Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Debatten
Woensdag 13 april 2005 - Straatsburg Uitgave PB

23. Fiscale dumping en milieudumping
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de mondelinge vragen aan de Commissie over fiscale dumping en milieudumping van de heer Ford en mevrouw Mann, namens de PSE-Fractie, de heer Parish en de heer Sturdy, namens de PPE-DE-Fractie, en de heer Watson, namens de ALDE-Fractie (B6-0172/2005),

- van de heer Jonckheer namens de Verts/ALE-Fractie (B6-0229/2005).

 
  
MPphoto
 
 

  Ford (PSE), auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals de Commissie zal weten, staan er bijna 300 banen op de tocht bij de Britse cellofaanfabriek in Bridgwater, in mijn kiesdistrict in Groot-Brittannië. Deze fabriek is overgenomen door een bedrijf met de naam Innovia, dat op dit moment vestigingen heeft in Kansas, Carlisle en Bridgwater. Het huidige voornemen dreigt het hart uit de plaats Bridgwater weg te rukken; met inbegrip van toeleveranciers van de fabriek dreigen er in de regio bijna duizend banen verloren te gaan.

Vanavond hebben we een vrijwel ongeëvenaard voorstel van alle partijen - Labour, de Conservatieven en de Liberaal Democraten - uit de regio en in het Verenigd Koninkrijk, die elkaar hebben gevonden in hun reactie op dit verbijsterende besluit van Innovia en die de Commissie om hulp en bijstand vragen.

Wat brengt dit bedrijf tot deze beslissing? De vestiging in Kansas heeft in haar bestaan nog nooit winst gemaakt; de fabriek in Bridgwater is in zijn bestaan nog nooit verliesgevend geweest. Niettemin ligt er het voorstel om Bridgwater te sluiten. Waarom? Omdat de staat Kansas, onder aanvoering van een Democratische meerderheid, ondanks oppositie van de Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden en de Senaat van de staat, Innovia een aantal zaken heeft beloofd. Ten eerste betreft dit twee miljoen dollar aan steekpenningen om banen van de Europese Unie naar de Verenigde Staten over te hevelen. Ten tweede is belastingvrijstelling voor een periode van vijf jaar verleend, wat erop neerkomt dat het bedrijf de eerstkomende vijf jaar alle belastingen die de werknemers moeten afdragen, terugbetaald krijgt van de staat. En, ook heel interessant, Innovia is ontheffing van de milieuregels verleend, zodat het cellofaan goedkoop geproduceerd en terug naar de Europese Unie geëxporteerd kan worden.

Ik wil de Commissie vragen of deze financiële omkoping wel in overeenstemming is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Zo niet, zal zij deze kwestie dan aankaarten bij de Amerikaanse regering? Wat zal er worden ondernemen indien Innovia cellofaan in Kansas produceert en vervolgens op de markt van de Europese Unie dumpt? Hoe denkt de Commissie dit probleem aan te pakken? Ofschoon het waar is dat de WTO-regels milieudumping niet verbieden, en wij er begrip voor hebben dat andere landen er andere milieunormen op na houden dan wij, maken wij bezwaar tegen opschorting van die anders luidende normen, iets wat we in toenemende mate zullen zien als gevolg van Kyoto.

Binnen de Europese context is dit een betrekkelijk onbeduidende zaak, maar voor de regio is hij van zeer groot belang. Hij is tevens zeer belangrijk vanwege de precedentwerking die er in de toekomst van uit kan gaan, want als de Verenigde Staten, hun bedrijven en het bestuur van hun staten er in dit ene geval mee wegkomen dan is er geen reden waarom ze dit niet keer op keer zullen herhalen. Daarom gaat het om een belangrijke principekwestie die de Commissie serieus dient te nemen en ik verwacht dan ook dat zij op enigerlei wijze in actie komt.

 
  
MPphoto
 
 

  Jonckheer (Verts/ALE), vraagsteller. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mijn Fractie heeft besloten zich bij de mondelinge vraag aan te sluiten teneinde deze aan te vullen. De vraag van mijn collega Ford heeft voornamelijk betrekking op de verenigbaarheid met de WTO-regels. Ik voor mij zou willen terugkomen op een vraag die betrekking heeft op de Europese Unie en de situatie binnen de grenzen van de Unie.

