanbevelingen zouden wij nog meer kunnen doen, naast die van de heer Brok?

De strijd tegen het zogeheten terrorisme vereist een duidelijke beschrijving van politiek terrorisme. Dit terrorisme beoogt concrete, politieke doelen te bereiken en welke doelen zijn dat? Er moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het nieuwe, politieke, niet aan een staat gebonden terrorisme, dat naar men zegt niet terug te voeren valt op een specifieke staat, en anderzijds het traditionele staatsterrorisme, dat vooral daar wordt aangetroffen waar de democratie te wensen overlaat. Dat soort politiek terrorisme roept doorgaans wraakzuchtige reacties op bij bepaalde groepen en organisaties, zoals nu het geval is in de oorlog van Rusland tegen het terrorisme – of Ruslands terroriserende oorlog – in Tsjetsjenië.

De democratische gemeenschap kan zich niet met succes teweer stellen tegen het abstracte begrip terrorisme als zodanig, dat immers alleen maar geworteld is in ideologie en fanatisme. Nee, de werkelijke vijanden die moeten worden bestreden, zijn terroristische organisaties en staten die gebruik maken van dat soort methoden en die dergelijke organisaties steunen. Er zijn twee recente pogingen gedaan in Afghanistan en Irak om terroristische organisaties te lokaliseren. Dat zijn nu de enige twee landen waar terroristische organisaties in het defensief lijken te zijn gedrongen. Wat defensie betreft, zou dit de wens van Europa om zich te meten met de Verenigde Staten ruimschoots vervullen.

Tot slot: dit verschijnsel van niet aan een bepaalde staat gebonden terreur heeft in zekere zin een duivels voordeel, namelijk dat democratieën zich nu wellicht duidelijker realiseren wat hun bedreigde waarden zijn. Bij het ontwikkelen van de concepten en structuren van het Europees veiligheids- en defensiebeleid zouden we ons steeds meer moeten richten op de vraag: ter wille waarvan, ten behoeve van wat voor een Europa doen we dit? Toch zeker niet voor een Europa met een overdreven consumptiedrang en suïcidale neigingen, dat zijn identiteit en zijn waardenbesef kwijtraakt, al het gepraat erover ten spijt? Dat is het onverdedigbare verdedigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Schmit, fungerend voorzitter van de Raad.(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit debat eens te meer heeft aangetoond dat uw Parlement een uiterst belangrijke bijdrage levert aan het uitzetten van de grote lijnen en het bepalen van de uitgangspunten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het heeft ook aangetoond dat er werkelijk sprake is van een dialoog – de dialoog met de Raad en de Commissie waarop het Parlement begrijpelijkerwijs zo sterk aandringt. Uit dit debat is gebleken dat er niet alleen sprake is van een dialoog achteraf, zoals in het verleden, maar ook van een dialoog over zaken die nu spelen en over toekomstige beleidsontwikkelingen.

Ik denk ook dat het niet goed is om, zoals een van de sprekers gezegd heeft, een buitenlands beleid te voeren dat ingaat tegen de wensen van het Parlement. Sinds ik het voorzitterschap van de EU waarneem, heb ik nooit de indruk gehad dat de Raad een beleid voerde waarbij het Parlement gepasseerd werd. Mijn indruk is eerder dat het beleid altijd nadrukkelijk in overleg bepaald is, en de debatten van vandaag, zoals het debat over de Balkanlanden van zo-even, maar ook de debatten van de afgelopen vergaderingen over het Midden-Oosten en Libanon, hebben mijns inziens laten zien dat het Parlement niet alleen bij de analyse van ons beleid, maar ook bij de opstelling daarvan betrokken wordt, evenals bij de vaststelling van de grote lijnen voor de toekomst.

Mijn conclusie na dit debat kan enkel zijn dat er sprake is van een brede consensus over de richtsnoeren voor dat beleid, in al zijn facetten. We zijn het eens over de invulling die Europa dient te geven aan het concept veiligheid, dat niet enkel in politieke en militaire termen gedefinieerd kan worden, maar veel ruimer opgevat moet worden, zodanig dat ook aspecten als milieu en mensenrechten erbij betrokken worden. Verder heb ik met zeer grote aandacht geluisterd naar wat er gezegd is over de waarde van symbolen en over datgene wat achter die symbolen schuilgaat: de aanblik van militairen met de Europese sterren duidelijk zichtbaar op hun op de schouder gedragen onderscheidingstekens zal diepe indruk maken en tot het besef leiden dat de eenwording van Europa daadwerkelijk vorm krijgt en dat we een nieuwe fase ingaan, met name via het veiligheids- en defensiebeleid.

Tot slot nog een opmerking over China, en daarbij richt ik me met name tot de heer Jarzembowski. Ik heb een standpunt ingenomen tijdens een vergadering van de Commissie buitenlandse zaken en door de ontwikkelingen zoals ik die waarneem, word ik geleidelijk bevestigd in dat standpunt. We moeten de realiteit onder ogen zien: betrekkingen met China zijn van groot belang, omdat dit land een steeds grotere rol voor zich opeist. We moeten daarom een veelomvattende dialoog met China aangaan waarin alle zaken van belang aan de orde komen.

Ik dank u allen hartelijk voor uw bijdragen. Het was mijns inziens een vruchtbaar, nuttig debat dat aantoont dat de dialoog tussen de instellingen van de Unie goed functioneert.

 
  
MPphoto
 
 

  Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, net als mijn collega vond ik dit een boeiend en alomvattend debat, omdat het heeft laten zien dat een groot deel van de specifieke vraagstukken is opgelost onder het vaandel van het GBVB en het EVDB. Veel van de afzonderlijke kwesties zullen opnieuw aan de orde komen in andere debatten die we voeren. Natuurlijk zijn we de mensenrechten niet vergeten. Velen van u hebben mensenrechten genoemd en ik denk dat zij al een wezenlijk onderdeel vormen van ons totale beleid. Het is van groot belang dat wij een wereldspeler worden met een Europees Handvest voor de rechten van de mens en, hopelijk zeer binnenkort, een Grondwet.

Er is een onderwerp dat niet ter sprake is gebracht in dit debat, maar dat ik graag wil noemen omdat het zo belangrijk is voor de veiligheid en ontwikkeling. Ik doel op het gendervraagstuk, waaraan in Europa zoveel aandacht wordt besteed, onder meer als onderdeel van ons ontwikkelingsbeleid en ons nabuurschapsbeleid. Dit maakt deel uit van het algehele beleid dat we willen.

Ik wil ook mijn instemming betuigen met de opmerking dat de Europese Unie samen moet werken met partners om te voorkomen dat nucleair en andere gevoelig materiaal in de handen van terroristen terechtkomt. Dit is een centrale doelstelling in ons gezamenlijk actieprogramma.

Verder ben ik het eens met de heer Von Wogau en anderen die zeiden dat er een zeer belangrijk verband bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse veiligheid. Dit is ook essentieel voor een nauwe samenwerking tussen de verschillende directoraten van de Commissie en het directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen.

Tot besluit wil ik nog ingaan op de zeer specifieke vraag die gesteld werd over het opruimen van mijnen. Dit is niet alleen in Bosnië een probleem, maar overal ter wereld. We zijn dan ook zeer verheugd dat dit vraagstuk, waarvoor de Europese Unie zich zo heeft ingezet, bijzonder veel aandacht heeft gekregen tijdens de in Kenia gehouden conferentie tot herziening van het Verdrag van Ottawa inzake antipersoneelmijnen. Er valt nog veel meer te doen, maar we hebben een goede, veelomvattende basis. Laten we op die basis samenwerken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid