President. The next item is the Oral Question to the Commission by Jo Leinen, on behalf of the Committee on Constitutional Affairs, on institutional aspects of the European External Action Service (B6-0233/2005).
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie.– Voorzitter, ik vind dat we als leden van dit Huis de plicht hebben om precies te weten wanneer het debat begint en er is geen enkele verontschuldiging voor afwezigheid. Wij hebben genoeg middelen om te zien wanneer we hier bij een debat present kunnen zijn. Daarnaast moet ik u eerlijk zeggen dat het niet erg vaak voorkomt dat de Commissie op pertinente vragen van mijn kant antwoord geeft, dus ik ben eigenlijk niet erg benieuwd naar de stellingname van de Commissie. Goed.
Voorzitter, ik heb met een wisselend gevoel van verbazing en vermaak de nerveuze toonzetting van de vraag van commissievoorzitter Leinen opgemerkt. Hier spreekt de angst van een uitgesproken voorstander van de Grondwet dat een van de meest in het oog springende vernieuwingen van deze Grondwet, namelijk de komst van een Europees minister van buitenlandse zaken, het intergouvernementele paard van Troje zal blijken te zijn. Deze minister en zijn ambtelijke apparaat, de Europese dienst voor extern optreden, veroorzaakt nu blijkbaar ook twijfel bij de verdedigers van zijn komst. Dat is rijkelijk laat. Henry Kissinger heeft in Die Welt van vrijdag 6 mei nog eens duidelijk aangegeven dat de creatie van één telefoonnummer het gebrek aan een gemeenschappelijk extern beleid niet zal oplossen. Dat artikel kan ik u trouwens allen aanbevelen. Het gaat er immers om wat er inhoudelijk gezegd zal worden, wanneer de telefoon overgaat.
Ook nu weer vervalt de Europese Unie in de klassieke fout het gebrek aan politieke overeenstemming op te vangen met louter institutionele maatregelen. Een eerlijke analyse van deze institutionele maatregelen laat zien dat de veel geprezen, maar bijzonder ongelukkige constructie van de dubbele hoed het institutionele evenwicht tussen de Europese instellingen verstoort. De komst van een Europees minister van buitenlandse zaken gaat in tegen de belangrijke stelregel dat de verschillende instellingen onafhankelijk van elkaar opereren. In artikel I-26 wordt in het zevende lid immers gesteld dat leden van de Commissie geen instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie mogen ontvangen. Deze bepaling is blijkbaar niet van toepassing op de toekomstige ondervoorzitter van de Commissie. Ik daag alle voorstanders van deze nieuwe functie uit om dat nu eens te weerleggen.
Niet alleen deze minister, maar ook de Europese dienst voor extern optreden zullen een constante bron van interinstitutionele spanningen zijn en dan heb ik het nog niet eens over de financiering van het ambtenarenkorps en de relaties met de nationale diplomatie. Daar hebben wij ook zo'n fraaie hoorzitting aan gewijd, met veel vraagtekens. De spagaatpositie van collega Leinen is echter nog maar kinderspel in vergelijking met de atletische acrobatie die de toekomstige minister en aanvoerder van de externe dienst zal moeten beoefenen.
Mijnheer de Voorzitter, als fervent tegenstander van dit grondwettelijk verdrag hoop ik dat het in Frankrijk al mis zal gaan, en ook in mijn land. Mocht dit niet het geval zijn, dan zullen we dit gevaarlijke avontuur van de Europese Unie nauwgezet blijven volgen.
Jo Leinen (PSE), Berichterstatter.– Herr Präsident! Ich komme gerade von einer öffentlichen Veranstaltung zur europäischen Verfassung in Lothringen und dort war die Mehrheit der Menschen dafür, dass wir einen europäischen Außenminister bekommen und dass der Außenminister auch einen auswärtigen Dienst hat. Ich bin zuversichtlich, dass die Bevölkerung überall in Europa dies so sieht. Eurobarometer gibt uns ja laufend die Resonanz, dass die Menschen wollen, dass Europa mit einer Stimme in der Welt spricht. So sind auch die Bestimmungen in der europäischen Verfassung verankert.
Der Außenminister wäre das Gesicht und die Stimme für die europäischen Werte und die europäischen Interessen in der Welt. Er braucht natürlich zur Erfüllung seiner Aufgabe diesen auswärtigen Dienst. Durch den Doppelhut ist die Konstruktion etwas komplex und es ist unsere Aufgabe, hier eine Lösung zu finden. Ich glaube, dass die Lösung im Geiste der Verfassung gefunden werden muss. Was ist der Geist der Verfassung? Der Geist der Verfassung ist, dass der ehemalige zweite Pfeiler mit einer eher intergouvernementalen Methode in die Gemeinschaftsmethode integriert wird. Das ist der Sinn der Debatten, die im Konvent und in der Regierungskonferenz stattgefunden haben, nämlich den ehemaligen zweiten Pfeiler in eine Europäische Union zu integrieren, die Rechtspersönlichkeit hat und sowohl nach innen als auch nach außen aus einem Guss handeln soll.
Artikel 296 der Verfassung sagt, dass der auswärtige Dienst auf Beschluss des Rates nach Anhörung des Parlaments und nach Zustimmung der Kommission zustande kommt. Das ist heute der Punkt. Die Kommission hat es in der Hand, das Profil dieses auswärtigen Dienstes mitzubestimmen. Wir im Parlament hatten Sorge, dass die Arbeiten im Rat viel weiter vorangeschritten sind, dass dort Pflöcke eingeschlagen werden und bereits konkrete Vorstellungen existieren, während man in der Kommission zu zögerlich ist und diese Sache zu reserviert behandelt. Deshalb haben wir heute die Frage gestellt: Wie will die Kommission sicherstellen, dass die Gemeinschaftsmethode im Bereich der Außenbeziehungen weiterentwickelt und garantiert wird? Wie soll die administrative und finanzielle Organisation des Dienstes aussehen? Wie ist die Kontrolle des Parlaments in diesem Bereich möglich?
Wir sollten mit allen Mitteln verhindern, dass eine dritte Bürokratie neben der Administration der Kommission und des Rates aufgebaut wird. Das wäre das Schlechteste. Es stellt sich dann natürlich die Frage: Ist der auswärtige Dienst beim Rat angesiedelt oder bei der Kommission? Hier muss man den Hintergrund sehen, dass wir in vielen Ländern bereits Delegationen haben, die zu Botschaften der EU ausgebaut werden können. Ich meine, es wäre richtig und sinnvoll, diesen Dienst organisatorisch und auch haushaltsmäßig bei der Kommission anzusiedeln und nicht beim Rat.
Die Rolle des Rates wäre trotzdem voll gewahrt, weil ganz klar ist, dass dieser Dienst die Beschlüsse vollziehen muss, die das politische Gremium des Rates fällt. Solche Doppelmodelle gibt es in vielen Ländern, auch in Deutschland haben wir auf gewissen administrativen Ebenen diese Situation, dass eine Stelle sowohl den Kommunen dient als auch dem Staat. Das ist nichts Unbekanntes; das könnte auch hier funktionieren.
Wir müssen auch entscheiden, was dieser auswärtige Dienst alles tun soll beziehungsweise nicht tun soll. Ich glaube nicht, dass es sinnvoll wäre, eine Mammutbehörde zu schaffen, die alles abdeckt, vom Ressort Handel des Kommissars Mandelson über das Ressort Entwicklungspolitik von Kommissar Michel. Hier muss man sortieren zwischen dem klassischen auswärtigen Dienst, der dem Außenminister anvertraut ist, und anderen Generaldirektionen und Kommissaren, die ihren Bereich verwalten. Dadurch, dass der Außenminister Vizepräsident der Kommission ist, kann natürlich eine Clusterbildung erfolgen und man kann die Kohärenz in diesem Bereich herstellen.
Wir sind gespannt, was die Kommission uns zu sagen hat und hoffen, dass der Geist der Verfassung bei diesem wichtigen Thema gewahrt und auch realisiert wird.
Margot Wallström,Vice-President of the Commission. Mr President, the new arrangements in the field of foreign relations provided for in the Constitutional Treaty present an opportunity for the European Union to strengthen the efficiency and coherence of its external action. That is one good reason why the Constitutional Treaty should, hopefully, be ratified.
In particular, we need to bring together as far as possible the two pillars of the Union's external action: Community external relations and the common foreign and security policy. That will increase our impact, strengthen our voice and help us to promote our European values and interests worldwide. For this reason, the Commission supports the creation of the double-hatted Union Minister for Foreign Affairs. In fact, the Commission proposed this idea to the Convention. It is a logical and necessary improvement of the structure created by the Maastricht and Amsterdam Treaties.
The future minister, building on his experience as High Representative, will at the same time be a Vice-President of the Commission. As a member of the college, he will have access to Community competences and to the tools of the Community method, which will be essential for his tasks. It follows that we are strongly in favour of the creation of an effective European External Action Service to enable the Minister/Vice-President to do his job effectively in full respect of Community procedures.
The Constitution confirms the Commission's important responsibilities in foreign affairs, including its role in external representation of the Union and in the execution of the budget. It enhances its role of coordination and coherence in the different areas of external policy, and this will be the special responsibility of the Minister/Vice-President.
Under the Constitution, as under the present Treaty, the Commission will implement the budget under the scrutiny of Parliament. The rights of Parliament will have to be respected, both as budgetary authority for the operational and administrative budget and in its role in multiannual programming.
President Barroso and High Representative Solana have agreed to work closely together. As you know, the future proposal for the establishment of the services will be made by him as minister and decided by the Council after consulting Parliament and obtaining the consent of the Commission.
The Commission, including the Minister/Vice-President, will seek to preserve and promote the Community method, which has proved its capacity to work and achieve good results in external relations. More generally, the Commission will be active and vigilant in safeguarding the institutional balance.
Member States have started to discuss the issues concerning the establishment of the European External Action Service and are beginning to understand the complex issues involved. A process of reflection and comprehension is continuing in capitals, notably on the status of the future service. There is a general agreement that it should be of a sui generis nature, but there are differing ideas as to what this could mean in practice.
Let me say a word on the question of the administrative status of the new service in relation to the Commission and Council, which is a key point in the draft resolution of the Committee on Constitutional Affairs. The various issues concerned are still under discussion, so it is too early to give a definitive answer. The various requirements imposed by the Constitution, for instance regarding the inclusion of officials from the Commission, Council and national diplomatic services, will have to be met. The responsibility of the Commission for the execution of the budget and in relation to Community policies should be preserved. At the same time, duplication should be avoided. Synergies and efficiency should guide the preparations; stronger and more coherent external action should be the guiding principle.
The next step will be a joint progress report to be submitted by the High Representative and the Commission to the European Council in June. In this context, the views of Parliament are important, and I am therefore pleased to participate in your debate today.
