Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 11 mei 2005 - Straatsburg Uitgave PB

17. Vragenuur (Raad)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het vragenuur (B6-0236/2005), overeenkomstig artikel 109 van het Reglement. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Vraag nr. 1 is ingetrokken.

Vraag nr. 2 van de heer Robert Evans (H-0284/05):

Betreft: Universitair docenten in de VS

Is het de Raad bekend dat aan universitair docenten aan particuliere universiteiten in de VS door de National Labor Relations Board van de Verenigde Staten van Amerika de bescherming van de arbeidswetgeving van de VS is ontnomen? Het recht van organisatie in een vakbond is een mensenrecht. Is de Raad bereid de regering-Bush onder druk te zetten zodat deze toestaat dat academici zich organiseren om de kwaliteit van de werkgelegenheid, de academische vrijheden en het intellectuele niveau van universiteiten in de VS te beschermen?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wat de situatie van de universitair docenten in de Verenigde Staten betreft, kan ik de heer Evans antwoorden dat de Raad niet op de hoogte is van de situatie die in deze vraag uiteengezet wordt.

Het soort beroepsmatige betrekkingen dat door het geachte parlementslid wordt genoemd, valt onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten. Hoewel kwesties met betrekking tot de mensenrechten een belangrijk deel uitmaken van de regelmatige dialoog tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, betekent dit nog niet dat de Unie in staat is dit soort beroepsmatige aangelegenheden met de Amerikaanse autoriteiten te bespreken.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Evans (PSE). - (EN) Dank u voor dit antwoord, hoewel het niet precies het antwoord is dat ik graag wilde horen. Dit is uiteraard geen terrein waarop 25 landen afzonderlijk moeten optreden; het is een uiterst serieuze zaak.

Onze betrekkingen met de Verenigde Staten gaan niet alleen maar over handel, zakendoen en geld verdienen, en het is ook geen onderwerp dat alleen betrekking heeft op de Verenigde Staten of op Amerikaanse burgers, aangezien er een behoorlijk aantal Europeanen docent is aan die Amerikaanse instellingen. Ik heb begrepen dat de rector van Columbia University in New York instructies heeft gegeven over de manier waarop moet worden omgegaan met universitair docenten en hoe zij gestraft moeten worden.

Ik wil het voorzitterschap, in naam van de solidariteit en ter bescherming van de internationale arbeidswetgeving, zeggen dat wij onze mond hierover open moeten doen, en niet gewoon moeten toekijken hoe de rechten van werknemers op flagrante wijze worden geschonden. Hoewel dit in de Verenigde Staten gebeurt, kan het ook Europese burgers raken. Ik doe een dringend beroep op hem om terug te gaan en te kijken wat er verder kan worden gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Tot mijn spijt kan ik u niets anders antwoorden dan hetgeen ik reeds gezegd heb. Ik neem niettemin goede nota van het commentaar van de geachte afgevaardigde. Ieder land moet beslist de internationale arbeidswetten naleven - dat is een standpunt waar ik het absoluut mee eens ben. Het is een punt dat ik in aanmerking neem en dat beslist ter sprake kan worden gebracht in het kader van de betrekkingen met de Verenigde Staten, zoals ik heb gezegd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 3 van de heer Posselt (H-0294/05):

Betreft: Minderhedenregelingen in Macedonië en Servië

Voldoen de in Servië, met name in Vojvodina, de Sandzak van Novi Pasar en het Presevo-dal geldende minderhedenregelingen aan de Europese normen, en hoe beoordeelt de Raad ze in vergelijking met de maatstaven die op grond van de overeenkomst van Ohrid voor Macedonië gelden?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Raad volgt de ontwikkeling van de situatie met betrekking tot de rechten van de minderheden in de Westelijke Balkan van nabij. Het laatst uitgevoerde onderzoek naar de rechten van de minderheden in Servië-Montenegro is vervat in de analyse die de Commissie heeft gepresenteerd in haar haalbaarheidsstudie voor het openen van onderhandelingen over een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst met Servië-Montenegro. De situatie met betrekking tot de rechten van de minderheden in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië is beschreven in het laatste jaarverslag van de Commissie dat in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces is opgesteld.

Over het algemeen is de situatie op het gebied van de rechten van de minderheden op de Westelijke Balkan gedurende de afgelopen jaren verbeterd, hoewel er nog veel vooruitgang moet worden geboekt. In plaats van een vergelijking te maken tussen de maatregelen die getroffen zijn jegens de minderheden in Servië-Montenegro en in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, is de Raad van plan beide landen te blijven aanmoedigen een minderhedenbeleid te voeren dat volledig in overeenstemming is met de Europese normen, daarbij rekening houdend met hun geheel eigen, specifieke omstandigheden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de voorzitter, in de overeenkomst van Ohrid zijn voor Macedonië zeer strenge criteria vastgelegd voor de bescherming van minderheden. Ik zou dan ook graag willen dat er niet met twee maten werd gemeten. Dat gevaar dreigt hier volgens mij een beetje. De twee belangrijkste vraagstukken zijn de Sandjak-moslims van Novi Pazar en Vojvodina, waar de problemen in verband met de minderheden nog altijd zeer groot zijn en waar ik uw aandacht op wil vestigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ik geef graag toe dat het belangrijk is de aandacht van de Raad te vestigen op de behandeling van de minderheden in de regio's die u zojuist hebt genoemd, en een soort vergelijking te maken met de bescherming van de minderheden volgens de overeenkomst van Ohrid.

Ik vind niettemin dat het om twee verschillende situaties gaat die als zodanig moeten worden beoordeeld. De Unie zal beslist niet verzuimen om in het kader van de ontwikkeling van haar betrekkingen met Servië krachtig aan te dringen op de bescherming van de minderheden in de door u genoemde regio's.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 4 van de heer Davies (H-0295/05):

Betreft: Directe handel met Noord-Cyprus

Wat is het antwoord van de Raad op het voorstel dat commissaris Rehn, in een poging om de huidige patstelling te doorbreken, tijdens de vergadering van de Commissie buitenlandse zaken in januari heeft gedaan? Hij zei namelijk dat de Commissie bereid zou zijn te overwegen om artikel 308 van het EG-Verdrag als tweede rechtsgrond toe te voegen aan de verordeningen inzake steun en handel?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Zoals reeds is benadrukt in antwoorden op soortgelijke vragen, heeft de Raad de pogingen om Cyprus te herenigen steeds gesteund. De Raad hoopt dat alle Cyprioten binnenkort weer samen kunnen leven, als Cypriotische en Europese burgers van een binnen de Europese Unie herenigd eiland.

Met dit doel voor ogen heeft de Europese Raad maatregelen bestudeerd die een einde kunnen maken aan het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap en die kunnen bijdragen aan de hereniging van Cyprus door de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. Bepaalde maatregelen hiertoe zijn reeds genomen, zoals de zogenaamde groenelijnverordening, die in 2004 werd aangenomen en onlangs is gewijzigd teneinde het toepassingsgebied ervan te verruimen en de doeltreffendheid ervan te vergroten.

Belangrijk werk is daarnaast verricht rondom andere maatregelen, te weten de voorstellen van de Commissie betreffende enerzijds het instrument van financiële steun om de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te bevorderen en anderzijds het handelsverkeer met de regio´s waar de overheid van de republiek Cyprus geen feitelijk gezag uitoefent. Deze beide voorstellen kunnen nog niet worden goedgekeurd aangezien er nog obstakels te overwinnen zijn, met name als het gaat om het directe handelsverkeer.

De geachte afgevaardigde doelt met name op dit laatste voorstel. De suggestie die commissaris Rehn tijdens de in januari gehouden bijeenkomst van de parlementaire commissie buitenlandse zaken heeft gedaan, namelijk om de rechtsgrondslag van dit voorstel eventueel te wijzigen, is nog niet voorgelegd aan de Raad. Het is namelijk aan de Commissie om haar voorstel in deze zin aan te passen, indien ze dit wenselijk acht. Het Raadsvoorzitterschap kan in dit stadium vanzelfsprekend niet vooruitlopen op de eventuele beraadslagingen van de Raad op dit punt.