Tijdens de vorige zittingsperiode is de Raad Ecofin het eens geworden over het aanmerken van een zestigtal nationale belastingmaatregelen binnen de Europese Unie die zouden leiden tot oneerlijke concurrentie, in het bijzonder volgens de heersende opvatting bij de werkzaamheden van de OVSE. De bepalingen van hetgeen men de “Primarolo”-gedragscode heeft genoemd – naar de naam van de voorzitter van de werkgroep – hadden zowel betrekking op zogenaamde standstill-clausules als op roll back-clausules, met andere woorden het geleidelijk afbouwen van de nationale regelingen die binnen de Raad Ecofin in onderlinge overeenstemming als zodanig zijn aangemerkt.

Ik stel vast dat er in het Parlement en in de media niet veel aandacht meer is voor hoe het gesteld is met dit afbouwproces, en ik zou graag willen weten wat het standpunt van de Commissie over dit proces is. Ik ben mij ervan bewust dat deze kwestie in de grond onder de bevoegdheid van de lidstaten valt en dat het gaat om een overeenkomst tussen de lidstaten binnen de Raad Ecofin. Het concurrentiebeleid is echter een exclusieve bevoegdheid van de Unie, en de Commissie heeft een zeer belangrijke taak op dat vlak. Vanuit dat oogpunt ben ik dan ook van mening dat zij een aansporende en toezichthoudende, of toch ten minste een waarschuwende en informatie verstrekkende rol zou moeten spelen voor wat betreft de controle op de beloften die binnen de Raad Ecofin zijn gedaan.

Ik zal deze vraag aanvullen met u te zeggen – en dat weet u net zo goed als ik – dat wij nog een lange weg te gaan hebben als het gaat om de harmonisering van de vennootschapsbelasting en de belastinggrondslag binnen de Unie. Hierover zijn in de Commissie-Prodi debatten gevoerd, op basis van haar werk ten aanzien van een gemeenschappelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting binnen de Unie. Welnu, het betreft een ontwikkeling die mijn Fractie als wenselijk beschouwt.

De binnen de Raad Ecofin genomen besluiten zijn voor ons dus een minimum minimorum en ik zou werkelijk willen dat de Commissie zich vanavond en de komende maanden over dit proces zou kunnen uitspreken. Ik denk namelijk dat de problemen die wij in een aantal landen tegenkomen met betrekking tot het ontwerp voor een Europese Grondwet ons jammer genoeg niet verder helpen en dat er een gerechtvaardigde angst bestaat dat de schadelijke concurrentie binnen de Europese Unie blijft bestaan en erger wordt. Om die reden zou het naar ik meen een buitengewoon belangrijke politieke missie zijn om erop toe te zien dat de beloften die gedaan zijn binnen de Raad Ecofin ten minste worden nagekomen en de Commissie, net als het Parlement, een rol speelt in het verloop van dit proces.

 
  
MPphoto
 
 

  Watson (ALDE), auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractie sluit ik mij aan bij de door de vorige sprekers geuite bezorgdheid over de erg vervelende situatie waarin een innovatief en eerlijk gezegd nogal opmerkelijk bedrijf uit het kiesdistrict van mijnheer Ford en mij verkeert.

Innovia Films is een winstgevend bedrijf dat een proces heeft ontwikkeld dat in 1898 in het Verenigd Koninkrijk werd ontdekt. Ik vermoed dat wanneer dit proces in 1998 in Scandinavië zou zijn uitgevonden, het zou zijn bestempeld tot best beschikbare technologie, dat plastic verpakkingen zouden zijn verboden en in plaats daarvan cellofaan zou zijn gebruikt. Helaas voor cellofaan werd het al veel eerder uitgevonden. Niettemin ben ik blij met de steun die alle partijen hebben uitgesproken voor de campagne om de problemen die door het beleid van de Amerikanen zijn ontstaan onder ogen te zien en aan te pakken.