I conclude by repeating that we, in the Commission, share the objective of parliamentarians to safeguard and enhance the Community method, and the role of the Commission and Parliament in this process. At the same time, I believe that we share with you the aim of creating new structures that can really contribute to improving the effectiveness, coherence and influence of the Union's policies and actions in the world.
Naturally, there are still uncertainties on various sides: Parliament, the Commission, the Council Secretariat and Member States all have their concerns. But we believe that the chances and opportunities for the Union and its institutions can, in the end, overcome those concerns. We should use this opportunity to make progress towards a stronger and more effective European foreign policy.
President. Commissioner, we began the debate without you. Perhaps in your reply at the end of the debate, you could make some reference to the fact that you were late and explain why that was so. Since you are responsible for relations with the European Parliament, this would be helpful.
Íñigo Méndez de Vigo, en nombre del Grupo PPE-DE.– Señor Presidente, hemos tenido que aguantar al señor Belder contándonos lo que opinaba o, mejor dicho, lo que no opinaba sobre el Servicio Exterior. Ése es el masoquismo de este Parlamento, del cual, usted, señor Presidente, es muy responsable. Pero, en fin, dicho esto, a mí me parece que éste es un tema capital y, por eso, celebro que la Comisión de Asuntos Constitucionales haya tomado esta iniciativa.
Cuando en la Convención discutimos esta cuestión, se suscitó una enorme controversia y mi amigo y colega Elmar Brok fue uno de los que más empujó en esta dirección. Si a mí me preguntan cuál es una de las novedades más llamativas de la Constitución Europea, no dudo en afirmar que el Ministro de Asuntos Exteriores.
En mi opinión, la figura del Ministro de Asuntos Exteriores, doble sombrero, es decir, nombrado por el Consejo Europeo pero Vicepresidente de la Comisión Europea, al final ha salido adelante porque, para los más intergubernamentalistas, ésta es una manera de quedarse con el dinero y el personal de la Comisión y, para los más comunitaristas, ésta es una manera de tener algo que decir en la política exterior de la Unión.
Por tanto, es muy importante cómo estructuremos el instrumento capital de este Ministro: el Servicio Exterior. Y, señora Vicepresidenta, usted, en términos futbolísticos, ha estado "reservona". ¿Qué quiere decir "reservona"? Que no nos ha contado usted nada. Nos ha dicho, en el documento preparado por sus servicios, que están negociando y que vamos a ver qué pasa. Pues yo quiero decirle que para mi Grupo, el Partido Popular Europeo, éste es un tema muy importante y que, sabiendo que la política exterior es cosa de gobiernos y no de pueblos, cosa de príncipes y no de pueblos, según un viejo axioma, nosotros queremos, en este Parlamento, tener un control sobre la política exterior de la Unión. Por eso, el emplazamiento del Servicio Exterior es una cuestión capital.
Por tanto, nosotros examinaremos con mucha atención la ubicación de dicho Servicio y, sin duda, mis amigos y compañeros de Grupo van a poder decirle con toda claridad en sus intervenciones dónde queremos que esté situado.
Margrietus van den Berg, namens de PSE-Fractie.– Voorzitter, ik spreek vanuit de ontwikkelingssamenwerking. Voor ons is de Europese dienst voor extern optreden die in het kielzog van de Europese Grondwet tot stand gebracht wordt, enorm belangrijk. De instelling van deze dienst is voor ons een belangrijke stap naar een Europa dat met één stem in de wereld spreekt en naar een effectievere en coherentere rol van Europa in de wereld.
Mijn bijdrage gaat over het belang van het beleidsterrein ontwikkelingssamenwerking als een van de poten, een grote poot, waar het beleid voor externe betrekkingen van de Europese Unie op steunt. Daarbij zijn twee begrippen erg centraal: zelfstandigheid en coördinatie.
Zelfstandigheid: ontwikkelingssamenwerking is een zelfstandig terrein binnen het zeer grote scala van de externe relaties. Deze positie wordt in de nieuwe Europese Grondwet verstevigd, doordat ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp zelfstandige doelstellingen vormen, met een eigen rechtsgrondslag. Deze beleidsterreinen zijn communautair en er is dus een belangrijke rol weggelegd voor de Commissie en het Parlement. Het is van het grootste belang dat die verantwoordelijkheid ook bij beiden blijft.
Maar tegelijkertijd moet de coördinatie tussen de verschillende onderdelen van het buitenlands beleid worden verbeterd. Wij zijn er voorstander van om deze dienst onder te brengen bij de Commissie, met de garantie dat de invulling van de intergouvernementele bevoegdheden wordt bepaald door de Raad. Coördinatie tussen de verschillende onderdelen is nodig voor een coherent beleid, dat een expliciete opdracht in de Grondwet is - overigens ook al in het Verdrag van Maastricht. Coherent beleid moet ervoor zorgen dat het bereiken van de hoofddoelstellingen van het ontwikkelingsbeleid (de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling) niet via een andere poot van het buitenlands beleid - zoals het handelsbeleid of het defensiebeleid - onderuit wordt gehaald. Ook moet voorkomen worden dat zaken dubbelop gedaan worden. Dat is verspilling van tijd en geld. De krachten bundelen dus, ook ter plekke.
Tot slot wil ik hier nog aan toevoegen dat de financiering van deze dienst niet ten koste mag gaan van de bestaande budgetten voor buitenlands beleid en het bereiken van de millenniumdoelstellingen.