Niettemin moet ik constateren dat de aanpak die de Commissie oorspronkelijk hanteerde ten aanzien van de rechtsgrondslag, haaks stond op sommige juridische adviezen. Als voorzitter kan ik de geachte afgevaardigde wederom verzekeren dat de Raad zal blijven proberen de economische integratie van het eiland te bevorderen en de betrekkingen tussen de beide Cypriotische gemeenschappen en met de Europese Unie te verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Sarah Ludford (ALDE), ter vervanging van de vraagsteller. - (EN) Ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor dit antwoord. Ik heb sterk de indruk dat iedereen met de beschuldigende vinger naar elkaar wijst. Het is al meer dan een jaar geleden dat de Raad beloofd heeft een eind te zullen maken aan het isolement van de Turks-Cyprioten en recht te doen aan het feit dat tweederde van hen ‘ja’ zei tegen het plan van VN-baas Annan voor een politieke regeling. We moeten onszelf afvragen wat de beloften van de EU nog waard zijn als dit een voorbeeld is van het niet-nakomen ervan. Zoals de minister al zei, zouden directe handel en ondersteuning van de economie van Noord-Cyprus bijdragen tot een politieke regeling. Niemand heeft er belang bij dat de Turks-Cyprioten qua inkomen en economische ontwikkeling zo ver achterlopen bij de Grieks-Cyprioten.

Wanneer zal er enige serieuze druk worden uitgeoefend om die één jaar oude belofte nu eens echt in te lossen? Intussen laten we de Turks-Cyprioten maar bungelen in hun isolement, zodat ze alle vertrouwen in de beloften van de EU verliezen. Ik moet zeggen dat ik het hun niet kwalijk kan nemen. Wanneer verwacht men dat die twee verordeningen zullen worden aangenomen?

 
  
  

VOORZITTER: DE HEER DOS SANTOS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ik kan u alleen zeggen dat uw vraag als geroepen komt, daar ikzelf, als vertegenwoordiger van het voorzitterschap, over anderhalf uur samen met commissaris Rehn naar Cyprus afreis om te proberen de problemen te bespreken die u zojuist heeft genoemd. Ik denk dat het voorzitterschap er alles aan gelegen is om deze problemen zo snel mogelijk uit de wereld te helpen en daarmee de politieke beloften na te komen die de Raad in april jongstleden heeft gedaan.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Daar de vraagsteller afwezig is komt vraag nr. 5 te vervallen.

Vraag nr. 6 van de heer Mitchell (H-0299/05):

Betreft: Uitvoering van steuntoezeggingen door de EU-lidstaten

Oxfam, ActionAid en de Europese Coalitie voor schulden en ontwikkeling hebben onlangs samen een rapport gepubliceerd waarin de prestaties van EU-lidstaten op het gebied van de ontwikkeling worden geëvalueerd. De rijke landen van de wereld zijn in 1970 op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties overeengekomen om uiterlijk in 1980 hun buitenlandse hulp te laten oplopen tot 0,7 procent van hun bruto nationaal inkomen. Twintig jaar na die einddatum zijn er maar vijf landen die de doelstelling gehaald hebben, waarvan vier lidstaten van de Europese Unie. Een groot aantal andere landen hebben hun beloften voor de uitroeiing van de armoede gebroken. Ierland bijvoorbeeld heeft zijn plannen om tegen 2007 het streefdoel van 0,7 procent te bereiken, opgegeven.

Het Luxemburgs voorzitterschap heeft verklaard dat de strijd tegen de armoede het hoofddoel zal zijn van zijn programma. Zal het zijn invloed aanwenden om de lidstaten ertoe aan te zetten hun toezeggingen op het gebied van hulpverlening te bekrachtigen? En hoe denkt het ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de EU-ontwikkelingshulp verwezenlijkt worden?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De voorstellen van de Commissie, met daarin de te nemen maatregelen om de millenniumdoelstellingen sneller te verwezenlijken, zijn op 14 april 2005 voorgelegd aan de werkgroep van de Raad. Het Luxemburgse voorzitterschap is er alles aan gelegen dat de Raad tijdens zijn bijeenkomst van 23 en 24 mei de contouren van haar vernieuwde voornemens kan schetsen. Deze voornemens zijn vierledig. Allereerst willen wij nieuwe tussentijdse doelstellingen formuleren om tussen nu en 2010 de budgetten voor ontwikkelingshulp te vergroten, in de afzonderlijke lidstaten en binnen de Unie als geheel, teneinde in 2015 over de hele linie uit te komen op 0,7 procent van het bruto nationaal product. Ten tweede willen wij meer vaart zetten achter de hervormingen voor de verbetering van de kwaliteit van de hulp. Ten derde willen wij opnieuw bekijken hoe de Europese Unie, via haar eigen model van duurzame ontwikkeling en met haar intern en extern beleid, invloed kan uitoefenen op de ontwikkelingsvoorwaarden. Het is immers zaak onze inspanningen op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking beter te coördineren. Ten vierde willen wij prioriteit toekennen aan Afrika bij deze nieuwe koers en de nieuwe kansen die een partnerschap tussen de beide continenten biedt met beide handen aangrijpen.

De Europese Unie is zich terdege bewust van het belang en het spoedeisende karakter van deze kwestie. Tijdens haar bijeenkomst van 22 en 23 maart heeft de Europese Raad de Commissie en de Raad dan ook gemaand zo spoedig mogelijk een definitief standpunt in te nemen, met name als het gaat om de diverse ontwikkelingsaspecten, zodat de Europese Unie een actieve rol kan spelen bij de beraadslagingen in het kader van de VN-top in september 2005. Ik heb vanochtend reeds aangekondigd dat de Ecofin-Raad, die tijdens zijn laatste bijeenkomst de nieuwe mogelijke financieringswijzen heeft besproken, dit weekend op deze kwestie terug zal komen tijdens de informele bijeenkomst.

 
  
MPphoto
 
 

  Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Ik zou de fungerend voorzitter erop willen attenderen dat dit streefcijfer van 0,7 procent 35 jaar geleden is afgesproken en dat tot dusver slechts vijf landen, waarvan vier EU-lidstaten - vier op een totaal van vijfentwintig - dit streefcijfer van 0,7 procent hebben gehaald. Tegen 2025 zal de wereldbevolking met 2 miljard mensen zijn toegenomen, waarvan 90 procent in de derde wereld geboren zal zijn. Wat voor wereld zullen wij achterlaten aan de volgende generatie? Wij hebben het zojuist gehad over de Tweede Wereldoorlog. Wat bouwen wij op voor onze kinderen en kleinkinderen? Welke ferme stappen zal de Raad zetten om erop toe te zien dat de lidstaten hun verplichtingen nakomen?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ik denk inderdaad dat er een nieuwe wil bestaat om duidelijk en resoluut naar de doelstelling van 0,7 procent toe te werken. Ik ben het uiteraard eens met hetgeen zojuist is gezegd door de geachte afgevaardigde: het duurt allemaal te lang. We praten namelijk al ruim dertig jaar over deze doelstelling. Het is nu tijd om de daad bij het woord te voegen en de gestelde termijn is wellicht nog veel te ruim.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 7 van de heer David Martin (H-0302/05):

Betreft: Mordechai Vanunu

In mijn vraag tijdens het Vragenuur van 23 februari 2005 verzocht ik de Raad de Israëli's erop te wijzen dat de heer Mordechai Vanunu op illegale wijze uit Europa was verdwenen, en in feite is gekidnapt om in Israël terecht te staan wegens vermeende misdrijven die hij twintig jaar eerder zou hebben bedreven, en dit alles op grond van de bespottelijke gedachte dat hij nog steeds in het bezit zou zijn van geheime informatie die schadelijk zou kunnen zijn voor Israël. In bovengenoemde vraag verzocht ik de Raad om er bij de Israëlische regering op aan te dringen te stoppen met het vervolgen van deze persoon, hem toe te staan Israël te verlaten en, indien hij dat wenst, in Europa te leven.

Kan de Raad meedelen - nu blijkt dat de Israëlische regering toch voortgaat de heer Vanunu te vervolgen - wat hij voornemens is te ondernemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Sinds mijn interventie in het Parlement van februari jongstleden heeft de Israëlische regering tot onze grote spijt besloten de beperkingen op de vrijlating van de heer Mordechai Vanunu met nog eens twaalf maanden te verlengen. Verder is een rechtszaak gaande waarin de heer Vanunu ervan wordt beschuldigd deze beperkingen te hebben overtreden en waarna hem mogelijk weer een gevangenisstraf te wachten staat. Blijkbaar ligt deze kwestie voor de Israëlische overheid buitengewoon gevoelig. De autoriteiten lijken op deze manier de veiligheid van de staat Israël te willen beschermen. Met haar besluit om de aan de heer Vanunu opgelegde beperkingen te verlengen geeft de Israëlische regering aan te vrezen dat hij nog meer staatsgeheimen naar buiten zal brengen.