Vanmorgen debatteerden we over de Europese Raad waar de Lissabon-agenda werd geëvalueerd. In de resolutie die door het Parlement met steun uit alle partijen werd goedgekeurd, hebben we vastgelegd dat een industriepolitiek noodzakelijk is. Als er een industriepolitiek is, dan moeten we bekijken hoe we bedrijven als het onderhavige kunnen steunen. Toen ik een tijdje geleden namens dit bedrijf een brief schreef aan commissaris Piebalgs om te na te vragen of er enigerlei vorm van steun voor dit bedrijf beschikbaar was, antwoordde hij dat er programma's zijn die steun bieden aan nieuwe en innovatieve systemen, maar dat dit specifieke geval hiervoor niet in aanmerking kwam. Ik vraag mij af of we onze industriepolitiek misschien opnieuw onder de loep moeten nemen.

De brief van commissaris Mandelson aan Mel Dando, een van de betrokken vakbondsfunctionarissen, behandelt de problemen waarop wij met betrekking tot het beleid van de vestiging in Kansas zijn gestuit, zoals het verlenen van belastingvrijstelling en opschorting van milieurichtlijnen. Mijnheer Mandelson legt uit dat de maatregelen betreffende belastingvrijstelling inderdaad veel weg hebben van subsidie maar niet tot de verboden categorie behoren. Hij stelt verder dat de WTO-overeenkomsten geen bepalingen kennen over milieudumping en dat deze maatregelen daarom blijkbaar niet in strijd met de WTO-regels zijn.

Mijn vraag aan de Commissie is deze: als er in de WTO-overeenkomsten geen bepalingen zijn over milieudumping, waarom is dat dan zo? Wat doet de Commissie eraan om ervoor te zorgen dat die bepalingen voor milieudumping er alsnog komen? Zoals mijnheer Ford zei heeft dit incident gevolgen voor de werkgelegenheid die op Europese schaal misschien niet groot zijn, maar wel als je het bekijkt vanuit de situatie van een industriestad als Bridgwater. Het zou bovendien navolging kunnen krijgen in de gehele Europese Unie als mocht blijken dat het beleid van afzonderlijke staten in de Verenigde Staten ons op soortgelijke wijze banen ontneemt.

Hier toont het kapitalisme zich van zijn kwade kant. We hebben te maken met een bedrijf dat wordt opgekocht door een consortium dat zich toelegt op het weghalen van vermogen en het uitkeren van zoveel mogelijk geld aan investeerders, zonder rekening te houden met de gevolgen voor onze maatschappij en ons bedrijfsleven. Het is typisch een geval waarin de Commissie dient in te grijpen. Ik hoop dat commissaris Verheugen, hier vanavond aanwezig, en commissaris Mandelson het over deze kwestie opnemen met de Amerikanen om te bezien wat er gedaan kan worden om de fabriek in Bridgwater te redden en de potentieel honderdduizenden andere banen in de Europese Unie die door dit soort ontwikkelingen worden bedreigd te behouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Parish (PPE-DE), auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik in de gelegenheid ben fiscale dumping en milieudumping te bespreken betreffende British Cellophane in Bridgwater. British Cellophane kent een lange en eerbiedwaardige geschiedenis van meer dan 50 jaar. Het bedrijf heeft enorme betekenis als industriële grootmacht in Bridgwater. Bridgwater is bovendien een van de belangrijkste industriesteden in het westen van het land.

Op de lange termijn gezien is het aantal werknemers van British Cellophane afgenomen maar het bedrijf heeft altijd een hoge productiviteit gekend en een zeer goede relatie met de werknemers. Het is de stad op alle mogelijke manieren buitengewoon van dienst geweest.

Cellofaan is overal in de wereld een enorm belangrijk basisproduct. British Cellophane produceert ongeveer 60 000 ton per jaar. Dit product wordt gemaakt in fabrieken die zeer productief, gedreven en winstgevend zijn. De afgelopen paar jaar is het bedrijf ingrijpend veranderd: het werd overgenomen door Candell Investments en ik wil graag op drie van de vijf vestigingen ingaan.

Twee fabrieken staan in Groot-Brittannië en een in Amerika. De twee in Groot-Brittannië zijn winstgevende, gemotiveerde bedrijven, waarvan er één in het noorden staat en een in Bridgwater. Laat ik nader ingaan op de derde fabriek, die in Kansas.

