De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (B6-233/05) van de heer Leinen, namens de Commissie constitutionele zaken, aan de Commissie, over institutionele aspecten van de Europese Dienst externe acties.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. - Voorzitter, ik vind dat we als leden van dit Huis de plicht hebben om precies te weten wanneer het debat begint en er is geen enkele verontschuldiging voor afwezigheid. Wij hebben genoeg middelen om te zien wanneer we hier bij een debat present kunnen zijn. Daarnaast moet ik u eerlijk zeggen dat het niet erg vaak voorkomt dat de Commissie op pertinente vragen van mijn kant antwoord geeft, dus ik ben eigenlijk niet erg benieuwd naar de stellingname van de Commissie. Goed.
Voorzitter, ik heb met een wisselend gevoel van verbazing en vermaak de nerveuze toonzetting van de vraag van commissievoorzitter Leinen opgemerkt. Hier spreekt de angst van een uitgesproken voorstander van de Grondwet dat een van de meest in het oog springende vernieuwingen van deze Grondwet, namelijk de komst van een Europees minister van Buitenlandse Zaken, het intergouvernementele paard van Troje zal blijken te zijn. Deze minister en zijn ambtelijke apparaat, de Europese Dienst voor extern optreden, veroorzaakt nu blijkbaar ook twijfel bij de verdedigers van zijn komst. Dat is rijkelijk laat. Henry Kissinger heeft in Die Welt van vrijdag 6 mei nog eens duidelijk aangegeven dat de creatie van één telefoonnummer het gebrek aan een gemeenschappelijk extern beleid niet zal oplossen. Dat artikel kan ik u trouwens allen aanbevelen. Het gaat er immers om wat er inhoudelijk gezegd zal worden, wanneer de telefoon overgaat.
Ook nu weer vervalt de Europese Unie in de klassieke fout het gebrek aan politieke overeenstemming op te vangen met louter institutionele maatregelen. Een eerlijke analyse van deze institutionele maatregelen laat zien dat de veel geprezen, maar bijzonder ongelukkige constructie van de dubbele hoed het institutionele evenwicht tussen de Europese instellingen verstoort. De komst van een Europees minister van Buitenlandse Zaken gaat in tegen de belangrijke stelregel dat de verschillende instellingen onafhankelijk van elkaar opereren. In artikel I-26 wordt in het zevende lid immers gesteld dat leden van de Commissie geen instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie mogen ontvangen. Deze bepaling is blijkbaar niet van toepassing op de toekomstige ondervoorzitter van de Commissie. Ik daag alle voorstanders van deze nieuwe functie uit om dat nu eens te weerleggen.
Niet alleen deze minister, maar ook de Europese Dienst voor extern optreden zullen een constante bron van interinstitutionele spanningen zijn en dan heb ik het nog niet eens over de financiering van het ambtenarenkorps en de relaties met de nationale diplomatie. Daar hebben wij ook zo'n fraaie hoorzitting aan gewijd, met veel vraagtekens. De spagaatpositie van collega Leinen is echter nog maar kinderspel in vergelijking met de atletische acrobatie die de toekomstige minister en aanvoerder van de externe dienst zal moeten beoefenen.
Mijnheer de Voorzitter, als fervent tegenstander van dit Grondwettelijk Verdrag hoop ik dat het in Frankrijk al mis zal gaan, en ook in mijn land. Mocht dit niet het geval zijn, dan zullen we dit gevaarlijke avontuur van de Europese Unie nauwgezet blijven volgen.
Jo Leinen (PSE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kom net terug van een openbare bijeenkomst over de Europese Grondwet in Lotharingen en daar was de meerderheid van de aanwezigen voor de benoeming van een Europese minister van Buitenlandse Zaken en de inrichting van een Dienst extern beleid, ten behoeve van de minister. Ik ben vol vertrouwen dat men er overal in Europa zo over denkt. Uit de eurobarometer blijkt telkens weer dat de mensen willen dat Europa met één stem in de wereld spreekt. Daarom zijn hiervoor bepalingen opgenomen in de Europese Grondwet.
De minister van Buitenlandse Zaken zal het gezicht en de stem zijn van de Europese waarden en belangen in de wereld. Het staat buiten kijf dat hij voor de vervulling van zijn taken een dienst extern beleid nodig heeft. Doordat hij een dubbele pet op heeft, gaat het om een tamelijk ingewikkelde constructie, en daar moeten we een oplossing voor vinden. Dat moet een oplossing in de geest van de Grondwet zijn. Wat bedoel ik daarmee? In de geest van de Grondwet houdt in dat de voormalige tweede pijler, met zijn eerder intergouvernementele methode, wordt geïntegreerd in de communautaire methode. De debatten die in de Conventie en in de Intergouvernementele Conferentie hebben plaatsgevonden, hadden juist de bedoeling de voormalige tweede pijler op te nemen in een Europese Unie met rechtspersoonlijkheid en met de mogelijkheid om zowel intern als extern op te treden.
Artikel 296 van de Grondwet luidt dat de Dienst extern beleid wordt opgericht bij besluit van de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en na instemming van de Commissie. Dat is het punt waarom het gaat. De Commissie heeft de mogelijkheid om het profiel van de Dienst extern beleid mede te bepalen. Wij in het Parlement waren bang dat de werkzaamheden in de Raad al zo ver gevorderd waren dat er spijkers met koppen waren geslagen en concrete ideeën bestonden. De Commissie heeft zich hier tegenover veel te aarzelend opgesteld en deze kwestie niet kordaat genoeg aangepakt. Daarom hebben we vandaag de volgende vraag gesteld: hoe denkt de Commissie de nadere ontwikkeling en waarborging van de communautaire methode op het vlak van de externe betrekkingen veilig te stellen? Hoe moet de administratieve en financiële organisatie van de Dienst eruit komen te zien? Hoe kan de controle van het Parlement op dit gebied mogelijk worden gemaakt?
We moeten alles in het werk stellen om te verhinderen dat er naast de administratie van de Commissie en de Raad een derde bureaucratie tot stand komt. Dat zou het slechtst mogelijke scenario zijn. Dat leidt tot de vraag of de Dienst externe betrekkingen bij de Raad of bij de Commissie moet worden gevestigd. We moeten in dit verband bedenken dat we al in vele landen delegaties hebben die tot EU-ambassades kunnen worden uitgebreid. Ik wil daarmee aangeven dat het een goede en nuttige oplossing zou zijn als deze Dienst organisatorisch en begrotingstechnisch bij de Commissie, en niet bij de Raad zou worden ingedeeld.
De rol van de Raad zou desondanks volledig gehandhaafd blijven, omdat duidelijk is dat deze Dienst de besluiten moet uitvoeren die het politieke orgaan van de Raad neemt. Dit soort tweeledige constructies komt in veel landen voor. Ook in Duitsland doet zich op bepaalde bestuursniveaus de situatie voor dat een instantie taken uitvoert voor zowel gemeenten als de staat. Dat is geen onbekend fenomeen; het zou ook hier kunnen functioneren.
We zullen ook het takenpakket van de Dienst extern beleid moeten afbakenen. Ik denk niet dat het zinnig is een mammoetinstelling in het leven te roepen die zich met van alles en nog wat bezighoudt, variërend van de portefeuille handel van commissaris Mandelson tot de portefeuille ontwikkelingsbeleid van commissaris Michel. We moeten een scheiding aanbrengen tussen de klassieke externe dienst onder de hoed van de minister van Buitenlandse Zaken en andere algemene directoraten-generaal en commissarissen, die hun eigen domein beheren. Als de minister van Buitenlandse Zaken tegelijk vice-voorzitter van de Commissie zou zijn, biedt dat natuurlijk mogelijkheden tot clustervorming en kan er coherentie worden verwezenlijkt op dit gebied.
We zijn benieuwd wat de Commissie ons gaat vertellen en hopen dat bij dit belangrijke onderwerp de geest van de grondwet zal worden geëerbiedigd en zijn beslag zal vinden.
Margot Wallström,vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe bepalingen op het gebied van de buitenlandse betrekkingen die zijn opgenomen in het Grondwettelijk Verdrag, bieden de Europese Unie de gelegenheid om de doeltreffendheid en de samenhang van haar extern optreden te versterken. Dat is één goede reden om het Grondwettelijk Verdrag te ratificeren, wat naar ik hoop ook gebeurt.
Wij moeten met name de twee pijlers van het extern optreden van de Unie zoveel mogelijk bijeenbrengen: de externe betrekkingen van de Gemeenschap en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Dat zal onze invloed versterken, onze stem krachtiger maken en helpen onze Europese belangen en waarden wereldwijd te bevorderen. Daarom steunt de Commissie de instelling van de functie van EU-minister van Buitenlandse Zaken, een functie waarvan de bekleder inderdaad twee petten op heeft. In feite was het de Commissie die dit idee opperde in de Conventie. Het is een logische en noodzakelijke verbetering van de structuur die in het leven is geroepen met de Verdragen van Maastricht en Amsterdam.
De toekomstige minister, die voortbouwt op zijn ervaring als Hoge Vertegenwoordiger, zal tegelijkertijd een van de vice-voorzitters van de Commissie zijn. Als lid van het college zal hij toegang hebben tot communautaire expertise en de instrumenten van de communautaire methode, die van essentieel belang zullen zijn bij de uitvoering van zijn taken. Hieruit volgt dat wij een warm voorstander zijn van het opzetten van een effectieve Europese Dienst voor extern optreden, die de minister/vice-voorzitter in staat moet stellen zijn taken op efficiënte wijze te vervullen, met volledige inachtneming van de communautaire procedures.
De Grondwet bevestigt de belangrijke verantwoordelijkheden van de Commissie op het gebied van buitenlandse zaken, met inbegrip van haar rol in het naar buiten toe vertegenwoordigen van de Unie en het uitvoeren van de begroting. De Grondwet versterkt de coördinerende en liërende rol van de Commissie op de verschillende terreinen van extern beleid, en dit zal ook de speciale verantwoordelijkheid worden van de minister/vice-voorzitter.
De Commissie zal de begroting uitvoeren onder het wakend oog van het Parlement. Dit was al zo met het huidige Verdrag, en zo zal het ook blijven met de Grondwet. De rechten van het Parlement zullen geëerbiedigd moeten worden, in zowel zijn hoedanigheid van begrotingsautoriteit voor de operationele en administratieve begroting als zijn rol in de meerjarenprogrammering.
Voorzitter Barroso en Hoge Vertegenwoordiger Solana hebben afgesproken nauw samen te werken. Zoals u weet zal het toekomstige voorstel voor de oprichting van de Dienst worden gedaan door hem, als minister, en dan zal de Raad na raadpleging van het Parlement en instemming van de Commissie besluiten.
De Commissie zal, met inbegrip van de minister/vice-voorzitter, trachten de communautaire methode te behouden en te bevorderen, aangezien is gebleken dat deze methode werkt en tot goede resultaten in de externe betrekkingen leidt. Meer in het algemeen zal de Commissie er actief op toezien dat het institutionele evenwicht gehandhaafd blijft.
De lidstaten hebben een begin gemaakt met de bespreking van de kwesties die te maken hebben met de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden, en beginnen nu meer inzicht te krijgen in de complexe materie die hier speelt. Er is een proces van overpeinzing en begripsvorming gaande in de hoofdsteden, met name over de status van de toekomstige Dienst. Men is het erover eens dat de aard van de Dienst sui generis moet zijn, maar de ideeën over de concrete invulling hiervan lopen uiteen.
Ik wil ook iets zeggen over de positie die de nieuwe Dienst in bestuurlijk opzicht zal innemen ten opzichte van de Commissie en de Raad. Dit is een kernpunt in de ontwerpresolutie van de Commissie constitutionele zaken. Er wordt nog steeds overleg gevoerd over de diverse punten, zodat het te vroeg is om een definitief antwoord te geven. Er zal voldaan moeten worden aan de verschillende eisen die in de Grondwet worden gesteld, bijvoorbeeld met betrekking tot het opnemen van medewerkers van de Commissie, de Raad en nationale diplomatieke diensten. De verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting en voor het communautaire beleid moet worden behouden. Tegelijkertijd moeten er ook doublures worden voorkomen. Synergie en efficiëntie moeten als leidraad fungeren bij de voorbereidingen. Een sterker en coherenter extern optreden moet het leidend beginsel zijn.