Bijna twintig jaar na dato is het nochtans ook gerechtvaardigd om iemand die achttien jaar in de gevangenis heeft gezeten, zijn fundamentele rechten toe te kennen, zoals de mogelijkheid om in waardigheid, vrijheid en vrede te leven. Wij zullen derhalve met de Israëlische autoriteiten in gesprek blijven, met name over deze kwestie van eerbiediging van de mensenrechten, in het kader van de politieke dialoog die we met hen voeren en in het kader van het nabuurschapsbeleid waaraan de Israëlische regering haar medewerking heeft toegezegd, en waarbij zaken als veiligheid en non-proliferatie van massavernietigingswapens en - ook hier weer - eerbiediging van de mensenrechten aan de orde komen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE). - (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord. Meer had hij mij onder de huidige omstandigheden niet kunnen vertellen. Toch is het voor mij wel duidelijk dat het voor Israël geen zaak meer is van bescherming van de staatsveiligheid, maar van vervolging van deze man. Ik hoop dat de Raad echt druk op Israël zal blijven uitoefenen en blijft aandringen op zijn vrijlating. Mordechai Vanunu is tot rector van de Glasgow University in mijn land gekozen, en wij zouden heel graag zien dat hij naar de universiteit kon komen om deze taak op zich te nemen. Daarom hoop ik dat de Raad druk zal blijven uitoefenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Raad neemt hier nota van en zal doen wat ik zojuist gezegd heb.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 8 van de heer Beglitis (H-0306/05):

Betreft: Schending van de grondrechten van Grieken in Georgië

In Georgië worden op dit moment misdaden gepleegd tegen de Griekse burgerbevolking. Er worden aanslagen gepleegd in de streek van de Tsalka, de bakermat van de Griekse gemeenschap. Hele Griekse gezinnen zijn omgebracht en anderen zijn uit hun dorpen verjaagd, zoals door Griekse organisaties wordt bericht. Ook zijn er problemen met hun onroerende goed. Volgens de gegevens hebben gedurende de laatste zeven jaar ongeveer 7000 "indringers" zich van hun woningen en bezittingen meester gemaakt, die zij niet aan de wettige eigenaars willen teruggeven.

Is de Raad van de Europese Unie bekend met deze feiten? Welke maatregelen denkt hij te nemen ter bescherming van de grondrechten van de Grieken in Georgië? Worden er door het voorzitterschap en de heer Solana stappen ondernomen te Tbilisi inzake deze kwestie? Is de heer Solana bereid om in samenwerking met de OVSE, de Raad van Europa en de VN-Commissie voor de mensenrechten verslag uit te brengen over de toestand van de mensenrechten van de Grieken in Georgië?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Raad wil allereerst het geachte parlementslid bedanken voor de informatie die hij heeft verstrekt over de schending van de grondrechten van de Grieken in Georgië. In de politieke dialoog die de Europese Unie voert met Georgië, heeft de Raad er meermalen op gewezen dat de mensenrechten in dit partnerland beter moeten worden beschermd. De Unie zal geen gelegenheid onbenut laten om zijn bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Georgië kenbaar te maken, met name in het kader van haar samenwerking met de OVSE, de Raad van Europa en de Mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties.

De Secretaris-generaal en Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB heeft op 17 januari 2005 de heer Michael Matthiessen aangesteld als zijn persoonlijke vertegenwoordiger voor de mensenrechten. De speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus, de heer Talvitie, helpt Georgië daarnaast bij het in goede banen leiden van de politieke en economische hervormingen, met name als het gaat om rechtsstaat, democratisering, mensenrechten, goed openbaar bestuur, ontwikkeling en armoedebestrijding.

In zijn conclusies van 25 april heeft de Raad gewezen op het belang van deze doelstellingen, en wederom toegezegd deze aspecten te zullen ontwikkelen in het kader van zijn betrekkingen en van met name het Europese nabuurschapsbeleid. Bij het opstellen en uitwerken van het actieplan betreffende het Europese nabuurschapsbeleid tussen de Europese Unie en Georgië zal de Europese Unie aandringen op verbetering van de mensenrechtensituatie in dit land. De Raad is dus van zins de situatie van de Griekse gemeenschap van zeer dichtbij te volgen en de kwestie bij elke gepaste gelegenheid aan te kaarten bij de Georgische autoriteiten.

Het Europees Parlement kan deze kwestie wellicht ook zelf te berde brengen tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het parlementaire samenwerkingscomité Europese Unie-Georgië, die naar mijn weten plaatsvindt op 13 en 14 juni 2005.

 
  
MPphoto
 
 

  Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de Raadsvoorzitter willen danken voor zijn antwoord. Ik kan mij volledig vinden in het zojuist door hem geschetste kader met beginselen.

Het probleem ligt echter niet alleen bij de beginselen: de vraag is wat we in de Europese Unie concreet kunnen ondernemen ter bescherming van de mensenrechten en de rechten van de minderheden in Georgië en overal ter wereld. Welke pressie- en controlemogelijkheden heeft de Europese Unie om de Georgische autoriteiten ervan te overtuigen of ertoe aan te sporen de rechten van de Griekse minderheid te eerbiedigen.

Ik zeg dit omdat voor mij het verslag ligt van de - ook door u genoemde - speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie over de mensenrechten in Georgië. In dat verslag van 12 april wordt de toestand van de mensenrechten beschreven, en de hachelijke situatie van de Grieken in Georgië komt er ook in aan bod.

Wat doen wij? Welke instrumenten kunnen we hanteren in het kader van onze betrekkingen met Georgië? Op dit moment een belangrijke vraag, me dunkt.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Georgië heeft een bijzonder turbulente tijd achter de rug, maar bevindt zich momenteel op het pad van de democratisering. Het land zoekt overigens toenadering tot de Europese Unie. Ik denk dat we deze toenadering, met name in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid, zouden moeten aangrijpen om de Georgische autoriteiten ertoe te bewegen niet alleen de mensenrechten in het algemeen, maar vooral ook de rechten van minderheden te eerbiedigen. Ik denk dus dat deze kwestie in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Georgië een voorname plaats moet innemen. Het feit dat Georgië toenadering zoekt tot Europa, en met name tot de Europese Unie, is reden temeer om tevens op te komen voor de rechten van de Griekse minderheden waarover u sprak.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 9 van de heer Moraes (H-0309/05):

Betreft: Decennium Roma-integratie 2005-2015

Op 2 februari 2005 hebben acht Europese staatshoofden en regeringsleiders in Sofia het startschot gegeven voor het "Decennium Roma-integratie 2005-2015". Zij beloofden te zullen ijveren voor opheffing van discriminatie en overbrugging van de onaanvaardbare kloof die de Roma van de rest van de samenleving scheidt.

Kan de Raad meedelen of hij voornemens is bij te dragen aan de uitvoering van de doelstellingen van deze onderneming? Is hij bereid regelmatig verslag uit te brengen over de vorderingen bij de integratie van de Roma in de Europese samenleving?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Raad is blij dat een aantal staatshoofden en regeringsleiders op 2 februari 2005 in Sofia toegezegd heeft alle vormen van discriminatie van de Roma vóór 2015 te zullen uitbannen. Iedereen herinnert zich nog de debatten die we zojuist hebben gevoerd over het einde van de Tweede Wereldoorlog en over het leed dat de Roma daarbij is berokkend. Deze belofte is van groot belang, gezien het feit dat de Roma-gemeenschappen sinds 1 mei 2004 de grootste etnische minderheid binnen de Europese Unie zijn geworden. Gezien hun specifieke situatie zal het beslist niet eenvoudig zijn de grondrechten van de Roma te beschermen en ervoor te zorgen dat ze maatschappelijk gezien meetellen.

Zoals het geachte parlementslid ongetwijfeld weet heeft de Europese Unie tijdens de toetredingsonderhandelingen met de nieuwe lidstaten en met Bulgarije en Roemenië de situatie van de Roma herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van de regeringen van deze landen, met name door te wijzen op het politieke criterium van Kopenhagen betreffende de eerbiediging en de bescherming van de minderheden.