Volksvertegenwoordigers van de staat Kansas hebben een enorm geldbedrag uitgetrokken om de fabriek daar ter plekke te houden. We hebben het over miljoenen dollars, niet slechts een paar honderdduizend. Zij hebben publiekelijk gestemd voor het uitgeven van publieke gelden aan deze fabriek, die ook nog eens, om de vooruitzichten van British Cellophane nog verder te ondermijnen, vrijstelling van milieuregels gedurende vijf jaar heeft verkregen. Dit is nog niet alles. De fabriek is niet productief en maakt geen winst. Waarom zou iemand geld geven aan een bedrijf dat geen winst maakt en niet productief is, of het nu in China, Australië of Amerika staat?

Driehonderd Britse banen bij een winstgevend, zeer productief bedrijf worden bedreigd door een fabriek die zich niet aan de WTO-regels houdt. British Cellophane pompt jaarlijks 20 miljoen Britse pond in de economie door middel van lonen en directe en indirecte goederen. We hebben te maken met een winstgevende en buitengewoon productieve vestiging die al het mogelijke heeft gedaan om te veranderen en veel beter presteert dan de Amerikanen. Deze vestiging levert meer goederen, van betere kwaliteit. We moeten niet toestaan dat zij simpelweg wordt opgeofferd omdat een Amerikaanse fabriek zich dingen kan permitteren die wij niet mogen.

De subsidies komen neer op oneerlijke handel, oneerlijke dumping en het inzetten van oneerlijke concurrentie tegen winstgevende bedrijven. Dit kunnen we niet toestaan. In een wereld waarin vrijhandel bestaat moeten we de Wereldhandelsorganisatie vragen zich over deze zaak te buigen. Ik verzoek de Commissie snel in actie te komen in dezen. Er is steun voor in alle partijen. Ik vind dat de WTO moet optreden. Ik dring er bij de Commissie op aan zich over deze zaak te ontfermen.

 
  
MPphoto
 
 

  Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik beginnen met het concrete geval waar het hier om gaat. De Commissie is op de hoogte van de plannen om de fabriek Innovia Films in Bridgwater te sluiten of mogelijk te verplaatsen en we hebben de diensten gevraagd te onderzoeken of de maatregelen die de staat Kansas heeft genomen een overtreding zijn van de WTO-regels. We zullen ook samen met de betrokken lidstaten nagaan of er onder het internationaal recht nog andere middelen beschikbaar zijn om in deze situatie verhaal te halen.

Ik wil hier graag aan toevoegen dat mijn eigen politieke oordeel over deze zaak absoluut op dezelfde lijn ligt als door de geachte leden is uiteengezet in dit debat. Als er in Kansas regels voor statelijke steun worden toegepast dan is dat zeker een gebruik dat hier niet toegestaan is. Maar helaas, of gelukkig, is de staat Kansas geen onderdeel van de Europese Unie.

Dit betekent dat we in het bijzonder zullen kijken naar de mogelijkheden van de klachtenprocedure in het kader van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, waarin is bepaald dat ondernemingen uit OESO-lidstaten geen vrijstellingen mogen aanvragen of aanvaarden waarin niet is voorzien in het statutaire of regelgevingskader met betrekking tot milieu, gezondheid, veiligheid, arbeid, belasting, financiële prikkels of andere zaken. Hierbij moet wel worden aangetekend dat deze richtsnoeren, en de aanbevelingen die uit de klachtenprocedure voortvloeien, niet wettelijk bindend zijn.

Wat betreft de WTO bekijkt de Commissie of de maatregelen die in Kansas zijn genomen in overeenstemming zijn met de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. Ofschoon het WTO-leden onder deze regels is toegestaan over hun eigen belastingregime te beslissen, verbieden zij belastingvrijstellingen die direct de export bevorderen. Dit is de kwestie die we moeten onderzoeken: of de maatregelen in Kansas direct bevorderend zijn voor de export. Als dat zo is dan zijn ze in strijd met de WTO-regels.