De Europese dienst voor externe acties is een belangrijk nieuw gegeven binnen het Europees buitenlands beleid, die we zorgvuldig vorm moeten geven, door de bepalingen van de Grondwet, inclusief de rechten van het Europees Parlement, te eerbiedigen. Het is van het grootste belang dat het Gemeenschapsmodel op dit terrein gerespecteerd wordt en dat de Commissie haar rol als uitvoerder van het beleid behouden ziet.
Andrew Duff, on behalf of the ALDE Group.– Mr President, the setting-up of the External Action Service is extremely important, but it is also a very tricky thing to do successfully. Succeed, and we will have achieved functional integration on the ground in third countries, whose greater efficiency will not only project the interests of the Union more effectively across the globe, but will also percolate up to the analysis and planning level in Brussels.
The Foreign Minister needs a first-class service to fuel him with the resources and intelligence he needs and also to recruit and train a diplomatic service that is properly European.
I welcome the Commissioner’s cautious statement, but it is quite clear that agreement is far from being achieved inside the Council, especially between the interests of the smaller and larger Member States, and some of the principal problems remain to be resolved.
The Commission must certainly seek to recruit the trust of the foreign ministries of the Member States, but it also needs to preserve the special prerogatives and experience that it has acquired over decades across the policy spectrum, from development to the environment and, of course, including trade.
Parliament is clearly nervous that the President of the Commission could be reduced to being the Union’s Minister for the Interior while leaving the complete foreign dimension to the Foreign Minister/Vice-President. That would emasculate the Commission and do a great disservice to all concerned.
Irena Belohorská (NI).– Vážený pán predseda, pani komisárka, dámy a páni, otázka pána poslanca Leinena je presne časovo určená v období, kedy členské štáty ratifikujú ústavnú zmluvu. Ja mám radosť, že moja krajina Slovensko dnes túto ústavnú zmluvu ratifikovala o to viac, že som mala príležitosť sa podieľať na jej príprave.
Európsky parlament sa práve v zmysle tejto ústavnej zmluvy musí pripraviť na svoju posilnenú úlohu. Doteraz má Európsky parlament v oblasti zahraničnej politiky len minimálny vplyv a tento zabezpečoval hlavne cez rozhodovací proces o rozpočte. Uvedomme si, že Európsky parlament je jediná európska inštitúcia priamo volená občanmi. Mali by sme teda odstrániť demokratický deficit a Európsky parlament priamo včleniť do rozhodovacieho procesu v zahraničnej politike. Európsky parlament by nemal byť len konzultovaný. Formovanie stanoviska Európskej únie v oblasti zahraničnej politiky nemôže byť len v rukách diplomatov. Komisia a Rada musí spolupracovať s Výborom pre zahraničné veci a podľa potreby aj s inými výbormi.
Elmar Brok (PPE-DE).– Herr Präsident, Frau Kommissarin, liebe Kolleginnen und Kollegen! Die Frage des europäischen auswärtigen Dienstes, ein umfassendes administratives Unterfangen, ist wahrscheinlich die wichtigste Strukturfrage, die sich aus der Verfassung ergeben wird, was die zukünftige exekutive Gestaltung der Europäischen Union angeht.
Dabei bin ich der Auffassung, dass dies wirklich zum Erfolg geführt werden muss, weil es von entscheidender Bedeutung ist, in welcher Weise Europa seine Rolle in der Welt wahrnehmen kann, und dass es falsch wäre, defensiv an diese Frage heranzugehen, indem man sagt: Der Außenminister soll machen, was heute der Rat tut. Dann wird das zusammengefügt. Entwicklung und Handel halten wir dann wie bisher in der Kommission.
Der Außenminister hat die Aufgabe, das gesamte auswärtige Handeln inhaltlich zu bestimmen, gleichgültig, wo etwas angesiedelt ist. Daraus wird sich eine Dynamik ergeben, so dass alles unter den Zuständigkeitsbereich des Außenministers fällt. Daraus ergibt sich, dass ein defensives Verhalten von Seiten der Kommission nicht weiterhilft, sondern dass sie offensiv sein muss und nicht zulassen darf, dass die Dinge woanders entschieden werden und nur bestimmte Bereiche in ihrem Zuständigkeitsbereich verbleiben. Sie muss vielmehr dafür eintreten, dass alles in der Kommission bestimmt wird. Das wird die Schlüsselfrage sein.
Der Kollege Dehaene, der gleich noch sprechen wird, weiß als der entsprechende Arbeitsgruppenleiter des Konvents, was der Wille des Konvents war, nämlich hier die Gemeinschaftsmethode voranzubringen.
Frau Kommissarin, ich bin Ihnen dankbar, dass Sie zum Ausdruck gebracht haben, dass Sie wie das Parlament die Gemeinschaftsmethode nach vorne bringen wollen. Aber bedeutet dies, dass wir diesen einheitlichen europäischen auswärtigen Dienst haben, der organisatorisch, administrativ und budgetär an die Kommission angebunden ist? Diese klare Frage ist nicht beantwortet worden. Darum bitten wir Sie, sie vielleicht in einem zweiten Anlauf zu beantworten.
Wir sind willens, die Kommission zu unterstützen, und es waren Parlamentarier, die die Regel, dass dies nur mit Zustimmung der Kommission geht, im Konvent und in der Regierungskonferenz durchgesetzt haben. Ich hoffe, dass die Kommission den Mut hat, diese Chance wahrzunehmen und diese Position für sich zu entscheiden. Es kann nicht gegen sie entschieden werden, und ich hoffe, dass es deswegen nicht nur bei der allgemeinen Gemeinschaftsmethode bleibt, sondern dass Sie der Position der vom Kollegen Leinen eingebrachten Deklaration Folge leisten, wonach der auswärtige Dienst administrativ, organisatorisch und budgetär an die Kommission angebunden ist, aber natürlich im Falle einer Ratzuständigkeit loyal die Entscheidung des Rates auszuführen hat.
Ich glaube, dass das in der Eigendynamik der Entwicklung von Verwaltungen der einzige Weg ist, der Ihrem und unserem Interesse dient. Vielleicht könnten Sie in Ihren Antworten klarer werden, damit auch ich sie verstehe.
Παναγιώτης Μπεγλίτης (PSE).– Κύριε Πρόεδρε, όλοι συμφωνούμε ότι η Συνταγματική Συνθήκη εισάγει σημαντικές θεσμικές καινοτομίες όσον αφορά τις εξωτερικές σχέσεις. Αναφερθήκαμε στη δημιουργία της θέσης του Υπουργού Εξωτερικών καθώς επίσης και στη σύσταση της Ευρωπαϊκής Υπηρεσίας Εξωτερικής Δράσης. Δεν θα ήταν υπερβολή να πει κανείς ότι με τους νέους αυτούς θεσμούς δημιουργείται στην Ευρωπαϊκή Ένωση το θεσμικό έμβρυο του μελλοντικού κοινού Ευρωπαϊκού Υπουργείου Εξωτερικών.
Είμαι από εκείνους που πιστεύουν ότι στον τομέα της κοινής εξωτερικής πολιτικής θα μπορούσε η Συνταγματική Συνθήκη να κάνει πιο τολμηρά βήματα στην κατεύθυνση της εμβάθυνσης αυτών των πολιτικών, της επέκτασης της ειδικής πλειοψηφίας και της περαιτέρω ενίσχυσης της αρμοδιότητας του Ευρωπαϊκού Κοινοβουλίου. Σε κάθε περίπτωση όμως, κάτω από τις σημερινές συνθήκες και λαμβάνοντας υπόψη τους συσχετισμούς, έχουμε ένα θετικό και προωθητικό συμβιβασμό και γι' αυτό υποστηρίζω την υπερψήφιση του κειμένου της Συνταγματικής Συνθήκης.
Σχετικά τώρα με τον νέο θεσμό της Ευρωπαϊκής Υπηρεσίας Εξωτερικής Δράσης, πρέπει από τώρα κιόλας να προετοιμάσουμε τη λειτουργία της ώστε να είμαστε έτοιμοι μόλις - όπως εύχομαι - τεθεί σε ισχύ η Συνταγματική Συνθήκη από το Νοέμβριο του 2006. Ο χρόνος δεν είναι αρκετός αν σκεφθούμε ότι έχουν να επιλυθούν σημαντικά θεσμικά και οργανωτικά ζητήματα. Γι' αυτό, η πρωτοβουλία του συναδέλφου Jo Leinen ήταν πολύ σωστή και έρχεται στο σωστό χρόνο.
Αυτό όμως που πρέπει να επισημάνω είναι η ανάγκη για την ανεύρεση των καλύτερων δυνατών λύσεων προκειμένου να ενισχυθεί η αποτελεσματικότητα, η συνέπεια, η συνοχή και η ορατότητα των εξωτερικών δράσεων.
Ένα από τα βασικά θέματα είναι η ενίσχυση του διαβουλευτικού και ελεγκτικού ρόλου και η μεγαλύτερη εμπλοκή του Ευρωπαϊκού Κοινοβουλίου, τόσο τώρα, στο στάδιο της προετοιμασίας, όσο και μετά τη θέση σε λειτουργία της Ευρωπαϊκής Υπηρεσίας. Για τον λόγο, αυτό προτείνω να ζητήσουμε από τον Πρόεδρο της Επιτροπής και από τον κ. Solana να υποβάλουν στο Ευρωπαϊκό Κοινοβούλιο την κοινή έκθεση προόδου πριν την παρουσιάσουν στο Ευρωπαϊκό Συμβούλιο τον Ιούνιο. Και να δεσμευθούν ότι θα διαβουλεύονται με το Κοινοβούλιο σε όλες τις μετέπειτα φάσεις.
Mirosław Mariusz Piotrowski (IND/DEM).– Utworzenie Europejskiej Służby Działań Zewnętrznych budzi wiele wątpliwości i zastrzeżeń. Chciałbym tu zwrócić uwagę na trzy z nich, które uważam za fundamentalne.
Pierwsze dotyczy umocowania Europejskiej Służby Działań Zewnętrznej w aktach prawnych Wspólnoty. Przywołuje się wprawdzie między innymi właściwe artykuły Traktatu o Unii Europejskiej, ale głównym odniesieniem dla utworzenia tej służby pozostaje projekt Traktatu ustanawiającego Konstytucję dla Europy. W świetle tego projektu powołanie Unijnej Służby Dyplomatycznej jest prostą konsekwencją prowadzenia tzw. Wspólnej Polityki Zagranicznej i Bezpieczeństwa oraz ustanowienia Ministra Spraw Zagranicznych Unii, o czym dziś była tu mowa. Zaznaczyć należy, że projekt Traktatu Konstytucyjnego nie został jeszcze przyjęty, co więcej istnieją poważne przesłanki, że zostanie on odrzucony przez obywateli Państw Członkowskich. Czy nie należy zatem uznać, że mówienie o Europejskiej Służbie Działań Zewnętrznych jest dziś daleko przedwczesne? I czy nie jest to przejaw aroganckiego stosunku wobec obywateli suwerennych państw Europy? Jeśli instytucje unijne przyznają sobie jednak prawo wyprzedzania przyszłości, to pytam, czy Komisja przewiduje plan B, gdyby projekt Traktatu Konstytucyjnego został odrzucony?
Drugą wątpliwość rodzą konsekwencje zobowiązania, jakie przyjęli na siebie rządy Państw Członkowskich podpisując projekt Traktatu Konstytucyjnego w listopadzie ubiegłego roku. Mianowicie, zobowiązały się powstrzymywać od, cytuję: (...) wszelkich działań, które mogłyby utrudniać wejście w życie Konstytucji (...), koniec cytatu. Czy automatycznie oznacza to prowadzenie bezkrytycznej propagandy na rzecz przyjęcia tego Traktatu i czy stoi to w sprzeczności z rzetelnym i obiektywnym informowaniem o tym, co zawierają przepisy konstytucyjne i jakie mogą wywrzeć skutki na życie narodów europejskich?
I trzecia, ostatnia wątpliwość jest związana z przewidywaną strukturą Europejskiej Służby Działań Zewnętrznych. Oznaczać może bowiem stworzenie nowej armii urzędników z niejasnymi, bądź tylko cząstkowymi kompetencjami. Niemal pewnym jest, że w tak zaprojektowanej strukturze, tą samą sprawą będą zajmowały się Dyrekcje Generalne, Służba Działań Zewnętrznych oraz inne agendy komisji. W rezultacie wzmocniona zostanie unijna machina biurokratyczna, już teraz nieprzejrzysta, a jedynie nadmiernie obciążająca podatników z krajów członkowskich.
Jakie są przewidywane konsekwencje finansowe utworzenia Europejskiej Służby Działań Zewnętrznych? Jak zostaną rozłożone i kto je odczuje najbardziej? Chcę zapytać też, ilu urzędników pracuje obecnie w służbach podległych Komisji odpowiadających za politykę zewnętrzną Unii? Jaka jest przewidywanych liczba pracowników w służby działań zewnętrznych w przyszłości?
James Hugh Allister (NI).– Mr President, in answering this debate, I should like to invite the Commissioner to focus on two points. One follows on from what the last speaker said.
Since the External Action Service can only have legal status and legitimacy if the Constitution is approved, the Commission and the Council, by working to put the structure, staff and framework of the EAS in place, is surely engaged in blatantly presuming the outcome of the ratification process. In this regard, can the Commission tell us how much it is budgeting to spend on these presumptive and pre-emptive moves that it is taking? How much has this speculative venture cost us to date and how much is it likely to cost us in the next 18 months?
Secondly, could the Commission spell out for the wider public its vision of how the foreign affairs of Member States will be conducted once the EAS is in place? Specifically, is it correct to conclude that national foreign affairs will then only be able to be conducted in a manner consistent with the common foreign policy and will only be able to operate in a manner that is subservient to the EAS?
Alexander Stubb (PPE-DE).– Mr President, I would like to congratulate you for looking rather enthusiastic, though I have my suspicions that you would much rather be eating asparagus with the rest of the House at this moment.
I have three general points. First of all, I think that this is probably the most important institutional question that we will face within the next four to five years. It is really about executive power: it is about who runs foreign policy – the Commission or the Council. I am very happy that the Member States have taken the issue forward. I am happy that they have provided five fiches for the Antici Group; I am happy that they have been dealt with in the Coreper meetings; and I am also happy that the Commission has had confessionals with the Member States. Most of all, I am happy that, in the European Parliament, we have brought the debate and the discussion out into the open.
The second point I wanted to make is that I think an external relations service for all of us will bring only benefits. In many ways, this whole issue has only winners. It is about providing us with better consular services; it is about providing us with better reporting; and, in general, it is about providing us with a better common and foreign security policy. Because, as we all know, without a functioning civil service on a European level, it cannot work.
The third point I wanted to make – and this is to reiterate what Mr Méndez de Vigo and Mr Brok said – is that there are two key issues that we are looking at from this side. The first is that, even though the system might be sui generis, it is very important that two things remain with the Commission: one is the budget and the second is general administration.
To finish off, I would like to say to the Commission that I hope they stay very firm to the end, because we have to avoid the counter-contamination of issues such as trade and development going over to the intergovernmental and Council side. Never underestimate the capacity of the Council Secretariat to pull the rug out from underneath the Commission – they will do it if they get a chance.
(Applause)
Jean-Luc Dehaene (PPE-DE).– Voorzitter, Commissaris, ik wil in de eerste plaats, zoals Elmar Brok al aanstipte, getuigenis afleggen als voorzitter van de conventiewerkgroep externe betrekkingen. De hoofdbekommernis van deze werkgroep was te voorkomen dat mettertijd een dubbel extern beleid zou ontstaan, één van de Raad en één van de Commissie. Positief wilde de werkgroep een grotere coherentie en continuïteit van het beleid, alsmede de mogelijkheid om alle middelen van de Unie voor gemeenschappelijke acties op het gebied van buitenlands beleid in te zetten.
Hoewel een meerderheid van de conventieleden van oordeel was dat dit het beste kon worden gerealiseerd via de communautaire methode, waren wij realistisch genoeg om te weten dat dit op dit ogenblik niet haalbaar is. Daarom werd een compromis tussen de voorstanders van een verbeterde status-quo en de voorstanders van communautarisering uitgewerkt.
De minister van buitenlandse zaken is voorzitter van de ministerraad, hij bepaalt de agenda ervan en is er ook de woordvoerder van. Hij staat dus borg voor de coherentie en de continuïteit van het beleid. Als ondervoorzitter van de Commissie maakt hij ook de brug naar het communautaire beleid. Hij kan tevens met het akkoord van de Commissie communautaire middelen ter ondersteuning van zijn beleid aanwenden. De visie van de werkgroep was dat hij idealiter van meet af aan met de Commissie over zijn initiatieven zou overleggen en deze van meet af aan door de Commissie laten ondersteunen.
Wij hadden zelfs voorgesteld dat in geval van een gemeenschappelijk initiatief van de minister van buitenlandse zaken en de Commissie, de Raad bij meerderheid zou beslissen. Dat bleek voor de meesten een brug te ver, maar toch stel ik hier dat het succes van de minister van buitenlandse zaken en de invloed die hij zal kunnen uitoefenen, in grote mate zal afhangen van de manier waarop hij zich in de Commissie integreert en met haar samenwerkt.
Van meet af aan heeft de werkgroep onderkend dat de logistieke ondersteuning van de minister van buitenlandse zaken cruciaal was. Wij hebben steeds gepleit voor de omvorming van de delegaties tot een eengemaakte externe vertegenwoordiging in de vorm van ambassades van de Unie. Ook in Brussel moet de minister beschikken over een strategische dienst, die zowel uit ambtenaren van de Commissie en de Raad op dit ogenblik als uit diplomaten die gedetacheerd worden uit de lidstaten, bestaat.
Hoewel deze dienst zowel voor de ministerraad als voor de Commissie zal moeten werken, was de werkgroep van mening dat hij in de dynamiek der dingen het beste kon worden ondergebracht bij de Commissie, ook al moet hij loyaal ten dienste van de minister van buitenlandse zaken en de ministerraad staan.
De oprichting van een nieuwe autonome administratie lijkt mij mijlenver verwijderd van wat we wilden. Wij wilden namelijk de pijlers afschaffen, terwijl men met de nieuwe dienst een superpijler opricht. De diensten van de Commissie decommunautariseren lijkt mij ook een stap in de verkeerde richting. De Commissie moet volop haar positie verdedigen en ook deze administratie voor buitenlandse zaken bij haar diensten onderbrengen. Zij mag niet vergeten dat zij akkoord moet gaan en dus de sleutel in handen heeft. Wij, als Parlement, zullen ons in het verslag-Brok duidelijk voor deze oplossingen uitspreken en de Commissie duidelijk ondersteunen, maar het is aan de Commissie om de onderhandelingen te voeren.
Charles Tannock (PPE-DE).– Mr President, the whole issue of a common Community diplomacy is one about which I and my national party have serious reservations. I cannot deny that the huge clout the Commission now wields from its aid activities and its monopoly on external trade brings with it an additional large international political and economic dimension as well. Furthermore, given the concomitant development of the CFSP and CESDP, although ostensibly intergovernmental, there has been a rise in the international profile of the EU as an actor on the world stage.
However, coming from a large country – the UK – with a proud and independent foreign policy, I oppose the proposals in the draft EU Constitution, which sets up for the first time the legal personality of the EU and establishes the post of Foreign Minister, led by the new five-year Council President. All of this is designed to create a more coercive and binding common foreign and security policy, threatening full UK policy independence in the field of foreign affairs. Clearly, in the EU of 25, there are now many more small countries like Mr Stubb’s home country of Finland facing the prospect of a six-monthly EU presidency if the Constitution does not come to pass. For them, it is attractive to see the economies of scale which can come from an EU diplomatic service, including their national staff manning Community delegations. There will also be financial savings from the establishment of full-blown EU embassies, in the unlikely event that the Constitution comes to pass, which can replace, in part, small countries’ bilateral missions, if necessary.
Nevertheless, I sympathise with better and more thorough diplomatic training for Relex staff sent abroad in the Commission delegations. I support more formal European Parliament scrutiny in the form of hearings of delegation heads of mission by the Committee on Foreign Affairs, on appointment of this Parliament. Also, MEPs should enjoy more formalised assistance when on mission – which, it must be said, we normally do.
However, I have serious worries about granting the EU more trappings of statehood, which the EAS signifies, if it further reduces my country’s ability to conduct its own independent foreign and security policy when it is in our own national interest to do so.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE).– O desafio de constitucionalização da Europa passa pela vertente da sua acção externa, porventura a vertente mais complexa, polémica e fascinante. Pela acção externa, a Europa transporta para o mundo a pedagogia de um novo estilo de governação marcado pela partilha em acto dos valores democráticos e a afirmação dos direitos humanos.
É por isso que o serviço europeu para a acção externa não tem apenas o significado de uma racionalização administrativa e financeira, de uma vontade de organização. O serviço mostra que a política externa da União Europeia tem agora a marca de um projecto de vida comum, de um modelo de consenso sobre o grande horizonte de humanidade que a Europa desenha para si e para as suas relações com o mundo.
Ora, tudo isto exige uma acção transversal e concertada das suas instituições e a radicação democrática das decisões de política externa. A Constituição emergente mostra que a política externa comum é agora decidida numa base não exclusivamente intergovernamental, que ela é transversal às Instituições Europeias que processam a decisão política e que a intervenção da Comissão, desde logo, desencadeia ela mesma um nexo de relação com o Parlamento.
Uma Europa coerente, dotada de uma visão estratégica claramente definida na linha do multilateralismo e de um novo sistema de direito internacional, exige uma adaptação da relação entre as suas Instituições, a sinergia dos seus actores e o consenso interno permanente. É este o sentido do novo serviço europeu para a acção externa. O serviço põe assim de relevo as seguintes questões: qual a sua configuração orgânica? Como vai gerir a sua imensa multidisciplinaridade? Como vai estabelecer as suas cadeias de autoridade? Como vai evitar um campo de tensão eventual entre o Conselho e a Comissão, senão mesmo as tendências de feudalização nas relações entre o Conselho e a Comissão? E, finalmente, como vai definir os nexos de responsabilidade incluindo aqui os nexos de responsabilidade democrática?
Margot Wallström,Vice-President of the Commission. Mr President, I thank the few of us who are usually here at the night sitting of the European Parliament. It can sometimes be somewhat of a challenge to follow the time planning of the European Parliament. I was under the impression that this would start at 10 p.m. That is why I was here ten minutes earlier – happily together with Mr Leinen – and I thank you for welcoming me to the debate.
I have listened with great interest to what parliamentarians have said tonight in this debate because the European External Action Service is a subject that arouses passions. It touches on institutional and constitutional issues of fundamental importance; the creation of a Union Minister of Foreign Affairs, who will at the same time be a Vice-President of the Commission, is a key innovation in the institutional architecture of this European Union. It brings close together the two pillars in the field of foreign affairs – the Community method and the intergovernmental method. This two-hatted Minister will have tasks of different kinds. That is why the creation of this service is such an important and difficult challenge.
I shall comment briefly on a few issues that were raised. To Mr van den Berg, I would say that development policy is and will remain a key component of European Union policies and an important asset for Europe in the world and in the context of the Constitution. Development policy is not subordinate to other policies. It retains its special status in the frame of the Community method, but all the policies need to be better integrated in a coherent foreign policy concept. This will strengthen, not weaken, the effectiveness of the Union’s development policy.
I can assure Mr Duff that the Commission is not going to be emasculated by the Constitution as regards Community competences. The Minister and his services will be bound by Commission procedures and the principles of collegiality, under the guidance of the Commission’s President.
I entirely agree with Mr Brok that we should not be defensive. For the Commission, the new arrangements under the Constitution offer more opportunities than risks. It is also important to underline that nothing can be decided against the Commission in this field.
To Mr Allister and others, I would say that we are not prejudging the ratification of the Constitution. We are simply preparing the decision, which can only be taken after the Constitution is ratified and comes into force, and after Parliament has given its opinion.
On the implications for the budget and for personnel, no plans or estimates or calculations have been made because we are not yet at that detailed stage of planning. Parliament, as budgetary authority, will decide on all these figures later on.
I think those are the principal issues raised, and I can assure you that Parliament’s views will be taken into account as this dossier develops in the coming months. In particular, the resolution which the Committee on Constitutional Affairs adopted on Tuesday – which I understand will go to the plenary session in two weeks’ time – is a contribution which must be taken into account, not only by the Commission but by Member States and the Council as well.
We expect further technical work to continue in the second half of this year, so that decisions of principle can be taken in the course of next year when the ratification of the Constitution is completed. Parliament will be formally consulted on the proposal regarding the Minister at an appropriate stage, so tonight’s debate will be followed by others in which Parliament can amplify its views in the light of progress on which the House will be kept informed.
I shall conclude by repeating that we in the Commission are conscious of the concerns of parliamentarians to safeguard and enhance the Community method and the role of the Commission and Parliament in this process. I know this is something that Mr Brok is concerned about. We share with you the aim of creating new structures which can really contribute to improving the effectiveness, coherence and influence of the Union’s policies and actions in the world.
President. We will check on the information that you were given, Commissioner. In my book an attractive woman is always allowed to be late.
With the exception of one Member who spoke before you arrived, Commissioner, all the Members who spoke in the debate are still present. That is unusual.
Elmar Brok (PPE-DE).– Herr Präsident! Ich möchte mich bei der Frau Kommissarin bedanken, dass sie zum Ausdruck gebracht hat, dass gegen die Kommission nichts beschlossen werden kann. Das steht so im Verfassungsentwurf. Ich bedanke mich, dass dies noch einmal festgestellt wurde.
Es geht aber nicht darum, dass die Positionen des Parlaments berücksichtigt werden können, sondern es geht darum, dass wir gefragt haben, welche Verhandlungsposition die Kommission hat, also ob sie dafür eintritt, dass dieser Dienst an die Kommission angekoppelt wird oder nicht. Wir wären sehr daran interessiert, Ihre Meinung dazu zu hören.
Es geht auch gar nicht darum, die Position des Parlaments einzubeziehen, sondern wir sind heute hier, um der Kommission zu helfen, damit die Kommission nicht eine Binnenmarktmaschine wird und der Außenminister eine eigene machtvolle Position hat, sondern damit die Kommission auch administrative Trägerin der Rolle der Europäischen Union in der Welt ist.
Herr Präsident, vielleicht können Sie mir die Rechtsgrundlage dafür liefern, mit deren Hilfe wir feststellen können, dass das Parlament die Kommission zum Jagen tragen muss.
Margot Wallström,Vice-President of the Commission. Mr President, I just wish to say that it is important to understand that we are not yet at the negotiating stage. We are still at the preparatory stage, where we look at all the technical details. It would be unfortunate to lock ourselves into negotiating positions now. There is too much technical and preparatory work to be done before that. As I said earlier, we will keep Parliament informed of our progress.
President. The debate is closed.
The vote will take place in Brussels on Thursday, 26 May.