Het is zaak om de integratie van de Roma-gemeenschappen in goede banen te leiden, en de hoofdverantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de nationale autoriteiten en de regionale en lokale gemeenschappen waar de Roma het meest vertegenwoordigd zijn. Ook het maatschappelijk middenveld en de Roma zelf vervullen hierbij een voorname rol. Op hun beurt kunnen de lidstaten op communautair niveau verschillende politieke programma´s en relevante instrumenten ten uitvoer leggen om discriminatie tegen te gaan, gelijke behandeling af te dwingen en maatschappelijke integratie te bevorderen. Daarbij kunnen ze een beroep doen op Richtlijn 2000/43 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht ras of etnische afkomst. Deze richtlijn heeft namelijk betrekking op talloze terreinen waar discriminatie van de Roma mogelijk is: werkgelegenheid, opleiding, onderwijs, sociale zekerheid, toegang tot goederen en diensten, en huisvesting.

Tot slot kunnen de structuurfondsen, en met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds, worden aangewend om een aantal initiatieven ten behoeve van de Roma-gemeenschap te steunen. Dat geldt in het bijzonder voor het communautaire initiatief Equal, dat wordt gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds en waarmee nieuwe benaderingswijzen worden ontwikkeld om discriminatie en achterstelling van de Roma-gemeenschap op de arbeidsmarkt tegen te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Claude Moraes (PSE). - (EN) Dank u voor dit antwoord. Daarmee laat u duidelijk zien hoe serieus de uitdaging is waar wij voor staan. De Roma vormen momenteel immers de grootste homogene minderheid in de uitgebreide Europese Unie.

Zijn wij ons bewust van het gebrek aan daadkracht bij de lidstaten? Deze laten bijvoorbeeld na om uitvoering te geven aan de richtlijn betreffende gelijke behandeling en aan artikel 13 van de richtlijn betreffende rassengelijkheid, waarvoor de Commissie momenteel handhavingsmaatregelen treft. Zijn wij ons ervan bewust dat de lidstaten ver achterliggen op het schema voor de omzetting van de bestaande wetgeving, die de Roma-gemeenschap met name op werkgelegenheidsterrein moet beschermen? Dit is een ernstige zaak. Kan er, gezien de omvang en het belang ervan, aandacht aan worden geschonken aan het Roma-probleem in de slotverklaringen van het Luxemburgse voorzitterschap, om ervoor te zorgen dat het Britse voorzitterschap, dat het stokje overneemt, dit onderwerp even serieus neemt?

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter vooral attenderen op het laatste punt, dat mijn collega heeft aangestipt. Het zou een zeer positief signaal zijn als dit onderwerp aan bod zou komen op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders, en als er in het slotcommuniqué naar werd verwezen. De Roma hebben het gevoel veronachtzaamd te worden binnen deze Europese Unie. Dit zou een goed signaal in hun richting zijn en het zou de lidstaten er wellicht toe kunnen aanzetten om passende maatregelen te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Laat ik vooropstellen dat het communautaire recht integraal moet worden toegepast door alle lidstaten. Ik vind dat alle lidstaten zich hiertoe verplichten vanaf het moment dat ze lid worden van de Europese Unie.

Ik zou hieraan willen toevoegen dat het communautaire actieplan ter bestrijding van discriminatie tot doel heeft maatregelen te bevorderen die discriminatie op grond van ras of afkomst tegengaan. Een van de prioriteiten in het werkprogramma voor 2004 was de integratie van de Roma op de arbeidsmarkt. Alle lidstaten waar Roma-minderheden verblijven, moeten in hun nationale actieprogramma´s voor de arbeidsmarkt een plaats inruimen voor deze minderheden. Het is mijns inziens zaak de communautaire instrumenten die ik eerder heb genoemd, te gebruiken om de lidstaten ertoe te bewegen de maatschappelijke integratie van de Roma op deze manier te benaderen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 10 van de heer Seppänen (H-0311/05):

Betreft: Pakket maatregelen inzake kernenergie

De Commissie heeft nieuwe voorstellen gedaan voor richtlijnen inzake de veiligheid van kerncentrales en de definitieve opslag van kernafval. Onder het huidige voorzitterschap van de Raad is de behandeling van deze kwestie in het geheel niet opgeschoten. Kan de Raad aangeven wat de reden is van het gebrek aan voortgang en wanneer kunnen verdere stappen verwacht worden?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Zoals de Raad reeds heeft aangegeven in zijn antwoord op de door de heer Rübig gestelde vraag 1778, heeft de Raad, na bestudering van de Commissievoorstellen, de conclusies inzake nucleaire veiligheid en het verantwoorde beheer van bestraalde reactorbrandstoffen en radioactieve afvalstoffen op 28 juni jongstleden goedgekeurd.

Deze conclusies getuigen eens te meer van de vastberadenheid van de Gemeenschap en haar lidstaten om een hoog niveau van veiligheid te waarborgen. Tegelijkertijd gaat het erom - en ik citeer deze conclusies - in het kader van het Euratom-Verdrag de keuze van een of meer instrumenten te vergemakkelijken die de nucleaire veiligheid en het verantwoorde beheer van bestraalde reactorbrandstoffen en radioactieve afvalstoffen mogelijk beter kunnen waarborgen, zonder enig instrument uit te sluiten en conform de principes met betrekking tot verbetering van de wetgeving.

Krachtens deze conclusies is in het tweede kwartaal van 2004 een actieplan opgesteld dat zich toespitst op drie hoofdpunten: veiligheid van kerncentrales, verantwoord beheer van bestraalde reactorbrandstoffen en radioactieve afvalstoffen, en financiering van ontmanteling van kerncentrales en verantwoord beheer van bestraalde reactorbrandstoffen en radioactieve afvalstoffen.

In dit verband heeft het Luxemburgse voorzitterschap een werkprogramma opgesteld waarin de uit te voeren taken zijn vastgelegd en waarmee drie deskundigengroepen worden ingesteld die zich zullen moeten buigen over de verschillende onderdelen van dit actieplan. Op basis van dit programma, en gezien het tijdsplan van de diverse internationale instanties wier bijdrage relevant is voor de uit te voeren taken, zal naar verwachting eind 2006 een allesomvattend verslag worden opgesteld.

Ik kan u verzekeren dat Luxemburg bijzonder veel belang hecht aan dit onderwerp. Tevens moet ik constateren dat er blokkerende minderheden zijn, waardoor we op dit punt niet sneller vooruitgang kunnen boeken.

 
  
MPphoto
 
 

  Jonas Sjöstedt (GUE/NGL), ter vervanging van de vraagsteller. - (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Raad bedanken voor zijn antwoord op de vraag van de heer Seppänen. Ik heb twee aanvullende vragen. De eerste vraag is of de definitieve opslag van radioactief afval een kwestie van zodanig gemeenschappelijk belang is dat de EU moet streven naar gemeenschappelijke oplossingen voor de verschillende lidstaten en voor het probleem hoe en waar men zijn afval definitief moet opslaan. Mijn tweede vraag betreft het Euratom-Verdrag. Een van de discussiepunten in de onderhandelingen over de nieuwe Grondwet was immers de vraag of het Euratom-Verdrag zou moeten blijven bestaan, wat volgens de Grondwet toegestaan is. Vindt de Raad dat het moeilijker geweest zou zijn om een supranationaal beleid op dit gebied te voeren als het Euratom-Verdrag niet als rechtsgrondslag had bestaan?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Laten we beginnen met het Euratom-Verdrag. In de marge van de Conventie zijn er initiatieven genomen in de richting van hervorming van het Euratom-Verdrag. Ik denk dat het inderdaad tijd is dit Verdrag grondig te herzien. Wij weten echter dat deze hervorming een buitengewoon moeilijke onderneming is, aangezien niet alle lidstaten er dezelfde benadering op na houden als het gaat om de ontwikkeling van de kernindustrie. Sommigen vinden overigens dat de kernindustrie helemaal niet moet worden ontwikkeld. Mede om deze reden zijn we in een impasse beland.

Ten aanzien van de opslag heb ik u reeds gezegd dat momenteel overleg plaatsvindt tussen deskundigen over een betere manier om kernafval op te slaan. Ik kan u verzekeren dat het Raadsvoorzitterschap er alles aan zal doen om op dit punt vooruitgang te boeken, waarbij het veiligheid en optimale bescherming van het milieu, maar ook de mens, niet uit het oog verliest.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 11 van mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou (H-0312/05):

Betreft: Opschorting van inwerkingtreding van nieuw wetboek van strafrecht in Turkije

Onlangs maakte de Turkse premier Tagip Erdogan bekend, dat de regering had besloten de inwerkingtreding van het nieuwe en herziene wetboek van strafrecht, die volgens plan deze maand zou plaatsvinden, uit te stellen.