Ik wil nog een paar algemene opmerkingen toevoegen over de rol van de WTO op het terrein van milieubeleid. Laat ik om te beginnen beklemtonen dat WTO-leden uitdrukkelijk het belang hebben erkend om tot duurzame ontwikkeling te komen en om het beleid op het gebied van internationale handel en milieubeleid wederzijds versterkend te maken. De Europese Unie speelt op dit terrein een bijzonder actieve rol maar het werk is nog niet af. WTO-leden zijn vrij om hun eigen milieubeleid te kiezen op nationaal, regionaal en, in het geval van multilaterale milieuovereenkomsten, mondiaal niveau. Dit betekent ook dat tegen illegale overtredingen van bestaande regionale, nationale of internationale milieuwetgeving op die respectievelijke niveaus moet worden opgetreden.

Het gepaste antwoord op “milieudumping” op mondiaal niveau is dan ook om milieuregelgeving te bevorderen door middel van wettelijk bindende instrumenten, zoals multilaterale milieuovereenkomsten. De Commissie is op dit terrein zeer actief.

Wat betreft de andere vraag die is gesteld, over schadelijke belastingconcurrentie in de Europese Unie, zijn alle EU-lidstaten gehouden aan de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen. Deze code is bedoeld om juist die belastingmaatregelen tegen te gaan die van invloed zijn, of zouden kunnen zijn, op de plaats van vestiging van een bedrijf binnen de Gemeenschap. Vrijwel alle schadelijke belastingmaatregelen die na afloop van een proces van peer review zijn vastgesteld worden momenteel opgeheven. Meer in het algemeen is het belastingbeleid van de Commissie erop gericht naleving van de beginselen van de code ook te bevorderen ten aanzien van derde landen om zodoende schadelijke belastingconcurrentie op een geografisch zo breed mogelijke basis aan te pakken. De Commissie heeft wat dit betreft al een verwijzing naar de beginselen van de code laten opnemen in verschillende internationale overeenkomsten met derde landen en is van plan deze verwijzing in toekomstige overeenkomsten op te nemen. Bovendien steunt de Commissie de inspanningen van de OESO om schadelijke belastingpraktijken af te schaffen.

 
  
MPphoto
 
 

  Erika Mann, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte dames en heren, na de vier collega’s die tot nu toe aan het woord zijn geweest, zou ik graag nog een vraag aan u willen stellen over de ter sprake gebrachte kwestie. Sinds 1992 bestaat tussen de Verenigde Staten en ons de New Transatlantic Agenda, en in het kader van die agenda worden dialogen gevoerd, waarvan sommige goed en andere minder goed functioneren. Wij weten dat de business dialogue zeer goed functioneert en dat ook de consumentendialoog zeer goed functioneert. Wij merken echter sinds vele jaren steeds weer dat er grote problemen zijn bij de dialoog die eigenlijk de werknemers bij elkaar zou moeten brengen, de zogenoemde labour dialogue. Dit heeft uiteenlopende oorzaken; het heeft onder andere te maken met de verschillen in tradities aan Amerikaanse en Europese zijde.

Ik zou u dringend willen verzoeken bij de voorbereidingen voor de volgende topontmoeting, die in de zomer zal plaatsvinden, nog eens samen met de Raad en ook in de Commissie van gedachten te wisselen wat u van uw kant kunt doen om deze dialoog te ondersteunen. Dit zou weliswaar aan de vakbonden overgelaten moeten worden, maar desondanks zal het gezien mijn ervaringen noodzakelijk zijn nog eens na te gaan wat wij in de verschillende Europese instellingen kunnen doen om deze dialoog werkelijk in stand te houden of misschien wel weer nieuw leven in te blazen.

Ik zou me kunnen voorstellen dat dit een geschikt voorbeeld is om aan te refereren in een poging deze dialoog nieuw leven in te blazen. Voor het overige zou ik ook willen adviseren de problemen in het kader van de business dialogue ter sprake te brengen en rechtstreeks te overleggen met de ondernemingen om na te gaan of er mogelijkheden zijn overeenstemming te bereiken, zodat met name de richtsnoeren van de OESO, waaraan u gerefereerd hebt, ook daadwerkelijk in de praktijk gebracht worden en niet door verschillende staten – in dit geval door Kansas, maar het zou ook een willekeurige andere staat hebben kunnen zijn – worden omzeild.