De volgende stap bestaat uit een gezamenlijk voortgangsverslag, dat in juni door de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie moet worden ingediend bij de Europese Raad. De standpunten van het Parlement zijn in dezen van belang, en ik ben dan ook verheugd dat ik vandaag aan uw debat kan deelnemen.
Tot slot wil ik herhalen dat wij, binnen de Commissie, achter de doelstelling van de afgevaardigden staan om de communautaire methode, alsook de rol van de Commissie en het Parlement in dit proces te behouden en te versterken. Tegelijkertijd denk ik echter dat wij net als u streven naar de verwezenlijking van structuren die daadwerkelijk kunnen bijdragen tot de verbetering van de doeltreffendheid, samenhang en invloed van het beleid en optreden van de Unie in de wereld.
Uiteraard is er nog steeds onzekerheid onder de verschillende partijen. Het Parlement, de Commissie, het secretariaat van de Raad en de lidstaten hebben allemaal zo hun zorgen en bedenkingen. Wij geloven echter dat de kansen en mogelijkheden voor de Unie en haar instellingen het uiteindelijk zullen kunnen winnen van die bezorgdheid. Wij moeten van deze gelegenheid gebruikmaken om verdere stappen te zetten op weg naar een sterker en effectiever Europees buitenlands beleid.
De Voorzitter. - Mevrouw de commissaris, wij zijn het debat zonder u begonnen. Misschien zou u in uw antwoord aan het einde van het debat iets kunnen zeggen over uw late binnenkomst en de reden daarvan. Aangezien u verantwoordelijk bent voor de betrekkingen met het Europees Parlement zou dit nuttig zijn.
Íñigo Méndez de Vigo, namens de PPE-DE-Fractie. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben hier lijdzaam moeten aanhoren wat de heer Belder vindt, of liever gezegd niet vindt, van de Dienst voor extern optreden. Dat is het masochisme dat wij hier in dit Parlement te verduren hebben en daar bent u in hoge mate verantwoordelijk voor, mijnheer de Voorzitter. Maar goed, afgezien daarvan ben ik van oordeel dat wij hier te maken hebben met een vitale kwestie. Daarom verheugt het mij dat de Commissie constitutionele zaken dit initiatief heeft genomen.
Tijdens het debat in de Conventie is er over deze kwestie een enorme controverse ontstaan. Mijn vriend en collega Elmar Brok is een van degenen die zich het sterkst hebben ingezet om dit punt door te zetten. Als u mij zou vragen wat de belangrijkste innovatie van de Europese Grondwet is, zou ik zonder twijfel antwoorden: de minister van Buitenlandse Zaken.
Mijns inziens heeft de functie van een minister van Buitenlandse Zaken met twee hoeden - in die zin dat hij door de Europese Raad benoemd wordt maar tegelijkertijd ook vice-voorzitter van de Europese Commissie is - uiteindelijk ingang gevonden omdat deze oplossing enerzijds voor de aanhangers van de intergouvernementele methode een manier is om het geld en het personeel van de Commissie te behouden en anderzijds voor de aanhangers van communautaire methode een manier is om deel te nemen aan het extern beleid van de Unie.
Daarom is de structuur van het voornaamste instrument van deze minister, namelijk de Dienst voor extern optreden, van wezenlijk belang. Mevrouw de vice-voorzitter, u bent wel zeer terughoudend geweest. Wat bedoel ik daarmee? Dat u ons eenvoudigweg niets hebt verteld. In het document dat door uw diensten is voorbereid, wordt ons gezegd dat er onderhandeld wordt en dat wij moeten afwachten hoe deze zaak zich verder zal ontwikkelen. Welnu, ik zou u erop willen attenderen dat mijn fractie, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, aan deze kwestie uitzonderlijk belang hecht, en dat wij in dit Parlement controle willen uitoefenen op het extern beleid van de Unie, temeer daar dit volgens een oud gezegde meer iets is voor regeringen en prinsen dan voor volkeren. Daarom is de vestigingsplaats van de Dienst voor extern optreden van cruciaal belang.
Wij zullen dit punt dan ook aan een grondige analyse onderwerpen en mijn fractiegenoten zullen u in hun toespraken ongetwijfeld duidelijk uitleggen waar de dienst volgens ons gevestigd moet worden.
Margrietus van den Berg, namens de PSE-Fractie. - Voorzitter, ik spreek vanuit de ontwikkelingssamenwerking. Voor ons is de Europese Dienst voor extern optreden die in het kielzog van de Europese Grondwet tot stand gebracht wordt, enorm belangrijk. De instelling van deze Dienst is voor ons een belangrijke stap naar een Europa dat met één stem in de wereld spreekt en naar een effectievere en coherentere rol van Europa in de wereld.
Mijn bijdrage gaat over het belang van het beleidsterrein ontwikkelingssamenwerking als een van de poten, een grote poot, waar het beleid voor externe betrekkingen van de Europese Unie op steunt. Daarbij zijn twee begrippen erg centraal: zelfstandigheid en coördinatie.
Zelfstandigheid: ontwikkelingssamenwerking is een zelfstandig terrein binnen het zeer grote scala van de externe relaties. Deze positie wordt in de nieuwe Europese Grondwet verstevigd, doordat ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp zelfstandige doelstellingen vormen, met een eigen rechtsgrondslag. Deze beleidsterreinen zijn communautair en er is dus een belangrijke rol weggelegd voor de Commissie en het Parlement. Het is van het grootste belang dat die verantwoordelijkheid ook bij beiden blijft.
Maar tegelijkertijd moet de coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het buitenlands beleid worden verbeterd. Wij zijn er voorstander van om deze Dienst onder te brengen bij de Commissie, met de garantie dat de invulling van de intergouvernementele bevoegdheden wordt bepaald door de Raad. Coördinatie tussen de verschillende onderdelen is nodig voor een coherent beleid, dat een expliciete opdracht in de Grondwet is - overigens ook al in het Verdrag van Maastricht. Coherent beleid moet ervoor zorgen dat het bereiken van de hoofddoelstellingen van het ontwikkelingsbeleid (de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling) niet via een andere poot van het buitenlands beleid - zoals het handelsbeleid of het defensiebeleid - onderuit wordt gehaald. Ook moet voorkomen worden dat zaken dubbelop gedaan worden. Dat is verspilling van tijd en geld. De krachten bundelen dus, ook ter plekke.
Tot slot wil ik hier nog aan toevoegen dat de financiering van deze Dienst niet ten koste mag gaan van de bestaande budgetten voor buitenlands beleid en het bereiken van de millenniumdoelstellingen.
De Europese Dienst voor externe acties is een belangrijk nieuw gegeven binnen het Europees buitenlands beleid, die we zorgvuldig vorm moeten geven, door de bepalingen van de Grondwet, inclusief de rechten van het Europees Parlement, te eerbiedigen. Het is van het grootste belang dat het Gemeenschapsmodel op dit terrein gerespecteerd wordt en dat de Commissie haar rol als uitvoerder van het beleid behouden ziet.
Andrew Duff,namens de ALDE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden is bijzonder belangrijk, maar het is ook een hachelijke onderneming, als je het goed wilt doen. Als deze missie slaagt, zullen we in derde landen ter plekke een functionele voet aan de grond krijgen. De daaruit voortvloeiende efficiëntieverhoging zal er voor zorgen dat niet alleen de belangen van de Unie in de hele wereld beter voor het voetlicht worden gebracht, maar ook het analyse- en planningsniveau in Brussel wordt verbeterd.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft een eersteklas dienst nodig die hem de middelen en de intellectuele ondersteuning verschaft die hij nodig heeft, en tevens zorgt voor de werving en opleiding van medewerkers van een diplomatieke dienst die echt Europees is.
Ik verwelkom de behoedzame verklaring van de commissaris, maar het is overduidelijk dat er nog lang geen overeenstemming bestaat binnen de Raad, met name vanwege de tegenstellingen tussen de belangen van kleine en grote lidstaten. Bovendien moeten enkele van de belangrijkste problemen nog worden opgelost.
De Commissie moet zeker proberen om het vertrouwen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten te winnen, maar zij moet ook waken over haar bijzondere prerogatieven en de ervaring die zij in tientallen jaren op alle beleidsterreinen heeft opgebouwd, van ontwikkeling tot milieu, en uiteraard ook handel.
Het Parlement maakt zich duidelijk zorgen over de mogelijkheid dat de voorzitter van de Commissie straks nog slechts een soort EU-minister van Binnenlandse Zaken is, en dat de buitenlandse dimensie volledig bij de minister van Buitenlandse Zaken/vice-voorzitter komt te liggen. Dat zou de Commissie verzwakken en alle betrokkenen een zeer slechte dienst bewijzen.
Irena Belohorská (NI). - (SK) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de geachte afgevaardigde, de heer Leinen, heeft zijn vraag gesteld juist op het moment dat de lidstaten op het punt stonden het Grondwettelijk Verdrag te ratificeren. Ik ben blij dat mijn land, Slowakije, dit Grondwettelijk Verdrag vandaag heeft geratificeerd, te meer daar ik betrokken ben geweest bij de opstelling ervan.
In overeenstemming met dit Grondwettelijk Verdrag zou het Europees Parlement zich moeten voorbereiden op het spelen van een nieuwe, belangrijkere rol. Tot nu toe was de invloed van het Europees Parlement op het buitenlands beleid minimaal en werd deze grotendeels uitgeoefend via zijn besluitvormingsbevoegdheden op het gebied van de begroting. We moeten beseffen dat het Europees Parlement de enige Europese instelling is die rechtstreeks door de burgers wordt verkozen. Daarom moeten we het democratisch tekort elimineren en ervoor zorgen dat het Europees Parlement direct wordt betrokken in het besluitvormingsproces inzake het buitenlands beleid. Het Europees Parlement moet niet slechts worden geraadpleegd. Het vormgeven van de positie van de Europese Unie in het buitenlands beleid mag niet uitsluitend aan diplomaten worden overgelaten. De Commissie en de Raad moeten zoals voorgeschreven samenwerken met de Commissie Buitenlandse Zaken en de andere commissies.
Elmar Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, de oprichting van een Dienst externe betrekkingen, een administratieve onderneming van allure, is voor de toekomstige institutionele opbouw van de Europese Unie waarschijnlijk het belangrijkste vraagstuk dat uit de Grondwet zal voortvloeien.
Deze exercitie moet tot een succesvol einde worden gebracht, omdat de wijze waarop Europa zijn rol in de wereld speelt, van cruciaal belang is. Het zou niet goed zijn deze uitdaging vanuit een defensieve houding aan te gaan, door te zeggen dat de minister van Buitenlandse Zaken moet uitvoeren wat de Raad vandaag doet. Dan worden dingen samengevoegd. Ontwikkeling en handel blijven dan, zoals het was, onder de hoede van de Commissie.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft tot taak het gehele externe optreden inhoudelijk te bepalen, ongeacht waar de Dienst wordt gevestigd. Daaruit zal zich een dynamiek ontwikkelen die ertoe leidt dat alles onder het mandaat van de minister van Buitenlandse Zaken valt. We moeten dan ook wel beseffen dat een defensieve houding van de Commissie niet bevorderlijk is. De Commissie moet zich daarom offensief opstellen en niet toelaten dat de besluitvorming ergens anders plaatsvindt, en enkel bepaalde gebieden onder haar mandaat overblijven. Ze moet de opvatting verdedigen dat alle besluitvorming in de Commissie plaatsvindt. Daar zal het allemaal om draaien.
Collega Dehaene, die dadelijk het woord zal voeren, weet als hoofd van de desbetreffende werkgroep van de Conventie, waar de Conventie naar streefde, en dat was de bevordering van de communautaire methode.
Mevrouw de commissaris, tot mijn voldoening hebt u verklaard net als het Parlement de communautaire methode te willen bevorderen, maar betekent dat ook dat er een uniforme Europese Dienst externe betrekkingen zal komen die organisatorisch, bestuurlijk en begrotingstechnisch aan de Commissie gebonden zal zijn? Dit is een duidelijke vraag die nog niet is beantwoord. Wij verzoeken u deze vraag in een tweede poging alsnog te beantwoorden.
Wij zijn voornemens de Commissie te ondersteunen. Het is ook aan de afgevaardigden van het Parlement te danken dat in de Conventie en de Intergouvernementele Conferentie de regel erdoor kwam dat een besluit enkel met toestemming van de Commissie kan worden genomen. Ik hoop dat de Commissie de moed heeft haar kans te grijpen. Er kan geen besluit worden genomen als de Commissie daar niet mee instemt, en ik hoop daarom dat u verder gaat dan de toepassing van de algemene communautaire methode en uw goedkeuring hecht aan het standpunt dat in de door collega Leinen ingediende verklaring tot uiting komt en volgens welke de Dienst externe betrekkingen weliswaar administratief, organisatorisch en begrotingstechnisch wordt gebonden aan de Commissie, maar in geval van een bevoegdheid van de Raad het besluit van de Raad vanzelfsprekend loyaal dient uit te voeren.
Ik ben van mening dat dit binnen de eigen dynamiek waarin bestuurslichamen zich ontwikkelen, de enige weg is die in uw en ons belang is. Misschien kunt u in uw antwoorden wat concreter zijn, waardoor het ook voor mij duidelijk wordt.
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn het er allemaal over eens dat het Grondwettelijke Verdrag belangrijke institutionele vernieuwingen bevat op het vlak van onze buitenlandse betrekkingen. Wij hadden het al over de functie van minister van Buitenlandse Zaken en de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden. Het is niet overdreven te stellen dat die nieuwe instellingen het institutionele embryo vormen voor een toekomstig Europees Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ik behoor tot degenen die vinden dat het Grondwettelijke Verdrag op het vlak van het gemeenschappelijke buitenlands beleid ambitieuzer had moeten zijn en had moeten zorgen voor meer diepgang van dat beleid, voor uitbreiding van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid en voor versterking van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Maar gezien de huidige constellatie hebben we in elk geval een positief en toekomstgericht compromis bereikt. Daarom steun ik de tekst van het Grondwettelijke Verdrag.
We moeten ons nu al voorbereiden op het functioneren van de nieuwe instelling, van de Dienst voor extern optreden. Dan zijn we paraat zodra het Grondwettelijk Verdrag - in november 2006 hopelijk - van kracht wordt. De tijd is in feite te krap, als we denken aan de grote institutionele en organisatorische problemen die nog op een oplossing wachten. Daarom is het initiatief van collega Jo Leinen niet alleen erg juist maar ook juist op tijd.
Ik wil er wel op wijzen dat we optimale oplossingen moeten vinden ter versterking van de efficiëntie, de doelmatigheid, de cohesie en de zichtbaarheid van de externe activiteiten.
Een van de kernvraagstukken is het versterken van de raadplegende en controlerende rol van het Europees Parlement, dat meer moet worden betrokken bij zowel de voorbereiding als de werking van de Europese Dienst. Daarom stel ik voor dat we de voorzitter van de Commissie en de heer Solana vragen het gemeenschappelijke voortgangsverslag eerst voor te leggen aan het Parlement en pas dan aan de Europese Raad in juni. Ik wil hen ook vragen te beloven dat ze in alle daaropvolgende stadia overleg zullen plegen met het Parlement.
Mirosław Mariusz Piotrowski (IND/DEM).- (PL) De oprichting van een Europese Dienst voor extern optreden wekt talloze twijfels en voorbehouden. Ik wil op drie mijns inziens fundamentele voorbehouden ingaan.
Het eerste betreft de verankering van de Europese Dienst voor extern optreden in het Gemeenschapsrecht. Weliswaar wordt er onder andere verwezen naar de relevante artikelen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maar het belangrijkste uitgangspunt voor de oprichting van deze dienst is het ontwerp-Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. De oprichting van een diplomatieke dienst van de Europese Unie vloeit voort uit het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de benoeming van een minister van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, waar reeds naar is verwezen. Ik wil er echter op wijzen dat het Grondwettelijk Verdrag nog niet is aangenomen. Sterker nog, er zijn steeds serieuzere tekenen dat het door de burgers van de Europese Unie zal worden verworpen. Moeten wij in dit verband niet erkennen dat het nog te vroeg is om nu al over de Europese Dienst voor extern optreden te spreken? Is dit geen blijk van arrogantie tegenover de burgers van de soevereine staten van Europa? Als de Europese instellingen zich toch het recht toe-eigenen om op de toekomst vooruit te lopen, wil ik de Commissie vragen of zij over een plan B beschikt voor het geval het Grondwettelijk Verdrag wordt verworpen?
Mijn tweede punt is dat de regeringen van de lidstaten bij de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag in november 2004 een verplichting met twijfelachtige gevolgen zijn aangegaan. Zij hebben zich er namelijk toe verplicht om af te zien van, ik citeer, ”enige actie die de inwerkingtreding van de Grondwet kan bemoeilijken”. Betekent dit automatisch dat zij kritiekloos propaganda moeten voeren voor de aanneming van de Grondwet? Hoe verhoudt zich dit tot het verstrekken van eerlijke en objectieve informatieover de inhoud van de bepalingen van de Grondwet en de mogelijke gevolgen ervan voor het dagelijks leven in de Europese landen?
Mijn derde en laatste twijfel betreft de geplande structuur van de Europese Dienst voor extern optreden. Het gevolg kan namelijk zijn dat er nog een leger van ambtenaren wordt gecreëerd met onduidelijke of slechts gedeeltelijke bevoegdheden. Wij kunnen niet uitsluiten dat de Dienst zich met dezelfde zaken zal bezighouden als verschillende Directoraten-generaal, de Dienst voor extern optreden of andere organen van de Commissie. Het resultaat is een versterking van de bureaucratische machine van de Europese Unie die nu al ondoorzichtig is, en de belastingbetalers in de lidstaten alleen een nodeloze last oplegt.
Wat zijn de geplande financiële gevolgen van de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden? Hoe worden de kosten gedeeld en wie zal de grootste last torsen? Voorts wil ik vragen hoeveel ambtenaren thans werken in de voor het extern optreden van de Europese Unie verantwoordelijke diensten van de Commissie. Wat is het geplande aantal werknemers in de Dienst voor extern optreden in de toekomst?
James Hugh Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de commissaris willen verzoeken om zich bij het beantwoorden van de vragen in dit debat te richten op twee punten. Een daarvan volgt uit de woorden van de vorige spreker.
De Europese Dienst voor extern optreden is alleen dan wettelijk en legitiem als de Grondwet wordt goedgekeurd, maar de Commissie en de Raad zijn druk bezig met de opzet van de structuur, het personeelsbestand en het kader van deze Dienst, en nemen dus voetstoots aan dat de uitkomst van het ratificatieproces positief zal zijn. Kan de Commissie ons in dit verband vertellen hoeveel geld zij op de begroting heeft gezet voor de op vermoedens gebaseerde en voorbarige stappen die zij zet? Hoeveel heeft deze speculatieve onderneming ons tot nu toe al gekost, en wat gaat zij ons waarschijnlijk nog kosten in de komende achttien maanden?
Tweede punt: zou de Commissie voor een breder publiek uiteen kunnen zetten hoe volgens haar de buitenlandse zaken van de lidstaten moeten worden beheerd als de Dienst voor extern optreden er eenmaal is? Is het, meer specifiek, juist om te concluderen dat de nationale ministeries van Buitenlandse Zaken dan alleen nog maar gerund kunnen worden op een manier die aansluit bij het gemeenschappelijk buitenlands beleid, en alleen nog maar kunnen opereren als zij dienstbaar zijn aan de Dienst voor extern optreden?
Alexander Stubb (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u feliciteren met het feit dat u zo enthousiast overkomt, maar ik heb zo het vermoeden dat u op dit moment eigenlijk toch liever asperges zou eten met de rest van het Parlement.
Ik heb drie algemene punten. In de eerste plaats denk ik dat dit waarschijnlijk het belangrijkste institutionele vraagstuk van de komende vier tot vijf jaar zal zijn. Het gaat hier echt om de uitvoerende macht; het gaat erom wie de baas zal zijn over het buitenlands beleid: de Commissie of de Raad. Ik ben zeer blij dat de lidstaten deze kwestie naar voren hebben gebracht. Ik ben blij dat ze vijf fiches voor de Antici-groep hebben verstrekt. Ik ben blij dat die tijdens de vergaderingen van het Coreper zijn besproken, en ik ben ook blij dat de Commissie vertrouwelijke gesprekken heeft gevoerd met de lidstaten. Maar vóór alles ben ik blij dat wij in het Europees Parlement het debat en de discussie hebben opengegooid.
Het tweede punt waar ik het over wil hebben, is dat een Dienst voor externe betrekkingen ons volgens mij alleen maar voordelen zal brengen. In veel opzichten zijn er bij deze kwestie alleen maar winnaars. We krijgen er betere consulaire diensten door; we krijgen er betere verslaglegging door, en in algemene zin krijgen we er een beter gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid door. Zoals wij allen weten, kan dit beleid immers niet werken zonder een goed functionerend ambtenarenapparaat op Europees niveau.
Het derde punt dat ik wil aanroeren - en ik herhaal hiermee wat de heren Méndez de Vigo en Brok hebben gezegd - is dat twee zaken voor ons van groot belang zijn. Ten eerste is het, hoewel het een systeem sui generis zou kunnen worden, zeer belangrijk dat twee dingen in handen van de Commissie blijven: begroting en algemeen bestuur.
Ter afronding zou ik de Commissie willen zeggen dat ik hoop dat zij fier overeind blijft tot het eind, omdat we moeten voorkomen dat terreinen als handel en ontwikkeling overgaan naar de intergouvernementele kant en de kant van de Raad. Onderschat nooit het vermogen van het secretariaat van de Raad om de Commissie onderuit te halen - ze doen het als ze de kans ertoe krijgen.
(Applaus)
Jean-Luc Dehaene (PPE-DE). - Voorzitter, commissaris, ik wil in de eerste plaats, zoals Elmar Brok al aanstipte, getuigenis afleggen als voorzitter van de conventiewerkgroep externe betrekkingen. De hoofdbekommernis van deze werkgroep was te voorkomen dat mettertijd een dubbel extern beleid zou ontstaan, één van de Raad en één van de Commissie. Positief wilde de werkgroep een grotere coherentie en continuïteit van het beleid, alsmede de mogelijkheid om alle middelen van de Unie voor gemeenschappelijke acties op het gebied van buitenlands beleid in te zetten.
Hoewel een meerderheid van de conventieleden van oordeel was dat dit het beste kon worden gerealiseerd via de communautaire methode, waren wij realistisch genoeg om te weten dat dit op dit ogenblik niet haalbaar is. Daarom werd een compromis tussen de voorstanders van een verbeterde status-quo en de voorstanders van communautarisering uitgewerkt.
De minister van Buitenlandse Zaken is voorzitter van de ministerraad, hij bepaalt de agenda ervan en is er ook de woordvoerder van. Hij staat dus borg voor de coherentie en de continuïteit van het beleid. Als vice-voorzitter van de Commissie maakt hij ook de brug naar het communautaire beleid. Hij kan tevens met het akkoord van de Commissie communautaire middelen ter ondersteuning van zijn beleid aanwenden. De visie van de werkgroep was dat hij idealiter van meet af aan met de Commissie over zijn initiatieven zou overleggen en deze van meet af aan door de Commissie laten ondersteunen.
Wij hadden zelfs voorgesteld dat in geval van een gemeenschappelijk initiatief van de minister van Buitenlandse Zaken en de Commissie, de Raad bij meerderheid zou beslissen. Dat bleek voor de meesten een brug te ver, maar toch stel ik hier dat het succes van de minister van Buitenlandse Zaken en de invloed die hij zal kunnen uitoefenen, in grote mate zal afhangen van de manier waarop hij zich in de Commissie integreert en met haar samenwerkt.
Van meet af aan heeft de werkgroep onderkend dat de logistieke ondersteuning van de minister van Buitenlandse Zaken cruciaal was. Wij hebben steeds gepleit voor de omvorming van de delegaties tot een eengemaakte externe vertegenwoordiging in de vorm van ambassades van de Unie. Ook in Brussel moet de minister beschikken over een strategische dienst, die zowel uit ambtenaren van de Commissie en de Raad op dit ogenblik als uit diplomaten die gedetacheerd worden uit de lidstaten, bestaat.
Hoewel deze dienst zowel voor de ministerraad als voor de Commissie zal moeten werken, was de werkgroep van mening dat hij in de dynamiek der dingen het beste kon worden ondergebracht bij de Commissie, ook al moet hij loyaal ten dienste van de minister van Buitenlandse Zaken en de ministerraad staan.
De oprichting van een nieuwe autonome administratie lijkt mij mijlenver verwijderd van wat we wilden. Wij wilden namelijk de pijlers afschaffen, terwijl men met de nieuwe dienst een superpijler opricht. De diensten van de Commissie decommunautariseren lijkt mij ook een stap in de verkeerde richting. De Commissie moet volop haar positie verdedigen en ook deze administratie voor buitenlandse zaken bij haar diensten onderbrengen. Zij mag niet vergeten dat zij akkoord moet gaan en dus de sleutel in handen heeft. Wij, als Parlement, zullen ons in het verslag-Brok duidelijk voor deze oplossingen uitspreken en de Commissie duidelijk ondersteunen, maar het is aan de Commissie om de onderhandelingen te voeren.
Charles Tannock (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn nationale partij en ik hebben ernstige bedenkingen bij dit hele onderwerp van de gemeenschappelijke communautaire diplomatie. Ik kan niet ontkennen dat de enorme invloed die de Commissie nu heeft verworven, dankzij haar hulpbeleid en haar monopolie op het gebied van externe handel, tevens een grote politieke en economische rol op internationaal vlak inhoudt. Bovendien is, gezien de daarmee gepaard gaande ontwikkeling van het GBVB en het GEVDB, die ogenschijnlijk intergouvernementeel is, het internationaal profiel van de EU als speler op het wereldtoneel scherper geworden.
Maar omdat ik uit een groot land - het VK - kom, met een trots en onafhankelijk buitenlands beleid, ben ik tegen de voorstellen in de ontwerp-Grondwet van de EU om de EU voor het eerst rechtspersoonlijkheid toe te kennen en de post van minister van Buitenlandse Zaken in te voeren, onder leiding van een nieuwe, voor vijf jaar aan te stellen voorzitter van de Raad. Dit alles is bedoeld om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dwingender en juridisch bindend te maken, hetgeen een bedreiging vormt voor een volledige beleidsonafhankelijkheid van het VK op het gebied van buitenlandse zaken. Het is duidelijk dat er in de EU van de Vijfentwintig nu veel meer kleine landen zijn, zoals het vaderland van de heer Stubb, Finland, voor wie het EU-voorzitterschap van zes maanden aan de einder gloort als de Grondwet er niet komt. Voor hen zijn de schaalvoordelen die kunnen voortvloeien uit een diplomatieke dienst van de EU en het bemannen van communautaire delegaties met medewerkers uit hun landen, aantrekkelijk. In het onwaarschijnlijke geval dat de Grondwet er komt, zullen er ook financiële besparingen voortvloeien uit de oprichting van volledig toegeruste EU-ambassades, die de bilaterale missies van de kleine landen zo nodig deels kunnen vervangen.
Niettemin sta ik positief tegenover een betere en grondiger diplomatieke opleiding voor Relex-medewerkers die op pad worden gestuurd als lid van Commissiedelegaties. Ik ben voorstander van een formeler toezicht door het Europees Parlement, in de vorm van hoorzittingen in de Commissie buitenlandse zaken met door het Parlement aangewezen delegatiehoofden van missies. De leden van het Parlement moeten ook sterker geformaliseerde bijstand krijgen wanneer zij op missie zijn, hetgeen - het zij gezegd - normaliter ook het geval is.
Toch heb ik ernstige bedenkingen bij het feit dat de EU meer als een soevereine staat wordt opgetuigd, hetgeen het geval is als de Dienst voor extern optreden er komt, als dit voor mijn land een verdere beperking inhoudt van de mogelijkheid om ons eigen, onafhankelijke buitenlands en veiligheidsbeleid te voeren, wanneer dit in ons eigen, nationale belang is.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). - (PT) Het externe optreden is wellicht het meest complexe, controversiële en fascinerende aspect van de uitdaging waarvoor de constitutionalisering van Europa ons stelt. Via zijn extern beleid verspreidt Europa over de wereld een nieuwe bestuursstijl die gekenmerkt wordt door het actief delen van democratische waarden en de eerbiediging van de mensenrechten.
De Europese Dienst voor extern optreden is dus niet uitsluitend gericht op administratieve en financiële stroomlijning, en geeft niet alleen uiting aan een verlangen naar organisatie. De dienst is tevens een duidelijk bewijs dat het extern beleid van de Europese Unie thans een gemeenschappelijk levensproject is, een model dat gegrondvest is op een consensus over de grote bakens voor de mensheid, die Europa uitzet voor zichzelf en voor zijn betrekkingen met de rest van de wereld.
Voorwaarde hiervoor is dat de Europese instellingen op transversale en goed gecoördineerde wijze samenwerken en dat de besluiten inzake extern beleid democratisch verankerd zijn. Uit de Grondwet die thans voorligt, blijkt dat het gemeenschappelijk buitenlands beleid niet op grond van louter intergouvernementele criteria wordt vastgesteld, maar gebaseerd is op een transversale benadering, waarbij de politieke beslissingen in de verschillende Europese instellingen uitgewerkt worden en het optreden van de Commissie automatisch een band met het Parlement tot stand brengt.
Een coherent Europa met een duidelijk gedefinieerde strategische visie, die gebaseerd is op multilateralisme en een nieuw internationaal rechtssysteem, vereist betere betrekkingen tussen de instellingen, een nauwe samenwerking tussen de verschillende partijen en een permanente interne consensus. Dat is de koers die de Europese Dienst voor extern optreden moet varen. Wij zitten echter nog met een hoop onopgeloste vragen. Hoe moet de Dienst intern georganiseerd worden? Hoe moeten de talloze multidisciplinaire taken beheerd worden? Hoe zal de gezagsstructuur worden vastgesteld? Hoe zal worden voorkomen dat tussen de Raad en de Commissie spanningen of zelfs feodale betrekkingen ontstaan? En ten slotte: hoe zullen de verantwoordelijkheden verdeeld worden, met name ook de democratische verantwoordelijkheid?
Margot Wallström,vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de weinigen die in de regel aanwezig zijn bij nachtzittingen van het Europees Parlement. Het kost soms wat moeite om de tijdsplanning van het Europees Parlement te volgen. Ik dacht dat de zitting om tien uur ’s avonds zou beginnen. Daarom was ik hier tien minuten eerder - samen met de heer Leinen gelukkig - en ik dank u dat u mij welkom heet bij het debat.
Ik heb met grote belangstelling geluisterd naar wat de afgevaardigden vanavond in dit debat hebben gezegd, omdat de Europese Dienst voor extern optreden een onderwerp is dat de gemoederen verhit. Het raakt aan institutionele en constitutionele kwesties van fundamenteel belang. De instelling van het ambt van minister van Buitenlandse Zaken van de EU, die tegelijkertijd een van de vice-voorzitters van de Commissie zal zijn, is een zeer belangrijke innovatie in de institutionele architectuur van deze Europese Unie. Zij brengt de twee pijlers op het gebied van buitenlandse zaken - de communautaire methode en de intergouvernementele methode - dicht bij elkaar. Deze minister met twee petten op krijgt uiteenlopende taken. Daarom is de oprichting van deze Dienst zo’n belangrijke en moeilijke uitdaging.
Ik zal kort ingaan op een paar naar voren gebrachte punten. Ik zou tot de heer van den Berg willen zeggen dat het ontwikkelingsbeleid een hoofdonderdeel van het EU-beleid is en blijft, een waardevol bezit voor Europa in de wereld en binnen de context van de Grondwet. Het ontwikkelingsbeleid is niet ondergeschikt aan andere beleidsterreinen. Het behoudt zijn bijzondere status binnen het raamwerk van de communautaire methode, maar alle beleidsterreinen moeten beter worden geïntegreerd in een samenhangend concept inzake buitenlands beleid. Dit zal de doeltreffendheid van het ontwikkelingsbeleid van de Unie versterken in plaats van verzwakken.
Ik kan de heer Duff verzekeren dat de Commissie niet zal worden verzwakt door de Grondwet waar het gaat om de bevoegdheden binnen de Gemeenschap. De minister en zijn diensten zullen gebonden zijn aan Commissieprocedures en de beginselen van collegialiteit, waarover de voorzitter van de Commissie de leiding heeft.
Ik ben het volledig met de heer Brok eens dat wij niet defensief moeten zijn. Voor de Commissie houden de nieuwe bepalingen van de Grondwet meer mogelijkheden dan risico’s in. Ook moet worden benadrukt dat er op dit terrein niets kan worden besloten tegen de wil van de Commissie.
Tot de heer Allister en enkele anderen zou ik willen zeggen dat wij niet vooruitlopen op de ratificatie van de Grondwet. Wij zijn alleen maar bezig met de voorbereiding van het besluit, dat pas kan worden genomen nadat de Grondwet is geratificeerd en in werking treedt, en nadat het Parlement er zijn advies over heeft uitgebracht.
Ten aanzien van de gevolgen voor de begroting en het personeel kan ik zeggen dat er geen plannen, ramingen of berekeningen zijn gemaakt, omdat we ons nog niet in dat gedetailleerde planningsstadium bevinden. Als begrotingsautoriteit zal het Parlement later over al deze cijfers beslissen.
Ik denk dat dit de belangrijkste punten zijn die naar voren zijn gebracht, en ik kan u verzekeren dat rekening zal worden gehouden met de standpunten van het Parlement naarmate dit dossier zich de komende maanden ontwikkelt. Met name de resolutie die de Commissie constitutionele zaken dinsdag heeft aangenomen - en die naar ik heb begrepen over twee weken in de plenaire vergadering aan bod zal komen - is een bijdrage waar noch de Commissie, noch de lidstaten en de Raad aan voorbij mogen gaan.
Naar verwachting zullen er in het tweede semester van dit jaar verdere technische werkzaamheden plaatsvinden, zodat er in de loop van volgend jaar principebesluiten genomen kunnen worden wanneer de ratificatie van de Grondwet is voltooid. Het Parlement zal op het juiste moment formeel worden geraadpleegd over het voorstel betreffende de minister, zodat dit debat van vanavond gevolgd zal worden door andere debatten. Dan zal het Parlement zijn standpunten kenbaar kunnen maken in het licht van de gemaakte vorderingen, waarvan het op de hoogte zal worden gehouden.
Ter afronding wil ik herhalen dat wij ons in de Commissie bewust zijn van de zorgen die bij de afgevaardigden leven ten aanzien van de instandhouding en versterking van de communautaire methode en de rol van de Commissie en het Parlement in dit proces. Ik weet dat de heer Brok zich hier zorgen over maakt. U vindt ons echter aan uw zijde als het gaat om de volgende doelstelling: het opzetten van nieuwe structuren die wezenlijk kunnen bijdragen tot het verbeteren van de doeltreffendheid, de samenhang en de invloed van het EU-beleid en -optreden in de wereld.
De Voorzitter. - We zullen nagaan welke informatie u werd verstrekt. Wat mij betreft mag een aantrekkelijke dame altijd te laat komen.
Op één afgevaardigde na, die voor uw binnenkomst het woord heeft gevoerd, is iedereen die in het debat aan het woord is geweest, nog aanwezig. Dat gebeurt niet vaak.
Elmar Brok (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw de commissaris bedanken voor haar verklaring dat er geen besluiten kunnen worden genomen als de Commissie daarmee niet instemt. Zo staat het in de ontwerp-Grondwet. Het doet me deugd dat dit nog eens is vastgesteld.
Het gaat op dit moment even niet om de inachtneming van de standpunten van het Parlement; het gaat om onze vraag welke onderhandelingspositie de Commissie heeft, en of zij ervoor pleit dat de Dienst externe betrekkingen aan de Commissie wordt gebonden. We zouden heel graag uw mening daaromtrent willen horen.
Voorts gaat het er vandaag om de Commissie te helpen voorkomen dat zij wordt omgevormd tot een interne-marktmachine en de minister van Buitenlandse Zaken een eigen machtige positie verkrijgt. De Commissie moet in administratief opzicht de rol van de Europese Unie in de wereld vervullen.
Mijnheer de Voorzitter, misschien kunt u mij vertellen wat de rechtsgrondslag is waarmee we als Parlement de Commissie achter de vodden kunnen zitten.
Margot Wallström,vice-voorzitter van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar zeggen dat we ons nog niet in het onderhandelingsstadium bevinden. Laat dat duidelijk zijn. We zitten nog steeds in het voorbereidingsstadium, waarin naar alle technische details wordt gekeken. Het zou niet goed zijn om ons nu al vast te leggen op onderhandelingsposities. Er is vóór die tijd nog te veel technisch en voorbereidend werk te doen. Zoals ik al eerder heb gezegd, zullen we het Parlement op de hoogte houden van onze vorderingen.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
De stemming vindt op donderdag 26 mei in Brussel plaats.