Deze herziening en toepassing van het wetboek van strafrecht was een eerste vereiste van de EU-instellingen voor de aanpassing van Turkije aan het communautair acquis: hoe oordeelt de Raad over dit uitstel? Is hij door de Turkse regering officieel op de hoogte gesteld van de redenen van dit uitstel en tevens van de uiteindelijke datum waarop het nieuwe wetboek in werking zal treden, en zo ja, wat heeft hij de Turkse regering ge antwoord? Gelooft hij dat de niet-toepassing van dat wetboek consequenties zal hebben voor de opening van de onderhandelingen met dit kandidaat-land op 3 oktober 2005?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Het wetboek van strafrecht vormt een van de zes specifieke wetsteksten die door de Commissie worden genoemd in haar aanbeveling van oktober 2004, en die volgens de conclusies van de Europese Raad van 16 en 17 december 2004 eerst van kracht moeten worden voordat de toetredingsonderhandelingen van start kunnen gaan.

De Unie is op de hoogte gebracht van het door de Turkse regering genomen besluit om de datum van inwerkingtreding van dit wetboek op te schorten. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven dat het nieuwe wetboek van strafrecht nu op 1 juni 2005, in plaats van op 1 april 2005, van kracht zal worden. Turkije heeft verklaard van deze gelegenheid gebruik te willen maken om de tekst op een aantal punten te wijzigen, met name om de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid beter te waarborgen.

In de onlangs gehouden bijeenkomst van de Associatieraad met Turkije heeft de Europese Unie dit belangrijke onderwerp te berde gebracht en er bij Turkije op aangedrongen zijn wetgeving te herzien teneinde de bezorgdheid van de Unie op dit gebied weg te nemen en zich te conformeren aan de principes en criteria van Kopenhagen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een concrete vraag: volgt u de voortgang bij de herziening van het strafrecht, volgt u de richting die daarbij wordt gekozen en het tijdschema voor de toepassing? Wat is uw concrete eis? Heeft u een termijn gesteld? Zal dit, vóór 3 oktober, zwaar doorwegen bij uw beoordeling van de criteria en de verplichtingen van Turkije?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit , fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ik denk echt dat de Commissie en de Raad de ontwikkeling van dit cruciale en belangrijke vraagstuk zeer nauwlettend volgen. Ik heb in dit stadium geen enkele reden om te twijfelen aan de vastberadenheid van de Turkse autoriteiten om een wetboek van strafrecht aan te nemen en toe te passen. Het uitstel houdt louter verband met het doorvoeren van terechte wijzigingen, om de redenen die ik heb genoemd. Derhalve zie ik geen aanleiding om de door de Europese Raad genomen besluiten in twijfel te trekken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 12 van de heer Papadimoulis (H-0317/05):

Betreft: Doodstraf

Kan de Raad mij, gezien de mogelijke veroordeling van Saddam Hoessein tot de doodstraf en het categorische standpunt van de EU vóór afschaffing of niet-uitvoering van de doodstraf en het recht op een eerlijk proces, maar ook gelet op de verklaring van de president van Irak dat het ondertekenen van de terdoodveroordeling van Saddam Hoessein indruist tegen zijn opvattingen betreffende de mensenrechten, waar hij een voorstander van is, en tegen zijn stellingname vóór afschaffing van de doodstraf, meedelen wat hij van plan is te gaan doen om nog eens duidelijk te maken dat de EU tegenstander is van elke oplegging van de doodstraf?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Het standpunt van de Europese Unie vóór afschaffing van de doodstraf is bekend en wordt actief verdedigd door de Europese Unie in het kader van haar betrekkingen met derde landen alsmede op multilateraal niveau, overeenkomstig de oriëntatie van de Europese Unie ten aanzien van de doodstraf.

Toen in juli 2004 de doodstraf in Irak opnieuw werd ingevoerd, heeft de Raad gereageerd door deze kwestie herhaalde malen aan te kaarten bij de Iraakse autoriteiten. De Raad zal dit ook in de toekomst blijven doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Adamos Adamou (GUE/NGL), ter vervanging van de vraagsteller. - (EL) Mijnheer de minister, ik dank u hartelijk voor het antwoord dat u heeft gegeven op de vraag van de heer Papadimoulis. Ik heb er niets meer aan toe te voegen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 13 van mevrouw Pack (H-0319/05):

Betreft: Mogelijkheden om aan verkiezingen deel te nemen en gelijke kansen van partijen van de etnische Hongaarse minderheid in Roemenië

De voorwaarden waaronder partijen van etnische minderheden aan verkiezingen kunnen deelnemen, zijn in Roemenië wettelijk vastgesteld: lidmaatschap van ten minste 15 procent van de leden van de etnische minderheid; meer dan 300 handtekeningen in de 15 regio's van Roemenië. Het Congres van de Raad van Europa heeft op 16 juli 2004 geconstateerd dat "deze rechten op geen van de bestaande partijen worden toegepast". De Venetië-commissie van de Raad van Europa heeft op 6 december 2004 vastgesteld dat "de voorwaarden voor etnische minderheden om kandidaten voor de verkiezingen voor te dragen, prohibitief zijn", en het derhalve onmogelijk is aan deze voorwaarden te voldoen (advies nr. 300/2004 van de genoemde commissie). De Europese Commissie heeft in haar landenrapport geconstateerd dat de aanmelding van partijen van etnische minderheden voor de verkiezingen door administratieve en technische belemmeringen aanzienlijk wordt bemoeilijkt.

Over welke nadere informatie beschikt de Raad met betrekking tot deze toestanden in Roemenië? Welke maatregelen heeft de Raad in reactie hierop ondernomen? Welke maatregelen is de Raad, met het oog op de aanstaande toetreding van Roemenië tot de EU, van plan te gaan nemen om deze situatie te veranderen en de nationale etnische minderheden in Roemenië een aan de Europese normen voldoend recht op democratische vertegenwoordiging mogelijk te maken?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Evenals de Commissie en het Parlement heeft de Raad tijdens het uitbreidingsproces het grote belang onderstreept van de bescherming van de minderheden alsmede van gelijke kansen bij de politieke vertegenwoordiging van die minderheden.

De Unie heeft met name tijdens de laatste vergadering van de Associatieraad EU-Roemenië, dus nog vòòr de ondertekening van het toetredingsverdrag, gesteld dat politiek pluralisme een essentieel democratisch principe is dat fundamenteel gekoppeld is aan de naleving van de politieke criteria van Kopenhagen. Zij heeft er bij Roemenië met nadruk op aangedrongen alle restrictieve wettelijke bepalingen ten aanzien van politieke partijen en van de organisatie van lokale verkiezingen te wijzigen waardoor sommige partijen in het verleden niet konden deelnemen aan de verkiezingen.

De Raad is zich terdege bewust van de problemen waarmee sommige nieuwe politieke partijen van de etnische minderheden in Roemenië worden geconfronteerd bij hun aanmelding voor de verkiezingen. Wij blijven de ontwikkelingen op dit gebied volgen, rekening houdend met de politieke criteria van Kopenhagen en in het kader van het versterkte toezicht op de voorbereidingen van Roemenië voor zijn toetreding.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 14 van mevrouw Wallis (H-0322/05):

Betreft: Ratificatie van het Verdrag van Den Haag van 19 oktober 1996 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen

De lidstaten hebben twee fundamentele internationale instrumenten voor de bescherming van kinderen en hun familie vastgesteld. Een daarvan is Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen. Het andere is de "Verdrag van Den Haag" van 1996, die betrekking heeft op kwesties waarbij het gaat om de ouderlijke verantwoordelijkheid in zaken tussen EU-lidstaten en derde landen. Gepland was, deze twee complementaire instrumenten rond hetzelfde tijdstip in werking te laten treden.

De lidstaten hadden hun instrumenten ter ratificatie vóór 1 januari 2005 moeten deponeren. Kan de Raad bevestigen dat dit door het Verenigd Koninkrijk en Spanje wordt geblokkeerd in verband met de toetreding van Gibraltar tot de Conventie? Kan de Raad schetsen welke stappen hij denkt te nemen om dit probleem aan te pakken, zodat er een juridisch kader voor gevallen van kinderontvoering tussen de EU en derde landen tot stand komt?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Raad wil de geachte afgevaardigde eraan herinneren dat naar zijn mening het op 19 oktober 1996 in Den Haag gesloten Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, een waardevolle bijdrage levert aan de bescherming van kinderen op internationaal niveau en dat het bijgevolg wenselijk is dat de bepalingen ervan zo snel mogelijk worden toegepast. Om die reden heeft de Raad op 19 december 2002 de lidstaten bij beschikking gemachtigd het verdrag in het belang van de Gemeenschap te ondertekenen.

Wat betreft de ratificatie van dit verdrag laat de Raad de geachte afgevaardigde weten dat het naar de algemeen heersende opvatting opportuun is het verdrag te ratificeren en dat er nog één probleem is, en wel ten aanzien van Gibraltar. De Raad verwacht dat de twee betrokken lidstaten alles in het werk zullen stellen om een oplossing te vinden ten aanzien van dit punt, zodat het verdrag in het belang van de Gemeenschap geratificeerd kan worden door de lidstaten, indien mogelijk vòòr eind 2005.

 
  
MPphoto
 
 

  Diana Wallis (ALDE). - (EN) Ik ben de voorzitter dankbaar, maar volgens mij was het de bedoeling het verdrag in maart te ratificeren. Brieven van de conferentie van Den Haag zijn onbeantwoord gebleven, waar een zeer mager signaal van uitgaat richting ouders en anderen die in het genot willen komen van dit verdrag, zowel binnen als buiten de Gemeenschap. Er gaat ook een ongelukkig signaal richting buitenwereld van uit. U verzekert nu dat het verdrag vóór het eind van dit jaar in werking zal treden, en ik hoop dat dit uit zal komen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 15 van de heer Ryszard Czarnecki (H-0323/05):

Betreft: Begroting voor de periode 2004-2007

Als er tijdens het Luxemburgse voorzitterschap geen compromis wordt bereikt over de begroting voor de periode 2004-2007, is de kans dan niet reëel dat de kwestie blijft aanslepen tot begin 2006? Is het immers niet waarschijnlijk dat het Britse voorzitterschap niet bereid zal zijn hierover een definitief standpunt in te nemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) In antwoord op deze vraag en op de suggesties die zijn gedaan, kan ik slechts herhalen dat het Luxemburgse voorzitterschap vastbesloten blijft in juni 2005 een politiek akkoord te sluiten over de meerjarenbegroting. Dit geldt eveneens voor de overgrote meerderheid van de afgevaardigden van dit Parlement. Wij hebben geen enkel ander scenario voor ogen, en het huidige voorzitterschap twijfelt er niet aan dat de toekomstige voorzitterschappen, ongeacht het resultaat, de verantwoordelijkheid die op hen rust, serieus zullen nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ryszard Czarnecki (NI). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vertegenwoordiger van de Raad bedanken voor de vastberadenheid van het voorzitterschap om een akkoord te bereiken. Dit doet deugd. Daarentegen verontrusten mij de laatste meldingen over dit compromis, omdat het buitengewoon onvoordelig uitpakt voor de nieuwe lidstaten zoals Polen, en wellicht in het bijzonder voor Tsjechië en Hongarije. Ik ben van mening dat het van het grootste belang is dat er nog tijdens het Luxemburgse voorzitterschap, dat wil zeggen tijdens de eerste helft van dit jaar, een akkoord wordt bereikt. Dit hoop ik voor het Luxemburgs voorzitterschap en voor onszelf. Het is mijns inziens echter van het grootste belang dat er voor dit compromis een draagvlak is in onze landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Het Luxemburgse voorzitterschap rekent op de krachtige en vastbesloten ondersteuning van het Parlement om een akkoord te bereiken. Ik hoop overigens dat wij dankzij de goede wil van alle regeringen hierin zullen slagen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 16 van mevrouw Geringer de Oedenberg (H-0327/05):

Betreft: Europese Groeperingen voor Grensoverschrijdende Samenwerking (EGGS)

In verband met het debat over de beginselen die ten grondslag liggen aan de werking en financiering van het volstrekt nieuwe beleidsinstrument van de Europese Groeperingen voor Grensoverschrijdende Samenwerking (EGGS), en de controle daarop, zou ik de Raad de volgende vraag willen stellen: wat is het voorlopige standpunt van de Raad in verband met de mogelijkheden tot verwezenlijking en ontwikkeling van dit instrument, en in welke richting gaan de debatten hierover?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Commissie heeft op 14 juli 2004 een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese Groeperingen voor Grensoverschrijdende Samenwerking. Dit voorstel voor een verordening wordt momenteel behandeld door één van de werkgroepen van de Raad die zich met name bezighoudt met structurele maatregelen. In aansluiting op de discussies die deze werkgroep sinds afgelopen zomer heeft gevoerd, heeft het voorzitterschap op 19 april een compromistekst voorgelegd, die toegankelijk is voor het publiek en die als uitgangspunt dient voor de werkzaamheden van de werkgroep die belast is met de structurele maatregelen. Het is derhalve onmogelijk in dit stadium te zeggen welk standpunt de Raad inneemt als de discussie wordt afgesloten. Aangezien het gaat om een verordening die volgens de medebeslissingsprocedure wordt aangenomen, neemt het Parlement vanzelfsprekend deel aan deze procedure.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Uiteraard heb ik de ontwerpverordening gelezen. Ik heb echter een paar punten, die ik aan de Raad wil voorleggen en waarover ik het standpunt van de Raad zou willen weten. Artikel 159, lid drie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat voor de verwezenlijking van de in het Verdrag opgenomen doelstellingen van economische en sociale cohesie buiten de fondsen om specifieke maatregelen kunnen worden genomen. Nu wil ik vragen om wat voor soort maatregelen het hier gaat en buiten welke fondsen om. Worden er voor deze doelstellingen nieuwe fondsen ingericht? Verder is er in de ontwerpverordening, in het bijzonder in de preambule, sprake van transnationale, interregionale en grensoverschrijdende samenwerking. In de daaropvolgende artikelen wordt echter uitsluitend de transnationale samenwerking benadrukt. Nu wil ik weten of het hier gaat om een beperking van deze samenwerking, of blijft de vorm van samenwerking mogelijk die totnogtoe bestond in het programma INTERREG IIIA?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) U refereert aan artikel 159, lid 3 van het Verdrag, dat bepaalt dat, buiten de fondsen van lid 1 van dat artikel om, specifieke maatregelen kunnen worden vastgesteld om de doelstelling van economische en sociale samenhang te verwezenlijken, waarin het Verdrag voorziet. Hierbij kan het gaan om maatregelen op het gebied van grensoverschrijdende samenwerking of andere structurele maatregelen.

Ik kan u niet meer informatie verstrekken omdat de werkgroep juist als taak heeft de andere structurele maatregelen te definiëren waarop de maatregelen van artikel 159, lid 3 betrekking kunnen hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Daar de vraagsteller afwezig is komt vraag nr. 17 te vervallen.

Vraag nr. 18 van de heer Van Hecke (H-0332/05):

Betreft: Steun aan het verkiezingsproces in Burundi

De Europese Unie heeft zich in een verklaring verheugd getoond over het goede verloop van het referendum over een nieuwe grondwet in Burundi, maar heeft Burundi tegelijkertijd ook aangespoord om de in de vredesakkoorden genoemde resterende stappen van het verkiezingsproces zo snel mogelijk te verwezenlijken.

Welke concrete initiatieven hebben de Raad en de lidstaten al ondernomen om het Burundese verkiezingsproces te ondersteunen en om ook na de verkiezingen de duurzame stabiliteit in het land mee te helpen verzekeren?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) De Europese Unie volgt het vredesproces in Burundi aandachtig en ondersteunt het. In dit verband is zij verheugd over het goede verloop van het referendum over de goedkeuring van een nieuwe grondwet, dat op 28 februari van dit jaar in Burundi is gehouden. De goedkeuring van de grondwet is een belangrijke stap op weg naar herstel van de vrede en de stabiliteit in Burundi en alle regio’s rond de Grote Meren.

Tijdens de onderhandelingen over een staakt-het-vuren en de overgangsperiode van drie jaar heeft de Unie nauw contact onderhouden met de betrokken partijen in Burundi, zowel in de persoon van de heer Ajello, Speciaal Vertegenwoordiger van de Europese Unie, als in de vorm van enkele bezoeken van de achtereenvolgende voorzitterschappen van de Europese Unie. Wij hebben onze ondersteuning tot uitdrukking gebracht in meerdere verklaringen en verzoeken, niet alleen in Burundi zelf maar ook in zijn buurlanden en in Zuid-Afrika. Het laatstgenoemde land heeft het initiatief genomen tot onderhandelingen over een staakt-het-vuren, eerst onder leiding van president Mandela en later van vice-president Zuma.

De Europese Unie heeft deelgenomen aan de financiering van de stationering van Afrikaanse troepen in Burundi, die de Afrikaanse Unie vervolgens heeft overgenomen, en zij levert een bijdrage aan de huidige missie van de Verenigde Naties in het land. De Europese Unie heeft 4,4 miljoen euro toegezegd voor de organisatie van de verkiezingen en oefent in samenwerking met regionale initiatiefnemers druk uit opdat een tijdschema voor de verkiezingen wordt opgesteld voordat de onlangs tot 26 augustus verlengde overgangsperiode afloopt.

De bijdrage van de Europese Unie aan de verkiezingen dekt een derde van het totale budget dat hiervoor is bestemd, en wij treffen voorbereidingen voor een waarnemersmissie die op 4 juli in Burundi zal zijn voor de parlementaire verkiezingen. Het indicatieve nationale programma dat in augustus 2003 is ondertekend in het kader van het negende EOF, voorziet in 172 miljoen euro voor Burundi, met name ten behoeve van de plattelandsontwikkeling, de begrotingssteun en het behoorlijk bestuur. Dankzij die steun zal op deze gebieden een bijdrage worden geleverd aan de handhaving van een duurzame stabiliteit in het land na de verkiezingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Johan Van Hecke (ADLE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de minister bedanken voor zijn zeer duidelijke antwoord.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 19 van de heer Hans-Peter Martin (H-0334/05):

Betreft: Nieuw Statuut van de leden

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe versie van het Statuut van de leden van het Europees Parlement. Het gaat daarbij niet alleen om het vaststellen van een algemeen van toepassing zijnd bezoldigings- en vergoedingenstelsel, maar ook om het transparant maken en geleidelijk afschaffen van talrijke voorrechten die de leden van het EP tot nu toe hadden, zoals de onevenredig hoge dagvergoedingen, forfaitaire bedragen voor secretariaatskosten zonder de verplichting om de daadwerkelijk gemaakte kosten te bewijzen, zeer genereuze vergoeding van ziektekosten uit het budget van het Parlement en een gratis levensverzekering.

Hoe denkt de Raad bij het transparant maken en beperken van dergelijke voorrechten invloed op het Europees Parlement uit te oefenen?

Is de Raad bereid zijn op 26 april 2005 gepresenteerde document, met zijn standpunt ten aanzien van het Statuut van de leden van het EP, volledig openbaar te maken in de vorm die gebruikt werd in de onderhandelingen?

Hoe denkt de Raad te verhinderen dat nieuwe voorrechten opnieuw via de achterdeur - bijvoorbeeld door een besluit van de quaestoren van het Parlement - ingevoerd worden, en welke mogelijkheden heeft de Raad om op een zuinig en efficiënt gebruik van de EP-begrotingsmiddelen door het Parlement aan te dringen, respectievelijk dit af te dwingen?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Over het Statuut van de leden, waarop de vraag van de geachte afgevaardigde betrekking heeft, en met name over de principes die toegepast dienen te worden op de vergoeding van de kosten van de leden van het Europees Parlement, vinden momenteel onderhandelingen en discussies plaats tussen het Europees Parlement en de Raad. Ik kan hierover thans niet meer zeggen, aangezien de discussies nog niet zijn afgesloten. Het zou derhalve prematuur zijn vandaag uitgebreid in te gaan op dit onderwerp.

 
  
MPphoto
 
 

  Hans-Peter Martin (NI). - (DE) Mijnheer de voorzitter, mijn vragen zijn heel concreet en daar wil ik graag een antwoord op.

Waarom kan de standpuntnota niet openbaar worden gemaakt? Ik vraag hier om standpunten en u gaat in op het begin van mijn vraag. In deze vorm - de Raad moet dat maar eens weten – heeft een vragenuur geen enkele zin. Hoe zit dat met die standpuntnota van 26 april 2005? Waarom kunnen we deze nota, die toch in de kern betrekking heeft op ons, niet inzien? Ik zou de vragen willen voorlezen, maar mijn dertig seconden zijn voorbij. Geeft u ons alstublieft antwoord!

 
  
MPphoto
 
 

  Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). - (EN) Ons is verteld dat het Coreper dit onderwerp vandaag heeft besproken, dat het zal worden behandeld door de juridische diensten van de Raad en het Parlement en dat daarna goedkeuring zal plaatsvinden tijdens de vergadering van de Raad op 23 mei. Kunt u ons garanderen dat wij, zodra het definitieve besluit door de Raad is genomen, toegang zullen krijgen tot alle stukken voordat het Parlement zijn definitieve besluit moet nemen? Kunt u beloven dat wij hier volledig over geïnformeerd zullen worden, en kunt u dat tijdschema bevestigen?

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Hedh (PSE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag zeggen dat ik het met de heer Martin eens ben dat er vele privileges zijn die wij als Parlementsleden zouden kunnen missen. Wat de reiskostenvergoeding betreft, zou ik in elk geval graag een standpunt van de Raad horen. Ik kan meedelen dat wij Zweedse sociaal-democraten alles buiten de feitelijke reiskosten om terugbetalen, en voor mij was dat 6 300 euro in slechts een half jaar. Voor dat geld zouden we veel meer kunnen doen in de EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Om te beginnen moet ik rechtzetten wat mevrouw Kauppi heeft gezegd: het Coreper heeft vandaag niet vergaderd en heeft derhalve niet kunnen discussiëren over een voorstel ten aanzien van het Statuut.

Ik kan slechts bevestigen dat er discussies gaande zijn over een aantal aspecten van het Statuut, met name op basis van de voorstellen die het Parlement bijna twee jaar geleden aan de Raad heeft gedaan. Ik wil er overigens op wijzen dat het Europees Parlement het recht heeft het Statuut vast te stellen na goedkeuring door de Raad. Ik wil hieraan toevoegen dat de Raad een bijzonder, en minstens even groot belang als het Parlement heeft bij de goedkeuring van dit Statuut. Ik denk dat het Statuut in werking kan treden zodra we overeenstemming hebben bereikt, indien het Parlement dit wenst.

Over al deze kwesties moeten in het kader van het Reglement besluiten worden genomen door het Parlement zelf. Ik kan u tevens verzekeren, mijnheer Martin, dat de Raad het belang van transparantie op het gebied van de kosten nadrukkelijk onderstreept. U bent niet de enige; de Raad hecht aan dit punt evenveel waarde als u.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. -

Vraag nr. 20 van de heer Casaca (H-0340/05):

Betreft: Gebruik van een algemene regel voor een specifiek doel

Een van de twee Portugese suikerraffinaderijen - die overigens door de Europese Commissie wordt gesubsidieerd - heeft een conservatoir bevelschrift ingediend tegen de bietsuikerfabriek van de Azoren, met als doel een verbod op de uitvoer van suiker van de Azoren, op grond van het feit dat de traditionele uitvoer van deze onderneming berekend had moeten worden op basis van het gemiddelde van drie jaar tijdens welke er geen bestond, nl. 1989, 1990 en 1991.

De Portugese rechter heeft hierover een prejudiciële vraag gericht tot het Europese Hof van Justitie, dat uitspraak heeft gedaan (C-0282/00) in die zin dat de Portugese justitie de zaak, die door de Europese Commissie werd ondersteund, heeft verworpen. Hiertegen is beroep aangetekend.

De Europese Commissie is kennelijk niet van plan zich bij het arrest neer te leggen en probeert het met alle mogelijke middelen om te buigen. Een van de middelen was het wijzigen van de voorwaarden bepaald in Verordening (EEG) nr. 1600/1992. Tot nu toe heeft het Hof de Europese Commissie niet in het gelijk gesteld omdat zij de verordening zo heeft gewijzigd dat de traditionele uitvoer van de Azoren berekend zou worden op basis van het gemiddelde van de jaren 1989, 1990 en 1991, hetgeen zou neerkomen op een regelrecht verbod.

De door de Commissie voorgestelde wijziging (COM(2004)0687 def) van artikel 4 van de verordening komt bijgevolg neer op het zich beroepen van een algemene regel voor een specifiek doel, nl. het uitschakelen van de concurrentie van de suikerbiet van de Azoren.

Meent de Raad niet dat het ombuigen van algemene regels voor specifieke doelstellingen onwettig is? Beschouwt de Raad het gebruik van het initiatiefrecht om via wetgeving te winnen wat voor het Hof van Justitie is verloren niet als machtsmisbruik?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Het onderwerp dat wordt aangesneden in deze vraag, wordt behandeld in het voorstel voor een verordening van de Raad houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de EU, dat de Commissie op 24 oktober 2004 heeft ingediend. Dit voorstel is in grote lijnen besproken door een van de werkgroepen van de Raad. Het Luxemburgse voorzitterschap zal zo spoedig mogelijk een nieuwe vergadering van deze werkgroep bijeenroepen om de werkzaamheden te bespoedigen, zodat de Raad een akkoord kan bereiken zodra hij beschikt over het advies van het Europees Parlement ten aanzien van dit voorstel voor een verordening. De Raad is niet bevoegd uitspraken te doen over de wijze waarop de Europese Commissie haar door de Verdragen gegarandeerde initiatiefrecht uitoefent.

 
  
MPphoto
 
 

  Paulo Casaca (PSE). - (PT) Mijnheer de voorzitter, om te beginnen wil ik u van harte feliciteren en gelukwensen aangezien het de eerste maal is dat ik het woord voer sinds u uw nieuwe functie bekleedt.

Verder wil ik het voorzitterschap van de Raad danken voor de aandacht die het heeft besteed aan een kwestie die weliswaar slechts een kleine, perifere regio van de Europese Unie aangaat, maar daarom niet minder belangrijk is. Ik zou u willen vragen, mijnheer de voorzitter, of het Luxemburgse voorzitterschap voornemens is om, in afwachting van het definitieve besluit, evenveel aandacht en zorg aan deze kwestie te besteden als het tot dusver heeft gedaan, of het zich met andere woorden ten volle zal blijven inzetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ik wil u bedanken voor uw goede wensen.

Ik kan u verzekeren dat het Luxemburgse voorzitterschap bijzondere aandacht wil schenken aan de problemen van de ultraperifere gebieden en, in het onderhavige geval, aan de problemen van de landbouw in die ultraperifere gebieden. Evenals u hopen wij dit dossier tot een goed einde te kunnen brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Vraag nr. 21 is ingetrokken. Daar de vraagstellers afwezig zijn komen de vragen nrs. 22 en 23 te vervallen.

Vraag nr. 24 van de heer Ó Neachtain (H-0347/05):

Betreft: Palestina

De Raad heeft verklaard dat het voor de EU een prioriteit is en blijft om de Palestijnse Autoriteit bij te staan in haar cruciale taak van handhaving van de rechtsstaat en verbetering van de civiele politiemacht.

Met het oog hierop heeft de EU onlangs in Ramallah het EU-coördinatiebureau opgezet voor Palestijnse politie-ondersteuning.

Kan de fungerend voorzitter aangeven wat precies de taakstelling is van dit "bureau" en welke financiële middelen ter beschikking zullen worden gesteld om deze taken zinvol te kunnen uitvoeren?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Het coördinatiebureau van de Europese Unie voor Palestijnse politie-ondersteuning verleent bijstand aan de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Het heeft als taak de hulp te coördineren die de lidstaten van de Europese Unie en, in een voorkomend geval, de internationale donorlanden geven aan de Palestijnse civiele politiemacht. Het bureau werkt samen met de Palestijnse Autoriteit en geeft in dat kader praktische adviezen aan zowel de Palestijnse civiele politiemacht als aan de personen die bij de Palestijnse Autoriteit belast zijn met politiezaken. Op strategisch niveau dient het als aanspreekpunt voor de andere betrokken partijen en houdt het toezicht op de hervorming van de politie. Dit orgaan telt vier hoofdadviseurs van de Unie op het gebied van de politie en een lokale office manager. Momenteel loopt een aanwervingsprocedure voor twee toegevoegde adviseurs.

Op basis van een intentieverklaring van de speciale vertegenwoordiger van de Unie, de heer Marc Otte, en het ministerie van Internationale Samenwerking van het Verenigd Koninkrijk zijn de kosten voor de organisatie en de activiteiten in het eerste jaar, ten bedrage van 390.000 euro, betaald door het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk heeft een aanvullend bedrag van 220.000 euro ter beschikking gesteld voor een steunregeling ten behoeve van kleine investeringen, die wordt beheerd door het coördinatiebureau van de Unie.

Uit hoofde van zijn taak brengt het coördinatiebureau van de Unie enkele specifieke bilaterale hulpprojecten in kaart, legt deze voor en helpt bij het beheer ervan. Sommige hiervan zijn reeds in gang gezet. Deze projecten zijn met name gericht op: renovatie van het opleidingcentrum van de politie in Jericho, opleidingen, leverantie van uitrusting voor de handhaving van de openbare orde, en het verrichten van een audit met betrekking tot de communicatie-infrastructuur en -apparatuur.

Deze projecten, die worden gefinancierd en uitgevoerd door de lidstaten van de Europese Unie en andere donorlanden, maken het leeuwendeel uit van de aanzienlijke financiële, materiële en technische hulp aan de Palestijnse civiele politiemacht. Het coördinatiebureau van de Europese Unie zorgt voor de voorzieningen die voor de uitvoering bedoeld en onontbeerlijk zijn, alsmede voor het strategische kader.

De salarissen en de huisvestingskosten van de hoofdadviseurs voor de politiemacht komen voor rekening van de lidstaten die hen detacheren, en moeten worden beschouwd als aanvullende bijdragen in natura. Voorts zorgt een in Brussel gestationeerde politie-eenheid voor administratieve ondersteuning.

De oorspronkelijk gekozen omvang van het coördinatiebureau van de Europese Unie heeft als voordeel dat het bureau administratief gezien soepel en flexibel is, waardoor de Europese Unie snel, efficiënt en adequaat kan inspelen op de behoeften van de Palestijnse civiele politiemacht, die in kaart worden gebracht volgens de politieke richtsnoeren van de Raad, waarnaar de vraag verwijst.

 
  
MPphoto
 
 

  Séan Ó Neachtain (UEN). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter bedanken voor zijn zeer uitvoerige antwoord. Deze activiteiten zijn zeer bemoedigend. Kan hij aangeven of zij in de toekomst nog een vervolg zullen krijgen, met nog meer gemeenschappelijke verantwoordelijkheid? Dit is precies het soort samenwerking waar we momenteel dringend behoefte aan hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijn vraag betreft het coördinatiebureau in Ramallah. Een van de grootste problemen daar is de werkloosheid. Denkt u dat dit coördinatiebureau ook de economische activiteiten tussen Europa en de Palestijnse staat zou kunnen coördineren?

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. - (FR) Ten aanzien van de veiligheid kan ik slechts zeggen dat de Europese Unie met het oog op de ontwikkelingen die zich thans lijken voor te doen, en met het oog op de verkiezingen die zijn gehouden in de Palestijnse gebieden, duurzamere verplichtingen moet aangaan om alle veiligheidsvoorzieningen in te voeren waarmee het vredesproces voortgezet kan worden, en om zodoende het doel, de oprichting van een Palestijnse staat, te verwezenlijken.

Wat de economische samenwerking betreft, moeten wij onderzoeken in hoeverre de Europese Unie via haar aanzienlijke economische hulp aan de Palestijnse gebieden bijdraagt aan de versterking van het betreffende bureau.

U hebt intussen vernomen dat de heer Wolfensohn de vertegenwoordiger wordt van de Wereldbank in de Palestijnse gebieden en dat hij de maatregelen op het gebied van de economische hulp zal coördineren; wij hebben vanochtend hierover gesproken. Wij moeten nauw samenwerken met het bureau van de heer Wolfensohn en wij moeten onderzoeken of het Europese bureau niet het geschikte kader biedt om die samenwerking te concretiseren en zo efficiënt mogelijk te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aangezien de voor het vragenuur aan de Raad uitgetrokken tijd verstreken is, zullen de vragen nrs. 25 t/m 28 schriftelijk worden beantwoord.(1)

Het vragenuur is gesloten.

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley (UEN). - (EN) Bij wijze van motie van orde bied ik de fungerend voorzitter en u, mijnheer de voorzitter, mijn excuses aan voor het feit dat ik niet hier was voor mijn vraag. Ik was bij een andere vergadering in het Winston Churchill-gebouw, en toen ik terugkwam was de vraag reeds vervallen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Dat wordt genoteerd, mijnheer Crowley. Hoe dan ook, ik herhaal wat ik zojuist al zei: ik beschouw het vragenuur als gesloten.

(De vergadering wordt om 18.20 uur onderbroken en om 21.05 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: DE HEER McMILLAN-SCOTT
Ondervoorzitter

 
  

(1) Zie bijlage “Vragenuur”.

Juridische mededeling - Privacybeleid