Naar mijn mening is dit zeer belangrijk, want als wij ons in een geglobaliseerde omgeving bevinden en er sprake is van een concurrentiestrijd die op internationaal niveau beslist niet gemakkelijker maar moeilijker wordt, dan moeten in ieder geval de landen die opereren in het kader van de OESO, zich ook daadwerkelijk aan de gedragscode houden. Zou u nog eens een standpunt willen formuleren ten aanzien van dit punt, en kunt u zich voorstellen dat u pogingen doet om dit als discussiepunt op te nemen?

Ten aanzien van het tweede punt waarover u hebt gesproken, namelijk dat de Commissie en de Raad – zoals overigens ook het Parlement – sinds jaar en dag erop aandringen de discussie in het kader van de WTO te intensiveren en ook over labour standards, over milieunormen, over sociale normen te praten, denk ik dat het zaak is dit onderwerp nog eens ter sprake te brengen in het kader van de lopende ronde. Ik weet dat dit geen sinecure is, en ik kan u beloven dat wij in een resolutie van het Parlement nog een keer hieraan zullen refereren.

 
  
MPphoto
 
 

  Holger Krahmer, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag willen ingaan op de door de Groenen ingediende vraag en, los van mogelijkerwijs te bestraffen overtredingen van de WTO-regels, rechtstreeks een paar vragen willen richten aan de vraagsteller.

Mijnheer Jonckheer, u spreekt in uw vraag de vrees uit dat de geleidelijke afbraak van tariefmuren leidt tot fiscale dumping. In dezelfde vraag rept u van subsidies die het multilaterale handelsstelsel verzwakken. Denkt u niet dat er een verband bestaat tussen hoge belastingen en hoge subsidies? Gaat u ervan uit dat sociale en milieunormen steevast en onvermijdelijk achteruitgaan in een wereld zonder tariefmuren – die handelsbarrières zijn – en zonder de concurrentie die daaruit voortvloeit? Bent u bang voor concurrentie omdat u dit woord uitsluitend gebruikt in combinatie met de woorden "schadelijk" en "dumping"?

Wat leidt eigenlijk tot welvaart en werkgelegenheid? Goederen- en dienstenhandel in open markten zonder tariefmuren, of gefragmenteerde markten met hoge tariefmuren? Deelt u mijn mening dat slechts een concurrerende economie in staat is te voldoen aan strenge milieunormen? Zouden we daarom niet eindelijk moeten ophouden voortdurend te beweren dat lage belastingen en open markten gelijkgesteld moeten worden met soepele milieu- en sociale normen? Ik zou ook graag de mening van de commissaris hierover willen horen.

 
  
MPphoto
 
 

  Portas, namens de GUE/NGL-Fractie. (PT) Goedenavond, mijnheer de Voorzitter, het doet mij plezier dat de vergadering van vanavond wordt voorgezeten door een landgenoot. De Britse cellofaanfabriek waarover wij het hier hebben, is overgehaald om haar vestiging over te plaatsen naar de staat Kansas omdat daar geen fiscale regels en geen milieunormen gelden.

Helaas gaat het hier niet om een uitzondering op de regel, maar is het de regel zelf die tot dergelijke acties aanzet. Dit geval legt, net zoals het voorbeeld van Alstom dat hier zojuist is besproken, een welbekend probleem bloot, namelijk de overplaatsing van bedrijven ten gevolge van anti-sociale en anti-ecologische concurrentie. Ook in Portugal zijn daarvan voorbeelden te noemen.

Eergisteren nog hebben wij hier in Straatsburg werknemers van Yasaki Saltano ontvangen, een industriegroep die een tiental bedrijven bezit in Europa, waarvan twee in Portugal. Deze Japanse multinational stelde in Portugal aanvankelijk 7500 personen te werk. Inmiddels is het aantal werknemers gehalveerd en gisteren heeft het bestuur ermee gedreigd om in augustus nog eens 500 banen te schrappen als mijn regering het bedrijf geen nieuwe steun toekent. Er zij op gewezen dat deze onderneming gratis grond en infrastructuur tot haar beschikking heeft en gedurende vele jaren aanspraak heeft kunnen maken op communautaire steun. Sterker nog, het bestuur gebruikt het abnormaal hoge aantal beroepszieken onder zijn werknemers – zoals artritis – als argument om de zieken ertoe te bewegen er zelf de brui aan te geven, zodat er geen gedwongen ontslagen hoeven te vallen.

Mijnheer de Voorzitter, aan deze leugen moet een einde komen. Het stemt mij droevig te moeten vaststellen dat de Commissie machteloos staat tegenover dit soort ontwikkelingen, vooral ook omdat uit die onmacht blijkt dat zij de strijd heeft opgegeven. In feite doen de Verenigde Staten en de Europese Unie in het kader van de Wereldhandelsorganisatie nauwelijks moeite om paal en perk te stellen aan het protectionisme. Ze hebben hun goede voornemens nog niet uitgesproken of er worden alweer protectionistische maatregelen of oneerlijke, comparatieve voordelen ingevoerd. Het is van essentieel belang dat de bestrijding van het protectionisme gepaard gaat met een versterking van de sociale rechten en de milieueisen. Dat is het alternatief voor de liberale orde. Pas dan zullen gevallen als dat van Kansas definitief tot het verleden behoren.

 
  
MPphoto
 
 

  Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik stel met tevredenheid vast dat we hier vanavond discussiëren over vraagstukken die werkelijk moeten worden bediscussieerd en waarover besluiten moeten worden genomen in dit Parlement. Het gebeurt helaas maar al te vaak dat Parlementsleden zich bezig houden met debatten en besluiten die volgens het subsidiariteitsbeginsel niet in dit Parlement thuishoren, maar in dit geval ligt de zaak duidelijk.

De EU heeft een gemeenschappelijk handelsbeleid. Het Parlement heeft daarom ernstige redenen om de naleving van de regels voor een wereldwijde vrijhandel in de gaten te houden. Een dergelijk systeem is de belangrijkste manier om de welvaart in zowel arme als rijke landen te verhogen, maar het systeem vooronderstelt dat afzonderlijke landen en handelsblokken geen protectionisme bedrijven, dat vaak de vorm aanneemt van invoerrechten en andere handelsbelemmeringen. Het kan ook de vorm hebben van subsidies of speciale regels voor een bepaalde productie, om bedrijven aan te trekken of te behouden die zich anders in de internationale concurrentie niet zouden redden

Dergelijke vraagstukken worden gereguleerd door de WTO. Ik sluit mij aan bij de andere sprekers in dit Parlement die hebben geëist dat de Commissie zo snel mogelijk maatregelen neemt tegen landen en EU-lidstaten die inbreuk maken op de bepalingen van de WTO. Het is echter van belang om te letten op het principiële verschil tussen toegestane en verboden middelen, tussen productievriendelijk beleid en dumping. Het is niet verboden een algemeen laag belastingniveau te kiezen om de groei te bevorderen. Wat verboden is, is het steunen van geselecteerde ondernemingen of branches met belastingvoordelen. Dat wordt belastingdumping genoemd. Ook is het toegestaan dat een land betrekkelijk lage ambities heeft met zijn milieubeleid in een fase waarin dat land arm is en prioriteit moet geven aan groei. Dat deden de huidige rijke landen ook toen zij arm waren. Wat niet toegestaan is, is speciale dispensaties van geldende milieueisen verlenen om afzonderlijke bedrijven of branches te bevoordelen. Dat wordt milieudumping genoemd.

Ik stel voor dat de Commissie in haar analyse en haar maatregelen duidelijk verschil maakt tussen enerzijds legitieme regels om groei en welvaart te bevorderen en anderzijds onwettige dumpingmethoden.

 
  
MPphoto
 
 

  Ford (PSE), auteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, gezien het feit dat commissaris Verheugen heeft gezegd dat de Commissie onderzoekt of de subsidies direct exportbevorderend zijn - wat illegaal zou zijn - zou ik hem willen vragen om namens de Commissie het bedrijf aan te schrijven met het verzoek om de beslissing over sluiting van de fabriek, die binnen vijftien dagen zou plaatsvinden, op te schorten tot na voltooiing van dit onderzoek.

 
  
MPphoto
 
 

  Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Ik zal deze vraag overbrengen aan mijn collega, mijnheer Mandelson, die dit dossier in zijn portefeuille heeft.

Ik kan mevrouw Mann zeggen dat ik de aanbevelingen ter harte neem en volledig aanvaard. Ik zal ervoor zorgen dat de kwestie wordt besproken op de Europees-Amerikaanse economische rondetafeldiscussies en in andere fora.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid