3. Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (bekendmaking van ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
4. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
5. Strijd tegen het terrorisme
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag (A6-0164/2005) van Rosa Díez González, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad betreffende het EU-actieplan ter bestrijding van het terrorisme (2004/2214(INI));
- het verslag (A6-0166/2005) van Jaime Mayor Oreja, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad betreffende het voorkomen van, het zich voorbereiden op en het beantwoorden van terroristische aanvallen (2005/2043(INI));
- het verslag (A6-0161/2005) van Stavros Lambrinidis, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad inzake de bescherming van kritieke infrastructuur in het kader van de terrorismebestrijding (2005/2044(INI));
- het verslag (A6-0159/2005) van Mario Borghezio, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad over de strijd tegen de financiering van het terrorisme (2005/2065(INI));
- het verslag (A6-0162/2005) van Antoine Duquesne, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van het Koninkrijk Zweden met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, met name ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische daden (10215/2004 - C6-0153/2004 - 2004/0812(CNS));
- het verslag (A6-0160/2005) van Antoine Duquesne, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (15599/2004 – C6 0007/2004 – 2004/0069(CNS));
- het verslag (A6-0165/2005) van Antoine Duquesne, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad betreffende de uitwisseling van informatie en inlichtingen op het gebied van strafbare feiten van terroristische aard (2005/2046(INI));
- het verslag (A6-0174/2005) van Alexander Nuno Alvaro, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van de Franse Republiek, Ierland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad over de bewaring van gegevens die zijn verwerkt en opgeslagen in verband met het aanbieden van openbare elektronische-communicatiediensten of gegevens in openbare communicatienetwerken met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, daaronder begrepen terrorisme (8958/2004 - C6-0198/2004 - 2004/0813(CNS));
- en de mondelinge vragen (B6-0243/2005 en B6-0244/2005) van Karl-Heinz Florenz, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, aan de Raad en de Commissie over het reactievermogen van de EU op bedreiging van de volksgezondheid door bioterrorisme.
Rosa Díez González (PSE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is inderdaad een belangrijke dag. In dit algemene debat neemt het Parlement opnieuw het politieke voortouw in de strijd tegen het terrorisme. Wij zijn een politiek Huis en dit debat is een politiek debat over de maatregelen die we in Europees verband moeten nemen om de mensenrechten te beschermen en het terrorisme te verslaan; verder heeft dit debat ook de bedoeling om de puntjes op de i van de democratie te zetten.
Wij zijn ervan overtuigd dat Europa voor een doeltreffende bestrijding van het terrorisme ook op dit gebied een gemeenschappelijk beleid moet voeren dat meer omvat dan de steeds nauwere en efficiëntere samenwerking tussen de landen van de Unie enerzijds – waarvan Spanje en Frankrijk een goed voorbeeld geven – en tussen de Unie en derde landen anderzijds; het moet een beleid zijn dat tegemoet komt aan de bezorgdheid van de burgers en als voorbeeld kan dienen voor de hele wereld.
Om het terrorisme te verslaan, moet je in de eerste plaats vertrouwen hebben in het overwicht van de democratie. Om het terrorisme te verslaan, moet je bereid zijn om alle instrumenten van de rechtsstaat te gebruiken, allemaal, maar ook niet één meer dan die welke de rechtsstaat ons verschaft. Om het terrorisme te verslaan, moet je de straffeloosheid van terroristische acties bestrijden en hun rechtvaardiging ontkrachten. Om het terrorisme te verslaan, moeten we de herinnering aan de slachtoffers levend houden, in ons geheugen en in ons hart.
Dames en heren, terrorisme is een vorm van totalitarisme, van fanatisme. Het terrorisme stelt zich ten doel de vrije, pluralistische samenleving te vernietigen. Het is onverenigbaar met de democratie. Daarom zal alleen een sterke, vitale en gecommitteerde democratie het terrorisme kunnen verslaan.
In dit Huis hebben wij op dit gebied meer dan eens het voortouw genomen. Op 6 september 2001, een paar dagen voor de aanslag op de Twin Towers, werden hier twee aanbevelingen aangenomen: de eerste voor het arrestatie- en uitleveringsbevel, en de tweede voor een gemeenschappelijke definitie van terroristische misdrijven, die in december van datzelfde jaar door de Raad konden worden aangenomen dankzij het feit dat wij, het Europees Parlement, op tijd ons huiswerk hadden gedaan. Sommige landen van de Unie hebben die aanbevelingen inderdaad nog niet in hun wetgeving omgezet en andere landen hebben dat niet op adequate wijze gedaan. Daarom wordt er in het verslag waarvan ik rapporteur ben, verzocht om zo snel mogelijk tot een evaluatie te komen. Die twee beslissingen tonen in elk geval aan hoezeer de Europese burgers behoefte hebben aan een Parlement dat bij politieke beslissingen het voortouw weet te nemen.
Europa is een model van democratie en van eerbiediging van de mensenrechten. Daar ligt onze roeping, de betekenis van onze politieke Unie. Daarom, om de democratie te beschermen en te bevorderen, om de eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen, bestrijden we het terrorisme, omdat we weten dat het terrorisme de democratie vijandig gezind is. Daarom bepleiten wij de instelling van een Europees beleid ter bestrijding van het terrorisme om de eerbiediging van de collectieve en de individuele mensenrechten te waarborgen, het recht op leven, op vrijheid van meningsuiting, op vrijheid van bewegen, en het recht op ideologische vrijheid of op vrijheid van godsdienst: een Europees beleid dat het terrorisme bestrijdt om de collectieve veiligheid te kunnen verenigen met de vrijheid en waardigheid van het individu.
Ik ga u niet vermoeien met de details van alle aanbevelingen van het verslag. Al die aanbevelingen zijn vooruitstrevend maar ook haalbaar. Het enige wat nog ontbreekt, is de politieke wil. Verder zijn alle voorstellen noodzakelijk, van de versterking van de functie van de Europese coördinator voor terrorismebestrijding tot de instelling van de functie van Europese aanklager.
Extra aandacht verdient de aanbeveling om de erkenning van terrorismeslachtoffers in Europa te institutionaliseren. Politiek relevant ook is onze toezegging om de internationale definitie van een terroristisch misdrijf te verbeteren, een noodzaak die steeds dringender wordt als we echt willen dat deze misdrijven wereldwijd worden vervolgd en bestraft, zoals Kofi Annan op de Agenda van Madrid heeft voorgesteld.
Tenslotte zou ik uw aandacht willen vestigen op de werkelijk ambitieuze aanbeveling met het verzoek aan de lidstaten zich ervoor in te zetten dat terroristische misdrijven niet kunnen verjaren, waarmee uitdrukking wordt gegeven aan de afkeuring van de internationale gemeenschap, die deze misdrijven als de ernstigste en minst toelaatbare misdrijven tegen de mensheid beschouwt.
Dames en heren, tot slot zij opgemerkt dat de stap die we vandaag vooruitzetten misschien niet heel groot maar wel heel belangrijk is. Ik ben er trots op ertoe te hebben bijgedragen dat het Europees Parlement opnieuw de toon aanvoert in de strijd tegen de straffeloosheid van degenen die deze misdrijven begaan, en dat het opnieuw het voortouw neemt bij de bescherming van de mensenrechten. Ik wil al mijn collega’s, van alle fracties, bedanken voor hun bijdragen aan dit langdurige debat. Dankzij al die bijdragen zal dit Huis de Raad nu een aantal proactieve initiatieven voorleggen die de dynamiek van het verleden zullen veranderen. Doel van al deze initiatieven samen is om een Europees interventiebeleid op te zetten om terroristische aanslagen, voorzover mogelijk, te vermijden.
Verder ben ik er als socialiste, als Baskische, Spaanse en Europese trots op dat dit Parlement opnieuw de nagedachtenis aan de slachtoffers van het terrorisme erkent.
De regeringsleider van Spanje, José Luis Rodríguez Zapatero, heeft zaterdag jongstleden op een officiële diploma-uitreiking aan de Spaanse militaire politie zijn belofte herhaald dat de slachtoffers altijd, allemaal, in ons geheugen zullen voortleven. Democraten zien deze gecommitteerdheid - het levendhouden van de herinnering aan de slachtoffers – als de beste manier om te voorkomen dat er een samenleving ontstaat zoals die welke de terroristen met hun misdrijven hebben nagestreefd.
Europa weet maar al te goed wat totalitaire systemen inhouden en het weet hoe belangrijk het is, herinneringen levend te houden om te vermijden dat de geschiedenis zich herhaalt. Primo Levi heeft ons dat haarfijn uitgelegd in een prachtig boek. “Het is onmogelijk sommige dingen te begrijpen” – zei Levi – “maar het is noodzakelijk ervan op de hoogte te zijn, en het is onze plicht om de herinnering eraan levend te houden”.
De Voorzitter. –Graag wil ik mijn oud-collega, de heer De Vries, welkom heten. Hij volgt het debat vanaf de banken van de Raad.
Jaime Mayor Oreja (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik commissaris Frattini en de coördinator voor terrorismebestrijding van de Raad, de heer Gijs de Vries, bedanken voor hun aanwezigheid hier vanochtend. Verder wil ik alle Parlementsleden bedanken die, soms vanuit een heel ander en soms vanuit hetzelfde standpunt, hebben meegewerkt aan dit verslag over preventie van en reacties op terroristische aanslagen. Met name mijn goeie vrienden Rosa Díez en Antoine Duquesne zou ik willen bedanken voor hun medewerking en de bijdragen die zij aan het onderhavige verslag hebben geleverd.
In deze paar minuten wil ik de doelstellingen van dit verslag samenvatten en de redenen waarom ik het hier vandaag aan het Europees Parlement heb voorgelegd. Wat heb ik hier vandaag in deze instelling willen bijdragen met het onderhavige verslag? Gewoon het weinige dat ik kán inbrengen, namelijk de beperkte en bescheiden ervaring die ik gedurende 25 jaar heb opgedaan in de bestrijding van een terroristische organisatie in Spanje, mijn land, en in Baskenland.
Daarom is het belangrijkste punt vandaag dat we overschakelen van de traditionele vorm van terrorismebestrijding in de Europese Unie, die bestaat in een hele reeks maatregelen, op een vorm van terrorismebestrijding die volgens mij zou moeten worden vastgelegd in een Europees beleidsplan.
Nu vraagt u mij misschien wat het verschil is tussen een reeks maatregelen en een beleidsplan. Welnu, een beleidsplan is veel ambitieuzer dan een reeks maatregelen. Een beleidsplan vloeit altijd voort uit een bepaalde prioriteit, een bepaald accent, en vooral uit een adequate en correcte denkrichting. En bovenal kan een beleidsplan worden samengevat en tegelijkertijd worden begrepen door een publieke opinie, die beseft waarom de politicus zich inspant om die reeks maatregelen in een beleidsplan om te zetten.
De meest recente ontwikkelingen in Europa tonen aan dat we geen behoefte hebben aan talloze beleidsplannen maar dat hun aantal moet worden beperkt. Er moeten een paar beleidsplannen zijn, die begrijpelijk moeten zijn voor de Europese burgers en waarmee de problemen van de Europeanen kunnen worden aangepakt. Volgens mij staat vast dat een van die problemen het terrorisme is.
Terrorisme is niet op een algemene wijze te bestrijden. We kunnen onze veiligheidstroepen niet de juiste mentale training geven in een algemene vorm van terrorismebestrijding. Er wordt altijd een bepaald soort terrorisme bestreden, een bepaalde organisatie. We moeten daarbij wel steeds uitgaan van dezelfde beginselen van vrijheid en naleving van de mensenrechten en van datgene waar Europa voor staat, maar voor elk geval apart moet een bepaald, concreet beleidsplan worden opgesteld. Daarbij dient het type organisatie dat bestreden wordt, ook steeds duidelijk te worden geïdentificeerd, onder meer, zoals hier al gezegd is, omdat dit de enige manier is om de veiligheidstroepen te stimuleren, zodat ze een bepaalde organisatie vanuit volle overtuiging kunnen bestrijden.
Wat is de voornaamste bondgenoot van een terroristische organisatie? Dat is haar eigen diffuse karakter: je weet nooit op welke sociale structuren zij berust, en welke staten er, in sommige gevallen, achter zitten. Maar er is altijd sprake van maatschappelijke steun, en een van de sleutelelementen in de bestrijding van het verschijnsel van het terrorisme is het weten te achterhalen en vast te stellen tot hoever een organisatie reikt, welk sociaal netwerk haar ondersteunt.
Daarom betreur ik een aantal amendementen die hierop betrekking hebben, ik betreur het dat we de organisatie waarmee wij Europeanen geconfronteerd worden niet bij name durven te noemen, namelijk een radicale islamitische organisatie, een organisatie die zegt de islam te beschermen, ofwel Al-Qaeda, zoals haar naam luidt. Het is van fundamenteel belang dat we haar bij haar naam noemen, omdat dat de enige manier is om een organisatie te bestrijden: door duidelijk te stellen waarmee we, op dit moment, in de Europese Unie geconfronteerd worden.
Het voornaamste risico dat de Europese Unie loopt, is verlamming, inertie, het risico dat we de beginselen en waarden wel duidelijk voor ogen hebben en het daarover ook wezenlijk eens zijn, maar dat we geen gemeenschappelijk Europees beleidsplan opzetten om dit belangrijke probleem aan te pakken dat bepalend is voor ons heden en onze toekomst, en dat andermans probleem lijkt te zijn, bijvoorbeeld van de Amerikanen, op elf september een paar jaar terug of, om bepaalde redenen, van de Spanjaarden, op elf maart van het vorig jaar. Maar ik vind dat een verkeerde benadering van het probleem.
Dan wil ik er tot slot, denkende aan de slachtoffers van het terrorisme die steeds een centrale plaats in onze debatten moeten innemen en in het brandpunt van onze aandacht moeten staan, nogmaals op wijzen dat deze slachtoffers ons de morele kracht geven om dit vraagstuk, dat van fundamenteel belang is voor onze toekomst, bij de wortel aan te pakken.
Stavros Lambrinidis (PSE),rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in de strijd tegen het terrorisme is angst de grootste vijand en de slechtste raadgever. Door angst wordt de bevolking lamgeslagen en haar veiligheidsgevoel beïnvloed. De terroristen trekken dan aan het langste eind. Door angst wordt ook de weerstand van de bevolking aangetast en gaan regeringen nerveus naar repressiemaatregelen grijpen, die maar al te vaak een schending van de grondvrijheden betekenen. De terroristen trekken ook dan aan het langste eind. De beste manier om deze angst te verminderen is ervoor te zorgen dat Europa paraat is, om enerzijds terreuraanslagen en de gevolgen daarvan te voorkomen, en anderzijds, als dan toch een terreuraanslag plaatsvindt, de gevolgen van een dergelijke aanslag zo goed mogelijk op te vangen en te beperken voor heel de betrokken bevolking, en in het bijzonder de slachtoffers.
Waarom moeten wij deze dingen samen doen? Waarom niet eenieder voor zichzelf?
Ten eerste omdat terreur geen grenzen kent en ook onze kritieke infrastructuur vaak geen grenzen kent. Niemand kan op eigen houtje een vraagstuk aanpakken dat een weerslag heeft op heel Europa.
Ten tweede omdat wij ons aaneen hebben gesloten in deze Unie. Onze banden zijn niet alleen van economische aard, maar ook gegrondvest op solidariteit. Wat met name terrorisme betreft, hebben wij op 25 maart 2004, in de nieuwe Europese Grondwet, verklaard dat wij onze krachten absoluut moeten bundelen. Maar waarvoor? Wat moeten wij doen? Preventie bijvoorbeeld en de bescherming van de kritieke infrastructuur. Met het oog daarop is het mijns inziens zeer belangrijk dat op voorstel van de Commissie en met goedkeuring van het Parlement een programma wordt opgezet ter bescherming van de kritieke infrastructuur. Elke lidstaat moet zelf, in samenwerking met degenen die deze infrastructuren beheren - en dat zijn meestal particulieren - bepalen welke infrastructuur kritiek is. De methode daarvoor moet echter Europees worden geharmoniseerd. Wij moeten onderzoeken hoe kwetsbaar bepaalde infrastructuren zijn; wij moeten de bedreigingen evalueren, en dus moeten wij met elkaar inlichtingen uitwisselen over deze systemen. Het kan best zijn dat mijn land inlichtingen heeft over een bedreiging die tegen een ander land is gericht. Wij moeten oplossingen zien te vinden om de landen niet alleen te beschermen maar ook in staat te stellen te reageren in geval van een aanslag. Tegelijkertijd moeten wij vertrouwelijkheid garanderen, opdat de eigenaars van deze infrastructuur bij voorbaat inlichtingen kunnen uitwisselen. Dat wil zeggen dat de een de ander op de hoogte moet kunnen stellen van eventuele aanslagen. Verder moeten wij zorgen voor financiële middelen, eerst en vooral om de grondvrijheden in heel dit proces te kunnen beschermen: het doel heiligt de middelen niet. Wij moeten ook zorgen voor een herkenbaar en haalbaar tijdschema en voor onafhankelijk toezicht door Europa op het naleven van dit tijdschema in verband met de infrastructuur. Geld geven zonder tijdschema kan niet.
Wat kunnen wij doen voor crisisbeheer? Daarvoor moeten wij een Europese macht voor civiele bescherming oprichten en Europese financiële middelen uittrekken voor het overbrengen van deze macht van de ene plek naar de andere. Daar gaan de grootste kosten mee gepaard. Je kunt een databank opzetten om op Europees vlak te coördineren - als een bepaald land wordt getroffen door een ramp, welke landen gaan dan helpen, en met welke hulpmachten -, maar dat is duur. Daarom moet worden samengewerkt met niet-gouvernementele organisaties en lokale autoriteiten. Als een ramp plaatsvindt, een terreuraanslag of een natuurramp, blijft niemand aan de zijlijn staan. Dan moeten alle systemen voor vroegtijdige waarschuwing worden aaneengeschakeld in het zogenaamde ARGUS. In Europa moet er een centrum zijn voor crisisbeheer, coördinatie, bewaking en verwerking van inlichtingen.
Als Europa moeten wij eveneens te rade gaan bij de nationale autoriteiten die over ervaringen beschikken. Ik zeg dit omdat wij in Griekenland, ter gelegenheid van de Olympische Spelen van 2004, de misschien wel grootste operatie op het gebied van civiele bescherming en infrastructuurbescherming in de geschiedenis van deze wereld op touw hebben gezet. De Europese Commissie kan nooit een dermate groot programma opzetten zonder dergelijke autoriteiten te raadplegen.
Wat moeten wij niet samen doen, mijnheer de Voorzitter? Wij mogen geen groene, rode of oranje waarschuwingen geven aan de mensen. Wij mogen geen paniek zaaien. Als wij een sfeer van paniek teweegbrengen, spelen wij de terroristen in de kaart. Dan wekken wij die angst, waar ik het aan het begin over had. Wij mogen ook geen preventieve oorlogen voeren tegen het terrorisme, of dat nu oorlogen zijn tegen landen of tegen de grondrechten. In veel landen ter wereld is momenteel de verleiding groot om de grondrechten te beperken, zogenaamd om het terrorisme te bestrijden. Wij mogen bij de strijd tegen het terrorisme ook niet doen alsof dit uitsluitend een zaak voor de politie is. Dat is het niet, en zo mogen wij het ook niet aanpakken. Wij mogen terroristen ook niet demoniseren, want dan maken wij er nog helden van ook. Wij mogen de slachtoffers niet negeren, maar moeten ze veeleer altijd in gedachten houden. De terroristen willen namelijk dat wij ze negeren.
Mijnheer de Voorzitter, ik dank u hartelijk voor uw aandacht en ik dank alle collega’s voor de unanieme goedkeuring van mijn verslag in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Ik hoop dat wij in de toekomst samen heel wat kunnen bewerkstelligen.
Mario Borghezio (IND/DEM), rapporteur.- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de maatregelen die in het Haags Programma worden opgenoemd, vooral de maatregelen tegen het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en voor de uitwisseling van informatie tussen de landen van de Europese Unie, moeten snel en doeltreffend ten uitvoer worden gelegd. Dat is een van de doelstellingen van mijn verslag. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt onder inachtneming van de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens – een punt waarop veel collega’s tijdens dit debat hebben gehamerd – teneinde de vrijheid, de veiligheid en de rechtvaardigheid in de Europese Unie, die door internationaal terrorisme ernstig worden bedreigd, te versterken.
Terrorisme wordt voornamelijk gefinancierd door de wapen- en drugshandel. Het is evident dat bij transacties van groeperingen die dit soort handel drijven, officiële banken en financiële instellingen betrokken zijn. Daarom moeten deze instellingen centraal staan bij maatregelen om de financiering van terrorisme te voorkomen en tegen te gaan. Vanuit dit oogpunt zijn we verheugd over de toezegging van commissaris Frattini (die we bedanken voor zijn rapport), namens de Commissie, dat zij tijdig een voorstel voor een verordening over de traceerbaarheid van financiële transacties bij het Parlement zal indienen. Dit initiatief, waarvoor we de Commissie erkentelijk zijn, lijkt ons concreet, snel en doeltreffend.
Daarnaast is er het eveneens omvangrijke thema van de justitiële samenwerking. Hoe kan een magistraat in zijn eentje optreden – en in Italië zijn er heel veel die geëngageerd en doeltreffend terrorisme bestrijden – zonder een adequaat instrument voor samenwerking en uitwisseling van informatie? Dat is een probleem dat nog moet worden opgelost.
Ik wil de bezwaren van veel collega’s op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens niet bagatelliseren, maar we moeten prioriteiten stellen: het gaat erom terroristische organisaties die de burgers bedreigen de kop in te drukken. We moeten goed nadenken over de noodzaak van samenwerking bij het uitwisselen van gegevens, over het vereiste van een instrument waarmee we direct, met doeltreffende maatregelen en interventies, terrorisme kunnen voorkomen, om op een later tijdstip krokodillentranen over de honderden slachtoffers van aanslagen, of erger nog, bioterrorisme, te vermijden.
Het is evident dat de organisatie en de operationele ontwikkeling van terroristische netwerken een aanhoudende evolutie van middelen en methoden, waaronder infiltratie, veronderstellen. Vanuit dit oogpunt is het volgens mij nodig te wijzen op het reële gevaar van infiltratie van non-profitorganisaties door terroristische groeperingen, dat al door veel onderzoeken is gedocumenteerd, hoezeer ik het werk en de offers van non-profitorganisaties ook waardeer. Deze organisaties moeten een zo transparant mogelijk beheer van hun fondsen garanderen, uitsluitend officiële bankrekeningen en reguliere financiële circuits gebruiken en hun begroting openbaar maken – ook om de non-profitsector, de trots van het Europese maatschappelijk middenveld, te beschermen.
Laten we de uitvoering van de aanbevelingen van de FATF (Financial Action Task Force on Money Laundering) niet vergeten. Deze zijn van groot belang voor de uitwerking van nieuwe regels voor bankoverschrijvingen, en die zijn absoluut noodzakelijk om te zorgen dat de herkomst en de begunstigden getraceerd kunnen worden, zodat zij zich niet achter spookvennootschappen kunnen verschuilen. Tot slot wil ik wijzen op het probleem van de financiële en belastingparadijzen, binnen en buiten de Europese Unie, dat nog in het geheel niet is opgelost. Zij kunnen nog steeds een dekmantel bieden aan internationale terroristische organisaties die de veiligheid en de rust van de Europese burgers bedreigen.
Antoine Duquesne (ALDE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het terrorisme is een schimmig verschijnsel met vele gezichten dat Europa zwaar heeft getroffen en dat helaas een belangrijke bedreiging zal blijven vormen voor onze democratieën als wij geen zeer brede overeenstemming weten te bereiken over de bestrijding ervan, als de oprechte wil om samen te werken uitblijft en als wij geen gezamenlijke strategie aannemen om het uit te roeien.
Reageren alleen is niet voldoende; we moeten anticiperen, we moeten de terroristen te vlug af zijn en bovenal moet het terrorisme unaniem worden veroordeeld op politiek niveau en moet Europa zich doelmatige middelen daartoe verschaffen.
Ik ben dan ook verheugd over de vijf verslagen die vandaag in stemming worden gebracht, omdat in elk daarvan zeer concrete middelen worden ontvouwd om tegen dit kwaad op te treden. Het stelt mij gerust dat wij, mevrouw Diéz González, de heren Mayor Oreja, Lambridinis en Borghezio en ikzelf, dezelfde overtuiging zijn toegedaan. Ik hoop dat deze verslagen zullen worden aangenomen, zo niet unaniem – de ideale situatie – dan toch tenminste bij overgrote meerderheid.
Voor het tegengaan van de terroristische dreiging en voor een effectieve bestrijding van de zware criminaliteit is de uitwisseling van informatie en inlichtingen een essentieel punt. Maar om deze uitwisseling van informatie goed te laten verlopen moet dringend orde en samenhang worden aangebracht in onze regelgeving en moet worden gecontroleerd, door middel van een serieuze evaluatie, dat deze inderdaad een meerwaarde levert. We mogen de veiligheid niet opofferen aan de doeltreffendheid, maar we mogen evenmin de doeltreffendheid schaden met dooddoeners.
Laat hierover geen misverstand bestaan: als het erom gaat het terrorisme te bestrijden vormt niet de democratische strijd, die vastberaden wordt gevoerd in overeenstemming met de rechtsstaat, een gevaar, maar het uitblijven van reacties. Wat dat betreft denk ik dat het ontwerpbesluit van de Raad nuttig is, omdat het de verticale samenwerking versterkt door Europol en Eurojust erbij te betrekken, en het een analyse mogelijk maakt. Het Zweedse voorstel op zijn beurt is nuttig omdat het daarmee mogelijk wordt heel snel op bilaterale basis informatie uit te wisselen in een verband van horizontale samenwerking tussen de diensten van de lidstaten. Naar mijn mening vullen deze voorstellen elkaar aan.
De in de commissie goedgekeurde amendementen komen de doeltreffendheid van de maatregelen ten goede, met als belangrijkste punten dat het mogelijk wordt inlichtingen over te dragen betreffende de antecedenten van criminelen, dat de spontane uitwisseling van relevante informatie wordt bevorderd, dat er termijnen worden vastgesteld voor de uitwisseling van informatie, dat het verplicht wordt gesteld eventuele weigeringen te motiveren, dat voorzien wordt in het indienen van een jaarverslag bij het Parlement en dat het Hof van Justitie uitleggingsbevoegdheid krijgt. Bovendien is het voor het eerst dat wij een samenhangend geheel van controlemiddelen voorstellen waarmee gemeenschappelijk normen voor gegevensbescherming worden vastgesteld in het kader van de derde pijler die gelijkstaan aan de normen in het kader van de eerste pijler, met name door een gemeenschappelijke controleautoriteit in te stellen. Op basis daarvan zullen we eindelijk de politiediensten heel eenvoudig en heel concreet kunnen voorschrijven, bijvoorbeeld in de vorm van een code, wat de goede praktijken zijn die zij dienen te volgen. Op die manier zullen de bezwaren kunnen worden weggenomen die maar al te vaak als rechtvaardiging worden aangewend om niets te doen.
Natuurlijk worden wij slechts geraadpleegd voor advies, maar wij trekken het initiatief naar ons toe door precieze voorstellen uit te werken. Als een grote meerderheid in het Parlement voorstemt, zoals het geval was in de commissie, zullen de Raad en de Commissie hier niet zomaar aan voorbij kunnen gaan zonder rekening te houden met onze voorstellen die, naar ik meen, evenwichtig zijn. We spelen hiermee een rol van groot politiek belang en ik ben ervan overtuigd dat de heren Frattini en De Vries naar ons zullen luisteren en onze standpunten zullen vertolken.
Ook inzake andere fundamentele vraagstukken moeten wij dringend reageren, zoals het Europees strafregister en de bestrijding van de financiering van terrorisme, want het terrorisme kan niet zonder geld. Daarom is het ook zo belangrijk dat er regels komen om het witwassen van geld te bestrijden en de identiteit vast te stellen van de houders van bankrekeningen die gebruikt worden voor de zware criminaliteit.
Dames en heren, het terrorisme heeft vele gezichten. De grootste dreiging wordt op dit moment gevormd door het geweld van schimmige terroristische groeperingen die zich het recht aanmatigen zich te beroepen op de islam. Er bestaan echter nog andere dreigingen. In onze strijd moeten we zorgen dat we goed onze verschillende doelen vaststellen. We moeten bedacht zijn op banden tussen het terrorisme en de zware criminaliteit. We moeten ook een systeem invoeren om tijdig te waarschuwen, door de samenwerking op het niveau van de inlichtingendiensten te versterken en te zorgen voor een betere bescherming van de meest bedreigde locaties.
Op het gebied van preventie moet nog veel gebeuren. We laten ons geen rad voor ogen draaien door de terroristen die allerlei voorwendselen aanvoeren om te rechtvaardigen wat niet te rechtvaardigen is. Niettemin verwijzen zij vaak wel degelijk dikwijls naar reële problemen die moeten worden opgelost en die een voedingsbodem vormen voor mensen die geen uitweg meer zien en openstaan voor de waanzin van het terrorisme. Preventie veronderstelt ook dat we mensen voorlichten over de gevaren van bepaalde redeneringen en vereist dat we het belang van democratie duidelijk maken in termen van tolerantie, debat en respect voor de ander.
We moeten eveneens zorgen dat we in staat zijn adequaat op een eventuele ramp te reageren. In zo’n geval moet solidariteit aan de orde van de dag zijn, dan is een concrete politieke solidariteit nodig waarbij al onze middelen en al onze energie worden ingezet voor hulpverlening en repressie.
De slachtoffers van het terrorisme verdienen nog meer aandacht. Zij moeten betrokken worden in het proces om tegemoet te komen aan hun zorgen, maar ook om hun te laten zien dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat dergelijke tragedies nooit meer voorkomen.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ons belangrijkste wapen tegenover de barbarij is onze hartstocht voor de vrijheid en voor de democratie, waarbij de mens en de mensenrechten centraal staan. Nogmaals: als we wilskrachtig en eensgezind zijn, zullen we kunnen zegevieren over degenen die de droom koesteren de idealen waarop ons Europa is gebouwd te verwoesten.
Alexander Nuno Alvaro (ALDE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer De Vries, dames en heren, we hebben van de heer Duquesne al uitvoerig gehoord welke noodzaak er bestaat voor het treffen van maatregelen om het terrorisme in Europa en wereldwijd in te dammen, te bestrijden en te voorkomen.
In verband met de verslagen die nu worden behandeld, maar vooral in verband met het verslag waarvoor ik verantwoordelijk ben, dat over de bewaring van gegevens, wil ik u herinneren aan wat het Europees Hof van Justitie heeft gezegd over terrorismebestrijding, namelijk dat regeringen bij alle middelen die ze inzetten, bij alle maatregelen die ze uitvaardigen, hoe legitiem ook, altijd moeten nagaan of ze met deze maatregelen niet in gevaar brengen wat ze eigenlijk proberen te beschermen. Dit zou in sommige gevallen de vrije samenleving, in andere het recht op privacy kunnen zijn.
Ik ben het volledig eens met de schaduwrapporteurs, die ik hier ook nog eens wil bedanken, dat wij niet wezenlijk gekant zijn tegen het voorstel van het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Frankrijk en Zweden. We willen er echter wel op aandringen dat we bij maatregelen die een grote inbreuk op de grondrechten betekenen, die juridisch gezien – en dat leren studenten al in het eerste semester aan iedere universiteit in Europa – een zekere rechtvaardiging vragen, dat we deze rechtvaardiging in de vorm van een noodzakelijkheidanalyse krijgen voorgelegd. Hierin moet niet alleen de pure noodzaak worden gemotiveerd, maar ook de meerwaarde worden omschreven van het principieel bewaren van de gegevens van 450 miljoen mensen in openbare telecommunicatienetwerken – internet, telefoon, mobiele telefoons, sms.
Het probleem waarop ik in dit verband nogmaals wil wijzen, is met name de procedure. Bedankt voor de communicatie die we hierover hadden. De procedure was – met alle respect – duidelijk voor verbetering vatbaar. Het verslag waarover u vandaag zult stemmen, is gebaseerd op een voorstel van april vorig jaar. Intussen zijn er verschillende zaken in het voorstel van de Raad gewijzigd. Het laatste voorstel dateert van 24 mei. Intussen heeft de Commissie het initiatief genomen om eigen voorstellen in te brengen. In dit licht kan men echt niet verwachten dat het Parlement erg blij zal zijn over de samenwerking met de andere instellingen, want het beschikt niet over de meest recente informatie, het werd niet betrokken bij de actuele discussies door de officiële overhandiging van een nieuw document. Misschien moeten we er dus over nadenken hoe we de samenwerking kunnen vormgeven als we het terrorisme willen bestrijden.
Om kort in te gaan op het verslag: in de oude versie hadden we – en misschien zijn er ook in de nieuwe versie vergelijkbare problemen – technische knelpunten vastgesteld bij de mogelijkheden voor handhaving. Bijvoorbeeld als het gaat om het opzetten van de databanken die zoveel gegevens opslaan als mogelijk en nodig is, bijvoorbeeld als het gaat om hoe gemakkelijk de voorschriften uit het onderhavige voorstel omzeild kunnen worden, bijvoorbeeld als het gaat om hoe gemakkelijk of hoe moeilijk het voor de betrokken industrie moet of mag zijn om de structurele veranderingen door te voeren zonder dat ze – dat is het economische aspect – hiervoor wordt gecompenseerd. Misschien staan hierover in nieuwe voorstellen nieuwe regelingen, maar in het voorstel waarover wij advies moeten geven, werd een compensatieregeling niet genoemd.
De andere kwestie waarover wij een standpunt moesten innemen, had een juridisch karakter: in hoeverre is dit verenigbaar met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens over de bescherming van de privacy? In hoeverre is het verenigbaar met de nationale grondwetten, met de nationale grondrechten – in Duitsland bijvoorbeeld met het grondrecht op informatie, in waarschijnlijk iedere lidstaat met het telefoongeheim – om de gegevens van alle burgers van Europa te bewaren? Waar en op welk constitutioneel recht zal dit kaderbesluit, zo dit wordt aangenomen, uiteindelijk stranden?
Een ander aspect is de politieke boodschap die in de motivatie van het eerste document is beschreven, namelijk dat heel bewust de mensen moeten worden geregistreerd die tot op heden nog niet verdacht zijn, om indien mogelijk overal en efficiënt terrorisme en georganiseerde criminaliteit te kunnen bestrijden. Hier moet wellicht naar alternatieven worden gekeken die op de markt zijn. We hebben de overeenkomst inzake netwerkcriminaliteit die voorstellen presenteert hoe men gegevensopslag en gegevensbescherming in een enigszins evenwichtige verhouding kan brengen door bijvoorbeeld te werken met datafreeze of datapreservation. We hebben een overeenkomst inzake netwerkcriminaliteit waarin meerdere voorstellen staan die tot dusverre in geen enkel land zijn uitgevoerd. Je vraagt je op zo’n moment af of hier niet sprake is van het motto “niet denken, maar doen”, vooral als je bedenkt dat de opdracht op 25 maart vorig jaar aan de Raad werd gegeven, precies twee weken na de verschrikkelijke aanslagen in Madrid.
Ik hoop dat onze boodschap goed zal worden ontvangen. Wij zijn bereid om samen te werken! Wij willen dan alleen wel dat de juiste procedure wordt gevolgd en dat is – zoals men uit het verslag kan opmaken – volgens ons en volgens de juridische diensten de eerste pijler waarbij het Parlement als medebeslisser en niet alleen als raadgevend orgaan moet worden betrokken. Misschien kunt u hiermee rekening houden en misschien kunnen wij het respect krijgen dat wij in onze werkzaamheden ook voor u hebben.
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik vraag me bij dit debat af in hoeverre de Europese Unie en de Raad zich concentreren op de kwestie bioterrorisme. Het is mij duidelijk dat de beste preventie een goed en functionerend buitenlands beleid is. Een deel van de Europese kiezers heeft dit de afgelopen weken helaas niet goed begrepen en dat ligt zeker ook aan ons.
Toch kunnen wij onze ogen er niet voor sluiten dat ook wij te maken krijgen met het probleem bioterrorisme. We hopen het niet, maar als het zover is, zou ik heel graag van de Commissie en van de Raad willen weten hoe zij zich daarop voorbereiden. Ik zou ook heel graag willen weten hoever we het afgelopen jaar en de afgelopen maanden – sinds wij hiervoor een gemeenschappelijke Europese coördinator hebben – zijn gevorderd met de voorbereidingen. Als de geruchten kloppen – wat ik niet hoop – dat de samenwerking in het hele gebied rondom mijn land rampzalig is, dan zou ik heel graag willen weten welke stappen de Commissie en de Raad ondernemen voor een serieuze behandeling van deze kwestie. Het staat buiten kijf dat dit een Europese taak is en dat de Europese dimensie meerwaarde biedt. Ik ben erg benieuwd naar de toelichtingen van de Commissie.
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal de talrijke en delicate vragen van de rapporteurs samen behandelen. Ik heb aandachtig geluisterd en ik bedank de rapporteurs van harte voor het feit dat zij aspecten van buitengewoon belang voor de democratie in Europa hebben opgeworpen.
Volgens mij is terrorisme werkelijk de nieuwe dictatuur van de 21e eeuw, een dictatuur die beoogt onze vrijheden te beperken en het op de grondrechten – het recht op leven en het recht op persoonlijke veiligheid - heeft gemunt. Ik ben het dus eens met uw invalshoek. Onze reactie moet gebaseerd zijn op een Europese actie en nauwe internationale samenwerking. Het gaat niet om een noodmaatregel: we moeten terrorisme zien als een permanente bedreiging, waartegen een strategie noodzakelijk is en vooral concrete maatregelen, zoals velen hebben gezegd.
Op die grondslag heeft de Raad afgelopen vrijdag in Luxemburg het actieplan van de Commissie goedgekeurd, dat enkele nieuwe en mijns inziens doeltreffende voorstellen bevat die vanaf de komende maanden, naast de al getroffen maatregelen, ten uitvoer zullen worden gelegd. Zoals de heer Mayor Oreja terecht stelt, gaat het om onderdelen van één enkele strategie en niet om een lijst losse maatregelen. Dit is een politiek project waarvoor het Parlement, de Raad en de Commissie natuurlijk kunnen en moeten samenwerken.
Een van de fundamentele beginselen is mijns inziens dat de bestrijding van terrorisme niet betekent dat de vrijheid van de burgers moet worden ingeperkt, integendeel! Het zou een kolossale politieke fout zijn als de fundamentele vrijheden van de burgers ook het slachtoffer zouden worden van terrorisme – als ze zouden worden opgeofferd of zelfs geschrapt. Evenwicht tussen preventie en onderdrukking enerzijds en de bescherming van de vrijheden en grondrechten anderzijds is dus een koers die alle verslagen aanhouden.
Laat me nu enkele korte opmerkingen maken over de ingediende verslagen. Mevrouw Díez Gonzálezheeft zeker gelijk wanneer ze benadrukt hoe belangrijk het is dat er een actieplan beschikbaar is, dat het mogelijk maakt toezicht te houden op wat de lidstaten doen om de aangenomen maatregelen ten uitvoer te leggen. Het zou paradoxaal zijn als na de vaststelling van een strategie de elementen zouden ontbreken om de toepassing van de in de strategie uiteengezette maatregelen te controleren. Het actieplan en de tenuitvoerlegging ervan zijn dus een prioriteit voor de Commissie. Zoals velen van u al weten, is de instelling van een permanent toezichthoudend instrument juist een van de in het oog springende elementen van het actieplan dat vrijdag in Luxemburg is goedgekeurd.
De Commissie neemt zich voor periodiek – ik meen om de zes maanden – een verslag op te stellen, dat natuurlijk openbaar zal worden gemaakt, over de methoden en de kwaliteit van de tenuitvoerlegging van alle maatregelen door de lidstaten. Bijvoorbeeld inzake enkele punten die in het verslag-Díez González worden genoemd, werken we aan een mededeling over ontplofbare stoffen, ontstekers en vuurwapens en aan een tweede mededeling over de radicalisering en rekrutering van terroristen. Naast deze maatregelen zullen we natuurlijk op zeer korte termijn enkele voorstellen indienen over de financiering van terrorisme, ook met bijzondere aandacht voor enkele organisaties die terrorisme flankeren en ondersteunen. Daar kom ik later op terug. We zullen natuurlijk het ARGUS-systeem in bedrijf nemen, dat velen van u al kennen. Ik ben ervan overtuigd dat daarmee alle snelle-waarschuwingssystemen bij de Commissie in een netwerk kunnen worden opgenomen. De bedoeling daarvan is een Europees netwerk op te zetten waardoor bij een terroristische aanslag onmiddellijk - in real time -informatie kan worden uitgewisseld tussen de lidstaten.
In het verslag van de heer Mayor Oreja wordt de nadruk gelegd op het belang van betere informatie-uitwisseling, samenwerking met derde landen, dialoog met het maatschappelijk middenveld – een fundamenteel aspect – en de hulp en steun aan slachtoffers van terrorisme, een ander aspect waaraan de Commissie intensief zal werken. Dat is terecht. Ik geloof dat we in deze werkperiode, die het Parlement vandaag opent met deze verslagen, steeds meer aandacht zullen moeten besteden aan de slachtoffers van terrorisme, naast de daders natuurlijk.
De sleutel voor het slagen van deze strategie is het inclusiviteitsbeginsel: alle maatschappelijke actoren, zowel publiek als privaat, moeten aan het democratisch debat over terrorisme kunnen deelnemen. Passende voorlichting aan het publiek, niet dreigend of dramatiserend, maar duidelijk, kan een geruststellend antwoord zijn. Als wij de burgers uitleggen dat er concrete maatregelen worden genomen en dat we ze samen aan het uitwerken zijn, kunnen de burgers zich gerustgesteld voelen doordat de grote instellingen van Europa actief optreden en zullen blijven optreden.
Ik heb grote waardering voor het verslag van de heer Lambrinidis over de bescherming van kritieke infrastructuur. Infrastructuur is zeker een van de voornaamste terroristische doelwitten. Juist in deze sector blijkt samenwerking tussen openbare instellingen, alle niveaus van de overheid en de privé-sector onmisbaar. De Commissie is voornemens voor het einde van dit jaar bij het Parlement een voorstel voor een Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur in te dienen. Een van de punten van het programma is de mogelijkheid om toegang te bieden tot onmiddellijke en actuele informatie, een soort vroegtijdige waarschuwing, in geval van een dreigende terroristische aanslag.
Ik kan u meedelen dat in Brussel juist op dit moment een belangrijk seminar over dit thema wordt gehouden, waaraan honderdvijftig vertegenwoordigers uit de vijfentwintig lidstaten deelnemen. Die bijeenkomst biedt een positieve reactie: er is brede overeenstemming over de voornaamste elementen van dit toekomstige programma. Wij houden in september een tweede Europees openbaar seminar, om voor het einde van het jaar een concreet programma te kunnen indienen. In deze context beschikken we over een krediet van 1,5 miljoen euro voor onderzoek naar de beste praktijken voor de uitwisseling van informatie over veiligheidsnormen voor kritieke infrastructuur tussen de lidstaten. Het is evident dat elke lidstaat moet investeren in de bestaande structuren op zijn grondgebied.
Op het vlak van de financiering van terrorisme, het thema dat in het verslag van de heer Borghezio wordt behandeld, ben ik het eens met de belangrijkste punten die zijn aangegeven. De Commissie werkt aan een soort Europese gedragscode voor de non-profitsector, om iets te doen aan de kwetsbare punten van deze sector, nu is ontdekt dat in enkele gevallen direct of indirect terroristische organisaties werden gesteund. Daarvoor is de medewerking nodig van de non-profitsector zelf en het maatschappelijk middenveld, dat er, net als wij, belang bij heeft iedereen te elimineren die op welke manier dan ook terrorisme ondersteunt. Ook wat de financiering van terrorisme betreft, denken wij zeker aan een betere uitwisseling van informatie tussen de nationale autoriteiten. Wij zijn dit aspect aan het onderzoeken en een mededeling van de Commissie is in voorbereiding.
Er zit nog een zeer delicaat aspect aan deze zaak: de traceerbaarheid van financiële transacties. Het is evident dat wij, zonder de noodzakelijke instrumenten om het traject van financiële transacties te volgen, geen doeltreffend middel hebben om de financiering van terrorisme tegen te gaan. Op dat vlak zijn wij daarom van plan voor het einde van deze zomer bij het Parlement en de Raad een ontwerpverordening over de informatie en de instrumenten voor de traceerbaarheid van financiële transacties in te dienen.
Dan de drie verslagen van de heer Duquesne, die een thema aansnijden dat mij bijzonder na aan het hart ligt: de verhouding tussen bestrijding van terrorisme en bescherming van persoonsgegevens. Ik geloof dat de amendementen om het Zweedse voorstel te integreren en te verbeteren, steun verdienen. Het betreft amendementen die rekening houden met de belangrijke conferentie die enkele dagen geleden in Polen is gehouden en waarin benadrukt wordt hoe belangrijk het recht van ieder mens op bescherming van zijn persoonsgegevens is, ook wanneer we geconfronteerd worden met terrorisme. Dat betekent dat we een evenwicht moeten vinden: niemand kan zich voorstellen af te zien van preventie en bestrijding van terrorisme, maar de grondrechten moeten worden gewaarborgd.
Ik ben het eens met het standpunt van de heer Duquesne over Europol en Eurojust. Het is belangrijk deze organen toegang te bieden tot een breed scala aan gegevens, zodat zij daadwerkelijk gegevens kunnen uitwisselen en coördineren. Dat is immers de taak van Europol, zoals blijkt uit het nieuwe mandaat voor dat orgaan, dat ons enkele dagen gelden door de nieuwe directeur is toegezonden.
De heer Alvaro heeft zich bezig gehouden met het beginsel van eerbiediging van de grondrechten, een thema waarover ikzelf meermaals heb gesproken. Het bewaren van persoonsgegevens moet aan reële behoeften tegemoetkomen. Er kunnen geen persoonsgegevens worden opgeslagen als dat niet beantwoordt aan vastgestelde doelstellingen en voor een vastgestelde periode. Daarnaast mag alleen toegang tot die gegevens worden verleend aan de bevoegde politie- en onderzoeksautoriteiten die daartoe een wettelijk recht hebben. We zijn hierover een maatregel aan het voorbereiden op basis van een rechtsgrondslag die mijns inziens juister is dan de huidige en die ik afgelopen vrijdag in de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken heb toegelicht. Voor het einde van deze zomer zal ik een concrete tekst indienen.
Het laatste thema waar ik kort bij stil wil blijven staan is bioterrorisme. De rapporteur weet dat de Commissie beschikt over enkele bevoegdheden, maar niet over alle. Zij kan zich bezighouden met de veiligheid van levensmiddelen, handel in medicijnen, coördinatie tussen de lidstaten, civiele bescherming en financiering van onderzoek. Dat is niet weinig. Het is echter aan de lidstaten concrete preventieve maatregelen te nemen en eventueel maatregelen als reactie op een terroristische aanslag. U weet dat naar aanleiding van de bioterroristische aanslag in 2005 met miltvuurelementen een comité op hoog niveau voor de veiligheid op het terrein van de volksgezondheid is opgericht, met een doeltreffend samenwerkingsprogramma voor preventie en snelle reactie. De ingestelde samenwerking functioneert en we kunnen u mededelen dat er een systeem is dat vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week snel kan waarschuwen in geval van een aanval met biologische, chemische of radioactieve substanties. Veel acties van de Commissie zijn erop gericht het voorbereidings- en preventieniveau te verhogen: we zijn simulatieoefeningen aan het ontwikkelen voor mogelijke bioterroristische aanslagen, waarvan er twee nog dit jaar zullen worden gehouden, om het niveau van preventie en snelle reactie concreet te evalueren.
Daarnaast zijn we richtsnoeren aan het uitwerken voor medische diagnoses in geval van substanties die door bioterroristen worden verspreid; samen met Europol zijn we bijscholingscursussen aan het voorbereiden en we ondersteunen de nationale rampenplannen die beogen een adequaat aantal vaccins en noodhulp beschikbaar te houden. Zoals u weet heeft de heer Kyprianou nog maar een week geleden een belangrijk Europees Centrum voor ziektepreventie en –bestrijding geopend. Op dit gebied blijf ik de lidstaten aanmoedigen.
Ik wil wijzen op twee definitieve en concrete voorstellen: in de eerste plaats een nieuw Europees programma voor de gezondheid en de bescherming van consumenten. In het kader daarvan willen we de financiering voor preventie en snelle reactie bij urgent gevaar voor de volksgezondheid verhogen. Daarnaast hebben we voorgesteld dat de kosten voor noodmaatregelen bij gevaar voor de volksgezondheid in het kader van het Solidariteitsfonds tot maximaal een miljard euro worden vergoed. In de tweede – en laatste – plaats wil ik wijzen op een belangrijk initiatief dat we als kaderprogramma hebben aangewezen. Het gaat om een programma dat is voorzien en goedgekeurd voor de volgende communautaire begroting, gericht op voorbereiding en preventie op het gebied van de veiligheid. Het omvat natuurlijk fondsen die in geval van een eventuele bioterroristische aanslag kunnen worden ingezet.
(Applaus)
Jaime Mayor Oreja (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in dit bijzonder korte betoog willen onderstrepen hoe belangrijk informatie-uitwisseling is voor het bestrijden van de vorm van terrorisme die hier aan de orde is.
Vandaar dat het verslag van de heer Duquesne, waarin deze buitengewoon belangrijke kwestie centraal staat, bijzonder op zijn plaats is. We moeten de moed opbrengen om de organisatie die we bestrijden bij haar naam te noemen en het lijdt geen twijfel dat we met een aantal fundamentalistische groeperingen te maken hebben die niet toonaangevend zijn voor de islam maar die wel zeggen voor de islam op te komen.
Daarom is informatie naar mijn idee zo belangrijk, omdat we met een nieuw verschijnsel te maken hebben waarover we vrijwel niets weten en bij dit soort verschijnselen speelt informatie een essentiële rol. De handelwijze van deze organisaties is ons onbekend en vooral hun begrip van de tijd is ons onbekend. In die zin verschillen ze van andere organisaties, die een tijdsbegrip hebben zoals wij. Daarom ook is het zo belangrijk dat we leren om kennis te vergaren over de maatschappelijk steun voor deze organisaties, in de wetenschap dat deze mensen in staat zijn om bij dergelijke aanslagen hun leven op te offeren, iets wat bij andere organisaties niet het geval is.
Daarom is het zaak dat we extra aandacht schenken aan de uitwisseling van informatie tussen de nationale politiediensten, en niet alleen die met Interpol. Het Europese actieplan moet voldoende zijn toegerust om de uitwisseling van informatie tussen de nationale politiediensten te bevorderen, want dit verschijnsel ligt voornamelijk op het werkgebied van deze diensten.
De Raad, de Commissie en dit Parlement moeten dan ook zoveel mogelijk fora in het leven roepen voor het uitwisselen van informatie tussen alle politiediensten die zich met dit delicate en gecompliceerde vraagstuk bezighouden.
István Szent-Iványi (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (HU) Een van de grootste en meest complexe uitdagingen waar de liberale democratieën zich voor geplaatst zien is het internationale terrorisme. Het terrorisme heeft het in de eerste plaats op onze veiligheid gemunt, maar vormt ook een wezenlijke bedreiging voor onze vrijheid. We moeten manieren zien te vinden om onszelf tegen terrorisme te verdedigen en onze veiligheid te beschermen, zonder dat dit ten koste gaat van onze burgerrechten, onze mensenrechten en onze vrijheid. De heer Duquesne gaat in zijn verslag de confrontatie aan met dit dilemma en ik feliciteer hem daarmee, omdat hij weet dat enerzijds snelle en doeltreffende uitwisseling van informatie de sleutel vormt van dit probleem, terwijl tegelijkertijd juist deze informatie-uitwisseling bezwaren doet rijzen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Wat dat aangaat doet de heer Duquesne het uitstekende voorstel – dat mijn steun heeft – een orgaan op te richten om toezicht te houden op de ontwikkelingen over de hele linie van het proces. Echter, totdat we deze nieuwe maatregelen hebben ingevoerd moeten we als onze norm de wettelijke bepalingen aanhouden, die gelden in de landen die de persoonsgegevens van hun burgers het best beschermen.
Voor de tweede maal stellen wij voor de landen die nog geen lid zijn maar wel kandidaat voor het lidmaatschap, te betrekken in deze informatie-uitwisseling – of laten we het tenminste als optie in overweging nemen hen erin te betrekken. Het gaat hierbij om de landen die weldra zullen toetreden tot de Europese familie en de buurlanden die hiermee te maken hebben. Tot slot doen wij de aanbeveling en het dringende verzoek aan de lidstaten van de Europese Unie om de uiteenlopende internationale overeenkomsten en verdragen met betrekking tot terrorismebestrijding zo spoedig mogelijk te ratificeren. Veel lidstaten hebben helaas veel van deze internationale overeenkomsten nog niet geratificeerd, waardoor het ons ontbreekt aan gemeenschappelijke instrumenten om het terrorisme doeltreffend te bestrijden.
Antonio López-Istúriz White (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de Europese Unie dient in deze tijd maar één prioritaire doelstelling te hebben en dat is de bestrijding, preventie en uitroeiing van het terrorisme.
De dag elf maart mag nooit vergeten worden, toen Spanje en Europa het doelwit werden van een laffe, wrede aanslag, omdat zij gestalte geven aan de vrijheden die wij vanuit dit Parlement steeds proberen te verdedigen. Die dag, elf maart, gaf een wending aan de geschiedenis van Spanje en die van Europa, en dus die van de Europese Unie. Vanaf dat moment moesten we wel erkennen dat het terrorisme geen uniforme, homogene of monolithische realiteit is.
Deze aanslag heeft juist aangetoond dat er vele vormen van terrorisme bestaan, die dus niet langs algemene weg maar op specifieke, op elke vorm toegesneden wijze moeten worden bestreden. Het terrorisme van Al-Qaeda moet op andere wijze worden aangepakt dan het terrorisme van de ETA of dat van de IRA. En natuurlijk kunnen deze organisaties niet worden bestreden door hun bestaan te ontkennen, zoals sommige collega’s hier in het Europees Parlement doen door de naam Al-Qaeda te schrappen uit de documenten over terrorismebestrijding van het Europees Parlement. Als er één les is die ik van de geschiedenis geleerd heb, dan is het wel dat wie de geschiedenis ontkent, gedoemd is haar te herhalen.
Als we willen dat onze aanpak effectief is, moeten we ons concentreren op de preventie, op dat punt ben ik het volkomen met de commissaris eens. De bestrijding van het terrorisme mag niet alleen maar gebaseerd zijn op een reactief beleid; het is duidelijk dat preventie de beste manier is om deze organisaties te bestrijden. Die preventie, en hierin ben ik het volkomen eens met de heer Mayor Oreja, dient te berusten op de bilaterale en snelle informatie-uitwisseling tussen de gespecialiseerde diensten van de lidstaten, op het bevorderen van de systematische informatieoverdracht aan Europol en Eurojust en op de instelling van registers, zoals het Europese strafregister, dat de onderzoekswerkzaamheden vergemakkelijkt.
Geen enkel probleem mag de efficiënte bescherming van de vrijheid en het recht op leven in de weg staan. Onze prioriteit in deze strijd moet altijd liggen bij de bescherming van het leven en van de vrijheid.
Angelika Niebler (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik was rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie over de bewaring van gegevens en ik zou ook graag alleen op dat onderwerp willen ingaan.
Om te beginnen wil ik echter de rapporteur en alle betrokkenen bedanken voor hun werk. Het staat buiten kijf dat de democratieën in de Europese Unie een standpunt moeten innemen ten aanzien van de bedreiging door criminaliteit en terrorisme en de bestrijding daarvan. Het voorstel van de Commissie voor de bewaring van gegevens zou hieraan een bijdrage kunnen leveren, maar niet in deze vorm. Het voorstel voor het kaderbesluit heeft in dit Parlement door alle fracties heen terecht veel kritiek gekregen. Ik zou graag een paar punten willen noemen.
Op de belangrijke vraag in hoeverre de bewaring van gegevens echt noodzakelijk en geschikt is, geeft het voorstel geen antwoord. Er wordt helaas nergens aannemelijk gemaakt dat de bestrijding van de criminaliteit en het terrorisme daadwerkelijk zal verbeteren door de voorgestelde maatregelen. Dit is echter wel een eerste vereiste om de grote gevolgen te rechtvaardigen die deze wijze van gegevensopslag heeft voor zowel de burgers als de ondernemingen.
Ik weet dat de Commissie momenteel aan een eigen voorstel werkt. Ik wil de Commissie echter verzoeken – en dienaangaande heb ik commissaris Frattini ook persoonlijk geschreven – om een onafhankelijke inschatting van de gevolgen te laten uitvoeren, om te controleren of kosten en baten bij de geplande maatregelen daadwerkelijk in een redelijke verhouding tot elkaar staan.
Over de huidige procedure wil ik graag ook nog iets kwijt: ik had liever gezien dat het Parlement in een andere vorm bij deze gevoelige kwestie zou zijn betrokken. Privacybelangen, die echt iedere burger en iedere onderneming aangaan, vereisen een goede wetgevingsprocedure. Daartoe behoort volgens het EG-Verdrag ook de volledige deelname van het Europees Parlement.
Dit alles brengt me tot de conclusie dat het voorstel voor een kaderbesluit grondig moet worden herzien, waarbij rekening moet worden gehouden met de door het Parlement genoemde kritiekpunten.
(Applaus)
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Manuel Medina Ortega (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavige debat is bijzonder belangrijk en om te beginnen zou ik de rapporteurs willen gelukwensen met hun verslagen, met name mijn collega’s de heer Mayor Oreja en mevrouw Díez González. Vooral het verslag van mevrouw Díez González is bijzonder ambitieus en stelt zich ten doel de bescherming van de burgers tegen het terrorisme op een heel hoog peil te brengen.
Het is een van de verworvenheden van de moderne staat dat de burgers tegen elke vorm van criminaliteit beschermd worden. Op het ogenblik hebben we met een wel heel specifieke vorm van criminaliteit te maken, het terrorisme, en dit verschijnsel maakt het niet alleen noodzakelijk dat nationale instanties in actie komen maar ook dat er op internationaal niveau wordt samengewerkt.
Wat betreft onze rol is de samenwerking in het kader van de Europese instellingen in mijn ogen van fundamenteel belang en ik zou er in dit verband op willen wijzen hoe belangrijk het voor de burgers van Europa is dat de Europese Grondwet spoedig geratificeerd wordt. Hierin is namelijk een kader voor terrorismebestrijding vastgelegd, dat om te beginnen de erkenning van het recht op leven en op persoonlijke veiligheid als grondrecht omvat, alsook een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Het is zaak dat deze teksten gelezen worden – er zijn blijkbaar burgers in de Unie die ze nog niet kennen.
In de solidariteitsclausule in artikel I-43 van de Europese Grondwet staat dat “de Unie en de lidstaten uit solidariteit gezamenlijk optreden indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp .”
Verder staat er in deze clausule dat “de Unie gebruik maakt van alle tot haar beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, om
a) - de dreiging van het terrorisme op het grondgebied van de lidstaten te keren,
- de democratische instellingen en de burgerbevolking tegen een eventuele terroristische aanval te beschermen
- op verzoek van de politieke autoriteiten van een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen in geval van een terroristische aanval;
b) - op verzoek van de politieke autoriteiten van een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen in geval van een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp.”
Verder is er in de Europese Grondwet een mechanisme vastgelegd voor samenwerking tussen de lidstaten.
Ik kom dan ook tot de conclusie, mijnheer de Voorzitter, dat de burgers van Europa op dit moment van ons als Europese politici verwachten dat we het ratificatieproces van de Europese Grondwet stimuleren, zodat we binnen niet te lange tijd de goede instrumenten hebben om deze vloek te bestrijden.
Agustín Díaz de Mera García Consuegra, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn gelukwensen aan de zes rapporteurs, die een bijzonder complexe job op zich hebben genomen als deel van de zware taak om het terrorisme te bestrijden, om een gemeenschappelijke discussiedocument op te stellen over terrorismebestrijding met de wet, de eerbiediging van de mensenrechten en de gegevensbescherming als uitgangspunten. Ik wil hier dan ook bij name gelukwensen: Rosa Díez, Jaime Mayor, Stavros Lambrinidis, Antoine Duquesne, Mario Borghezio en Alexander Nuno Alvaro.
Mijn betoog betreft een weliswaar bescheiden maar toch duidelijk bevestigde gecommitteerdheid aan de bestrijding van het terrorisme en de bescherming van de slachtoffers. Mijnheer de Voorzitter, het is zaak dat de slachtoffers worden gehoord, dat er naar hen wordt geluisterd, dat ze worden gerespecteerd en beschermd, en hiervoor zijn middelen nodig.
Aan terreur kunnen geen concessies worden gedaan. Met terreurmisdrijven kan nooit iets worden afgedwongen en ze moeten overal ter wereld worden vervolgd.
Maar vanuit mijn gecommitteerdheid aan de slachtoffers, mijnheer de Voorzitter, heb ik een amendement ingediend op het verslag van de heer Borghezio: amendement 4, dat betrekking heeft op de kanalen waarlangs het terrorisme gefinancierd wordt.
In mijn land bestaat de zogenoemde “revolutionaire belasting” die wordt geëist door de terroristische organisatie ETA. Het is de meest grootschalige vorm van afpersing die in de Europese Unie bekend is en die erop neerkomt dat de ETA Baskische ondernemers aanschrijft en verzoekt om financiering van hun criminele, misdadige activiteiten. Die financiering wordt geschat op zo’n twaalf tot vijftien miljoen euro per jaar. Als dat wordt doorbroken en onmogelijk gemaakt, zou deze terroristische bende het loodje leggen.
Op die afpersing wordt op drie manieren gereageerd: je hebt degenen die betalen, degenen die het land verlaten, en degenen die niet betalen en daar zwaar voor boeten. Het Nationaal Gerechtshof heeft rechtszaken en de rechtsvervolging op grond van dit soort misdrijven vastgelegd. Daarom rust mijn blik vanochtend vooral op mevrouw Roure en ik verzoek haar dringend om mijn woorden in aanmerking te nemen, want het is bijzonder belangrijk dat de op twee na grootste fractie van dit Parlement en de overige fracties dit amendement ondersteunen. Ik verzoek u met klem dit amendement te aanvaarden en te ondersteunen en ik zou bereid zijn het te wijzigen door meer aanvaardbare termen te gebruiken, zoals “vorm van afpersing die de terroristische organisatie ETA revolutionaire belasting noemt”, maar waar het hier om gaat, is de solidariteit met de Baskische en Spaanse ondernemers die onder deze vorm van afpersing te lijden hebben.
Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, richt ik mij tot de heer Gijs de Vries om te zeggen dat de dreiging nog steeds bestaat. En de heer De Vries, die weet dat de dreiging nog steeds bestaat, moet kunnen rekenen op de nodige middelen, niet alleen om strategische verslagen te maken maar om een bureau te hebben van waaruit de terreur doeltreffend kan worden bestreden.
(Applaus van rechts)
Martine Roure, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de rapporteurs feliciteren en alle leden van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, die zich buitengewoon hebben ingezet voor dit werk en voor dit debat.
Wij moeten onze vastberadenheid tonen door een gezamenlijk antwoord te vinden in de strijd tegen het terrorisme, want de terroristische organisaties laten zich bij het plegen van hun misdaden aan grenzen niets gelegen liggen. Voor ons is het enige effectieve antwoord op het terrorisme dan ook een Europees antwoord.
Het actieplan van de Europese Unie tegen het terrorisme moet het politieke basisinstrument van de Unie zijn op dit gebied. We moeten dus ambitieus zijn en met concrete antwoorden komen voor de problemen die de basis vormen van het terrorisme en de verschillende vormen van fundamentalisme. We kunnen echter niet volstaan met louter een veiligheidsbeleid, want terrorisme staat gelijk aan de ontkenning van de burgerlijke vrijheden.
Daarom moeten we er bovenal de bescherming en de bevordering van de grondrechten tegenoverstellen. Deze prioriteit uit het Haagse Programma moet eveneens een centrale plaats krijgen in ons beleid. We moeten de waarden van de democratie en de solidariteit verbreiden om te strijden tegen de oorzaken van het terrorisme. We moeten situaties van extreme armoede en sociale uitsluiting aanpakken, daar deze al te vaak een voedingsbodem scheppen voor extremistische opvattingen. Binnen de Unie moeten wij discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat bestrijden. Maar het zou evengoed onaanvaardbaar zijn wanneer de strijd tegen het terrorisme nieuwe vormen van discriminatie in de hand zou werken.
We moeten eveneens een manier vinden om het beleid ter bestrijding van het terrorisme binnen en buiten de grenzen van de Europese Unie te coördineren. Het is van essentieel belang dat we de dialoog met de derde landen stimuleren, in de eerste plaats om gezamenlijke ontwikkeling mogelijk te maken. Niemand mag zich door een hachelijke situatie gedwongen zien tot wanhoopsmaatregelen.
Daarnaast moet de beveiliging van het vervoer zeker een belangrijke rol spelen in de strijd tegen terrorisme, maar daarbij moeten wel de privacy van de burgers en de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen. In dat opzicht moeten we verderwerken aan de goedkeuring van wetgevende en operationele maatregelen, met inbegrip van het Europees arrestatiebevel, dat een fundamenteel instrument is.
De derde richtlijn over het witwassen van geld, die ook de financiering van terrorisme beslaat, zal ons eveneens middelen bieden om de netwerken te bestrijden die het terrorisme bevoorraden. Wij dringen dus aan op een versterking van Europol en Eurojust, opdat deze de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde misdaad in Europa werkelijk kunnen coördineren.
Aan de andere kant moeten we de burgers garanties bieden met betrekking tot de bescherming van hun privacy. Dat zal alleen mogelijk zijn als de bewaring van gegevens een plaats krijgt als instrument in de eerste pijler, teneinde de bescherming van de persoonsgegevens te waarborgen. Helaas loopt dit proces vertraging op doordat het bij de lidstaten aan de politieke wil ontbreekt om ervoor te zorgen dat de Europese besluiten werkelijk effectief zijn.
Ter afronding wil ik zeggen dat de rede altijd het slachtoffer is geweest van haat, geweld en angst. We leven in een tijd van fundamentalisme dat gepaard gaat met fanatisme en terrorisme. De wereld lijkt in politiek en economisch opzicht in brand te staan en wij als Unie moeten absoluut zorgen dat het vertrouwen in de democratie terugkomt en vechten tegen alle vormen van onrecht die de voedingsbodem zijn voor geweld.
Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet zeker of ik spreek namens de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie of namens mezelf – ik geloof eerder dat ik alleen namens mezelf spreek.
Het lijdt hoe dan ook geen twijfel dat dit een belangrijk debat is. Vandaag krijgt dit Huis verschillende verslagen voorgelegd, die elk hun eigen weg in commissie hebben afgelegd, en die alle samen vrij volledig in beeld brengen hoe belangrijk het Europees Parlement dit debat vindt.
Het zijn verslagen geworden waarmee we hun rapporteurs geluk mogen wensen, zoals we het ook mogen toejuichen dat deze rapporteurs oog hebben gehad voor de noodzaak om een groot aantal amendementen over te nemen die de verslagen hebben verrijkt en die sommige verklaringen in de oorspronkelijke teksten aanzienlijk hebben genuanceerd. In elk geval zal vandaag duidelijk worden dat het Parlement gecommitteerd is aan een vorm van terrorismebestrijding die niet alleen volstrekt overtuigend is als het gaat om politionele maatregelen en juridische doelmatigheid, maar waarin ook de mensenrechten en de gegevensbescherming volledig worden geëerbiedigd, alsook de garanties die onontbeerlijk zijn om het terrorisme op zinvolle wijze te bestrijden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de slachtoffers van het terrorisme, vanuit respect voor hun leed – natuurlijk krijgen zij geen toegang tot de politieke besluitvorming, want dat is hun taak niet, maar het spreekt vanzelf dat ze een stem moeten hebben en rechtstreeks moeten worden gehoord. Deze vorm van terrorismebestrijding, die op geen enkele wijze het terrorisme rechtvaardigt noch degenen die hun leven opofferen of die in staat zijn om zonder onderscheid mensen te vermoorden, deze vorm van terrorismebestrijding die dit alles op geen enkele wijze rechtvaardigt, is wél een antiterroristisch beleid dat de oorzaken aanpakt die iemand ertoe kunnen brengen om terrorist te worden.
Je kunt niet zeggen dat het terrorisme een verschijnsel is dat uit de lucht lijkt te komen vallen. Er zijn situaties die mensen zover brengen dat ze bereid zijn om te doden, wat degenen die dat doen allerminst vrijpleit, maar wat voor ons, als politiek verantwoordelijken, de verplichting schept om na te gaan waarom zij dat doen, uit welke concrete situaties deze gedragingen voortkomen.
Er is dan ook sprake van evenwicht tussen deze overtuigende vorm van terrorismebestrijding en het onderzoek van de concrete werkelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten. Al die aspecten zijn daadwerkelijk in evenwicht in deze verslagen die, mochten ze in beleid worden omgezet, tot belangrijke resultaten kunnen leiden.
De behandeling van een aantal amendementen is nog niet afgerond; sommige daarvan heb ikzelf ingediend, in dit geval namens mijn fractie, en twee daarvan zou ik onder uw aandacht willen brengen.
In de eerste plaats hebben we het over terrorisme met allerlei achtergronden, en als we de islam noemen, ook al is het alleen maar om te zeggen “kijk, met de islam hebben we eigenlijk helemaal geen moeite, maar het zijn de islamitische terroristen die ons zorgen baren” , dan wordt terrorisme verward met de islam. Daarom stellen wij voor om elke verwijzing naar de islam in dit document te schrappen, omdat we anders wel een hele lijst van potentiële terroristen zouden kunnen gaan opstellen. Dat hebben we niet gedaan en het zou heel gevaarlijk zijn om dat wel te doen, want er zou altijd wel iemand op de lijst ontbreken. Laten we terrorisme en islam dus niet met elkaar verwarren, al was dat alleen maar door een clausule in te lassen waarin staat dat “de islam eigenlijk goed is”, wat deze verslagen lijken te zeggen als dit amendement niet wordt aangenomen.
In de tweede plaats stellen wij voor om alle verwijzingen naar het Internationaal Strafhof te laten vallen. Dat hof heeft zijn activiteiten nu op de rails staan, en als we die gaan belasten met een debat over de bevoegdheden van het hof op antiterroristisch gebied, dan zouden we het slechts schaden in zijn rol. Daarom moet die discussie buiten het onderhavige debat worden gehouden, ze heeft haar eigen kanalen al en laten wij ons beperken tot wat hier vandaag speelt.
Tenslotte zou ik de heer Gijs de Vries willen zeggen, die ons de eer heeft aangedaan hier vandaag in ons midden te zijn, dat het erom gaat dat dit alles in politieke actie en concrete maatregelen wordt omgezet.
Johannes Voggenhuber, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, met zeven verslagen probeert dit Parlement vandaag gezamenlijk om een veelomvattend standpunt te vinden ten aanzien van het terrorisme en om de strijd tegen dit terrorisme te organiseren.
De taak die wij hiermee op ons nemen, is enorm. Ik zal hem eens benoemen: onze taak is om een strijd te winnen tegen een tegenstander die volstrekt niet menselijk is, die iedere regel en wet breekt, die iedere nationale en morale grens minacht, die geen matiging kent en die geobsedeerd het criminele doel voor ogen heeft om de vrijheid van de mensen af te schaffen. Bij deze strijd gaat het erom dat we hem winnen zonder zelf de matiging te verliezen, onmenselijk te worden, onze eigen wetten te verraden en de vrijheid van de mensen in ons eigen gebied in gevaar te brengen.
Dit is onze taak, en die is ongelofelijk moeilijk. Zelfs voor oorlogsvoering heeft men door de eeuwen heen gemeenschappelijke regels ontwikkeld en hier moeten we ten strijde trekken tegen een tegenstander uit het donker – ongrijpbaar en zonder grenzen. Daarom moeten we heel vastberaden zijn en gezamenlijk handelen. Tegelijkertijd moeten we inzien dat we met het woord terrorisme niet onze sensibiliteit laten afstompen en geen carte blanche mogen geven voor iedere vorm van bestrijding. De heer Alvaro heeft dit ter sprake gebracht. Ik vind het erg belangrijk om erop te wijzen dat ik de indruk heb dat de grondrechten, de democratie, het principe van de rechtsstaat hier onvoldoende beschermd worden.
We hebben echter te maken met een nieuwe situatie. Het verslag-González gaat ervan uit dat de Europese Grondwet van kracht zal worden. De Grondwet vormt de basis met het Handvest van de grondrechten, de medebeslissingsbevoegdheid van het Parlement, de open wetgevingsprocessen, de solidariteitsclausule, het recht van de burgers om zelf te beslissen over het openbaar maken en gebruik van persoonsgegevens, de parlementaire controle en rechterlijke toetsing, de opheffing van de pijlerstructuur ten gunste van een gemeenschappelijk Europa. Dit is geen wens en geen droom die misschien voor onze ogen uit elkaar spat, dit is de absolute, noodzakelijke en onmisbare voorwaarde voor dit pakket maatregelen, voor de legitimatie ervan en voor het behoud van de grondrechten!
Zonder deze voorwaarde, zonder de Europese Grondwet, kunnen wij niet instemmen met dit pakket maatregelen, zien wij hier geen garantie voor het evenwicht tussen recht, veiligheid en vrijheid. Als we dan nog bedenken dat over de omzetting van Europol in een agentschap en over de overbrenging van de coördinator voor terrorismebestrijding naar de Commissie tot dusverre alleen onze eis op tafel ligt – en verder geen toezegging, geen oplossing – dan dreigen we hier het evenwicht kwijt te raken en de vrijheid van de burgers in gevaar te brengen.
Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie.- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de eerste zin van het strategisch document voor nationale verdediging dat in maart 2005 door de Verenigde Staten is goedgekeurd, luidt: Amerika en de wereld zijn in oorlog. Dat is de ideologische vooronderstelling die in de afgelopen jaren heeft geleid tot de theorievorming over de preventieve oorlog, de schending van de individuele vrijheden, het einde van de bescherming van persoonsgegevens en de obsessie met veiligheid.
Terrorisme is een zeer ernstige misdaad die veroordeeld en bestreden moet worden. Het kan echter niet met militaire middelen worden bestreden. Daarom vind ik dat Europa afstand moet nemen van deze benadering. We moeten de spiraal oorlog-terrorisme zorgvuldig analyseren: de militaire reactie heeft terrorisme sterker gemaakt, we kunnen dit thema niet negeren. In Afghanistan heeft de militaire bezetting geleid tot een exponentiële groei van de opiumproductie, die Al-Qaeda financiert. In Irak heeft de oorlog terroristische groeperingen versterkt. Die zijn niet alle religieus geïnspireerd en daarom is de obsessieve anti-islamitische strekking in enkele van de verslagen die in behandeling zijn bij dit Parlement, niet op zijn plaats.
Uit die obsessie blijkt ook een culturele onderdanigheid tegenover de Verenigde Staten van Amerika. President Bush heeft de islamitische regimes namelijk gevraagd alle donaties van moslims aan liefdadigheidsinstellingen te beperken, controleren en registreren. Desondanks kunnen we de non-profitorganisaties niet beschouwen als de belangrijkste financieringsbron van terroristen, zoals sommige rapporteurs in dit Huis doen. Te simplistische gelijkstellingen, bijvoorbeeld terrorisme met immigratie of terrorisme met islam, moeten we vermijden.
Terrorisme moet worden bestreden en overwonnen: de doelstelling is nobel, maar de methoden te vaak oneigenlijk en soms crimineel. Terrorisme is een misdaad tegen de mensheid, maar mijns inziens is het niet nodig een Internationaal Strafhof aan te wijzen om deze misdrijven te berechten, ook omdat het onaanvaardbaar is dat slachtingen onder de burgerbevolking tijdens militaire acties door niemand worden berecht.
Te vaak leidt soevereiniteit tot de strafrechtelijke onschendbaarheid van de vorst. Een gezaghebbend jurist stelde ooit dat de juridische geschiedenis van de staat in het Westen bestaat in de consolidatie van de idee dat de staat niet schuldig kan zijn aan misdrijven. Om terrorisme te kunnen bestrijden, moeten we het klassieke juridische adagium dat de koning altijd gelijk heeft, ter discussie stellen.
James Hugh Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit debat over terrorisme spreek ik graag mijn genoegen uit over het feit dat in Belfast afgelopen zaterdagochtend een lid van de IRA, Terry Davison, in staat van beschuldiging is gesteld voor de moord op Robert McCartney en dat een tweede IRA-lid, Jim McCormick, de poging tot moord op Brendan Devine, een vriend van de heer McCartney, ten laste is gelegd.
Mijn complimenten aan de politie van Noord-Ierland, die zich er niet door de voortdurende, door de IRA georkestreerde intimidatiecampagne van heeft laten weerhouden een begin te maken met het laten geschieden van gerechtigheid in deze beruchte zaak. Ik reken erop dat er nog veel meer aanklachten zullen volgen, want dat is de enige manier om de terrorismeprocessen aan te pakken.
Het moet de missie van democratieën zijn het terrorisme te verslaan, en het niet slechts in toom te houden of te temperen. Als we terrorisme met fluwelen handschoenen aanpakken en een verzoenende houding aannemen, wordt dat alleen maar uitgebuit door de terroristen, die vervolgens steeds meer eisen gaan stellen. Dat hebben we ondervonden in Noord-Ierland: onze regering was zo dwaas om no go areas voor haar eigen veiligheidstroepen te tolereren, er was sprake van een zogenaamd aanvaardbaar geweldsniveau, gevangenen kregen een politieke status, er vonden geheime overlegrondes plaats, er werden onderhandse overeenkomsten gesloten, de politie werd gereorganiseerd en kreeg een andere naam, paramilitaire georganiseerde criminaliteit werd gebagatelliseerd, en daar kwam nog de ultieme schande bij dat terroristen vervroegd werden vrijgelaten op grond van de onzalige Overeenkomst van Belfast. En niets daarvan heeft het beoogde resultaat gehad: uit het meest recente rapport van het internationale comité van toezicht blijkt dat de IRA nog altijd functioneert, werft, opleidt, bedreigt en actief is en nauw samenwerkt met zijn kleine broertje Sinn Féin, waarvan de leden zoals gewoonlijk schitteren door afwezigheid nu we in dit Parlement over terrorisme debatteren.
Ik doe een klemmend beroep op de rest van Europa lering te trekken uit deze ervaring. Zorg dat u sneller van begrip bent dan de Britse regering is geweest en neem de les ter harte dat je terrorisme niet kunt temperen of saneren. Het moet resoluut worden verslagen en met wortel en tak worden uitgeroeid, inclusief alle criminele nevenactiviteiten.
Frederika Brepoels (PPE-DE). – Voorzitter, collega's, ik zou vooreerst ook de zes rapporteurs willen danken voor hun verslag. Ik heb als schaduwrapporteur voor mijn fractie gepoogd een positieve bijdrage te leveren aan het verslag-Borghezio om de financiering van het terrorisme te helpen bestrijden. Uit alle tussenkomsten blijkt dat iedereen het erover eens is dat het bestrijden van het internationaal georganiseerde terrorisme en de financiering ervan een gecoördineerde aanpak behoeft. De bevolking verwacht een krachtig Europees antwoord. Er is immers geen discussie over de meerwaarde van Europese samenwerking op dit vlak. Het traceren en bestrijden van de financiering van terroristische netwerken en/of aanslagen is geen gemakkelijke opdracht, want het gaat immers vaak om kleine bedragen.
Naast de misbruiken via de reguliere financiële sector, blijken vooral de liefdadigheidsorganisaties het geliefde terrein voor het internationaal terrorisme. Zo blijkt, collega's, uit recente Belgische politiestatistieken dat meer en meer vzw's misbruikt worden voor criminele activiteiten. Na de aanslagen van 11 september 2001 werd plots iedereen wakker geschud en werden in ons land niet minder dan 86 dossiers geopend. De betrokken organisaties verklaren allemaal dat ze aan liefdadigheid doen, maar hun enige reden van bestaan is echter het inzamelen en doorsluizen van fondsen ten voordele van een terroristische organisatie. Dergelijke statistieken, maar ook het resultaat van het onderzoek naar de moord op Van Gogh bijvoorbeeld in Nederland, tonen aan dat dringend werk moet worden gemaakt van een preventief beleid dat gestoeld is op informatie-uitwisseling, betere traceerbaarheid van financiële transacties en een grotere transparantie van rechtspersonen. Daarom verdienen de concrete aanbevelingen in dit verslag ook onze steun, zowel het opzetten van gemeenschappelijke kaders voor grensoverschrijdend onderzoek, het uitbouwen van een netwerk voor gestructureerde uitwisseling van informatie, het verbeteren van de samenwerking met Sustrans alsook het uitwerken van minimumnormen voor de verificatie van de identiteit van klanten.
Tenslotte willen wij ook liefdadigheidsorganisaties de nodige middelen geven om zich beter te beschermen tegen misbruik door terroristische organisaties. Wij hopen dan ook dat dit verslag een aanzet kan geven tot een structurele en duurzame aanpak van de bestrijding van de financiering van het terrorisme in de Europese Unie.
Wolfgang Kreissl-Dörfler (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij zijn het er allemaal over eens dat we vastberaden moeten optreden tegen het internationale terrorisme en de georganiseerde misdaad. Ik wil echter ook vandaag weer benadrukken dat we passende maatregelen moeten treffen.
Het voorstel voor de bewaring van gegevens is hier volgens mij en mijn fractie niet geschikt voor. Dit hebben we in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken met onze stem ook klip en klaar laten merken. Ik wil mijn collega, de heer Alvaro, ook hartelijk feliciteren met zijn verslag.
De bescherming van persoonlijke gegevens van het individu is door het voorstel van de Raad niet gegarandeerd. De Europese telecommunicatiebedrijven worden belast met enorme kosten en de bewaring staat niet in een redelijke verhouding tot de baten. Er zijn teveel mogelijkheden om de maatregelen te omzeilen waarop het voorstel van de Raad geen antwoord geeft. Hoe zit het met all-intarieven, met het gebruik van mobiele telefoons uit het buitenland, uit Brazilië, Azië, om maar eens te noemen?
Zelfs het BDK, de vakbond van de Duitse recherche, zegt dat de kwaliteit van de gegevens doorslaggevend is, niet noodzakelijkerwijs de hoeveelheid of de duur van bewaring. We hebben in dit geval te maken met een onbeheerste reactie, die alleen maar tot meer schijnveiligheid leidt. We kunnen toch niet serieus de gegevens van meer dan 400 miljoen mensen willen bewaren die ontstaan bij het internetten, telefoneren en sms’en. Kijk toch eens over de oceaan, kijk toch eens naar het land dat in zijn strijd tegen het terrorisme heel vaak onzinnige maatregelen treft.
Het Amerikaanse Congres heeft een vergelijkbaar ontwerp voor de bewaring van gegevens afgewezen, en wel – u zult het niet geloven – omdat het deze maatregelen te ver vond gaan. In plaats daarvan heeft men gekozen voor de wellicht zinvolle maatregel quick freeze. Waarom kan dit niet ook in Europa? Het Duitse parlement heeft het voorstel van de Raad afgewezen. Ook Finland heeft onlangs nog gewaarschuwd voor het bewaren van gegevens. Maar waarvan ik echt in vuur en vlam raak, zijn de actuele plannen van de Europese ministers van Justitie om, tegen het advies van onze commissie in, de plannen van de Raad voor de bewaring van gegevens toch door te zetten, en wel zonder de medebeslissing van het Parlement.
Elke poging om het Parlement uit de medebeslissingsprocedure te drukken is met het oog op de onlangs gehouden referendums in Frankrijk en Nederland volslagen onbegrijpelijk en in één woord gevaarlijk. Het gaat hier niet om één maatregel voor de bestrijding van het terrorisme, het gaat ook om de bescherming van de burgers en de rechten van het individu in deze Europese Unie. Door dan te zeggen: “dat beslissen we zoals altijd wel alleen”, zal de Europese Unie niet vooruit worden geholpen.
Veel van wat er in de Europese Unie is misgelopen en wat veel mensen onzeker maakt, is immers juist het vaak egoïstische beleid van de ministers van de afzonderlijke lidstaten.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst enkele opmerkingen maken over EU-maatregelen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. De kritiek dat in het Haags Programma te veel nadruk wordt gelegd op veiligheid ten koste van de eerbiediging van de grondrechten, is terecht. Het is niet de een of andere linkse opruier die dat zegt, het is het nuchtere oordeel van Hogerhuis van het Britse parlement – het respectabele House of Lords.
Uiteraard vormen bedreigingen van onze veiligheid ook een bedreiging van onze vrijheid, maar het omgekeerde is eveneens waar. Als er overmatig inbreuk op onze burgerrechten wordt gemaakt, zijn we als individu minder veilig. Ik sta volledig achter de inspanningen van de afgelopen vier jaar om ervoor te zorgen dat onze wetshandhavingsdiensten niet meer als bureaucratische eilandjes opereren en dat er een wisselwerking mogelijk wordt tussen onze justitiële en rechtsstelsels, zodat van terrorisme verdachte personen niet door de mazen van de wet kunnen kruipen. Maar, zoals de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten enkele weken geleden tijdens hun bijeenkomst verklaarden: “Het terrorisme wordt gebruikt als een rechtvaardiging voor nieuwe initiatieven, waarvan er vele betrekking hebben op een scala aan overtredingen en een aantal daarvan is van beduidend minder ernstige aard. Het is belangrijk te erkennen dat derogaties van grondrechten die wellicht gerechtvaardigd zijn wanneer het erom gaat terrorisme te bestrijden, niet noodzakelijkerwijs gerechtvaardigd zijn wanneer het andere criminele activiteiten betreft”. Zij kijken vooruit, net als ik, naar wat er gebeurt als er uitvoering wordt gegeven aan de suggestie die commissaris Frattini te berde heeft gebracht in een toespraak tot de gemeenschappelijke controleautoriteiten, namelijk dat de Commissie zou overwegen de proportionaliteit van maatregelen die in de toekomst eventueel worden ingevoerd, vooraf te beoordelen, waarbij het effect van het voorstel inzake de grondrechten, met inbegrip van het vraagstuk van de bescherming van persoonsgegevens, zou worden bestudeerd.
Wat betreft de uitwisseling van informatie, wordt in het Haags Programma het beginsel van beschikbaarheid als norm gehanteerd. Dat is volkomen redelijk, zolang het betekent dat er een einde komt aan de onvergeeflijke territoriumgevechten en kinnesinne tussen agentschappen die samenwerking in de weg staan, maar uiteraard mag het niet worden opgevat als het prijsgeven van de strenge controle op het opslaan en de overdracht van persoonlijke informatie en de toegang ertoe.
Ik ben bezorgd over de mogelijkheid dat mensen als potentiële terroristen worden getypeerd op grond van hun ras, godsdienstige overtuiging of politieke opvattingen. De gegevensbeschermingsautoriteiten zijn rotsvast van mening dat de verwerking van dergelijke gegevens normaal gesproken verboden dient te worden.
Het andere gebied dat aanleiding geeft tot ernstige zorg betreft de rechten van vermoedelijke terroristen. De richtsnoeren van de Raad van Europa inzake het vasthouden van verdachten zonder eerlijk proces zijn zonder twijfel geschonden in het Verenigd Koninkrijk en waarschijnlijk ook in andere EU-lidstaten. Er wordt in toenemende mate afgegaan op bewijs dat verkregen is door middel van foltering en er vindt steeds meer uitlevering plaats aan die landen, in strijd met het beginsel van non-refoulement.
De lidstaten beoordelen elkaars maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en veiligheid, maar ze zijn er nog altijd niet in geslaagd alle lidstaten zelfs maar het kaderbesluit uit 2002 over terrorisme ten uitvoer te laten leggen – en dat is nu juist de wet die het verplicht stelt terrorisme strafbaar te stellen. Zolang het zo is dat de lidstaten hun eigen wetten niet ten uitvoer leggen, vind ik het werkelijk onaanvaardbaar dat we persoonlijke vrijheden blijven schenden.
Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE). – Voorzitter, het is een lastig dilemma en het lijkt een beetje op de kip en het ei, namelijk wat was er eerst: de kip of het ei. Moeten we eerst de democratie volledig hebben geregeld met de democratische en juridische controles of moeten we eerst daadkrachtige besluiten nemen waardoor burgers ook het belang van een Europese democratie en masse ondersteunen. Het antwoord is natuurlijk dat het allebei moet. Collega Oreja zei al dat terrorisme en de bestrijding daarvan bij uitstek grensoverschrijdend zijn en dat we ook daarvoor beter moeten gaan samenwerken. Maar dat is lastig. Want met 25 landen zijn er ook 25 vetorechten. En besluiten worden getraineerd, er komt een wollig compromis of ze worden gewoon simpelweg niet uitgevoerd. En landen moeten denk ik nu over hun eigen schaduw heen springen.
Maar tegelijkertijd moeten we ook erkennen dat het hele gevoelige besluiten zijn die in de Raad van ministers worden genomen, besluiten die burgerrechten raken. En daarom is het ook fout dat ze zo mistig worden genomen. Ik vind dat de Raad ook voortaan in het openbaar moet vergaderen en ook in het openbaar moet gaan stemmen. En daar is helemaal geen verdragswijziging voor nodig. Maar dat is gewoon een kwestie van het openen van deuren. En ik hoop dat het Parlement een gezamenlijke actie onderneemt om hierover met de Raad in overleg te gaan treden.
Er is al veel gesproken over dat terrorisme juist een aanval is op onze fundamentele vrijheden en dat we dus niet de fout moeten maken om zelf ook die burgerrechten te gaan ondermijnen. Ook een voorbeeld dat veel gegeven wordt, is de privacy. De privacy is natuurlijk an sich niet heilig maar inbreuken daarop moeten altijd proportioneel, noodzakelijk, effectief en controleerbaar zijn. En het voorstel voor de opslag van verkeersgegevens is dan ook inderdaad buiten elke proportie. Als de Raad het aanneemt dan zou het Europees Parlement naar het Hof van Justitie moeten stappen. Het is bovendien weinig bemoedigend dat de Raad de democratische controle probeert te omzeilen door dit besluit in de derde pijler te nemen in plaats van in de eerste. Want inderdaad ook hier geldt dat als we de democratie willen beschermen tegen terrorisme, we deze niet eerst zelf om zeep moeten helpen.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle rapporteurs bedanken voor hun verslagen. Als wij het over terrorisme hebben, moeten wij bijzonder voorzichtig zijn en een glashelder standpunt innemen ten aanzien van de inhoud van deze term.
Tekenend voor de gevaren die loeren als wij overdrijven in onze definities, zijn de moeilijkheden die de internationale gemeenschap en de Organisatie van de Verenigde Naties ondervinden als zij terrorisme op een geheel objectieve manier moeten interpreteren.
Terrorisme is een misdaad en die veroordelen wij zonder enige terughoudendheid, mits de term niet abusievelijk wordt gebruikt om bevrijdingsbewegingen en radicale groeperingen te vervolgen. Helaas overdrijft men met de maatregelen uit het actieplan, en men overdrijft om de maatregelen die door de conservatieve krachten worden genomen, te kunnen rechtvaardigen. Met die maatregelen wordt geen veilige omgeving geschapen, integendeel! Tegelijkertijd moeten wij heel voorzichtig zijn met het wetgevingskader waarin wij het terrorisme proberen op te nemen. Wij moeten voorkomen dat dit een springplank wordt voor militaire interventies, want dat zou haaks staan op de beginselen van het volkenrecht en het Handvest van de Verenigde Naties.
De meeste maatregelen die de Europese Unie heeft genomen in de strijd tegen het terrorisme zijn gegrondvest op de noodzaak een klimaat van veiligheid tot stand te brengen. Dat is in feite de prioriteit die is vastgesteld. Maatregelen waarmee een vreedzame samenleving en een gevoel van veiligheid onder de burgers van de Europese Unie kunnen worden verzekerd, zijn niet van bijkomend belang, maar deze doelstelling kan onmogelijk worden bereikt als men uitgaat van de belangen van het kapitaal, als men het bewustzijn van de burgers aan banden legt en het klimaat van angst en onveiligheid versterkt. Dat is namelijk het resultaat als men overdreven maatregelen treft, of bij de mensenrechten de lat lager legt.
Het actieplan is afgestemd op een kunstmatige definitie van terrorisme en heeft niet tot doel de onderliggende oorzaken daarvan aan te pakken. Het speelt vooral in op de behoeften van de huidige heersende klasse en bekommert zich niet om wat terrorisme voortbrengt: honger, armoede, sociale onrechtvaardigheden, niet-eerbiediging van de politieke en nationale waardigheid, discriminatie, racisme, schending van de mensenrechten in het algemeen en staatsterrorisme. Wij zetten grote vraagtekens bij de pogingen om steun te krijgen voor dit plan, opdat het de doelstellingen bereikt waarvoor het is opgesteld. Wij zijn namelijk van mening dat dit actieplan, zoals het nu is, geen oplossing kan zijn voor de verwezenlijking van een echte ruimte van vrijheid en veiligheid.
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zelf slachtoffer geweest van terroristen. Ik ben directeur van een televisiestation in Athene en ben twee keer het doelwit geweest van bomaanslagen. Het station ging in vlammen op. Het is verschrikkelijk om te moeten toezien hoe mensen zich uit een brand proberen te redden. Ook op mijn huis is een aanslag gepleegd. Ik rijd in een gepantserde auto rond en heb altijd veiligheidsagenten bij me. Ik slaap met een Ouzi op mijn kussen. Het besef dat je op elk ogenblik aangevallen kunt worden is verschrikkelijk.
Ik moet evenwel bekennen dat het terrorisme zijn eerste zege op de democratie al behaald heeft. Welke zege? Televisiecamera’s, afgetapte telefoongesprekken, beknotting van de mensenrechten, biometrische paspoorten: het is allemaal deel geworden van ons leven. De terroristen zegevieren als wij onze democratie beknotten.
Er zijn er die het terrorisme aangrijpen om heel de wereld onder controle te brengen. Zij voeden het terrorisme. Als wij beweren dat de terroristen meestal fanatieke islamisten zijn, en als anderen dan plassen of spugen op de koran, wordt dan niet juist het fanatisme van de islamisten gevoed? Dus, als wij hierover nadenken moeten wij ook oog hebben voor de andere kant. Wij mogen het terrorisme niet zien vanuit onze stoel hier in het Europees Parlement. Laten wij het terrorisme ook eens bekijken vanuit een grot in Afghanistan. Hoe ziet iemand daar het terrorisme? Misschien kunnen wij dan op een gegeven ogenblik een communicatiecode tot stand brengen en het vraagstuk oplossen. Waarom zou een prins die miljoenen bezit, niet in de casino’s in Londen verblijven, of op de Bahamas, in het gezelschap van mooie vrouwen? Waarom leeft en sterft hij liever in een grot? Dit “waarom” moeten wij onderzoeken. Is dit fanatisme? Fanatisme is als antwoord een dooddoener. Waardoor wordt fanatisme echter gevoed? Waren wij in de geschiedenis zelf altijd onberispelijk? Hebben wij deze gebieden van de aarde misschien niet jarenlang aan ons onderworpen gehouden? Heeft onze bondgenoot in de terroristenjacht zich niet eeuwenlang schuldig gemaakt aan een nog grotere etnische zuivering, door een heel ras, de roodhuiden, uit te roeien? Heeft hij zijn vooruitgang soms niet gegrondvest op de foltering van negers en op hun werk?
Misschien zijn ook wij niet altijd even correct. Wat zeggen wij vandaag? Zijn onze uitspraken over het Midden-Oosten niet eenzijdig? Wat zullen wij daarbij opstrijken? Wij zeggen dat Khadafi - die een vliegtuig van de Pan American uit de lucht heeft geschoten, waarbij tientallen doden vielen - nu een vriend is omdat zijn politiek is veranderd. Tegelijkertijd jagen wij echter op Castro, die geen vliegtuig uit de lucht heeft geschoten. Goed is de dictator van Pakistan, omdat hij onze vriend is, maar die andere dictator, die is slecht, en dus voeren wij oorlog tegen hem. Wij moeten dus nagaan of wij wel fair zijn als het om het vraagstuk van het terrorisme gaat. Laten wij nagaan hoe de vork echt in de steel zit. Laten wij onze oren openen, want als wij aspirientjes blijven nemen, zal de hoofdpijn nooit overgaan. Wij moeten nagaan waardoor die hoofdpijn wordt veroorzaakt. Dus moeten wij onze ogen openen en geen eenzijdig beleid voeren. Wij moeten deze volkeren meer stimulansen, meer kansen bieden om het fanatisme te verminderen, om terrorisme te verminderen. Dat is de oplossing.
Frank Vanhecke (NI). – Voorzitter, dames en heren, waarde collega's, sta mij toe in een korte spreektijd toch drie fundamentele opmerkingen te maken.
1. Het is toch eigenlijk hemeltergend dat de concrete samenwerking en de verregaande uitwisseling van gegevens inzake terrorismebestrijding tussen de verschillende Europese lidstaten enerzijds en tussen de Europese lidstaten en de andere landen van het vrije Westen anderzijds tot op vandaag nog zo stroef en moeizaam verlopen. Ik ben een geïnformeerde euroscepticus, maar op zijn minst op dat gebied, denk ik, kan er niet genoeg samenwerking zijn. Het gaat om de concrete veiligheid van onze burgers.
Wij weten inmiddels dat de aanslagen van 11 september op zijn minst gedeeltelijk waren gepland in Hamburg. Wij weten dat na de bomaanslag van Madrid terrorismecellen over heel Europa zijn ontmaskerd. Het is duidelijk dat het terrorisme grensoverschrijdend is en terrorismebestrijding moet dat bijgevolg ook zijn.
2. Er mag geen koudwatervrees zijn. Men moet een man een paard durven noemen. Terrorisme in Europa is bijna exclusief een zaak van de islam geworden. Amerikaanse experten waarschuwen ons vandaag voor de terugkeer uit Irak en andere brandhaarden van islamitische militanten die daar geradicaliseerd zijn en die daar terrorismetechnieken hebben aangeleerd. De opmars van de onverdraagzame islam in Europa is absoluut een sterke voedingsbodem voor terrorisme. Niet elke islamiet is een terrorist maar bijna elke terrorist is wel een islamiet.
3. Ik vraag ook uw aandacht voor het feit dat nu al sinds vele jaren Europees steungeld voor Palestina wordt gebruikt, niet enkel om mevrouw Arafat een luxe leven in Parijs te laten leiden maar ook om het terrorisme in Israël te financieren. Wij kunnen niet in Europa het terrorisme bestrijden en het in Israël stomweg financieren. Indien er niet meer duidelijkheid en doorzichtigheid komt over het gebruik van die fondsen in Palestina moeten ze maar opgeschort worden.
Panayiotis Demetriou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben vandaag kunnen luisteren naar de meningen en voorstellen van de rapporteurs. Die waren heel nuttig, en ik wil hen daarmee gelukwensen. Ook wil ik de vice-voorzitter, de heer Frattini, gelukwensen met zijn programma voor de strijd tegen het terrorisme.
Terrorisme is een abstract begrip, maar is op concrete politieke leest geschoeid. Terroristen zijn mensen van vlees en bloed, maar je loopt ze niet tegen het lijf: ze zijn onzichtbaar. De mondiale antiterreurcampagne zal dus enkel kunnen welslagen als wij ofwel alle - maar dan ook alle - terroristen uitroeien, ofwel een einde maken aan de politieke leest waarop terreur is geschoeid. Het eerste is onmogelijk maar het tweede is haalbaar.
Terrorisme is absoluut verwerpelijk als politieke tactiek of als tactiek om oorlog te voeren. De onmenselijke terreuraanslagen kunnen onmogelijk worden gelegitimeerd; men kan ze op geen enkele wijze en om geen enkele reden goedpraten. Degenen echter die barbaarse terreuraanslagen begaan, roepen daarvoor speciale religieuze of soms ook sociale redenen in, en zij hebben daarbij de morele en politieke steun van bepaalde samenlevingen. Tot die samenlevingen moeten wij ons richten. De Europese Unie is in staat tot deze samenlevingen door te dringen en daar een rol van doorslaggevend belang te spelen. De Arabieren - maar ook anderen - zien Europa als de grote duivel, of als de vijand van de volkeren. Juist daarom moeten de taken worden verdeeld over de Europese Unie, de Verenigde Staten, Rusland en de andere betrokken landen.
Wij moeten als Europese Unie niet alleen verklaringen afleggen en veroordelingen uitspreken, of onze wetgevende en andere maatregelen voor de strijd tegen het terrorisme opvoeren, maar ook een eigen campagne opzetten met de gematigde elementen van die samenlevingen. Ik ben er zeker van dat met een dergelijke strategie de Europese Unie in staat zal zijn het tapijt onder de voeten van de terroristen weg te trekken. Dat is de enige manier om het terrorisme uit te bannen; verminderen helpt niet. Dat is de richting waarin de Europese Unie, de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie gezamenlijk moeten gaan.
Edith Mastenbroek (PSE). – Voorzitter, ik wil alle rapporteurs bedanken voor het werk dat zij hebben geleverd aan deze verslagen. In de verslagen die wij vandaag bespreken komt meerdere malen aan de orde dat het verdedigen en het promoten van mensenrechten de belangrijkste en de beste strategie is om terreur te voorkomen en te bestrijden. Commissaris Frattini heeft aangegeven dat de strijd tegen terreur juist een versterking van de mensenrechten zou moeten inhouden en daar ben ik het volledig mee eens. Het verdedigen, het promoten van belangrijke waarden als democratie, vrijheid, pluralisme en menselijke waardigheid zijn cruciaal in de strijd tegen terreur. Om dat ook echt waar te kunnen maken zullen wij grote delen van ons beleid en dan met name ons buitenlands beleid fundamenteel moeten heroverwegen, dat staat natuurlijk buiten kijf.
De radicalisering en de polarisatie die zo vaak zowel een onderdeel als een gevolg zijn van terrorisme, zijn voor de Europese Unie een minstens even groot gevaar als terrorisme zelf. Wij politici moeten ons daar scherp van bewust zijn en te allen tijde proberen ons hoofd koel te houden, we moeten realistisch zijn, wij moeten de angst niet onnodig aanwakkeren en voorkomen dat we zelf een onderdeel worden van de hysterie die de spanningen waar terrorisme door wordt gevoed, alleen maar aanwakkert.
In ieder geval moeten we niet in de val trappen om mee te gaan in de bizarre redeneringen die terroristen hanteren om hun mensonterende acties goed te praten. Wij moeten maatregelen nemen die de vrijheid van alle burgers ook echt vergroten en verre blijven van maatregelen die slechts de schijn van veiligheid vergroten. Twee van de hier besproken maatregelen verdienen wat dat betreft wat extra aandacht, denk ik.
Ten eerste, het idee om terrorisme strafbaar te stellen bij het Internationaal Strafhof. Ik vraag me af voor welk probleem dat precies een oplossing is? Moeten we de plegers van terreur nu echt gaan behandelen zoals we ex-dictators als Milosovic behandelen? Een ding weet ik zeker, de moordenaar van Theo van Gogh, een bekend filmmaker en een spraakmakende columnist en opiniemaker uit mijn land, Nederland, zou het fantastisch vinden om gebruik te kunnen maken van het platform dat zo'n zaak hem zou bieden. Ik vind dat dus helemaal geen goed idee.
Dan de opslag van verkeersgegevens. Als er nu een voorbeeld is van maatregelen die slechts leiden tot schijnveiligheid dan is dit er een. Hier is al heel veel over gezegd. Ik zal er dus niet verder over uitweiden. Het is disproportioneel, het beperkt onze vrijheid en ik denk dat het juist die vrijheid is die we moeten promoten in de Europese Unie. Er zijn risico's aan verbonden, je kunt wel allerlei beperkingen stellen aan de toegankelijkheid van dat soort gegevens maar laten we wel wezen, alles wat aan internet hangt, is voor iedereen toegankelijk, hoe goed je dat ook beveiligt. Er zijn dus risico's aan verbonden die waarschijnlijk groter zijn dan de voordelen die ermee gemoeid zijn. Ik denk niet dat we dat moeten gaan doen. In plaats daarvan - want internet is inderdaad verreweg in opkomst als het gaat om communicatiemiddelen voor mensen die zich bezig willen houden met terroristen voor rekruteurs - zouden wij juist onze veiligheidsdiensten moeten laten specialiseren in het participeren op internet, in het meelezen, in het meediscussiëren, in het gewoon actief volgen van wat daar gebeurt; dat zou pas echt wel helpen!
Achteraf gaan kijken welke websites de pleger van een bomaanslag heeft bezocht, lijkt mij niet de beste strategie. Wij moeten juist proberen te voorkomen dat die bomaanslagen worden gepleegd. Ik denk dat zo'n maatregel - de rechtsgrondslag is hier al meerdere malen aan de orde geweest en de manier waarop dit besluit genomen wordt, is ook nog eens een flagrante schending van de democratie - het vertrouwen in de Europese democratie ondermijnt; de gevaren daarvan zijn de laatste tijd al pijnlijk duidelijk geworden.
Sophia in ’t Veld (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat ik het Franse en het Nederlandse “nee” tegen de Grondwet betreur, omdat de EU het terrorisme nu met één hand op de rug zal moeten bestrijden.
De burgers hebben een zeer duidelijk signaal afgegeven in het debat over de referenda. Ik zou de Raad daarom willen oproepen te werk te gaan in de geest van de Grondwet, en dat betekent dat drie hoofdbeginselen dienen te worden geëerbiedigd. Het eerste is democratische controle. Dat wil zeggen dat de Raad het Europees Parlement niet mag negeren en buiten spel mag zetten, maar rekening moet houden met de aanbevelingen van het Parlement, ook als hij daartoe nog niet verplicht is. De twee andere beginselen, die door veel collega’s al genoemd zijn, zijn proportionaliteit en effectiviteit. Nogmaals, de Raad zou wat deze aspecten betreft nog eens heel goed moeten nadenken over bepaalde maatregelen.
Uit het verslag van de Raad zelf over de tenuitvoerlegging van het actieplan ter bestrijding van het terrorisme blijkt dat die tenuitvoerlegging aanzienlijke leemten vertoont. Voordat we nieuwe maatregelen aannemen, zouden we eerst eens moeten kijken naar de uitvoering. In het geval van de wederzijdse controle, bijvoorbeeld, hebben tot nu toe slechts 10 van de 25 landen hun uitvoeringsrapport ingediend! Hoe kunnen we nieuwe maatregelen nemen als we niet eens weten of de oude werken?
Dan wil ik nu ingaan op drie specifieke kwesties. Ten eerste, het bewaren van gegevens. Daar is al veel over gezegd en ik zou de Raad nogmaals willen oproepen in de geest van de Grondwet te handelen en het Europees Parlement niet te negeren. Hij dient evenmin de signalen te negeren die worden afgegeven door vele landen. De Verenigde Staten zijn hier al genoemd, maar ik zou aan de gegeven voorbeelden het Nederlands parlement nog willen toevoegen, dat een vergelijkbare maatregel betreffende het bewaren van gegevens wilde aannemen. Toen het parlement echter ontdekte hoe die maatregel in de praktijk zou werken – of beter gezegd, dat hij niet zou werken – kwam het Nederlands parlement op zijn voornemen terug, omdat het besefte dat de voorgestelde bewaring van gegevens eenvoudigweg niet werkbaar was. De Raad zou hier niet aan moeten voorbijgaan. Het valt te betreuren dat de Raad niet bij deze gelegenheid aanwezig is.
Er hebben ook verscheidene incidenten plaatsgevonden met passagiersgegevens. Ons was beloofd dat deze maatregel een jaar na de inwerkingtreding ervan geëvalueerd zou worden. Ik zou graag van de Commissie willen horen wanneer wij deze evaluatie kunnen verwachten.
Ten derde zouden wij meer willen weten over het SitCen, het Situatiecentrum. Wat doet het precies, met wat voor soort informatie houdt het zich bezig en zal het verslag uitbrengen aan het Europees Parlement?
Tot besluit vraag ik het Europees Parlement kleur te bekennen. We hebben vandaag veel gesproken over de bescherming van persoonsgegevens en grondrechten. Ik roep dit Parlement op niet alleen alle verslagen over antiterrorismemaatregelen aan te nemen, maar ook het verslag-Moraes over antidiscriminatiebeleid en de rechten van minderheden, want grondrechten gelden voor alle burgers.
Hélène Flautre (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, onze uitdaging is om het terrorisme effectief te bestrijden zonder dat daarbij de mensenrechten en de fundamentele vrijheden ook maar in het minst worden geschonden. Wat dat betreft denk ik dat we niet alleen – zoals zojuist al is gezegd – in onze bewegingsvrijheid zijn beperkt door het Franse “nee” maar dat we tegelijkertijd ook met een belangrijk probleem, een belangrijke handicap zitten, namelijk dat er geen internationale definitie is van terrorisme. We hebben dus geen gerechtelijke beroepsmogelijkheid, geen rechtszekerheid, geen rechtswaarborg en geen rechtsbescherming. Ik ben dan ook van mening dat de Europese Unie zich, voor zichzelf en op internationaal niveau, sterk moet maken opdat er daadwerkelijk een erkende definitie komt.
De heer Van Hecke stelt een simpele definitie voor: een terrorist is een moslim. Die van de heer Poetin is anders: een terrorist is een Tsjetsjeen. De Chinezen hebben weer andere definities. Ik denk dat dat overmatige, ongerechtvaardigde en willekeurige gebruik van het begrip terrorisme ten koste gaat van onze mogelijkheden om effectief op te treden in de strijd tegen dat terrorisme. Ik vind dus dat wij, als Europese Unie, alles op alles moeten zetten, en snel ook – bijvoorbeeld tijdens de komende algemene vergadering van de VN –, om te zorgen dat deze definitie van het terrorisme er komt. Deze is van essentieel belang en zal bovendien een daadwerkelijke samenwerking tussen staten mogelijk maken, zowel op Europese als op wereldschaal.
Sylvia-Yvonne Kaufmann (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u graag herinneren aan Benjamin Franklin, de vader van de Amerikaanse grondwet, die terecht heeft gezegd dat elke mens die vrijheid opgeeft voor wat meer veiligheid, ze allebei zal verliezen.
Sinds de misdadige aanslagen in Madrid weten we dat Europa een direct doelwit van het internationale terrorisme is geworden. Met deze situatie moet de politiek absoluut rekening houden. Iedere vorm van terrorisme is een misdaad die de grondvesten van onze democratie in gevaar brengt en deze misdaden moeten worden bestreden en als zodanig worden bestraft. Ze moeten echter wel met de juiste middelen worden bestreden, zonder de vrijheid op te geven. De opsporingsdiensten van onze lidstaten moeten uiteraard nauwer samenwerken. Tegelijkertijd moeten we ervoor waken dat er steeds willekeuriger informatie en gegevens worden verzameld, gelinkt en uitgewisseld tot binnenkort de glazen burger is ontstaan. We mogen ons niet begeven in de richting van een controlestaat à la Orwell. De grondrechten van de burgers mogen niet in de uitverkoop worden gedaan.
Wat we nodig hebben is een doelgericht beleid dat iedere vorm van terrorisme veroordeelt en tegelijkertijd gericht is op de bestrijding van de verschillende oorzaken van terrorisme. Alleen op die manier zullen we er uiteindelijk in slagen om de voedingsbodem ervan weg te nemen.
Carlos Coelho (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Frattini, dames en heren, het terrorisme is geen nieuw verschijnsel, maar de tragische gebeurtenissen van de laatste jaren hebben er evenwel het destructieve vermogen van laten zien. De strijd tegen het terrorisme is een van de belangrijkste uitdagingen waar wij in de 21e eeuw mee te maken hebben.
Ik juich de inspanningen en het werk van alle rapporteurs over dit onderwerp toe. Het doet er niet toe welke vorm het terrorisme aanneemt, waar de daad gepleegd wordt, wie de daders zijn, welke motieven zij ter rechtvaardiging van hun daden aanvoeren en welke zaak zij verdedigen. Terroristische daden, methoden en praktijken vallen met geen enkel politiek of moreel motief te rechtvaardigen en dienen op ondubbelzinnige wijze veroordeeld en bestreden te worden.
Door de tragische gebeurtenissen van 11 maart in Madrid is de Unie vraagtekens gaan plaatsen bij de doeltreffendheid van haar beleid en de instrumenten die zij ter beschikking heeft. Toen werd ook aangetoond dat er met spoed een nieuwe, meer dynamische, systematische en doeltreffende aanpak moest komen. Daarom is de functie van de Europese coördinator voor terrorismebestrijding gecreëerd. Daar de coördinator, de heer De Vries, bij onze vergadering aanwezig is zou ik hem willen groeten.
Ik steun een duidelijke strategie voor de strijd tegen het terrorisme die het evenwicht tussen de collectieve veiligheid en de individuele vrijheden kan handhaven. Deze strategie vereist op de eerste plaats een verbetering van de preventie, paraatheid en reactiecapaciteit van de Europese Unie. Ten tweede dient de financiering van het terrorisme aangepakt te worden. Het is gebleken dat het aantal financieringsbronnen aanzienlijk is gestegen. Het is van belang het waarschuwingssysteem voor de handel in goederen en diensten te verbeteren teneinde een degelijker controle te garanderen van alle verdachte transacties, zonder evenwel de normale dynamiek van de markt in gevaar te brengen.
Tegelijkertijd dient de samenwerking tussen de overheid en de particuliere instanties verbeterd te worden, met name in de banksector. De informatiecapaciteit dient vergroot te worden, met inbegrip van de noodzakelijke verbetering van de uitwisseling van informatie met Europol. Preventie van terroristische daden en het beheer van de gevolgen van terroristische aanslagen dienen eveneens verbeterd te worden. Hetzelfde geldt voor de bescherming van kritieke infrastructuur in het kader van de terrorismebestrijding. Daarvoor moeten er hogere veiligheidsnormen komen en dienen de lidstaten solidair te zijn met elke lidstaat waar een terroristische aanval plaatsvindt.
Tot slot wil ik de uiterst belangrijke kwestie van de solidariteit met de slachtoffers van het terrorisme aan de orde stellen. Wanneer onschuldigen het doelwit zijn van moord, ontvoering, marteling, afpersing, chantage of bedreiging zijn niet alleen de doden of degenen die deze daden aan den lijve ondervinden het slachtoffer maar ook alle familieleden en vrienden en de samenleving in haar geheel.
VOORZITTER: INGO FRIEDRICH Ondervoorzitter
Genowefa Grabowska (PSE).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, het terrorisme is een dodelijke ziekte die rond de laatste eeuwwisseling een epidemie op wereldschaal is geworden. Wij leven in een wereld van twee extremen, en daarmee doel ik niet alleen op de extremen van armoede en rijkdom in de wereld, maar tevens van goed en kwaad. Het goede is de veiligheid van de burgers, het kwaad is het terrorisme.
Wij hebben geleerd het terrorisme wetenschappelijk te bestuderen en een onderscheid te maken tussen staatsterrorisme, individueel terrorisme, mondiaal en lokaal terrorisme en fundamentalisme. In werkelijkheid bestaat er maar één soort terrorisme en dat is een onvoorstelbaar kwaad dat een mens een ander mens aandoet.
Het verzekeren van een hoog niveau van veiligheid van de burgers is een fundamentele verdragsverplichting van Europese Unie, die is neergelegd in artikel 29 van het Verdrag van Maastricht. Komt de Europese Unie deze verplichting na? Voelen onze burgers zich veilig? Dit laatste is wellicht niet altijd het geval. Wij weten immers wat er op 11 maart in Madrid is gebeurd en ik zou nog talloze gebeurtenissen kunnen noemen.
Misdadigers benutten de voordelen van de integratie, want door het wegvallen van de binnengrenzen verplaatsen zij zich vrij binnen de Europese Unie. Vaak worden zij niet bestraft, omdat er in de Europese Unie 25 verschillende rechtsstelsels en strafrechtstelsels gelden. De Europese Unie moet nieuwe, doelmatigere instrumenten ontwikkelen om hier een einde aan te maken. Dit is dan ook het doel van het pakket voor de terrorismebestrijding dat thans aan de orde is. Ik ben blij dat dit pakket naast voorstellen voor de terrorismebestrijding tevens nadrukkelijk oproept tot de eerbiediging van de mensenrechten. Het pakket houdt rekening met alle eerdere overeenkomsten en maatregelen, van de TREVI-groep uit 1975 via Wenen, Tampere en het na 11 september 2001 aangenomen actieplan tot het Haags Programma. Aan deze besluiten hebben wij het Europees arrestatiebevel, Eurojust en de benoeming van de Europese coördinator voor terrorismebestrijding te danken.
Als wij evenwel echt iets willen bereiken, moet de Europese Unie echter meer doen dan voortdurend en systematisch haar instrumenten voor de terrorismebestrijding verbeteren. Nieuwe maatregelen en nauwere samenwerking zijn vereist om een antwoord te bieden op het zogenaamde megaterrorisme, dat wil zeggen het terrorisme met massavernietigingswapens. In plaats van op een aanval te wachten en de scherven te lijmen, moeten wij sneller zijn dan de terroristen en op hun acties anticiperen. Wij moeten sneller en doeltreffender optreden en de terroristen moeten dat beseffen en de gevolgen ervan ondervinden. Dit vereist nauwere internationale samenwerking, evenals de toepassing van de bepalingen van artikel 43 van het Grondwettelijk Verdrag, dat wil zeggen de toepassing van de solidariteitsclausule, die voor ons zo belangrijk is.
Tot slot wil ik erop wijzen dat ik er als Poolse bijzonder trots op ben dat juist aan Polen de bescherming van de buitengrenzen van de Europese Unie is toevertrouwd. Ook langs die weg zullen wij onze bijdrage leveren aan de strijd tegen het terrorisme.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de strijd tegen het terrorisme is het van belang zowel op nationaal niveau de krachten te bundelen als de samenwerking tussen de communautaire instellingen doeltreffender te maken. Wij kunnen niet alleen op terrorisme reageren door nauwe samenwerking tussen politie- en inlichtingendiensten, ook al nemen die een belangrijke plaats in. De strijd tegen het terrorisme is fundamenteel verbonden aan maatregelen die sowieso de kwetsbaarheid van onze samenleving verminderen. Een voorbeeld hiervan is het waarborgen van de veiligheid van industriële activiteiten alsmede doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de hulpdiensten.
Terreurdaden zijn tragisch en zijn, zoals hun naam al zegt, bedoeld om angst en paniek te zaaien. Daarom moeten de Europese samenlevingen van binnenuit zodanig worden versterkt wat hun structuren en beleidscultuur betreft, dat het samenlevingen worden waarin het potentieel van het terrorisme kleiner wordt. De openheid van het bestuur en het bij de burgers bestaande besef van hun leefmilieu, alsook van de risico's ervan, nemen hierbij een belangrijke plaats in. Wij moeten ook in staat zijn juist en doeltreffend te handelen in noodsituaties. De kwetsbaarheid van de infrastructuur moet met doelbewuste maatregelen worden verminderd en binnen de verschillende administratieve sectoren moet meer uitwisseling plaatsvinden van informatie over manifeste risico's.
Het is van wezenlijk belang dat ook het onderzoek in de Europese Unie op de juiste manier wordt ontwikkeld om de strijd tegen het terrorisme te ondersteunen. Wij moeten ervoor zorgen dat de communautaire investeringen in onderzoek op het gebied van interne en externe veiligheid in voldoende mate in dialoog met elkaar zijn. Doeltreffende maatregelen tegen terrorisme kunnen pas geslaagd zijn als zij een combinatie zijn van de beste Europese deskundigheid, onderzoek op het gebied van defensie en hulpdiensten alsmede overig onderzoek op het gebied van veiligheid.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, met de besluiten van de Raad en de onderhavige verslagen worden pogingen ondernomen om, onder het voorwendsel van de strijd tegen het terrorisme, ten eerste meer vaart te zetten achter de totstandbrenging en toepassing van een nog autoritairder institutioneel bestel en achter de verscherping van de repressie en de invoering van nieuwe repressiemechanismen, bewakingssystemen, enzovoort. Het ware doel is echter niet de strijd tegen hetgeen u terrorisme noemt, maar de onderdrukking van de opkomende volksbeweging en van de volksstrijd tegen de nieuwe imperialistische orde.
Ten tweede wil men - door onder meer het dogma van de preventieve oorlog tegen het terrorisme over te nemen - de volkeren voorbereiden op nieuwe interventies en oorlogen. Het is typerend dat in geen enkel verslag het staatsterrorisme van de Verenigde Staten en andere landen in Afghanistan en Irak en het terrorisme van Israël in Palestina, enzovoort, aan de kaak worden gesteld. Integendeel, dat wordt vrijgesproken. Vertelt u ons eens: die afslachting in Fallujah van 100 000 burgers, in één week tijd, door de Amerikaanse troepen - was dat terrorisme of niet?
Tot slot wordt in het besluit van de Raad van afgelopen november en het verslag-Oreja het standpunt gehuldigd dat radicale bewegingen of extreme ideologieën een bron van terrorisme zijn. Dat betekent dat sociale bewegingen en de volksstrijd het etiket terrorisme krijgen. Wij willen echter erop wijzen dat u bang bent voor de op til zijnde strijd van de volkeren die ….
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Ioannis Varvitsiotis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de verbintenis die wij allen zijn aangegaan om elke vorm van terrorisme te bestrijden, is onwrikbaar en vormt trouwens ook een van de prioriteiten van het Haags Programma.
Als de lidstaten terrorisme echter daadwerkelijk willen voorkomen en efficiënt willen bestrijden, moeten zij stelselmatig samenwerken, bij de wetgeving, het uitwisselen van inlichtingen, het bestrijden van de financiering van terrorisme en het beschermen van het internationaal vervoer. Kortom, er moet een nauwgezet en coherent preventiebeleid worden opgezet. De Europese Unie moet nu een stap verder zetten. Ze mag zich niet meer beperken tot het reageren op tragische gebeurtenissen.
Het eerste wapen in de strijd tegen het terrorisme zijn inlichtingen. Aangezien het terrorisme een internationale dimensie heeft en terroristen op internationaal vlak opereren, moet men op internationaal vlak inlichtingen vergaren en uitwisselen en zorgen voor een betere evaluatie van de bedreigingen. Daarbij moet evenwel altijd rekening worden gehouden met de noodzaak van eerbiediging van het privé-leven en de bescherming van de grondrechten en de vrijheden, die onderdeel vormen van onze beschaving.
De verslagen van alle rapporteurs komen, vanuit uiteenlopende invalshoeken, tot dezelfde vaststellingen. Ik ben het daar roerend mee eens. Mijns inziens is er door het bestaan van zoveel teksten - en dan heb ik het niet alleen over de acht onderhavige verslagen, maar ook over de andere teksten die in de loop der tijd zijn uitgebracht - gevaar voor verwarring en inefficiëntie. Ik wil de aanwezige commissaris, de heer Frattini, en de bevoegde diensten van de Commissie dan ook voorstellen alle relevante teksten te codificeren. Mijns inziens is dat een gelegenheid om de teksten niet alleen te vereenvoudigen maar ook eens op een rijtje te zetten en samenhangend te maken. Anders is er verwarring, en verwarring moet juist worden voorkomen. Met verwarring krijgt men nooit de voorwaarden voor een juiste aanpak van het terrorisme.
Erika Mann (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Frattini, dames en heren, ik wil eigenlijk slechts één punt bespreken. Helemaal aan het eind van uw toespraak hebt u gezegd dat u binnenkort twee simulatieoefeningen zult houden. Ik zou u willen vragen om het Parlement hiervan tijdig op de hoogte te stellen, want het zal heel belangrijk zijn om samen te werken.
Ik heb zelf, samen met mijn collega, Jerzy Buzek, op 14 januari deelgenomen aan zo’n oefening in Washington. Dit was de operatie Atlantic Storm, waarbij het ging om bioterrorisme. We hebben dit vervolgens op 25 april in Brussel nog eens besproken in het kader van de New Defence Agenda. We hebben kort samengevat drie punten gevonden waarover we het gewoon meer moeten hebben.
Het eerste punt is dat we hebben ingezien dat de samenwerking veel intensiever moet zijn dan tot nu toe het geval was. Dan bedoel ik zowel de samenwerking tussen de lidstaten, als die tussen Europa en de Verenigde Staten en andere staten die relevant zijn en erbij betrokken zouden moeten worden. Deze samenwerking is zeer belangrijk, want ze is momenteel op sommige terreinen nog zeer sporadisch. Ze is niet systematisch en ze is ook in haar methodiek niet zo dat we met het huidige systeem echt tevreden kunnen zijn. Ze is ook niet betrouwbaar en ze is niet transparant. Ze is overigens ook voor het Parlement niet transparant genoeg. Alleen als de samenwerking transparant is, kunnen we de lacunes herkennen en bijwerken. Dat is het ene aspect.
Het tweede aspect dat nog niet voldoende is gegarandeerd, is de preventie. Juist inzake het bioterrorisme zou ik u willen vragen hoever we nu eigenlijk zijn met de preventie door vaccins. Bij onze oefening in Washington hebben we vastgesteld dat de lidstaten van de Europese Unie in zeer verschillende mate over vaccins beschikken. Mijnheer de commissaris, dit zal tot conflicten leiden als er daadwerkelijk ooit een aanval zal zijn – wat we niet hopen. Ik wil u vragen om hierover nog iets te zeggen.
Het laatste punt dat ik wil noemen, heeft betrekking op een geheel ander aspect. We moeten er in ons debat altijd op letten dat we het hebben over moslimfundamentalisten en hen niet verwarren met de islam in het algemeen. Dat zou een grote hulp zijn in onze politieke discussie.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik een persoonlijk woord richten tot commissaris Frattini. Ik wil hem bedanken voor zijn inspanningen als minister van Buitenlandse Zaken van Italië tijdens de Intergouvernementele Conferentie over de Grondwet, die in de tweede helft van 2003 gehouden is. Ik was toen ambtenaar in de Finse delegatie. Hij heeft uitstekend werk verricht, en ik denk daarbij met name aan de communautisering van justitie en binnenlandse zaken. Ik hoop dan ook dat we deze Grondwet erdoor krijgen.
Ik heb vijf zeer korte opmerkingen. Ten eerste, er is een uiterst delicaat evenwicht tussen individuele vrijheid en veiligheid en we moeten heel voorzichtig zijn wanneer we het daarover hebben in verband met terrorisme. Om die reden verwerp ik het initiatief over de bewaring van gegevens en steun ik het standpunt van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.
Mijn tweede punt is dat de strijd tegen het terrorisme absoluut een terrein is waar de Europese Unie meerwaarde heeft; het is een gebied waarop de lidstaten niet afzonderlijk mogen opereren, en daartoe ook niet in staat zullen zijn.
Mijn derde punt is dat op dit gebied werkelijk actie geboden is. Als we kijken naar de Eurobarometer-opiniepeilingen, dan zien we dat de Europese Unie hier veel goeds kan doen.
Mijn vierde punt is dat dit ook ons volgende succesverhaal zou kunnen zijn, maar dat hangt helemaal af van ons vermogen om de betreffende maatregelen in praktijk te brengen. Ik doe dan ook een beroep op de Commissie om flink druk uit te oefenen zodat ernst wordt gemaakt met de agenda van Tampere en nu ook de agenda van Den Haag, en de lidstaten maatregelen nemen om de strijd tegen het terrorisme voort te zetten.
Mijn vijfde en laatste punt betreft de Grondwet. Artikel 43 van de Grondwet is een cruciaal artikel. Het handelt over solidariteit. Als één lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, wordt van alle andere lidstaten gevraagd dat zij bijstand verlenen. Die solidariteitsclausule werkte prima na de aanslagen in Madrid, ook al was hij nog niet officieel van kracht. Ik zou zeer verheugd zijn als de lidstaten en de Commissie dat beginsel bleven huldigen.
Marek Maciej Siwiec (PSE).– (PL) Ik wil het woord richten tot commissaris Frattini, die een uitstekende inleiding tot dit debat heeft gegeven. Mijnheer de commissaris, uw benadering is volkomen juist, maar gaat op één punt mank. Ik heb het over het feit dat u spreekt over de voorbereidingen op een oorlog die reeds heeft plaatsgevonden. Het allerbelangrijkste in de oorlog tegen het terrorisme is verbeeldingskracht, en dan heb ik het over een enorme verbeeldingskracht, want daaraan ontbreekt het de terroristen in elk geval niet. Ik wil de commissaris een paar suggesties voor meer verbeeldingskracht aan de hand doen.
Ik wil hem vragen om een antwoord op de volgende vragen. Als zou blijken dat een passagier aan boord van een vliegtuig aan een besmettelijke ziekte zou lijden, bijvoorbeeld aan pokken of aan enige andere ziekte, waar zou dat vliegtuig dan landen? Zijn er in de lidstaten luchthavens voor dergelijke gevallen aangewezen? Wat zijn de te volgen procedures wanneer een van mens tot mens overdraagbaar pathogeen wordt ontdekt? Wat zijn de te volgen procedures wanneer een pathogeen wordt ontdekt dat niet van mens tot mens overdraagbaar is? Wanneer wij dergelijke vragen stellen, moeten wij bedenken dat het gaat om een conflict van de toekomst. Bioterrorisme is een wapen dat van onze kant verbeeldingskracht vereist. Ik reken erop dat de Europese Unie een organisatorische rol zal spelen bij de coördinatie van de inspanningen van de staten en de volkeren.
Mijn tweede en laatste opmerking betreft het feit dat de leden van dit Parlement tijdens het huidige debat vele klinkende veroordelingen van het terrorisme hebben uitgesproken. Nu vraag ik mij af hoe wij een instelling moeten betitelen die een televisiezender van een terroristische organisatie uit het Midden-Oosten technisch in staat stelt om uit te zenden. Moeten wij zeggen dat een dergelijke instelling het terrorisme steunt of niet?
Wij moeten ons afvragen of er op de achtergrond geen financiële of media-instellingen zijn die de voorwaarden scheppen waarin het terrorisme wordt verspreid en zelfs uitstekend kan gedijen. En intussen leunt het Parlement achterover en veroordeelt het terrorisme.
Timothy Kirkhope (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, terrorisme bedreigt ons allemaal. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich meer dan drie decennia lang teweer moeten stellen tegen het Iers republikeins terrorisme van Sinn Féin/IRA, en zoals ze zelf zeggen: ze zijn er nog, hoor.
We moeten het terrorisme vastberaden tegemoet treden. Zwakheid en om de dingen heen draaien, maken degenen die de democratie proberen te ondermijnen alleen maar sterker. We moeten echter ook een duidelijk beeld hebben van de dreiging waar we mee te maken hebben en van de maatregelen waarmee we die dreiging het beste kunnen aanpakken. Daarom zijn wij verheugd over de voorstellen in het verslag van de heer Duquesne voor het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen de betreffende autoriteiten.
Zoals we hebben gezien, zijn er goede resultaten geboekt door lidstaten die, zonder dat ze verlamd werden door nodeloos zware institutionele beperkingen, op bilaterale basis samenwerkten. In het vorige Parlement heb ik de eer gehad een verslag op te mogen stellen over gemeenschappelijke onderzoeksteams, en mevrouw Díez González verwijst in haar verslag ook naar het goede werk dat deze teams die op dit gebied hebben verricht. Dergelijke flexibele, doelgerichte, op maat gesneden en passende reacties zijn een goed voorbeeld van wat mogelijk is. Maar we moeten ons ook bewust zijn van de aard van de dreiging waarmee we te maken hebben. De IRA is anders dan de ETA, die weer anders is dan Al-Qaeda, maar ze zijn allemaal kwaadaardig en moeten overtroefd en uitgeschakeld worden. Met onduidelijkheid is niemand gebaat en ik begrijp werkelijk niet waarom sommigen in dit Parlement bezwaar maken tegen het gebruik van de term “moslimfundamentalistische organisaties” om Al-Qaeda en dat soort groeperingen te beschrijven.
Evenzo zijn wij ingenomen met de oproep in het verslag-Borghezio om aandacht te schenken aan het probleem van de liefdadigheidsorganisaties die weinig méér zijn dan een dekmantel voor het werven van fondsen voor terrorisme. Het is betreurenswaardig dat de Raad het niet juist heeft geacht Hezbollah als terroristische organisatie aan te merken.
Maar bovenal moeten we samenwerken, informatie uitwisselen en elkaar helpen met deze voortdurende bedreigingen om te gaan, de onmiskenbare bedreigingen van onze vrijheid en onze democratie.
(Applaus)
Nikolaos Sifunakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, wij weten allen dat het terrorisme een realiteit is in ons tijdperk en wij daaraan helaas niet kunnen ontkomen.
In de jaren zeventig was het terrorisme een marginaal verschijnsel. Toen hield het zich binnen de grenzen van bepaalde landen en had het concrete doelstellingen. De laatste jaren is dit verschijnsel helaas gegroeid. Er worden aanslagen gepleegd waarbij een groot aantal slachtoffers valt en gebruik wordt gemaakt van geavanceerde technologische middelen.
De oorzaak van deze toename is dat men politieke en sociale problemen laat aanslepen en niet oplost. De internationale gemeenschap is er niet in geslaagd blijk te geven van standvastigheid en een onwrikbare wil om processen op te zetten voor een vreedzame samenleving in bepaalde door religieuze, politieke en nationalistische geschillen gevoede conflicthaarden.
Het terrorisme werd aangewakkerd daar waar de georganiseerde internationale gemeenschap - of een deel daarvan in zijn eentje - een oplossing probeerde op te leggen onder gebruik van geweld, waardoor nieuwe, door nog groter geweld gekenmerkte conflicten ontstonden. Het is bekend dat geweld geweld niet onderdrukt maar veeleer versterkt.
Zolang geen oplossing wordt gevonden voor bijvoorbeeld het Palestijns vraagstuk, zal het terrorisme blijven toenemen en extremisme blijven voeden. Dat extremisme is inderdaad de fundamentele oorzaak van terrorisme.
Het terrorisme kan men echter niet alleen het hoofd bieden met justitiële en politiële maatregelen. De geïntegreerde systemen voor crisisbeheer, bewaking en elektronische verwerking van verdachte inlichtingen, bestrijding van de financiering van terrorisme, efficiënte uitwisseling van inlichtingen of de aanneming van een gemeenschappelijk definitie van terrorisme zijn preventieve en repressieve mechanismen. Daarmee wordt het kwaad niet bij de wortel aangepakt.
Het is belangrijk dat vandaag in het Europees Parlement gesproken en gestemd wordt over de acht verslagen over de strijd tegen het terrorisme. Wij weten echter allen dat deze niet volstaan. Dergelijke maatregelen stellen ons niet in staat om het terrorisme uit te bannen. Als men een definitieve oplossing wil vinden voor deze plaag, moet men verder gaan dan een gecoördineerd communautair preventie- en repressiebeleid. Dan moet men de voorwaarden creëren voor vrede, gelijkheid en welvaart in heel de wereld.
Charlotte Cederschiöld (PPE-DE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Frattini, mijnheer De Vries, ik zou in de eerste plaats de rapporteurs willen bedanken voor hun verbeteringen op de voorstellen van de Raad ter bestrijding van het terrorisme, waardoor die bestrijding zeker in een duidelijk aantal opzichten effectiever zal worden. Er moet echter een evenwicht blijven tussen vrijheden en rechten, en ons Europese democratische systeem moet worden verbeterd.
Op dit moment heeft de auto bijna betere rechten dan de mens, want voor auto's kunnen door het Europees Parlement en het Hof van Justitie van de EG ontheffingen worden verleend van financiële verplichtingen. Deze onderwerpen benadrukken de noodzaak van een nieuwe Grondwet die ons beter in staat zal stellen misdaad en terrorisme te bestrijden.
Het onderwerp van de gegevensopslag illustreert op schitterende wijze dat het pijlerstelsel heeft afgedaan. We hebben een nieuw verdrag nodig ter bescherming van de privacy en ter voorkoming van buitenproportionele maatregelen en opgelegde plichten. Gegevensbescherming is een vereiste in alle wetgeving en niet, zoals nu, in slechts een deel daarvan. Mevrouw Niebler heeft een constructieve uitleg gegeven van de kritiek van het Europees Parlement op dit terrein en ik ben het eens met wat zij heeft gezegd. We hebben geen bewijzen gezien voor de noodzaak van de voorgestelde maatregelen op het terrein van de bewaring van gegevens.
De Raad heeft zich provocerend opgesteld en heeft besloten wetgeving te implementeren waar het Europees Parlement tegen was. Dergelijk handelen verzwakt onze democratie. Dat is niet wat we nu nodig hebben. Wat we nodig hebben is een beweging in de tegenovergestelde richting. Wat we nodig hebben is een versterkte democratie en daadkrachtig handelen van de Raad, en ik hoop dat de Raad in de toekomst veel beter zal luisteren naar het Europees Parlement dan hij tot dusverre heeft gedaan.
Proinsias De Rossa (PSE).– (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is me opgevallen dat de heer Kirkhope de IRA niet beschreven heeft - en zelfs de heer Allister heeft dat niet gedaan - als een fundamentalistisch rooms-katholieke organisatie, en terecht. Mijns inziens zou het een ernstige vergissing zijn als we hier zouden beginnen organisaties als behorend tot deze of gene religie te bestempelen. Wat ze allemaal gemeen hebben, is het verlangen politieke doelen te bereiken via antidemocratische middelen. Dat is in mijn ogen de basisdefinitie van terrorisme: het gebruik van geweld op een antidemocratische manier om een politiek doel te bereiken.
Ik zou de heer Kirkhope en anderen in herinnering willen brengen dat de ervaring in Noord-Ierland en waar dan ook ons leert dat je door onderdelen van de samenleving een etiket op te plakken de vervreemding juist versterkt en mensen in de armen van terroristische organisaties drijft.
We moeten het terrorisme een politiek, economisch en maatschappelijk antwoord bieden. Natuurlijk moeten we onze democratische leefwijze verdedigen wanneer deze door geweld wordt bedreigd, maar dan wel op een manier die geen ontkenning of verzwakking inhoudt van fundamentele mensenrechten, niet alleen voor de samenleving in haar geheel, maar ook voor die delen van de maatschappij die vervreemd zijn van de samenleving in het algemeen. We moeten ons actief bezig houden met al onze burgers en ze proberen te integreren. We moeten ervoor trachten te zorgen dat zij in hun leven bereiken wat ze willen bereiken, en dat ze niet van ons vervreemd raken.
Het is dan ook enorm belangrijk dat de maatregelen die we hier vandaag voorstellen proportioneel en gerechtvaardigd zijn, en dat ze effectief zijn, niet alleen in het aanpakken van terrorisme, maar ook in het voorkomen dat terrorisme kan gedijen. We moeten dus meer doen dan simpelweg veiligheidsmaatregelen treffen.
Tot slot een opmerking over bioterrorisme. Ik zou degenen die proberen de angst voor bioterrorisme aan te wakkeren, willen verzoeken de realiteit van het terrorisme te onderkennen. De wapens waarvan terroristen zich bij voorkeur bedienen, zijn een paar ons semtex in een weekendtas, een auto, halfautomatische geweren en handwapens – kijk maar naar het terrorisme waar dan ook in de wereld – dát zijn de wapens die gebruikt worden. Het spectaculaire dood-en-verderf dat de terroristen nodig hebben om het nieuws van 6 uur te halen, wordt niet teweeggebracht door sarin-gas.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stem van harte in met het verslag van de heer Alvaro. Het zou dwaasheid zijn om de voorgestelde regeling voor het bewaren van gegevens in de huidige vorm doorgang te laten vinden.
Cybercriminaliteit vormt een ware plaag, die de stabiliteit en de veiligheid van onze informatiesystemen in gevaar dreigt te brengen. Ze moet doelgericht worden aangepakt door middel van zinnige controlemaatregelen. We moeten echter niet telecommunicatiebedrijven en internetproviders opzadelen met de kosten van het een jaar lang bewaren van alle gegevens die zij verwerken. Dat is een slecht doordachte respons, een slag in de lucht.
Of die transacties en communicaties nu wel of niet worden vastgelegd, een echte crimineel, iemand die erop uit is te vermijden dat men hem gemakkelijk kan ontdekken, weet hoe hij zijn sporen moet uitwissen. Gezien de hoeveelheid gegevens die bewaard zou moeten worden, met name internetgegevens, is het in elk geval onwaarschijnlijk dat de uitgebreide gegevensanalyse op tijd zou worden uitgevoerd om nog van enig nut te zijn. We hebben duidelijke tekenen gezien dat het niet door een gebrek aan gegevens kwam dat de veiligheidsdiensten van de VS belangrijke aanwijzingen over het hoofd zagen in de periode die voorafging aan de aanslagen van 11 september, maar dat ze personeel te kort kwamen om het materiaal te transcriberen, vertalen en analyseren. Er is door sommigen betoogd dat de kosten van het bewaren van gegevens gedragen zouden moeten worden door regeringen, en niet door bedrijven. Het is hoe dan ook geldverspilling.
Nog afgezien van de negatieve financiële gevolgen zou met het systeem inbreuk worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, zoals vele collega’s ook al hebben gezegd. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens geeft duidelijke antwoorden op de vraag wanneer deze gegevens mogen worden bewaard, en het Europees Hof van Justitie ziet toe op de naleving van die richtsnoeren. In de voorgestelde regeling voor allesomvattende bewaring van gegevens staan geen behoorlijke criteria die in overeenstemming zijn met het Europees mensenrechtenverdrag.
Ik doe een beroep op mijn collega’s om het voorbeeld van de heer Alvaro te volgen en korte metten te maken met dit voorstel. Elders zijn voorstellen voor terrorismebestrijding gedaan die overeenstemden met het proportionaliteitsbeginsel, maar dat is niet het geval bij het voorstel dat in het verslag van de heer Alvaro wordt behandeld.
Lasse Lehtinen (PSE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op één detail, dat vaak wordt vergeten als wij over terrorisme spreken. Terroristen financieren hun activiteiten op traditionele wijze, met traditionele misdaden. Daarom is het gewone politiewerk ook belangrijk in de strijd tegen het terrorisme.
Het traditionele politiewerk functioneert nog steeds niet goed op Europees niveau. Europol is geen autoriteit geworden die in de hele Europese Unie actief is, zoals haar naam doet voorkomen. Het is nog steeds een agentschap zonder toereikende middelen en doeltreffende bevoegdheden. De nationale politiemachten houden informatie geheim voor de autoriteiten in andere landen, omdat er nog geen echt vertrouwen tussen de lidstaten bestaat.
Informatie-uitwisseling en het vergroten van het vertrouwen zouden ook de transparantie doen toenemen, waar in dit debat om is gevraagd. In het huidige klimaat kan geen slagvaardig Europol ontstaan. Die is echter noodzakelijk om andere vormen van Europese samenwerking te waarborgen.
John Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het met name hebben over de mondelinge vraag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid over bioterrorisme. De antrax-incidenten in de Verenigde Staten, de aanslagen in de Japanse metro en de chemische aanvallen op de Koerden maken duidelijk dat we kwetsbaar zijn als we geen voorzorgsmaatregelen nemen tegen dit soort bioterrorisme.
In 2004 spraken de Verenigde Staten en de Europese Unie af constructieve, gezamenlijke maatregelen te treffen om onze capaciteiten in dit opzicht te vergroten. De Amerikanen hebben een begin gemaakt met Project BioShield en wij willen weten wat de Europese Unie doet.
Tijdens de internationale conferentie over veiligheidsbeleid, in februari, werd verklaard dat Europa in rampzalige mate onvoorbereid was op terroristische aanslagen. In 2001 begon Europa stappen te ondernemen om te zorgen dat het voorbereid zou zijn. Doel was een mechanisme voor informatie-uitwisseling op te zetten, een systeem te ontwikkelen voor de detectie, identificatie en diagnose van chemische agentia in heel Europa, een voorraad geneesmiddelen en vaccins aan te leggen, een database van medisch specialisten op te zetten en richtsnoeren te verschaffen aan gezondheidsautoriteiten, zodat deze zouden weten hoe ze zouden moeten reageren en hoe ze zouden kunnen samenwerken met internationale organisaties. Maar het wil allemaal nog niet erg opschieten. We hebben weliswaar een systeem voor snelle waarschuwing in het leven geroepen dat via de lucht verspreide chemische agentia moet opsporen, maar de bruikbaarheid ervan is beperkt, omdat het alleen functioneert voor bepaalde stoffen en geen bescherming biedt tegen de besmetting van water of voedselvoorraden. We hebben geen vaccinvoorraad die verspreid is over de gehele EU en in de meeste landen is de quarantainewetgeving verouderd.
De Europese Unie heeft tevens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding opgericht om, onder andere, “Europa te beschermen tegen bioterrorisme”. Het is van essentieel belang dat het Centrum wordt versterkt en effectief wordt gemaakt. De verhalen over bezuinigingen op de begroting van het Centrum die momenteel de ronde doen, zijn onaanvaardbaar en ik hoop dat in dit verband een ondubbelzinnig signaal zal worden afgegeven aan de Commissie en de Raad.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dit debat toont aan dat het Parlement zich bewust is van de ernst van de terroristische dreiging en bereid is er standvastig tegen op te treden. Daarom wens ik de rapporteurs geluk met hun verslagen.
Op de bedreiging van onze samenleving, levenswijze en vrijheid kunnen wij alleen reageren met intensieve samenwerking op zowel Europees als internationaal niveau en met een consequent beleid. Dat beleid moet verder reiken dan een loutere opsomming van initiatieven, zoals de commissaris en de heer Oreja al terecht hebben gezegd. Degenen die echter een strategie voorstaan waarbij we veinzen dat wij geen doelwit zijn, vergissen zich twee keer.
Op de eerste plaats speelt een dergelijke houding het terrorisme in de kaart, doordat angst verlammend werkt. Op de tweede plaats is er slechts één weg die ons in de praktijk beschermt tegen deze gewelddadige en uiterst concrete dreiging. Maar als wij ons bewust zijn van het gevaar en bereid zijn te handelen, beseffen wij ook dat er nog veel moet worden gedaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het bioterrorisme, waar hier zojuist op is gewezen. Dat is nu een gevaar waar wij moeten mee zien om te gaan, maar waar wij zijn er blijkbaar nog onvoldoende op voorbereid.
Het gaat hierbij om goedkope wapens, die klein van omvang en gemakkelijk verkrijgbaar zijn en een enorme verwoestende kracht hebben. Het simuleren van het gebruik van die wapens alleen al is voldoende om algemene paniek te zaaien. Daarom moet Europa zowel op het niveau van de lidstaten als met specifieke communautaire programma’s een antwoord geven op de verschillende behoeften. Naast het verstrekken van veel informatie dienen er onder andere voorraden medicijnen en vaccins te worden aangelegd, moeten de systemen voor opsporing en vroegtijdige en snelle waarschuwing worden verbeterd en de mechanismen voor civiele bescherming worden versterkt, met inbegrip van nationale rampenplannen.
Overigens heeft de Commissie verklaard deze zorgen te delen. Het is belangrijk voor ogen te houden dat de Europese Unie verplichtingen is aangegaan. Nu moeten wij ook in het kader van onze internationale verplichtingen de daad bij het woord voegen. Ik denk dan met name aan de door de Verenigde Staten aangegane verplichtingen bij de strijd tegen het bioterrorisme. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wordt er nu werk gemaakt van het Bioshield-project.
Ik wil afsluiten, mijnheer de Voorzitter, met de opmerking dat het terrorisme, en meer in het bijzonder het bioterrorisme, geen grenzen kent. Daaruit vloeit voort dat ook de bestrijding grensoverschrijdend dient te zijn.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in veel van onze landen gaan terroristische organisaties door met rekruteren, opleiden, fondsen werven, informatie verzamelen en, niet te vergeten, terroristische daden uitvoeren. Op een ander niveau zijn er nog steeds personen die ernaar streven onze democratieën te teisteren met massavernietiging. De strijd tegen deze organisaties gaat continu door en het is goed dat hij niet in het openbaar wordt gevoerd. Wij als politici hebben de plicht ervoor te zorgen dat onze politie-, veiligheids- en inlichtingendiensten alle mogelijke middelen en alle mogelijke steun krijgen voor hun moeilijke en vaak gevaarlijke werk, waarbij de vrijheden van burgers die zich aan de wet houden op gepaste wijze beschermd moeten worden.
Het is eveneens onze plicht terrorisme vastberaden te veroordelen. Te vaak zijn er personen die proberen terrorisme te vergoelijken of te rechtvaardigen en die de mensenrechten, burgerlijke vrijheden of discriminatieargumenten misbruiken om terroristen die een doel nastreven dat toevallig hun goedkeuring wegdraagt, te beschermen of te rechtvaardigen.
Onze eigen regeringen geven een verwarrend signaal af wanneer ze onderhandelen en compromissen sluiten met terroristen en zelfs de reputatie van onze veiligheidsdiensten en individuele functionarissen opofferen om een wit voetje te halen bij organisaties als de Provisional IRA in het Verenigd Koninkrijk.
De zogeheten Tamil Tijgers – de LTTE – blijven in het Verenigd Koninkrijk en andere Europese landen gewoon fondsen werven voor hun activiteiten. Hezbollah, een terroristische groepering die naar schatting betrokken is geweest bij 80 procent van de terroristische aanslagen tegen Israël, komt nog altijd niet voor op de EU-lijst van verboden organisaties.
Het is goed dat we nieuwe terrorismebestrijdingsmaatregelen aan ons arsenaal toevoegen zodat we het hoofd kunnen bieden aan een bedreiging die steeds een andere vorm aanneemt, en dat deze maatregelen naadloos onderdeel vormen van een strategie. Maar als we niet bereid zijn de terroristen met politieke middelen en daadwerkelijke vastberadenheid te bestrijden, dan zullen de praktische maatregelen op niets uitlopen.
In het Verenigd Koninkrijk hebben we uiterst professionele en ervaren veiligheidsdiensten, maar hun inspanningen worden ondergraven doordat de regering verzuimt ook maar de meest basale maatregelen te nemen. In een vorige maand verschenen rapport over het functioneren van de Britse wetgeving inzake terrorisme verklaarde Lord Carlisle dat er in sommige havens in feite geen beveiliging was ten aanzien van nieuwkomers.
In de allereerste plaats moeten we in onze eigen landen onze zaken op orde krijgen. De EU dient uitsluitend een rol te spelen als dat echt aantoonbaar meerwaarde oplevert; het mag geen middel zijn om de bevoegdheden van EU-instellingen uit te breiden naar nog meer gebieden.
Herbert Reul (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, terrorisme is een enorm gevaar. Dat is ook de reden waarom wij ons er hier vandaag mee bezighouden en er maar liefst zeven verslagen over dit onderwerp voor ons liggen. Het is een probleem dat we alleen gezamenlijk, samen met de verschillende staten in Europa, kunnen oplossen.
Tijdens dit debat dacht ik soms weleens: wanneer veel burgers die in Frankrijk en Nederland hebben gestemd, iets hadden meegekregen van waar wij ons hier mee bezighouden, was de uitkomst van het ene of andere referendum misschien anders geweest, wanneer we duidelijk hadden kunnen maken dat bij dergelijke problemen alleen een oplossing mogelijk is, als we samen handelen.
Misschien zijn de zeven verschillende verslagen en het grote aantal modellen ook een indicatie dat we ons moeten concentreren op de kern van de zaak, als we willen dat mensen het begrijpen en eraan meedoen. Het gaat er niet om dat we permanent met nieuwe voorstellen en nieuwe programma’s komen – en dus ook verwachtingen wekken –, nee, we moeten ervoor zorgen dat de mensen merken dat wat wij op het gebied van terrorismebestrijding doen ook effect heeft, dat het resultaat heeft, dat de Europese coördinator voor terrorismebestrijding niet alleen een autoriteit is, maar dat hij samen met de Commissie ook effectief is, dat Europol en Eurojust kunnen handelen, dat er democratische controle plaatsvindt.
Het is van groot belang – en dat staat ook in een van de verslagen – dat het Parlement zich ertoe verplicht ervoor te zorgen dat de instrumenten die wij inzetten ook tijdens het gebruik ervan worden gecontroleerd. Hadden ze effect? Welk effect hadden ze? Kunnen we de ene of andere maatregel intrekken? Is het misschien niet belangrijker om ons op de kern van de zaak te concentreren?
Dit brengt mij bij mijn laatste belangrijke punt. Een voorbeeld waaraan we kunnen zien hoe vertrouwen wordt verkwanseld en hoe niet goed wordt omgegaan met een belangrijke zaak, is wat hier als bewaring van gegevens op tafel ligt en voor de zoveelste keer wordt behandeld. Dit is actie puur omwille van actie, hiermee worden mensen schijnbaar gerustgesteld, maar uiteindelijk verandert er misschien wel niets aan hun veiligheid. Dit zorgt er niet voor dat de mensen Europa goed en belangrijk vinden en ons werk ook accepteren. Ik wil niet verantwoordelijk worden gehouden voor de perceptie die de mensen van Europa hebben; voor de vijfde of zesde keer zeg ik hier al dat de verantwoordelijkheid bij de nationale regeringen ligt, wier dadendrang bedoeld is om hun geweten te sussen zonder dat er effectief iets wordt bereikt.
Nicolas Schmit,fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe allereerst de zeven rapporteurs te bedanken voor het voorbeeldige werk dat zij hebben geleverd. Daaruit komt duidelijk naar voren dat we voor de strijd tegen het terrorisme een alomvattende benadering nodig hebben, een benadering die zich over veel terreinen uitstrekt. Ik denk dat uit deze zeven verslagen ook het belang spreekt dat uw Parlement hecht aan het vraagstuk van de strijd tegen het terrorisme.
Nog altijd voelen wij de schok van de gebeurtenissen van 11 september 2001 en de aanslag van 11 maart 2004 in Madrid. Deze laffe aanslagen hebben ons allen getroffen, als burgers van Europa en als wereldburgers. Het waren aanvallen gericht tegen de democratie, tegen de waarden die wij voorstaan, en daarom moet de strijd tegen het terrorisme een genadeloze strijd zijn, maar ook een strijd voor de democratie. We kunnen de democratie niet verdedigen door haar in gevaar te brengen. In veel betogen die wij vanmorgen hebben gehoord werd opgeroepen de strijd tegen het terrorisme en de terroristische netwerken doeltreffender te voeren en ons er onvoorwaardelijk op toe te leggen, terwijl werd benadrukt dat deze strijd onze democratische rechten en onze burgerlijke vrijheden niet in de verdrukking mocht brengen. Wij hebben hier te maken met een voortdurende evenwichtsoefening: we moeten onze rechten en onze vrijheden beschermen maar tegelijkertijd onverzoenlijk zijn tegenover degenen die deze rechten en deze vrijheden in gevaar willen brengen.
We zijn ver verwijderd van het orwelliaanse beeld van een staat die alles wil controleren. We moeten echter wel waakzaam blijven om te voorkomen dat de balans naar die kant doorslaat. Anderzijds mogen we niet uit het oog verliezen dat het terrorisme zich bedient van alle mogelijke middelen en nieuwe technologieën, dat het een wereldomspannend en geglobaliseerd verschijnsel is geworden, dat het om een netwerk gaat dat het internet gebruikt zoals om het even welk geglobaliseerd bedrijf. Om die dreiging het hoofd te bieden kunnen we het ons niet langer veroorloven onszelf in de strijd tegen dit verschijnsel het gebruik van bepaalde instrumenten zoals gegevensbewaring te ontzeggen.
Desalniettemin moeten we in dit verband de privacy respecteren. Het is altijd een kwestie van proportie. Ik ben het eens met de notie van de privacybescherming die ter sprake is gebracht. Als we deze strijd tegen het terrorisme doeltreffend willen blijven voeren kunnen we bepaalde technieken echter niet missen. Wat dat aangaat moet Europa voorop lopen. Elders is een tendens merkbaar het minder nauw te nemen met de bescherming van de privacy en de rechten van het individu. Europa moet laten zien dat de strijd tegen het terrorisme en de eerbiediging van onze rechten hand in hand kunnen gaan, zonder dat de doeltreffendheid van deze strijd wordt opgeofferd of verwaarloosd.
Ik heb eveneens kritiek gehoord aan het adres van de Europese Unie met betrekking tot de coördinatie en de uitwisseling van gegevens. Sinds deze gebeurtenissen hebben plaatsgegrepen, vooral die in Madrid, is de coördinatie aanmerkelijk verbeterd, met name dankzij de heer De Vries, die met de speciale opdracht is belast alle activiteiten van de Europese Unie en haar lidstaten op het terrein van terrorismebestrijding te coördineren. Ik zou hem willen bedanken voor zijn werk en voor zijn toewijding op dit vlak.
Daarnaast heb ik bij sommigen de vrees vastgesteld dat Europa niet is voorbereid op andersoortige, nog ernstiger bedreigingen dan die van de twee aanslagen die ik al heb genoemd. Zo is er bijvoorbeeld het bioterrorisme, een dreiging die ons voorstellingsvermogen, ons begrip te boven gaat. Zij behoort echter tot de mogelijkheden en we kunnen haar niet zomaar negeren. Wij moeten ons er dus op voorbereiden deze dreiging het hoofd te bieden.
Ik zou deze gelegenheid te baat willen nemen om te antwoorden op de vraag van de heer Florenz. Hij stelde juist dit onderwerp van de dreiging van bioterrorisme aan de orde, alsmede van de dreiging van nucleair terrorisme. Het is duidelijk dat het chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme een bedreiging vormt voor de vrede en de internationale veiligheid. We weten dat terroristische netwerken een voortdurende belangstelling aan den dag leggen voor deze stoffen en wapens, en dat, als zij de hand zouden weten te leggen op dergelijke massavernietigingswapens, zij in staat zouden zijn ongekende schade toe te brengen en de democratische grondvesten van onze samenleving te ondermijnen.
Daarom verdient deze dreiging van het biologisch, nucleair en chemisch terrorisme extra aandacht van de kant van de Europese Unie. U hebt een vergelijking getrokken met de Amerikaanse wetgeving op dat terrein. Het staat vast dat Europa veel van de Verenigde Staten kan leren, met name als het gaat om het vormen van speciale teams, het aanleggen van vaccinvoorraden, het doen van onderzoeks- en ontwikkelingswerk op het gebied van medische tegenmaatregelen, enzovoorts. De lidstaten hebben al soortgelijke initiatieven genomen en ook de instellingen van de Europese Unie hebben zich al toegelegd op dit soort activiteiten. Zo beschikt de Unie over een systeem voor snelle waarschuwing voor alle soorten terroristische aanslagen, waarvoor binnen de Commissie een centraal toegangspunt zal worden gecreëerd onder de naam ARGUS. Dankzij de richtlijn tot wijziging van de richtlijn tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik hebben de lidstaten nu het recht om tijdelijk de verspreiding van toegelaten geneesmiddelen mogelijk te maken in geval van een aanslag met verspreiding van pathogenen, toxinen, chemicaliën of radioactieve straling. Met de anti-CBRN-opleiding van het medisch personeel is een aanvang gemaakt.
In het kader van civiele beschermingsmaatregelen wordt informatie uitgewisseld over civiele beschermingscapaciteiten en bloedbanken. Bovendien worden in het kader van het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling zeer brede onderzoekswerkzaamheden uitgevoerd om beter op dergelijke acties te kunnen reageren. De strategie van de Raad tegen de proliferatie van massavernietigingswapens is erop gericht te voorkomen dat terroristen dit soort wapens in handen krijgen, en het valt te betreuren dat men op de conferentie in New York geen overeenstemming heeft weten te bereiken over een gemeenschappelijke tekst, aangezien een van de onderdelen van de non-proliferatieconferentie de terroristische dreiging op deze gebieden behelsde.
Als onderdeel van een andere opdracht, voortvloeiend uit de verklaring betreffende de bestrijding van terrorisme die op 25 maart 2004 door de Europese Raad is goedgekeurd, hebben de Raad en de Commissie op 2 december 2004 hun goedkeuring gehecht aan het solidariteitsprogramma van de Europese Unie betreffende de gevolgen van terroristische dreigingen en aanslagen, waarmee het CBRN-programma werd herzien en uitgebreid tot alle vormen van terrorisme.
Een van de basisprincipes van de strategie van de Europese Unie is dat de bescherming tegen de gevolgen van terroristische aanslagen in de eerste plaats een zaak is van de lidstaten. Niettemin heeft de Europese Raad in zijn verklaring inzake solidariteit tegen terrorisme, goedgekeurd op 25 maart 2004, bevestigd dat de Europese Unie en de lidstaten het vaste voornemen hebben alle tot hun beschikking staande middelen in te zetten om een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen op verzoek van de politieke autoriteiten. Wat dat aangaat wil ik niet nalaten te verwijzen naar een bepaling in de Grondwet waarmee de solidariteit, met name in geval van terroristische aanslagen, wordt versterkt.
Het CBRN-programma en de opvolger daarvan, het solidariteitsprogramma, zijn multidisciplinaire programma’s waarbij politieke, technische, economische, diplomatieke, militaire en juridische instrumenten worden ingezet. Dat is tamelijk lastig, maar enfin.
In het kader van het huidige solidariteitsprogramma is het optreden van de Europese Unie tegen het CBRN-terrorisme gebaseerd op zes strategische doelstellingen die ik graag kort zou willen noemen.
Dreigingsanalyse en dreigingsbeoordeling: Europol en het Gemeenschappelijk Situatiecentrum van de Europese Unie (SitCen) hebben meerdere analyses ten aanzien van deze dreiging uitgevoerd.
Preventie en vermindering van de kwetsbaarheid: er zijn wetgevingsmaatregelen genomen voor een betere overeenstemming met de internationale normen op het gebied van bioveiligheid.
Detectie van CBRN-aanslagen: de Commissie heeft maatregelen getroffen om de communautaire systemen voor de detectie, communicatie en informatie inzake chemische en biologische dreigingen en de gezondheid van mensen, dieren en planten uit te breiden en te coördineren.
Tot slot de paraatheid om de gevolgen van eventuele aanslagen te beheersen: de Commissie beoordeelt welke capaciteiten op het gebied van civiele bescherming en van medische en farmaceutische voorzieningen de lidstaten elkaar wederzijds ter beschikking kunnen stellen en stelt regelgeving op voor de behandeling van ziekten die door deze stoffen worden veroorzaakt.
De Raad op zijn beurt heeft een gegevensbank opgesteld van de militaire middelen en capaciteiten die van belang zijn voor de bescherming van de burgerbevolkingen tegen de gevolgen van terroristische aanslagen, waaronder CBRN-aanslagen. In het kader van de EVDB-dimensie van de terrorismebestrijding wordt een onderzoek uitgevoerd naar de civiel/militaire interoperabiliteit op CBRN-gebied.
De Raad werkt eveneens aan een geïntegreerde regeling voor crisisbeheer. Daarbij is uiteraard een doorslaggevende rol weggelegd voor de internationale samenwerking. Over het geheel genomen is die gericht op dezelfde doelstellingen als het solidariteitsprogramma, te weten de uitwisseling van epidemiologische informatie over de grensoverschrijdende verspreiding van besmettelijke ziekten en de samenwerking inzake rampenplannen, technieken voor het opsporen van laboratoria, non-proliferatie, wederzijdse hulp en de coördinatie van de respons. De Verenigde Staten doen hier ook aan mee. Een verdere dialoog zal te gelegener tijd worden aangegaan. Wij beschouwen deze internationale samenwerking, met name met de Amerikanen, maar ook met al onze andere partners, als buitengewoon belangrijk in dit verband.
Voor we overgaan tot de stemming en voor mijn collega, vice-voorzitter Frattini, het woord neemt, wil ik bij wijze van conclusie slechts dit nog zeggen: mijns inziens is de Europese Unie betrokken bij een wereldwijd voorbereidingsproces voor de strijd tegen alle vormen van terrorisme. Zoals ik aan het begin al zei en zoals duidelijk in uw verslagen te lezen valt, vergt de strijd tegen het terrorisme een alomvattende benadering. Er is één thema dat we in het bijzonder ter harte moeten nemen: we moeten de terroristisch groeperingen de rekrutering binnen onze eigen samenlevingen beletten. In deze rekrutering binnen onze eigen samenlevingen, met name onder ontwortelde, slecht in onze samenlevingen geïntegreerde jongeren, is namelijk de grootste terroristische dreiging gelegen. Deze jongeren vormen in zekere zin een voedingsbodem voor daden die het voorstellingsvermogen en het denkvermogen te boven gaan. Uit deze daden spreekt een soort wanhoop. Daarom moet onze strategie voor het bestrijden van terrorisme ook een sociale dimensie omvatten, een dimensie die de integratie en de behandeling van deze groepen, met name van jonge mensen uit moslimlanden, bestrijkt. Op die manier zullen we deze strijd op onze eigen grondgebied, binnen de Europese Unie, kunnen winnen, en dat is absoluut van levensbelang.
De Voorzitter. Ik zou nu graag op mijn beurt onze oud-collega, de heer Gijs de Vries, willen verwelkomen. Ik wens hem alle sterkte die hij voor zijn grote opgave nodig heeft. Welkom in het Europees Parlement, mijnheer De Vries.
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan natuurlijk in een paar minuten niet ingaan op alle belangrijke interventies van een drie uur durend debat.
Ik wil het houden bij een paar korte overwegingen. Ik geloof dat er brede consensus bestaat over het feit dat er tegen terrorisme maatregelen op Europees niveau moeten worden getroffen, acties die zijn gekoppeld in een allesomvattende Europese strategie, en evenwichtige maatregelen, die in de eerste plaats gericht zijn op preventie, samenwerking, ook internationaal, en op eerbiediging van de grondrechten van de burgers, waaronder natuurlijk vooral het recht op privacy, dat door velen in dit Parlement is genoemd.
Ik moet nog een ander principe benadrukken: niemand kan om etnische of religieuze redenen van terrorisme worden verdacht; dat zou betekenen dat terroristen die religies en beschavingen tegen elkaar willen opzetten, hebben gewonnen. Het is dus weliswaar nodig de diepere gronden van terrorisme te begrijpen, maar er mag geen twijfel over bestaan dat terrorisme nooit gerechtvaardigd kan worden. We moeten de oorzaken kennen om ze te kunnen uitroeien, niet om ze te rechtvaardigen. Tussen deze twee concepten is een groot verschil.
De maatregelen die op Europees niveau zijn vastgesteld, het actieplan, moeten bovendien volledig ten uitvoer worden gelegd. U weet waarschijnlijk dat in veel lidstaten een groot aantal maatregelen uit het actieplan nog niet ten uitvoer is gelegd. Ik kan tot nog toe slechts twee positieve voorbeelden noemen, namelijk Denemarken en Hongarije: twee lidstaten die daarentegen alle maatregelen hebben ingevoerd. Zij kunnen als voorbeeld dienen voor de andere lidstaten van de Europese Unie.
Er is nog een beginsel waarover iedereen het eens is, namelijk het solidariteitsbeginsel. In de eerste plaats solidariteit tussen de lidstaten – op dit punt ben ik het volledig eens met de fungerend voorzitter, de heer Schmit: ik geloof dat we moeten vooruitlopen op het beginsel, neergelegd in het Grondwettelijk Verdrag, dat wederzijdse solidariteit tussen de lidstaten voorschrijft indien een van hen door terroristen wordt getroffen. In de tweede plaats solidariteit met de slachtoffers van terrorisme, een andere actielijn waarop Europa zich moet concentreren.
Er is lang gediscussieerd over bioterrorisme: de Europese Commissie kan in de eerste plaats ertoe aanzetten de ondernomen actie voort te zetten en te versterken. Zij zet zich in om de lidstaten aan te moedigen alle noodzakelijke maatregelen te nemen voor een adequate voorbereiding op een bioterroristische aanslag en hoopt dat dit Parlement haar volledig zal steunen bij haar pogingen de lidstaten te overreden doortastender op te treden, meer te investeren, want in geval van een bioterroristische aanslag kunnen en mogen we niet onvoorbereid zijn. We zullen het Parlement op de hoogte stellen van alle maatregelen die we hebben genomen, inclusief simulaties van terroristische aanslagen en de internationale samenwerkingsacties die we hebben opgezet.
Mijnheer de Voorzitter, volgens mij is gezamenlijk optreden van de instellingen – de Commissie, het Parlement en de Raad – en het maatschappelijk middenveld het beste wapen tegen terrorisme. We moeten onze burgers uitleggen dat een werkelijk Europees antwoord op de uitdaging van terroristen, een uitdaging waarvoor we allemaal worden gesteld, alleen mogelijk is als de instellingen en de samenleving gezamenlijk optreden.
VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Wij gaan nu over tot de stemming.
6. Stemming
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
7. Richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector
8. Energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten
9. Infrastructuur voor geografische informatie in de Gemeenschap (INSPIRE)
10. Herverzekering
11. Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds (ELFPO)
12. Uitwisseling van informatie en inlichtingen ten aanzien van zware misdrijven, zoals terroristische daden
13. Informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard
14. Voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, daaronder begrepen terrorisme
Na de stemming over de tekst van het initiatief, die wordt verworpen
Nicolas Schmit,fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Volgens mij hebben we zojuist een zeer nuttige en zeer rijke discussie gevoerd over de noodzaak het terrorisme met alle middelen te bestrijden, maar wel op voorwaarde dat onze grondrechten en onze vrijheden niet worden aangetast. Ik zei daarstraks al dat dat evenwicht koste wat kost behouden moet blijven.
Een aantal landen wil een systeem invoeren om de middelen waarvan de terroristen zich bedienen aan te pakken. Welnu, wij weten dat de terroristen op steeds geraffineerdere wijze gebruik maken van alle mogelijke technieken. Dit initiatief verdient dan ook te worden vervolgd en verkend, omdat het ons een doeltreffender gereedschap zou geven om het gebruik van dergelijke technologieën, met name via internet, tegen te gaan.
Ik wil echter beklemtonen dat het gebruik van gegevensbewaring gepaard dient te gaan met eerbiediging van de privacy en de gegevensbescherming. Er dient een evenwicht te worden bewaard tussen enerzijds de veiligheid en anderzijds de vrijheid. Maar we moeten onszelf niet zomaar beroven van middelen waarmee, onder bepaalde omstandigheden – en daarbij valt eens te meer te denken aan 11 maart 2004 – misschien de levens gered kunnen worden van tientallen, honderden of zelfs duizenden mensen.
De Voorzitter. – Dat betekent dus dat de Raad vasthoudt aan zijn voorstel.
Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Reglement, wordt de tekst daarom terugverwezen naar de bevoegde commissie met de opmerkingen van de voorzitter van de Raad.
15. Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding
16. EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme
Vóór de stemming
Martine Roure (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u meedelen dat wij amendement 14 op overweging Q hebben ingetrokken.
17. Voorkomen van, zich voorbereiden op en beantwoorden van terroristische aanvallen
Na de stemming over amendement 7
Vytautas Landsbergis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, overweging C zou gewijzigd kunnen worden door een paar simpele woorden toe te voegen. Wat we in de allereerste plaats nodig hebben, is immers een heldere definitie van politieke terreur en terrorisme. Ik vind dit voor zich spreken, want niemand kan zeggen dat je beter geen definitie kunt hebben of dat het de moeite niet waard is. Ik verzoek u daarom dit amendement te steunen.
(Aangezien meer dan 37 leden bezwaar hebben gemaakt, wordt het mondeling amendement niet in overweging genomen)
18. Bescherming van kritieke infrastructuur in het kader van de terrorismebestrijding
19. Strijd tegen de financiering van het terrorisme
Na de stemming over amendement 1
Giusto Catania (GUE/NGL).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor de stemming over dit amendement, dat in feite een herhaling is van de al aangenomen paragraaf, wilde ik nog zeggen dat dit Parlement tot twee keer toe de preventieve oorlog heeft veroordeeld. Dat lijkt me een goed teken.
De Voorzitter. – Amendement 1 is in stemming gebracht en aangenomen.
Vóór de stemming over het gewijzigde amendement 4
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de heer Díaz de Mera García Consuegra, die dit amendement heeft ingediend. Ik ben mij ervan bewust dat de sociaal-democratische fractie een vergelijkbaar mondeling amendement heeft ingediend, maar ik zou willen voorstellen het einde, na de woorden “de drugshandel, de wapenhandel en de mensenhandel” als volgt te laten luiden: “en de financiering via afpersing met inbegrip van de zogenaamde, ‘revolutionaire belasting’ ”.
Rosa Díez González (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen willen zeggen dat we ons scharen achter het amendement van Barones Ludford en dat we derhalve geen enkel ander mondeling amendement zullen indienen. Wij vinden dat er aan dit amendement niets te verbeteren valt en wij ondersteunen het.
De Voorzitter. – Dit amendement zal dus worden ingevoegd in amendement 4, waarna dat tweemaal gewijzigde amendement in stemming zal worden gebracht.
20. Uitwisseling van informatie en inlichtingen op het gebied van strafbare feiten van terroristische aard
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk.(PT) Zowel het verslag-Laperrouze als het Commissievoorstel leggen de prioriteiten vast voor de trans-Europese energienetwerken om in overeenstemming met de mededingingsprincipes.een meer open en concurrerende interne energiemarkt te creëren. Zoals wij weten is dat de toepassing van de zogenaamde Lissabon-strategie, die de rechtvaardiging vormde voor de privatiseringen in deze sector en waar wij het nooit mee eens zijn geweest.
Hoewel er af en toe gewag wordt gemaakt van de bescherming van de consument en het gebruik van hernieuwbare energie, blijven die zaken altijd ondergeschikt aan het centrale doel van de markt, dat wil zeggen aan de belangen van economische groepen en multinationals die actief zijn in deze sector. Wij zijn het daar natuurlijk niet mee eens.
Intussen hebben we het over de universele toegang tot dienstverlening en de verplichting tot het leveren van openbare diensten, maar alleen om te benadrukken dat de aanleg en het onderhoud van infrastructurele werken in de energiesector - die de Commissie vaststelt, waarbij zij rekening houdt met de standpunten en de projecten van de lidstaten - de efficiënte werking van de interne energiemarkt moeten verzekeren. Daarbij dienen wel de procedures gevolgd te worden voor de raadpleging van de betrokken burgers en moet er rekening gehouden worden met strategische criteria en met de bovengenoemde criteria en verplichtingen die het Europees Parlement eraan heeft toegevoegd. Desalniettemin is het budget erg beperkt.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) Wij bevelen aan dat de landen van de EU samenwerken in zaken van grensoverschrijdend belang waarbij samenwerking binnen de EU een toegevoegde waarde kan hebben voor datgene wat met bestaande internationale samenwerkingsstructuren kan worden bereikt. We hebben ervoor gekozen om vóór het algemene verslag over trans-Europese netwerken in de energiesector te stemmen, omdat dit een belangrijke grensoverschrijdende Europese aangelegenheid is.
We ondersteunen die amendementen die de weg vrijmaken voor een beperkte vorm van gecentraliseerd bestuur. We verwelkomen het idee om de bestaande structuurfondsen aan te wenden ter financiering van de kosten die deze vormen van samenwerking met zich meebrengen.
Sérgio Marques (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Ik wens mevrouw Laperrouze geluk met haar belangrijke en relevante verslag over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van Beschikkingen nrs. 96/397/EG en 1229/2003/EG. Ik heb dit verslag gesteund en dat betreft met name de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de Europese gas- en elektriciteitsmarkt. Daarbij mag het milieu niet worden vergeten, terwijl er garanties moeten zijn voor de continuiteit van de elektriciteitsvoorziening in alle lidstaten, regio’s en gebiedsdelen van de Europese Unie.
Het opnemen van de energienetten van de nieuwe lidstaten in de trans-Europese netwerken zal het cohesieproces in de uitgebreide EU vergemakkelijken. Bij het aanleggen, onderhouden of verbeteren van infrastructuur moet evenwel rekening gehouden worden met de milieueffectbeoordeling en met de procedures voor de voorafgaande informatie en raadpleging van de bevolking, overeenkomstig de communautaire en nationale wetgeving.
De afhankelijkheid van de EU van één enkele bron voor de energievoorziening kan effecten hebben voor haar buitenlands beleid en haar rol als partner op mondiaal niveau beperken. Daarom is de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen van fundamenteel belang voor de technologische vooruitgang van de Europese industrie.
Daniel Caspary, Werner Langen en Herbert Reul (PPE-DE),schriftelijk.- (DE) De verhoging van de energie-efficiëntie is om verschillende redenen een belangrijk doel.
Om deze reden steunen wij alle redelijke inspanningen om energie efficiënt in te zetten. Het onderhavige verslag-Rothe voldoet echter slechts ten dele aan deze criteria: te veel bureaucratie, te veel centralisme en twijfelachtige methoden om de energie-efficiëntie in Europa te verhogen.
Ondanks al onze bedenkingen stemmen wij in de eerste lezing in met het verslag, omdat het ons favoriete principe van benchmarking als optie noemt. Wij verzoeken de Raad en de Commissie om in plaats van de algemene percentagedoelstellingen benchmarks vast te stellen en snel de vereiste voorbereiding voor de implementatie van benchmarking te treffen zodat de algemene percentagedoelstellingen ook voor een overgangsperiode niet meer nodig zijn.
Indien hiermee geen rekening wordt gehouden, zullen wij in de tweede lezing tegen deze bindende percentagedoelstellingen stemmen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk.(PT) Het streven naar meer efficiëntie bij het eindgebruik van energie en een aandeel van 20 procent hernieuwbare energie in het totale energieverbruik in de Europese Unie is natuurlijk positief. Daarom steunen wij de maatregelen die deze doeleinden daadwerkelijk beogen te realiseren en hebben wij voor de meeste voorstellen van de rapporteur gestemd.
Het is interessant vast te stellen dat het Europees Parlement van mening is dat de openbare sector op dit gebied een voorbeeldfunctie kan hebben. Daarom zijn er voor die sector ambitieuzere doelstellingen vastgelegd.
Wij kunnen het er echter niet mee eens zijn dat er in verband met energie-efficiëntie aangedrongen wordt op de liberalisering van de markt - met name voor het huishoudelijk verbruik - per 1 juli 2007. De rapporteur heeft dat in een aantal voorstellen geformuleerd, waar wij tegen hebben gestemd.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) Verbeterde energie-efficiëntie is een belangrijk onderdeel van de strategie die moet leiden tot het bereiken van de doelstellingen van het Kyoto-Protocol. We vinden echter niet dat de EU gedetailleerde doelstellingen moet vastleggen met betrekking tot energiebesparingen of de wijze waarop die moeten worden gerealiseerd. De EU kan, en moet ons inziens interveniëren op milieuterreinen die werkelijk grensoverschrijdend zijn, maar zij moet geen doelstellingen dicteren voor energiebeleid. Onze stem tegen het verslag van het Europees Parlement impliceert geen steun voor het oorspronkelijke voorstel van de Commissie.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Als wij echt energie willen besparen - en dat zou ons streven moeten zijn - om de constante tendens van stijgend energieverbruik in zowel de ontwikkelingslanden als in de ontwikkelde wereld tegen te gaan, is een van de belangrijkste taken de burgers te waarschuwen voor de gevolgen van buitensporig energieverbruik. Als men zich bewust is van het probleem, is een eerste stap in de richting van steun voor de noodzakelijke oplossingen gezet.
Daarom zijn deze voorstellen - met name voorzover zij beogen te garanderen dat de publieke en particuliere consumenten kennis verwerven over de energie-efficiëntie van de aan te schaffen goederen - uiterst nuttig.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) Wij staan open voor de gedachte de EU-landen gezamenlijk een webportaal te laten maken waarop de lidstaten relevante milieu-indicatoren beschikbaar kunnen stellen.
We staan kritisch tegenover die bewoordingen die de weg vrijmaken voor de EU om vergelijkbare maatregelen te treffen op andere beleidsterreinen. De rapporteur heeft niet duidelijk aangegeven om welke terreinen het gaat en hoe verreikend die maatregelen zijn. We zijn bovendien van mening dat het verslag te veel gedetailleerde regelingen bevat en dat de lidstaten verplicht worden op te veel terreinen informatie te verschaffen. De elementaire geografische omstandigheden verschillen van lidstaat tot lidstaat. Niet voor ieder land zijn dus dezelfde soort informatie en indicator van belang.
Om de genoemde redenen hebben we besloten tegen het verslag van het Parlement te stemmen. Wij zijn van mening dat het voorstel van de Commissie minder verreikend is en beter onder woorden is gebracht dan het verslag van het Parlement.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Het delen van informatie tussen de lidstaten is niet alleen uiterst belangrijk voor het kweken van een algemeen gevoel van wederzijds, in de praktijk getoetst vertrouwen tussen alle betrokkenen maar is natuurlijk ook op zich van nut. In het onderhavige geval is de langs deze weg verkregen informatie niet alleen grensoverschrijdend maar heeft zij ook een grensoverschrijdend nut. Het doel om dergelijke informatie gemakkelijker te delen heeft dan ook mijn instemming.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) De Junilistan steunt institutionele concurrentie en betreurt het daarom dat de Commissie het noodzakelijk heeft geacht ook deze markt te reguleren. Op dit moment is de wetgeving van toepassing op het terrein van herverzekering, wat betekent dat de spelers op de markt zelf bepalen welke wetgeving het meest van toepassing is. De richtlijn biedt niet primair bescherming aan burgers. In plaats daarvan gaat zij over regels met betrekking tot financiële instellingen en de handel tussen bedrijven (B2B). Deze spelers voeren van dag tot dag eigen risicoanalyses uit en hebben geen verdere EG-wetgeving nodig.
Omdat wij niet tegen de voostellen van de Commissie kunnen stemmen, kiezen wij ervoor ons van stemming te onthouden.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk.– (EN) Ik heb vandaag, zoals ik eerder ook al in de commissie gedaan heb, mijn steun gegeven aan het compromispakket zoals dat ons in het verslag-Skinner wordt aanbevolen.
Financiële diensten leveren een zeer substantiële bijdrage aan de economie van Schotland en herverzekering, hetzij direct, hetzij indirect, is van invloed op in Schotland gevestigde ondernemingen en cliënten.
Ik begroet dit voorstel met instemming. Het brengt een Europees stelsel van dienstverlening en regelgeving op het gebied van herverzekering dichterbij en biedt de mogelijkheid de situatie in de VS aan te pakken, waar enorme hoeveelheden kapitaal vastgezet worden omdat de zekerheidseisen aldaar extra kosten met zich meebrengen, die momenteel worden doorberekend naar de cliënten.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk.(PT) Wij hebben voor dit verslag gestemd, omdat het een verbetering vormt van het Commissievoorstel en er zelfs een aantal door ons ingediende voorstellen in zijn opgenomen. Bij een aantal punten had er zeker verder kunnen worden gegaan. Dat geldt met name voor de bedragen die vrijkomen door de modulatie van de maatregelen, de uitvoering van steunmaatregelen voor land- en bosbouw en meer steun voor de boeren die de minste hulp ontvangen. Het zou een positieve zaak zijn, als de Commissie op zijn minst rekening zou houden met deze resolutie
Er bestaan nog twijfels over de integratie van natuurbeschermingsmaatregelen en het Natura 2000-netwerk in het programma inzake steun voor plattelandsontwikkeling. Het is namelijk onduidelijk of de integratie van die maatregelen niet leidt tot minder geld voor plattelandsontwikkeling. De lopende discussie over de financiële vooruitzichten geeft ondertussen geen indicatie voor een ander scenario en alles wijst op een vermindering van de bedragen. Het gevolg zal een beleid zijn dat de sociale en economische samenhang, de werkgelegenheid en de sociale insluiting niet bevordert.
Ons verzet tegen cofinanciering en liberalisering van de landbouwmarkt is bekend. Die weg druist namelijk in tegen de verdediging van een plattelandsontwikkelingsbeleid dat de bevolking van het platteland vasthoudt, de familiebedrijven en de kleine en middelgrote boeren steunt op basis van respect voor de verscheidenheid die de verschillende lidstaten van de Europese Unie kenmerkt.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) Wij zijn volstrekt tegen dit verslag en zijn van mening dat het in zijn afzonderlijke onderdelen nogal absurd is. We kunnen het in het verslag vervatte voorstel om de kredieten te verhogen in relatie tot de voorstellen van de Commissie absoluut niet steunen. We vragen ons af waarom de lidstaten de plattelandsontwikkeling niet voor eigen rekening kunnen nemen. Of is de eigenlijke bedoeling van de ELFPO-verordening gestoeld op het verlangen anderen de rekening te laten betalen?
Wat de verdeling van de middelen betreft kan men als argument aanvoeren dat de rijke landen de arme landen in de EG moeten helpen, maar in dat geval moeten de arme landen zelf kunnen beslissen hoe ze de hulp inzetten.
Amendement 29 verwijst naar het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Het desbetreffende voorstel is verworpen en er kan derhalve niet langer naar worden verwezen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk.– (EN) Ik ben ingenomen met dit verslag en met de opmerkingen van de rapporteur over het belang van een gezonde plattelandseconomie.
Goed functionerende land- en bosbouwbedrijven in Schotland leveren een essentiële bijdrage aan de levensvatbaarheid van onze talrijke plattelandsgemeenschappen. Door de ligging van Schotland zijn veel van onze plattelandsgebieden probleemgebieden die specifieke steunmaatregelen behoeven.
EU-subsidie kan landbouwondernemingen in belangrijke mate helpen de vele uitdagingen op concurrentiegebied waarmee zij zich geconfronteerd zien, het hoofd te bieden. Ik hoop dat in de toekomstige begroting van de EU voldoende plaats zal worden ingeruimd voor programma’s voor plattelandsontwikkeling en dat de regeringen van het Verenigd Koninkrijk en Schotland de volledige verwezenlijking van de potentiële voordelen mogelijk zullen maken.
Sérgio Marques (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Ik wens mevrouw Schierhuber geluk met haar relevante verslag over de ontwerpverordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO).
Ik ben het eens met het standpunt van de rapporteur dat het Europees Parlement zich moet verzetten tegen pogingen de voor plattelandsontwikkeling bestemde bedragen te verminderen.
De omvang van de voorgestelde steunbedragen voor de ultraperifere regio’s dient op zijn minst gelijk te zijn aan de steun die op dit moment van kracht is.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Over een van de belangrijkste aspecten van het landbouwbeleid, namelijk de financiering ervan, moet nog een besluit vallen. Ongeacht de uitkomst van de discussie over de financiële vooruitzichten, heb ik voor dit verslag gestemd.
Het Europees beleid op dit vlak moet daadwerkelijk meer op het platteland en niet louter op de landbouw gericht zijn. Het moet een pakket maatregelen en zwaartepunten omvatten die een samenhangend beleid voor deze sector mogelijk maken. Dat is mijn standpunt en ik stel vast dat de rapporteur in dit verslag in grote lijnen dezelfde opvatting huldigt.
Voorts dienen wij de financiering van dit beleid te bezien in het kader van de discussie over de financiële vooruitzichten. In die context en bij die gelegenheid zullen wij dan de kans krijgen een raming te maken van de bedragen die noodzakelijk zijn voor het beleid. Ik ben het in ieder geval eens met dit model, dat gericht is op vereenvoudiging en een samenhangend beleid nastreeft voor een ruimte die uniform noch één volledig geheel is, maar toch in voldoende mate homogeen is om als één geheel behandeld te worden.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, uit een onderzoek is naar voren gekomen dat de regeringen in 2005 meer dan 191 miljard dollar hebben gestoken in de strijd tegen het terrorisme. De uitgaven zullen in de komende tien jaar nog verveelvoudigen. Daarvan wordt 44 procent door de Verenigde Staten bijvoorbeeld gebruikt voor militaire en politiemaatregelen. Het succes van de huidige bestrijdingsstrategie blijft echter eerder twijfelachtig. Het meest prominente voorbeeld van dit twijfelachtige succes is Irak, dat door de oorlog een broedplaats van het terrorisme is geworden.
Tot op heden behandelen wij alleen de symptomen in plaats van het kwaad met wortel en al uit te roeien. Zo kunnen extremisten, dankzij de huidige onwetendheid en verkeerde beoordeling van de islam, steeds meer leden voor zich winnen, onder andere uit de lagere klassen van de islamitische bevolking. Hier moeten we beginnen en met nieuwe denkwijzen nieuwe wegen bewandelen.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE),schriftelijk. - (SV) De delegatie van de Moderata Samlingspartiet heeft vandaag voor dit verslag gestemd. We willen echter duidelijk stellen dat wij tegen de invoering van een Europees strafregister zijn.
Inger Segelström (PSE),schriftelijk. - (SV) Het door Zweden, Ierland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ingediende voorstel voor bewaring van verkeersgegevens van communicatienetwerken heeft tot doel de samenwerking te verbeteren op het gebied van het strafrecht. Wij steunen die doelstelling, omdat het belangrijk is dat de lidstaten en de Gemeenschap de autoriteiten voor misdaadpreventie toereikende middelen ter hand stellen voor de uitvoering van hun taken.
Zweden heeft grote successen geboekt bij de bestrijding van misdaad en de opheldering van zware, afzonderlijke misdrijven door gebruik te maken van bewaarde verkeersgegevens van communicatienetwerken. Datzelfde geldt voor een aantal andere lidstaten. De noodzaak voor en de redelijkheid van het kaderbesluit is door de vier lidstaten echter niet voldoende toegelicht. Het is daarom noodzakelijk dat de vier lidstaten en/of de Commissie hierop terugkomen met goede voorbeelden van gelegenheden waarbij bewaring van verkeersgegevens van communicatienetwerken erg belangrijk is geweest bij het voorkomen, onderzoeken, constateren en voor het gerecht brengen van misdrijven en strafbare feiten, inclusief terrorisme. Het is ook noodzakelijk dat zij duidelijk aangeven dat wetgeving op dit terrein redelijk en noodzakelijk is, gezien de mogelijke consequenties voor de privacy.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) De Junilistan staat achter een geïntensiveerde samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van terrorisme en andere zware, grensoverschrijdende misdaad. Dit zijn echter zaken die bekend staan als derde-pijleraangelegenheden die samenhangen met intergouvernementele samenwerking op de terreinen van politie en justitie, en besluiten daarover moeten door de lidstaten worden genomen in de Raad en niet door supranationale EU-instellingen. Het is derhalve aan de nationale parlementen, en niet aan het Europees Parlement, om de resultaten van besprekingen te beoordelen en op te roepen tot het nemen van verantwoordelijkheden. De Junilistan kan dan ook de amendementen van het Parlement niet steunen, ondanks het feit dat wij de inhoud van een aantal ervan zouden hebben gesteund als wij zitting zouden hebben gehad in het Zweedse Parlement.
Met betrekking tot het verslag A6-0162/2005 steunen wij het Zweedse initiatief in de Raad voor een kaderbesluit over het vereenvoudigen van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen wetshandhavers in de EG.
Anna Hedh (PSE),schriftelijk. - (SV) Wij steunen de meeste aspecten van het verslag van de heer Bösch over de fraudebestrijding. Dat de verschillende belastingtarieven in de lidstaten van de EU leiden tot problemen met de smokkel van sigaretten, is een bekend feit, dat wordt genoemd in de punten 33 en 34. We zijn het eens met die stellingen, maar zijn tegen verdere verlagingen van tabaksaccijnzen. Verlaging van tabaksprijzen leidt tot verhoging van de consumptie en heeft een schadelijk effect op de volksgezondheid. Wij zijn van mening dat er betere methoden zijn om greep te krijgen op de smokkelproblemen. We steunen evenmin de zienswijze dat douaneautoriteiten moeten worden uitgerust met mobiele eenheden of dat het EU-agentschap voor de buitengrenzen ook douaneactiviteiten zou moeten uitvoeren.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk.(PT) Niettegenstaande het technisch stempel dat men op dit verslag wil drukken, heeft dit thema een sterke politieke lading met de “open en concurrerende markteconomie” die men zonder beperkingen wil opleggen.
Bij het aanpakken van dit verschijnsel hebben de achterliggende politieke kwesties altijd de neiging op te doemen. Het leidt er zelfs toe dat er onderwerpen met elkaar vermengd worden, die politiek verschillend zijn of kunnen zijn.
De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap via beheerscontrole om verspilling en fraude tegen te gaan en fraudebestrijding behoren tot verschillende domeinen (hoewel er bij fraude binnen de organen van de “Gemeenschappen” sprake is van overlapping). Fraude uit zich vooral in verschillende manieren om de belasting te ontwijken, de parallelle en illegale economie en verschillende vormen van smokkel.
Onder de vele belangrijke punten die in het verslag worden genoemd, benadruk ik het feit dat de lidstaten nieuwe verantwoordelijkheden hebben gekregen, terwijl hun een aantal van hun vroegere verantwoordelijkheden is ontnomen. Dat gebeurt onder meer door ambtenaren voortdurend lager gekwalificeerd werk te geven en ze te ontslaan en door een aantal van die overheidstaken aan particuliere instanties uit te besteden.
In verband met dit belangrijke politieke aspect heb ik de nodige kritiek op de “overdracht van taken van de Europese overheid aan particuliere firma’s”, zoals in het verslag staat.
Carl Lang (NI),schriftelijk. – (FR) Vroeger was het terrorisme het wapen van de communistische revolutionaire internationale. Vandaag de dag wordt het gebruikt door de islamitische revolutionaire internationale, die als doel heeft de westerse beschaving te vernietigen en wereldwijd, en met name in Europa, islamitische republieken te vestigen. In feite hebben onze regeringen met de massale immigratie van moslims de politiek-religieuze burgeroorlog die in Noord-Afrika en in het Midden-Oosten woedt, in Europa geïmporteerd.
Door middel van al dan niet gewelddadige terreur willen de moslimfundamentalisten enerzijds de islamitische massa’s achter de revolutie dwingen en anderzijds onze naties lamleggen. De verkiezingsnederlaag van de Spaanse regering-Aznar, die gold als vijandig ten aanzien van moslimfundamentalisme, enige dagen na de aanslag van 11 maart 2004 die werd gepleegd door Marokkaanse immigranten, past in deze strategie. Hetzelfde geldt voor de moord op de Nederlandse cineast Theo van Gogh.
De eisen rond het dragen van de islamitische hoofddoek en de beschikbaarheid van halal eten in schoolkantines vormen de eerste stappen van dit omverwerpingsproces. Het massaterrorisme is de uiterste stap ervan.
Zolang wij het werkelijke gevaar niet onder ogen zien zullen de moslimterroristen hun revolutionaire jihad voortzetten.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE),schriftelijk. - (SV) De delegatie van de Moderata Samlingspartiet heeft vandaag gestemd tegen de instelling van een Europees openbaar ministerie zoals voorgesteld door mevrouw Díez Gonzáles in het verslag over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende het EU-actieplan ter bestrijding van het terrorisme.
De delegatie van de Moderata Samlingspartiet is van mening dat openbare ministeries op nationaal niveau dienen te werken.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk. - (SV) Het voorkomen van, zich voorbereiden op en beantwoorden van terroristische aanslagen zijn belangrijke en noodzakelijke maatregelen. Dat dergelijk werk ertoe zou moeten leiden dat de EU een Europees politiek project definieert en ontplooit, is niet steekhoudend. De slachtoffers van terrorisme kunnen op andere manieren beter worden geholpen dan met nog meer EU-instellingen. Wij zijn er bovendien tegen om terroristische aanslagen en andere tragische gebeurtenissen te misbruiken voor het uitbreiden van de macht en de invloedssfeer van de instellingen van de EU.
De Junilistan heeft dan ook tegen het verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk.(PT) In plaats van de dieperliggende oorzaken van het terrorisme - zoals de ernstige verslechtering van de toestand in de wereld, de door het militariseren van de internationale betrekkingen gevoede geweldsspiraal, de aanvallen op de soevereiniteit van de staten en de volkeren (het staatsterrorisme), de ongebreidelde kapitalistische uitbuiting, de onmenselijke vergroting van de sociale ongelijkheid en de miljoenen mensen die onder wanhopige omstandigheden leven - aan te pakken, wordt dit voorstel gedaan.
Onder het mom van de zogenaamde “strijd tegen het terrorisme” wil men naast op Europees niveau gecentraliseerde veiligheidsorganisaties een volledig netwerk en informatiebestand creëren en versterken. Daarbij probeert men verder te gaan dan de soevereine samenwerking tussen de lidstaten via het opleggen van “supranationale” structuren en het bevorderen van repressieve maatregelen die een integraal bestanddeel vormen van bredere strategieën. Die bestendigen via het permanent gebruik van geweld, de wapenwedloop en de wedloop op financieel-economisch vlak een onrechtvaardige wereldorde.
Dat leidt ook tot de onaanvaardbare zaken als de overeenkomsten tussen de EU en de VS betreffende de uitwisseling van persoonsgegevens, het criminaliseren van organisaties die strijden voor de eerbiediging van de grondrechten van de volkeren - zoals het recht op soevereiniteit en onafhankelijkheid - en agressie tegen soevereine staten.
Daarom heeft onze fractie tegengestemd.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL),schriftelijk. - (EL) Het pakket van acht verslagen dat vandaag aan het Europees Parlement is voorgelegd, is de invulling van de zogenaamde EU-strategie voor de aanpak van het terrorisme en heeft tot doel het beleid voor de behartiging van de belangen van het kapitaal te verstevigen en te beschermen tegen de opkomende volksbeweging en het volksverzet tegen het imperialisme.
Met het verslag-Oreja probeert men de noodzaak voor het opvoeren van dit beleid te staven en te bewijzen dat overgegaan moet worden tot het volgende stadium van preventief optreden tegen het terrorisme. Daarbij schaart men zich volledig achter het Amerikaans-imperialistische dogma van de preventieve oorlog.
Tegelijkertijd wordt daarmee op “elegante” wijze, onder gebruikmaking van het “islamitisch terrorisme”, de definitie van terrorisme en terroristische groepen uitgebreid, waarbij natuurlijk gedoeld wordt op de bewegingen en organisaties die de huidige situatie betwisten of strijden voor de omverwerping daarvan.
Het is overduidelijk dat ook dit verslag probeert de werknemers van de wijs te brengen door het vraagstuk van het “terrorisme” uit te roepen tot het grootste gevaar, opdat de werknemers instemmen met de voorgestelde autoritaire maatregelen, en opdat het volk instemt met de invoering van nieuwe repressieve organen en mechanismen.
De werknemers en volkeren van Europa moeten de nerveuze poging van de EU om de tegen de volksbeweging gerichte repressieve maatregelen en mechanismen te intensifiëren, pareren met hun ongehoorzaamheid en hun weigering om hieraan op nationaal niveau gevolg te geven. Zij moeten deze poging verijdelen met de versterking van hun strijd en de coördinatie daarvan.
Tobias Pflüger (GUE/NGL),schriftelijk.– (DE) Ook het verslag-Oreja A6-0166/2005 houdende een voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement aan de Europese Raad en de Raad betreffende het voorkomen van, het zich voorbereiden op en het beantwoorden van terroristische aanvallen (2005/2043(INI)), als deel van het vandaag in het Europees Parlement aangenomen pakket anti-terreurmaatregelen, wil een rechtsruimte creëren voor de bestrijding van het terrorisme, ook door middel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke uitspraken, politiemaatregelen en de uitwisseling van informatie tussen de politie en tussen de inlichtingendiensten. De grondrechten dreigen hierdoor vergeten te worden. Deze aanpak ligt in de lidstaten sinds de invoering van het Europees arrestatiebevel steeds meer onder vuur, want de op het eerste gezicht vrij onschuldig lijkende formulering "wederzijdse erkenning" blijkt bij nadere beschouwing een zeer krachtig instrument. Wanneer iemand aan een andere EU-lidstaat moet worden uitgeleverd, is er bijvoorbeeld geen rechterlijke toetsing meer mogelijk.
De gevaarlijkste aspecten van het verslag-Oreja zijn:
- de gewenste "uitwisseling van informatie tussen de politie en tussen de inlichtingendiensten";
- de gewenste "uitwisseling van informatie betreffende verdachte terroristen en hun organisaties met derde landen en internationale organisaties", alsmede
- de aanmoediging van een toenemende specialisering "van Europol en Eurojust in de bestrijding van terrorisme".
Wat hier ontbreekt is de democratische controle op openbare ministeries, een effectieve gegevensbescherming en de horizontale scheiding der machten.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL),schriftelijk. - (EL) Het verslag sluit haarfijn aan bij de pogingen om, onder het voorwendsel van het terrorisme, de volkeren van de wijs te brengen en te terroriseren.
Het betuigt instemming met de relevante mededeling van de Commissie, waarin de lidstaten worden gevraagd om (in samenwerking met particuliere security-bedrijven) lijsten op te stellen van de installaties die worden beschouwd als “kritieke infrastructuur” (particuliere en openbare infrastructuur en nutsbedrijven) op het gebied van energie, communicatie, banken, gezondheidszorg, levensmiddelen, water, vervoer, overheidsbestuur, enzovoort. De grote industriëlen - of het nu eigenaars zijn of bonden (zoals bijvoorbeeld de Griekse werkgeversbond) - worden uitgeroepen tot partners op voet van gelijkheid met de staat, en wel op een gebied dat (formeel tenminste) onder de uitsluitende bevoegdheid van de nationale overheid valt. Zij zullen toegang hebben tot alle inlichtingen met betrekking tot mogelijke gevaren voor een “terroristische aanslag” en bijdragen aan de uitwerking van de antiterreurstrategie. Dit alles zal worden opgenomen in een “Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur” (EPCIP), terwijl met de verzameling en uitwisseling van alle inlichtingen die kunnen bijdragen aan de snelle waarschuwing in geval van crisis en noodtoestanden, het zoveelste verklikkersnetwerk (ARGUS) zal worden gecreëerd.
Deze maatregelen hebben, samen met de Europese antiterreurwetgeving, onder meer tot doel de voorwaarden te creëren waaronder het mogelijk zal zijn om alle vormen van strijd waarvan de werknemers- en volksbeweging gebruik maken, als terroristische daden te bestempelen.
De pogingen van de rapporteur om ook gevaren op te nemen die voortvloeien uit natuurrampen, of zijn verwijzingen naar de eerbiediging van de grondrechten, zijn een alibi en hebben enkel tot doel om de nieuwe autoritaire maatregelen erdoor te krijgen.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE),schriftelijk. - (SV) De delegatie van de Moderata Samlingspartiet heeft vandaag gestemd tegen de invoering van een Europees strafregister. Om dezelfde reden hebben we tegen het verslag in zijn geheel gestemd.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk.(PT) Het terrorisme is in feite de dictatuur van deze eeuw en de strijd ertegen moet permanent zijn.
Tijdens de afgelopen jaren zijn wij, gedwongen door de realiteit, weer bij bewustzijn gekomen. Ons debat toont aan dat dit bewustzijn niet verflauwd is en de hoofdkoers niet is kwijtgeraakt.
Wij beseffen dat er sprake is van een dreiging die gericht is tegen onze levenswijze, onze samenleving en onze vrijheid. Wij realiseren ons ook dat onze grootste deugden - onder andere vrijheid, respect voor het individu en solidariteit - bij een doeltreffende bestrijding van het terrorisme broos kunnen blijken te zijn. Daarom is dat permanente evenwicht tussen wat wij moeten opofferen en de resultaten van de strijd tegen het terrorisme - die onmisbaar zijn voor het behoud van onze levenswijze - van fundamenteel belang.
In het licht van de geboekte vooruitgang, de verbrede inzet, de vastgestelde moeilijkheden, de noodzakelijke wijzigingen en correcties en de nog bestaande ontoereikendheden, moet het debat over al deze verslagen in de plenaire vergadering op al die aspecten ingaan. Er is hier immers een duidelijk signaal van bewustwording afgegeven. Wij zijn ons nu bewust van het gevaar, van de noodzaak te handelen maar ook van wat zelfs uit naam van terrorismebestrijding niet kan of mag worden geëist.
22. Rectificaties stemgedrag: zie notulen
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter
23. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
24. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
25. Beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007 -2013
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0153/2005) van de heer Böge, namens de Tijdelijke Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013, over de beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013 (2004/2209(INI)).
Hoewel het misschien niet direct zo lijkt, is dit onderwerp van buitengewoon belang voor de toekomst van de Unie.
(Applaus)
Ik neem aan dat het ongewoon geringe aantal aanwezige afgevaardigden is toe te schrijven aan de een of andere gebeurtenis, waarschijnlijk een bijeenkomst van fracties of iets dergelijks, want ik moet zeggen dat het mij verbaast hoezeer alle fracties in zeldzame eensgezindheid hun best gedaan lijken te hebben zo weinig mensen aanwezig te laten zijn bij een dermate belangrijk debat. Ik kan niet anders dan dit betreuren en mij afvragen wat de reden hiervoor is. Had deze in het oog springende afwezigheid zich tot één bepaalde fractie beperkt, dan zou er misschien een goede reden voor kunnen zijn, maar aangezien het om alle fracties tegelijkertijd gaat, rijst toch de vraag hoe dit zo komt.
Hoe dan ook, we kunnen de vergadering niet opschorten. We moeten verder, mijnheer Barroso, mijnheer de minister. De media zullen ongetwijfeld doorgeven wat u ons vertelt.
Reimer Böge (PPE-DE), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, om te beginnen wil ik iets zeggen over wat u zojuist zei, mijnheer de Voorzitter. Het zou kunnen dat we, nadat de Tijdelijke Commissie mijn verslag met tweederde meerderheid heeft aangenomen, morgen een vergelijkbaar resultaat kunnen verwachten en dat in zoverre de druk een beetje van de ketel is.
Met het besluit van 15 september betreffende de instelling van een Tijdelijke Commissie heeft deze commissie de taak gekregen om een onderhandelingspositie uit te werken voor de beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Europese Unie. Na zeven maanden werken presenteren wij u vandaag ons voorstel voor een onderhandelingspositie van het Europees Parlement. Dat dit resultaat in de Tijdelijke Commissie tot stand kon komen met een tweederde meerderheid was alleen mogelijk dankzij een – bij alle tegenstellingen die er misschien nog zijn – zeer nauwe samenwerking en wederzijds vertrouwen.
Daarom wil ik graag iedereen heel hartelijk bedanken voor deze maandenlange goede samenwerking, om te beginnen u, mijnheer de Voorzitter, als voorzitter van de Tijdelijke Commissie, maar in het bijzonder ook de coördinatoren en de zeer geëngageerde collega’s die verantwoordelijk waren voor de standpunten van de andere commissies. Ik wil met name ook alle medewerkers van het secretariaat bedanken die voor ons allemaal fantastisch werk hebben geleverd.
(Applaus)
Met dit verslag zijn wij de instelling die de voorstellen van de Commissie het meest zorgvuldig en het meest intensief heeft geanalyseerd en beoordeeld. We hebben namelijk 22 werkdocumenten behandeld, we hebben gediscussieerd met 17 andere parlementaire commissies en – daaraan hecht ik veel waarde – we hebben ook hoorzittingen gevoerd met delegaties van de nationale parlementen. In zoverre is het resultaat dat wij u vandaag presenteren, een solide en logische totaaloplossing.
Zonder de goedkeuring van het Parlement zullen er geen financiële vooruitzichten komen. We willen een oplossing, maar niet tot elke prijs. We volgen ten dele de voorstellen van de Commissie, namelijk waar we ze goed vinden, vooral in de Lissabon-strategie als het gaat om meer groei en werkgelegenheid. We bezuinigen op plaatsen waar het zinvol is, zonder dat we daardoor het integratieproces in gevaar brengen. We stellen eigen politieke prioriteiten, en we willen niet alleen over de kale cijfers praten, maar ook absoluut de randvoorwaarden van de jaarlijkse begroting verbeteren door de programma’s te vereenvoudigen. We hebben geprobeerd om een weg te vinden in het spanningsveld tussen meerwaarde en subsidiariteit, zonder daarbij onze plicht begrotingsdiscipline te betrachten, uit het oog te verliezen.
Omwille van de democratische legitimatie hebben wij ons er ook voor uitgesproken de looptijd van de financiële vooruitzichten parallel te laten lopen met de mandaatperiode van het Europees Parlement en de ambtsperiode van de Commissie. Wij willen dat het verplicht gesteld wordt programma’s te vereenvoudigen en dat het Financieel Reglement hervormd wordt, en we staan erop dat bij de nieuwe wetgeving inzake de meerjarenprogramma’s op ieder punt afzonderlijk – bijvoorbeeld ook op het terrein van buitenlandse zaken – de rechten van het Parlement substantieel en structureel worden geëerbiedigd.
Een oplossing aan de kant van de uitgaven is alleen haalbaar, als zij gepaard gaat met korte- en langetermijnoplossingen voor de eigen middelen van de Unie, correctiemechanismen die bedoeld zijn om het interne evenwicht van de begroting verbeteren. Als we meer onderzoek en ontwikkeling alsmede levenslang leren hoog in ons vaandel schrijven, verwachten de burgers ook dat we dit realiseren. Als we tegelijkertijd zeggen dat we achter het cohesiebeleid staan, terwijl we terdege beseffen hoe het debat in de Raad momenteel verloopt, en als we daarnaast moeten erkennen dat de huidige debatten in de Raad over het burgerschap van de Unie – de bescherming van onze burgers in de Unie, de bescherming van de buitengrenzen – en over de rol van de EU als mondiale partner ons overduidelijk voor het probleem stellen dat er op strategische beleidsterreinen sprake is van chronische onderfinanciering, dan wordt het duidelijk dat dit een onderwerp is waarover we nog harde noten te kraken hebben in de onderhandelingen met de Raad.
Met het oog op dit moeilijke debat en de ervaring met Agenda 2000 is het voor ons bij de komende onderhandelingen heel essentieel dat er een nieuw instrument voor reserves en flexibiliteit komt op basis van reeds bestaande afspraken. Al met al komen we per saldo op 1,18 voor de vastleggingskredieten en 1,07 voor de betalingskredieten.
Ik wil u allemaal verzoeken om dit verslag morgen goed te keuren in de versie die de Tijdelijke Commissie heeft voorgelegd. Dit versterkt onze onderhandelingspositie. Het zou tevens de Commissie meer mogelijkheden bieden het moeizame proces van de Europese integratie vorm te geven. Wat betreft de financiële vooruitzichten moet het lukken – zo niet helemaal, dan toch zeker voor een deel – een belangrijk signaal te geven dat wij ons inzetten voor een toekomstgericht Europa waarin de burger centraal staat.
(Applaus)
Nicolas Schmit,fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik mij vanmiddag tot dit Parlement mag richten, alvorens u de resolutie over de toekomstige financiële vooruitzichten in stemming brengt. Met het oog op de begrotingsbevoegdheden die het Verdrag aan het Parlement toekent, hecht het Luxemburgs voorzitterschap de hoogste prioriteit aan een oprechte, openhartige dialoog met uw Parlement over dit onderwerp. Het betreft hier een van de belangrijkste vragen waar de Unie zich vandaag voor geplaatst ziet, en die bovendien op een moment komt waarop de Europese Unie zich geen mislukking kan veroorloven.
Ik wil eveneens graag onze erkentelijkheid uitspreken voor het werk dat de Tijdelijke Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013 onder uw voorzitterschap, mijnheer de Voorzitter, heeft gedaan. Ook zou ik de rapporteur willen bedanken voor het geleverde werk. Uw bijdrage aan dit complexe en politiek op z’n minst gevoelige debat is belangwekkend om twee redenen. Ten eerste heeft het Parlement blijk gegeven van realisme en heeft het een samenhangende benadering gekozen. Bovendien bakent u met dit verslag en deze resolutie in zekere zin de grenzen af voor de onderhandelingen die zullen volgen op de onderhandelingen in de Raad en die uiteindelijk net zo beslissend zijn voor de financiële vooruitzichten als de onderhandelingen die volgende week in de Europese Raad zullen worden gehouden. Het voorzitterschap laat ook geen gelegenheid voorbijgaan om erop te wijzen dat deze eerste onderhandelingsronde in de Raad hoe dan ook niet meer is dan een eerste ronde en dat er geen financiële vooruitzichten kunnen komen zonder de instemming van uw Parlement.
Hoe is het gesteld met de onderhandelingen in de Raad? Staat u mij toe uiteen te zetten hoe wij aankijken tegen de situatie in de Raad en hoe wij voornemens zijn de debatten over dit vraagstuk, met name tijdens de Europese Raad van volgende week, voor te bereiden. Allereerst zou ik willen benadrukken dat het voorzitterschap vastbesloten blijft op de Europese Raad van volgende week een overeenkomst te bereiken. Niets zou ons mogen afbrengen van de belangrijke doelstelling om de Unie de middelen te verschaffen die zij nodig heeft om de taken die haar de komende jaren wachten te verrichten. Het sluiten van een overeenkomst in juni is de beste manier om een positief signaal af te geven en de enige manier om de omvang van deze middelen vroeg genoeg vast te stellen om de verschillende instrumenten en wetgevingsprogramma’s tijdig te kunnen goedkeuren en ten uitvoer te kunnen leggen. De Unie moet vandaag meer dan ooit laten zien dat zij niets aan besluitvaardigheid heeft ingeboet, dat zij nog altijd in staat is compromissen te bereiken op een terrein als de financiële vooruitzichten en, in het verlengde daarvan, het begrotingsbeleid voor de komende jaren, een terrein dat van een zo cruciaal belang is voor haar goede functioneren.
U bent bekend met de methode van het onderhandelingskader die tijdens de afgelopen onderhandelingen onder het Duits voorzitterschap met succes is toegepast en waarmee wij in Berlijn een overeenkomst hebben kunnen bereiken. Dankzij dit kader konden wij de veelheid aan mogelijke oplossingen stap voor stap terugbrengen en tot een eindakkoord komen. De meest recente versie van dat onderhandelingskader dateert van eind vorige week en zal tijdens het overleg van aankomende zondagavond door de ministers van Buitenlandse Zaken worden bestudeerd. Tegelijkertijd houdt de voorzitter van de Europese Raad bilaterale bijeenkomsten met zijn collega’s, tijdens welke zij elkaars problemen bespreken en de basis proberen te leggen voor een compromis dat voor iedereen aanvaardbaar is.
Ik zou enige aspecten van deze meest recente versie van het onderhandelingskader willen uitlichten. Daarnaast zal ik een aantal opmerkingen formuleren over bepaalde punten die in uw verslag en in de ontwerpresolutie over de financiële vooruitzichten naar voren komen.
Ten eerste hebben wij, zelfs nog voor de debatten van de Raad Algemene Zaken van april, duidelijk aangegeven dat er op alle terreinen enige bezuinigingen nodig zouden zijn – wat sommigen betreurenswaardig en anderen onvermijdelijk vinden – teneinde een evenwicht te vinden tussen de zeer uiteenlopende gezichtspunten ten aanzien van het uiteindelijke totale uitgavenpeil. Dat is overigens niet geheel in strijd met de overwegingen in uw commissie. De laatste versie van het onderhandelingskader bevat voor het eerst ook bedragen per rubriek. Over het geheel genomen wijkt het totaal van 870 miljard euro waarop we zijn uitgekomen, en dat overeenkomt met ongeveer 1,06 procent van het bruto binnenlands product van de Europese Unie, niet ver af van de bedragen die besproken zijn. Hoewel dit totaal lager is dan het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, vertegenwoordigen de bedragen onder iedere rubriek niettemin gemiddelde toenamen van tussen de 5 en 18 procent per jaar ten opzichte van 2006. Niemand kan dan ook twijfelen aan onze vastbeslotenheid om de Unie de middelen te verschaffen die nodig zijn om vooruitgang te boeken in de tenuitvoerlegging van haar beleid. Daarnaast is het ook een feit dat de zeer geringe groei in de nationale begrotingen, welke niet over het hoofd gezien mag worden, onvermijdelijk consequenties heeft voor de Europese begroting.
Ten tweede is er in de Raad hoofdzakelijk gedebatteerd over rubriek 1b, dat wil zeggen het cohesiebeleid. In tegenstelling tot wat sommigen beweren, is deze rubriek niet in het bijzonder doelwit van bezuinigingen. We hebben deze rubriek niet tot sluitpost gemaakt van een minimalistisch begrotingspakket. Het voorzitterschap deelt namelijk de mening van het Parlement dat het cohesiebeleid de verwezenlijking is van de interne solidariteit binnen de Unie. Het voorzitterschap stelt dan ook alles in het werk bezuinigingen op dit terrein tot een minimum te beperken. Over het geheel genomen vertegenwoordigen de uitgaven onder deze rubriek in de meest recente versie van het onderhandelingskader 0,37 procent van het bruto nationaal inkomen van de Europese Unie.
Het voorzitterschap heeft evenwel een aantal wijzigingen voorgesteld in de mechanismen voor het toewijzen van middelen voor het cohesiebeleid. Het heeft dit gedaan na debatten waaruit over het algemeen – en ik moet zeggen niet zonder moeite – naar voren kwam dat men de financieringen bij voorkeur wil toewijzen aan de minst welvarende regio’s en lidstaten. Het voorzitterschap heeft daarom voor een benadering gekozen die gebaseerd is op het beginsel van solidariteit, erop toeziend dat de middelen worden toegewezen aan diegenen die deze het hardst nodig hebben. Daartoe moest een ietwat hoger percentage van de middelen onder de rubriek “cohesie” worden gereserveerd voor convergentie en moesten maxima worden aangepast, opdat de middelen daar terecht zouden komen waar ze het hardst nodig zijn. Ik weet dat sommige landen en regio’s niet tevreden zijn met deze benadering en het voorzitterschap blijft een open oor voor hen houden, maar hoewel aanpassingen altijd mogelijk zijn – en daar werken we dag in dag uit aan – zijn onze beperkingen dusdanig dat de bewegingsruimte betrekkelijk gering is.
Ten derde is het Voorzitterschap zich ervan bewust dat er op de Europese Raad van maart ambitieuze doelen zijn gesteld om de strategie van Lissabon weer op gang te brengen. Deze doelstellingen vereisen aanvullende financiële middelen. Wij hechten allen veel waarde aan de doelstellingen van concurrentievermogen en werkgelegenheid. We willen allemaal het onderzoek in de Unie meer ontwikkelen. We weten ook dat de Unie de sociale en economische hervormingen waartoe wij genoodzaakt zijn, moet begeleiden. Werkgelegenheid blijft voor ons allemaal een hoge prioriteit houden, evenals onderwijs en beroepsopleidingen. Het voorzitterschap heeft de door de Commissie voorgestelde bedragen weliswaar verlaagd, maar het groeitempo in vergelijking tot de huidige periode blijft aanzienlijk: 8 procent reële groei per jaar. Er is bijna geen enkele nationale begroting – ik ken er geen – die een dergelijke aanvullende inspanning laat zien.
Datzelfde geldt voor rubriek 3a, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze doelstelling is eveneens prioritair, daar zij tegemoetkomt aan de zorgen van de burgers op dit vlak. In ons laatste voorstel is hier sprake van een jaarlijkse reële groei van 18 procent in vergelijking tot 2006, hetgeen overeenkomt met een groei van bijna 200 procent over een periode van zeven jaar. Het groeitempo op het gebied van buitenlandse betrekkingen, met name ten aanzien van de doelstelling van de Unie een mondiale partner te worden, bedraagt nog altijd 5 procent in reële termen en wij hebben nog niet eens de EOF-budgettering erin betrokken, zoals u wel hebt gedaan.
Ten vierde wordt in de laatste versie van het onderhandelingskader ietwat gedetailleerder ingegaan op het vraagstuk van de inkomsten. Het lijdt geen enkele twijfel dat het welslagen van de Europese Raad afhangt van het bereiken van overeenstemming over zowel uitgaven als inkomsten. Bij het zoeken naar een oplossing heeft het voorzitterschap de conclusies van Fontainebleau uit 1984 – ik zal niet zoals de heer Juncker “Fontainebluff” zeggen – als uitgangspunt genomen. Wat betreft de inkomsten zullen de onderhandelingen alleen slagen als er een tevredenstellende oplossing wordt gevonden met betrekking tot de Britse korting. Wat dat aangaat stelt het voorzitterschap voor om het bedrag van de korting van dat land in 2007 vast te stellen op het nominale gemiddelde ervan over de periode van zeven jaar onmiddellijk voorafgaand aan de laatste uitbreiding, en het met ingang van het daaropvolgende jaar af te bouwen. Ik denk dat dat een billijk voorstel is; wij zijn immers allemaal de solidariteitsinspanning waarvoor de uitbreiding van onze Unie staat, toegedaan.
Eveneens in lijn met de conclusies van Fontainebleau, waarin begrotingsonevenwichtigheden voor andere landen ter sprake worden gebracht, heeft het voorzitterschap bovendien het voorstel gedaan om voor drie landen, te weten Duitsland, Nederland en Zweden, specifieke maatregelen te treffen voor de periode 2007-2013. Deze maatregelen zouden bestaan in een verlaging van het afroepingspercentage voor de BTW-middelen, dat het voorzitterschap meer in het algemeen heeft voorgesteld te bevriezen op 0,3 procent. Het is duidelijk dat, voordat een oplossing wordt bereikt op het gebied van de inkomsten, een aantal andere bijzonderheden – die niet allemaal van ondergeschikt belang zijn en dikwijls gevoelig liggen – nog moeten worden behandeld. Niettemin is het voorzitterschap ervan overtuigd dat deze aanpak de meest realistische basis vormt om uiteindelijk tot overeenstemming te komen, mits iedereen de wil heeft een geslaagd resultaat te behalen en voldoende politieke wilskracht toont.
Tot zover de belangrijkste elementen van het meest recente voorstel, dat onder de lidstaten is verspreid en dat zondag in Luxemburg zal worden behandeld. Het vormt de basis voor een akkoord in de Raad, waarna het aan de Raad en het Parlement is het te vertalen in financiële vooruitzichten in een interinstitutioneel akkoord.
(Applaus)
José Manuel Barroso,voorzitter van de Commissie. (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil mijn opmerkingen beginnen met gelukwensen voor de Tijdelijke Commissie, haar voorzitter en de rapporteur voor het werkelijk lovenswaardige werk.
De nauwkeurigheid en de kwaliteit van de analyse en het hoge niveau van de debatten in de Tijdelijke Commissie geven blijk van de wil van het Parlement een positieve bijdrage te leveren tijdens dit uiterst belangrijke debat over de financiële vooruitzichten.
Ik denk dat die verbintenis van het Parlement van cruciaal belang is, omdat hier het politieke project voor Europa in het geding is. Nu dienen wij onze politieke wil in financiële verplichtingen te vertalen. De doortastendheid en vastberadenheid van het Parlement bij de raming van de middelen die de Unie nodig heeft om haar project te realiseren, stemmen mij zeer verheugd.
Tevens stel ik tot mijn genoegen vast dat de resolutie die het Parlement nu bespreekt een brede convergentie van standpunten laat zien tussen de Commissie en het Parlement. Dat de Commissie en het Parlement op dezelfde golflengte zitten, verbaast mij niet. Wij hebben dezelfde methode gekozen door eerst ons politieke project en onze prioritaire acties te definiëren en vervolgens op basis van die keuzes de middelen en het begrotingsinstrument te bepalen.
Ik denk nog steeds dat dit de geschiktste methode is om de Europese belastingbetaler ervan te overtuigen dat zijn geld goed besteed wordt.
(FR) Geachte dames en heren afgevaardigden, ik ben het met het Parlement eens dat wij allen moeten opereren in de geest van het interinstitutioneel akkoord, dat het kader vormt voor de financiële vooruitzichten. Het akkoord over de financiële vooruitzichten is – zoals de vertegenwoordiger van het voorzitterschap zojuist, tot mijn tevredenheid, heeft aangegeven – geen akkoord tussen de lidstaten binnen het raamwerk van de Europese Raad. Het is een akkoord tussen onze drie instellingen, die daar samen verantwoordelijk voor zijn en elk een bepalende rol hebben bij de invulling ervan. Het is een partnerschap tussen de Raad, het Parlement en de Commissie, dat zich vertaalt in dit interinstitutioneel akkoord. Ik beschouw de goedkeuring van het standpunt van het Parlement vandaag en het overleg tussen de drie instellingen komende woensdag als belangrijke stappen in de richting van het bereiken van een akkoord. En ik denk dat het ook uiterst belangrijk is om spoedig tot een akkoord te komen.
Ook al zijn er bepaalde verschillen, het denkproces dat onze beide instellingen elk apart hebben doorlopen, heeft tot conclusies geleid die in feite zeer dicht bij elkaar liggen. Ik moet zeggen dat de resolutie die uw Parlement vandaag behandelt, volledig en evenwichtig is. Ik heb de discussies over deze onderwerpen met de Tijdelijke Commissie als zeer prettig ervaren, en heb de veelvuldige contacten die ik, ook langs informele weg, met de Voorzitter van het Parlement heb gehad, zeer gewaardeerd. Ik stel tot mijn genoegen vast dat er binnen de politieke en parlementaire fracties zeer brede overeenstemming bestaat over deze conclusies.
Ik wil niet al te gedetailleerd op de materie ingaan, maar op dit moment alleen de aandacht vestigen op een politiek punt van kapitaal belang. Het is duidelijk dat wij een gemeenschappelijke visie hebben op de Unie en haar financiële middelen als beleidsinstrument. Voor ons, de instellingen, is het het allerbelangrijkst dat wij de handen ineengeslagen houden, tot aan het allerlaatste moment van de onderhandelingen toe. Aangezien de standpunten van de lidstaten nogal ver uiteenliggen, zullen de onderhandelingen uiterst moeizaam gaan verlopen, hoewel wij alle vertrouwen hebben in de kundigheid van het Luxemburgse voorzitterschap. Ik blijf er echter van overtuigd dat het niet alleen nodig, maar ook mogelijk is om de komende weken tot een akkoord te komen, alle grote obstakels ten spijt. Het is nodig omdat de uitvoering van het beleid vertraging oploopt als er geen akkoord komt, en de burgers zo het beleid waar zij op wachten, onthouden wordt. Natuurlijk is het politieke klimaat van dit moment niet écht gunstig. Vaak wint de onzekerheid het van de wil om een compromis te sluiten. Maar een akkoord zou onze medeburgers duidelijk maken dat Europa ondanks de ernstige problemen waar we momenteel mee te kampen hebben, tot handelen in staat is, dat het een visie op de toekomst heeft en dat het in staat is die visie concreet in te vullen.
Anders gezegd: we moeten voorkomen dat we te lang doorgaan met een debat waarin de nadruk ligt op zaken die voor verdeeldheid zouden kunnen zorgen, en we moeten ons concentreren op zaken die ons juist dichter bij elkaar brengen. En daadkrachtigheid moet ons antwoord zijn aan degenen die denken dat Europa tot stilstand zou kunnen komen, verlamd zou kunnen raken. Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar ik denk dat de moeilijke omstandigheden waarin we verkeren ons juist ook de gelegenheid bieden om onze geestdrift voor Europa nog eens collectief duidelijk te maken. Daarom zeg ik dat het nu meer dan ooit noodzakelijk is om de komende weken tot een compromis te komen. Ik ben er dus van overtuigd dat dit akkoord binnen handbereik ligt en dat we deze gelegenheid moeten aangrijpen om Europa weer op de rails te zetten.
(EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl het Parlement zijn standpunt bepaalt, gaan de onderhandelingen in de Raad door. Vandaag is er een bijeenkomst van de Raad Ecofin. Zondag wordt er nog een ministerieel conclaaf gehouden, waaraan ik deel zal nemen.
Ik wil een aantal opmerkingen maken over de meest recente voorstellen van het Luxemburgse voorzitterschap. In de eerste plaats wil ik het voorzitterschap bedanken voor zijn energie en voor de vastberadenheid waarmee het dit onderwerp ter hand heeft genomen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat velen meenden dat er in deze onderhandelingen geen enkele vooruitgang geboekt zou kunnen worden, maar het voorzitterschap heeft laten zien dat zij het bij het verkeerde eind hadden. Ik zou er in dit verband nadrukkelijk op willen wijzen dat de Commissie en het voorzitterschap sinds januari uitstekend hebben samengewerkt in dezen.
Voor mij blijft de lakmoesproef of we met de voorstellen de politieke doelen die we ons gesteld hebben, kunnen verwezenlijken. We mogen niet in de val lopen dat we de kloof tussen onze politieke beloften en de realiteit die daarop volgt voor de zoveelste keer breder laten worden. Op sommige gebieden heeft het voorzitterschap een manier gevonden om vooruit te komen. Ten aanzien van het cohesiebeleid, bijvoorbeeld, worden weliswaar aanmerkelijke bezuinigingen voorgesteld, maar het algehele evenwicht blijft behouden – het evenwicht tussen enerzijds de dwingende noodzaak nieuwe middelen beschikbaar te stellen met het oog op de recente uitbreiding en anderzijds de erkenning van het feit dat het cohesiebeleid moet gelden voor heel de Unie.
Wat de eigen middelen betreft, heeft het voorzitterschap zich van zijn welbekende pragmatische kant laten zien. Voorgesteld is onder meer de Britse korting te bevriezen en geleidelijk af te bouwen, en Duitsland, Nederland en Zweden enige compensatie te bieden voor hun buitensporige begrotingslasten. Laat ik u omwille van de transparantie en de eerlijkheid zeggen dat dit beslist geen ideale oplossing is. Zoals u weet had de Commissie een andere oplossing voorgesteld. De voorwaarden waaraan voldaan moest worden om deze uitvoerbaar te maken, zijn echter niet vervuld en de oplossing die het voorzitterschap voor ogen heeft, heeft als verdienste dat zij voorkomt dat deze zaak de komende jaren escaleert in een werkelijke crisis. Dat is waar we nu zijn.
Mijns inziens kunnen we het ons niet veroorloven het beleid van de Unie in de wachtkamer te zetten terwijl wij de illusie najagen dat er een betere regeling mogelijk is. We moeten ons erbij neerleggen dat het voorzitterschap een evenwichtige oplossing gevonden heeft.
Ik moet echter zeggen dat de voorstellen van het voorzitterschap op andere gebieden, vergeleken met de Commissievoorstellen, teleurstellend en soms werkelijk problematisch zijn. Als je kijkt naar de nieuwere beleidsterreinen – het ondersteunen van de concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid, het meer concreet maken van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, het geven van een nieuwe impuls aan ons buitenlands beleid – dan blijkt dat de uitvoering van deze voorstellen zeer wezenlijke offers van de Unie zal vragen.
Dit is niet een kwestie van getallen. Het gaat om concrete maatregelen waarvoor de Unie beloofd heeft zich in te zetten en waartoe zij in staat zal worden gesteld.
Laat ik als eerste voorbeeld het gebied van het concurrentievermogen voor groei nemen, subrubriek 1A. We weten allemaal dat het hier voornamelijk over het investeren in kennis gaat. De inspanningen op dit punt zullen aan kracht inboeten als ze niet door investeringen ondersteund worden. Natuurlijk, in de context van het totale plaatje is de verhoging die het voorzitterschap heeft voorgesteld – gemiddeld ongeveer 37 procent in vergelijking met 2006 – niet onaanzienlijk. We zouden er nog steeds mee kunnen investeren in onze toekomst. Maar laten we onszelf niet voor de gek houden: het zou niet genoeg zijn om alles te bereiken wat we ons ten doel hebben gesteld.
Voor andere nieuwe beleidsterreinen geldt hetzelfde. De voorgestelde verhoging van het budget voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid – een verdubbeling ten opzichte van 2006 – lijkt op papier royaal. Wanneer we haar echter afzetten tegen de beleidsbehoeften die zijn uiteengezet in het actieplan inzake steun, dat is goedgekeurd door de Europese Raad, dan lijkt het tekort echter opeens een reëel probleem. Er zouden zware keuzes moeten worden gemaakt als dit voorstel werd aangenomen.
Wat ons buitenlands beleid betreft, heerst er een brede consensus dat Europa een effectievere en meer krachtdadige rol moet spelen op het wereldtoneel. Maar als deze voorstellen in praktijk gebracht zouden worden, zouden we onze ambities drastisch naar beneden moeten bijstellen. Bezuinigen we op de pretoetredingshulp, op stabilisering van de Balkan, op het nabuurschapsbeleid, op humanitaire hulp? Op een moment dat ministers de nieuwe belofte doen tegen 2010 de officiële ontwikkelingshulp met 20 miljard euro per jaar te verhogen, vind ik dat eerlijk gezegd verontrustend. Op die terreinen lopen we dus het gevaar dat we onze beloften en eerder gedane toezeggingen niet volledig nakomen.
Het standpunt van het Parlement, zoals dat in de ontwerpresolutie van vandaag is verwoord, vind ik bemoedigend. Volgens mij is het niet onmogelijk het door de Commissie voorgestelde evenwicht te bewaren en enerzijds de erfenis van ons basisbeleid te respecteren en anderzijds ruimte te maken voor nieuw beleid. Ik verheug mij erop de komende dagen en weken nauw samen te werken met het Parlement met dit doel voor ogen.
Ik weet dat u het met mij eens zult zijn dat wij, als we erin slagen volgende week overeenstemming te bereiken in de Europese Raad en een interinstitutioneel akkoord te sluiten, de gevolgen onder ogen moeten zien. Het zal misschien onmogelijk blijken overeenstemming te bereiken zonder onze ambities terug te schroeven.
Laat ik mij nogmaals duidelijk uitdrukken. Wij willen dat er tijdens de komende Europese Raad een consensus wordt bereikt. Dat hebben we nodig. Maar tegelijkertijd moeten we “nee” zeggen tegen een goedkoop akkoord dat inhoudt dat er beknibbeld moet worden op het door ons gewenste Europa van ambitie en solidariteit. Dat moeten we allemaal in ons achterhoofd houden in deze tijd waarin we er zo op gebrand zijn Europa een nieuwe impuls te geven.
De onderhandelingen over de financiële vooruitzichten naderen het eindstadium. We werken aan een akkoord waaraan men zal kunnen aflezen hoeveel ons eraan gelegen is Europa tot een succes te maken. Nu meer dan ooit is het noodzakelijk dat het Europees Parlement en de Commissie op een krachtige en positieve manier samenwerken. Samen kunnen wij een verschil maken, voor de burgers van Europa.
(Applaus)
De Voorzitter. Hartelijk dank, mijnheer Barroso. Het is goed nieuws dat u tevreden bent met het voorstel van de Tijdelijke Commissie. Dank u voor uw positieve beoordeling.
Véronique De Keyser (PSE),rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil beginnen met een woord van dank, en richt me daarbij in het bijzonder tot de Tijdelijke Commissie inzake de financiële vooruitzichten, haar rapporteur, de heer Böge, en mevrouw Catherine Guy-Quint. Waarom dit woord van dank? In de eerste plaats, heel egoïstisch, omdat in de voorstellen voor rubriek 4, die ik verdedig als rapporteur van de Commissie buitenlandse zaken, een verhoging van vier miljard euro wordt bepleit. Ik durf het overigens nauwelijks te zeggen, want dat sluit in feite aan bij ons beeld van een sterk buitenlands beleid voor de Europese Unie.
In de tweede plaats omdat wordt voorgesteld het initiatief voor de democratie en de mensenrechten te ondersteunen met een helder, specifiek programma, waar NGO’s onafhankelijk van hun regering aan kunnen meedoen, met het Parlement als enige toezichthouder.
In de derde plaats, last but not least, omdat het totale begrotingsvoorstel op 1,18 procent aan vastleggingen en 1,7 procent aan betalingen is gebracht, hetgeen dicht in de buurt komt van het voorstel van de Commissie-Prodi. Geachte collega’s, zonder een bepaalde hoeveelheid middelen zullen noch een verenigd, noch een uitgebreid Europa van de grond komen. De laatste verkiezingen en de laatste referenda hebben dit duidelijk gemaakt. Ik ben het zelden met de heer Barroso eens, maar in dit geval wel en ik zeg dan ook het volgende tot de Raad: wij hebben hier gezorgd voor een buitengewoon staaltje van parlementaire democratie door onze nationale verschillen te overstijgen, en ik verzoek de Raad dringend hier rekening mee te houden.
Margrietus van den Berg (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. – Voorzitter, dat Nederland teveel bijdraagt aan de Europese begroting was in Nederland een veel gehoord argument om tegen de grondwet te stemmen. Waarom zou je immers de grootste nettobijdrage leveren, terwijl vier andere lidstaten rijker zijn dan je eigen land. Met deze resolutie geven wij aan dat er op zeer korte termijn een oplossing moet worden gevonden voor de oneerlijke en ongelijke positie van Nederland. Wij willen voor ieder land, niet alleen Nederland, een evenredige bijdrage. Dat Nederlandse 'neen' tegen de grondwet is een teken dat het anders moet in Europa, niet minder maar anders. Daar hoort een sobere begroting bij, zoals voorgesteld door collega Böge, en die wij daarom ook zeer waarderen.
Dat betekent ook dat wij een alternatief zoals de Groenen voorstellen, te duur vinden en te supra-Europees. Maar ik steun evenmin de 1 procent van de 6 als zaligmakend uitgangspunt. Het is niet het belangrijkste of dat nu 1 of 1,07 procent wordt. Wel belangrijk is waar het geld aan besteed wordt en wat de meerwaarde is om dit op Europees niveau te regelen. Wij willen niet een duurder Europa met meer van hetzelfde, wij willen een ander, een solidair en een sociaal Europa. Nu gaat er nog teveel Europees geld naar de relatief rijke regio's, bijna 45 procent van de begroting naar landbouwsubsidies en wij verspillen, u kent ons standpunt op dat punt, 200 miljoen euro per dag aan de vergaderingen in Straatsburg.
Wij moeten meer geld vrijmaken voor een veiliger en socialer Europa, meer cofinanciering van het landbouwbeleid door de oude lidstaten, directe afschaffing van landbouwexportsubsidies en dat alles kan extra geld opleveren voor een veiliger en socialer Europa. Nu is er nog te weinig geld beschikbaar voor tal van gebieden, onderwijsuitwisseling, ook voor MBO's, kennis en werkgelegenheid, stimuleringsfonds voor nationale plannen om nieuwe banen in door delokalisatie bedreigde gebieden te scheppen, vitaal platteland- en natuurbeheer, grensbewaking, veiligheid in Europa en armoedebestrijding in de wereld, en daarmee kom ik op ontwikkelingssamenwerking.
De Commissie heeft voorgesteld alles op één hoop te gooien, ontwikkelingshulp, buitenlands beleid en economische samenwerking. Het Parlement is daar eensgezind tegen, het verslag eist een scheiding. Wij eisen ook een centrale plaatsing van de millenniumdoelstellingen expliciet in het hart van het ontwikkelingsbeleid. Een op de vijf burgers, Voorzitter, heeft vandaag geen toegang tot basisonderwijs en gezondheidszorg. Wij willen dat dat centraal komt in het beleid, de minimumbedragen in de voorstellen zijn minimumbedragen, 35 procent van die bedragen moeten gewijd worden aan basisonderwijs en basisgezondheidszorg. Als wij die keuzes maken, dan levert Europa een bijdrage aan een veiligere wereld en dan kan Europa op dat punt het verschil maken en daarmee niet alleen sociaal naar binnen zijn maar ook sociaal naar buiten. Dat is de wens van het complete Europees Parlement.
Pierre Jonckheer (Verts/ALE),rapporteur voor advies van de Commissie internationale handel. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal, evenals mijn collega Van den Berg, eerst spreken namens de Commissie internationale handel, en daarna als eerste spreker van mijn fractie. Namens de Commissie internationale handel denk ik dat wij de rapporteur alleen maar kunnen bedanken voor de kwaliteit van zijn werk en voor de manier waarop de werkzaamheden binnen de Tijdelijke Commissie zijn verlopen.
Onze Commissie internationale handel heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd, die, als ik het zo mag zeggen, vanuit budgettair oogpunt zuinig zijn, wat de goedkeuring ervan door de Tijdelijke Commissie vergemakkelijkt. Ik denk dat het een van de kenmerken van onze resolutie was dat er nog eens op gehamerd werd hoe belangrijk het, in het kader van de WTO-onderhandelingen, is om ervoor te zorgen dat de Unie middels haar begroting haar hulp kan verlenen, met name aan de ACS-landen, en dit met het oog op een goede voorbereiding van deze onderhandelingen. Ik denk dat dit niet een van de hoofdzaken van dit debat is, maar we wilden er toch even de aandacht op vestigen.
Nu zou ik u, namens mijn fractie en als een van de sprekers van mijn fractie – mevrouw Buitenweg, onze coördinator, zal straks aan het woord komen – twee dingen willen zeggen. Eerste punt: de reden waarom de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie een alternatieve resolutie heeft ingediend, is dat wij dachten dat in dit spel voor drie spelers, met andere woorden de institutionele driehoek, de boodschap van het Parlement een moest zijn van ondersteuning van de boodschap van de Commissie en van haar voorstellen, waarbij wij voor bepaalde begrotingslijnen zelfs te kennen hebben gegeven dat wij verder willen gaan dan de voorstellen van de Commissie, zonder daarbij overigens de op grond van de Verdragen toegestane maxima te overschrijden. Daarom – hier zal nog op teruggekomen worden – wilden wij een aantal prioriteiten elders leggen, met name bij de plattelandsontwikkeling en de lijnen voor onderwijs en cultuur.
Tweede punt: ik zou me ook willen richten tot het voorzitterschap van de Raad. Ik wil uiteraard niet met de beschuldigende vinger naar het voorzitterschap wijzen, want we kennen het voorzitterschap en weten dat het al het mogelijke doet, zoals ze zeggen. Ik wil wél wijzen naar de landen – de club van 1 procent – die populair gezegd voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Zo bezien is er een akkoord nodig, maar niet tot elke prijs: tussen het voorstel van de Commissie en dat van de Raad zit op dit moment ondanks alles nog steeds een verschil van 150 miljard euro in zeven jaar.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Enrico Letta (ALDE),rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken.- (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, morgen krijgt het Europees Parlement voor het eerst de gelegenheid te reageren op de onzekere situatie die is ontstaan na de referenda in Frankrijk en Nederland.
Het verslag-Böge is een goed verslag, evenwichtig en in overeenstemming met het voorstel van de Commissie-Prodi. Het handhaaft een adequaat niveau van middelen voor de Unie, garandeert de achtergebleven regio’s dat zij hun steun van de Unie behouden, streeft ernaar dat niemand door de uitbreiding wordt benadeeld, is gericht op cohesie maar ook op concurrentievermogen en kent een vooraanstaande rol toe aan onderzoek en technologische innovatie. Dat zijn de thema’s die de Commissie economische en monetaire zaken heeft voorgesteld. De heer Böge heeft rekening gehouden met het advies en daarvoor bedank ik hem. Afgezien van de mogelijke verbeteringen is het echter belangrijk de concrete en symbolische waarde in gedachten te houden die de aanneming van deze tekst door het Parlement heeft.
Dat zou een tweevoudig positief signaal afgeven: een akkoord binnen de vastgestelde termijnen en vooral de afwijzing van de drastische reductie van de middelen vormen het bewijs dat we niet van plan zijn toe te geven aan de verleiding weer te nationaliseren. Deze stemming moet een appèl zijn aan de Europese Raad van volgende week om een akkoord te bereiken dat zo dicht mogelijk bij ons standpunt ligt. Het laatste voorstel van de Raad gaat voor ons echter niet in de goede richting. Daarom is er, zoals voorzitter Barroso zegt, en ik waardeer het dat hij dit doet, een nieuwe start nodig, en dit, mijnheer de Voorzitter, is de eerste cruciale beslissing voor een dergelijke nieuwe start van de Unie.
Jamila Madeira (PSE), rapporteur voor advies namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het verheugt mij vast te stellen dat in het verslag waar wij morgen over stemmen voorgesteld wordt 200 miljoen euro aan te wenden voor de Agenda voor het sociaal beleid in plaats van voor de trans-Europese energienetwerken. Die agenda is een essentiële factor voor de sociale integratie, de groei en het concurrentievermogen.
Ook vermeldenswaard is het succes dat de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft geboekt met haar verzoek de beschikbare middelen voor het programma “Progress” te verhogen teneinde de Lissabon-strategie en de sociale agenda naar behoren uit te voeren. Ik spreek nogmaals onze hoop uit dat deze bereidheid meer middelen ter beschikking te stellen de onderhandelingen in de Raad overleeft. Met de nodige zorgen wijs ik op het feit dat in het verslag geen melding wordt van de sociale dialoog en het vrij verkeer van werknemers en dat met name EURES genegeerd wordt.
Ik vind het van essentieel belang dat de financiële marge in rubriek 1a deze leemte zal aanvullen. Daar Europa een doorslaggevende rol speelt bij kwesties als sociale rechtvaardigheid en cohesie zou ik, als degene die binnen de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verantwoordelijk is voor dit onderwerp, mijn grote bezorgdheid willen uitspreken over de behandeling door het Luxemburgs voorzitterschap van de veranderde indeling van de regio’s ten gevolge van statistische effecten. Daarom zou ik …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jutta D. Haug (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, ons milieu, onze natuurlijke hulpbronnen zijn een schaars goed, en dit schaarse goed willen we onbeschadigd, indien mogelijk in grotere hoeveelheden doorgeven aan onze kinderen. Onze begroting, onze financiële bronnen zijn eveneens een schaars goed. We moeten ons er dus voor inspannen om onze milieupolitieke doelstellingen zo effectief en efficiënt mogelijk te bereiken.
Met dit in gedachten heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid haar standpunt uitgewerkt en de rapporteur heeft op zijn gebruikelijke voorkomende wijze en in goede samenwerking onze punten in zijn verslag opgenomen. Hartelijk dank daarvoor, mijnheer Böge! Onze inbreng omvat niet alleen de mening dat het Europees milieubeleid zich bewezen heeft als een effectief instrument om het milieu, de gezondheid en de levenskwaliteit te behouden of zelfs te verbeteren. Dat is het beschermende aspect van onze benadering. Onze inbreng omvat ook het besef en de erkenning dat milieubeleid een aanzienlijke bijdrage levert aan het behalen van de doelstellingen van Lissabon, aan het creëren van arbeidsplaatsen. En dat is het niet te onderschatten innovatieve aspect. Ik hoop dan ook zeer dat alle collega’s, nu en in de toekomst, met ons samen deze strategische weg bewandelen.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Paul Rübig (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik u vragen om de Raad en de Commissie, de heren Schmit en Barroso, uit te nodigen om de trialoog bij ons in het Europees Parlement te voeren. De direct gekozen vertegenwoordigers van de Europese bevolking zouden hier zeker een leidende rol in moeten spelen, en deze onderhandelingen zouden in het belang van de bevolking moeten worden gevoerd.
Ten tweede wil ik benadrukken dat de Commissie en de Raad zich een doel hebben gesteld, namelijk de Lissabon-strategie. Daarbij gaat het om economische groei en werkgelegenheid. Groei betekent hogere netto-inkomens voor de studenten, voor de werknemers, voor de gepensioneerden, voor iedereen. Groei betekent hogere netto-inkomens aan het einde van de maand. Hoe kunnen we dat bereiken? Met meer werkgelegenheid kunnen we ook weer meer herverdelen. Daarom is de Commissie-Barroso een heel sociale Commissie. Het Europees Parlement staat voor 100 procent achter de Commissie-Barroso in deze sociale kwesties. Ik ben dan ook benieuwd of de Raad bereid zal zijn en de moed zal hebben om de middelen voor de Lissabon-strategie te verhogen. Ik ben benieuwd of het onderzoeksbudget niet alleen verdubbeld zal worden, maar of er nog iets bovenop wordt gedaan, of men deze strategie serieus neemt, of men er in het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie moeite voor doet om de extra middelen ter beschikking te stellen, en of er ook ten aanzien van de telecommunicatie, de infrastructuur en andere terreinen moeite voor wordt gedaan om te zorgen dat aan het einde van de maand op de rekening van de burgers een hoger netto-inkomen staat.
We moeten ook bezuinigen. Ik wil de Raad bedanken dat hij met het Statuut van de Leden van het Europees Parlement een nieuwe norm stelt in de Europese Unie. Wij moeten ook zien dat we het gemiddelde salaris van de ambtenaren uiteindelijk afstemmen op het basisinkomen van de Europese afgevaardigden. Hierover moet overeenstemming zijn tussen de Raad, het Parlement en ten slotte de afgevaardigden. Er mogen geen al te grote ongelijkheden bestaan. Bezuinigen ja, maar dan wel met een duidelijke doelstelling.
Phillip Whitehead (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Böge heeft op vindingrijke wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheden die een tijdelijke commissie biedt en ik feliciteer hem voor de tweede maal.
Ik heb slechts de tijd om één simpele opmerking te plaatsen. Wij delen het dilemma van de rapporteur dat we niet de middelen kunnen verschaffen waarmee de omstandigheden en de levensstijl van de burger verbeterd kunnen worden. Dit betekent dat we op sommige gebieden waarvoor mijn commissie verantwoordelijk is, te maken hebben met een verzwakking van de consumentenbescherming en dat we ten aanzien van andere vraagstukken in feite minder geven en meer vragen.
De heer Barroso had het over een goedkoop Europa en wat het inhoudt als we die bestemming bereiken. Ik hoop dat dit geen langgerekte doodsstrijd gaat worden. Mijns inziens moeten we ons woord houden jegens onze burgers en de vervreemding die velen van hen voelen en waaraan zij de afgelopen weken uitdrukking hebben gegeven, niet verder versterken.
Etelka Barsi-Pataky (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. – (HU) Zowel in de huidige samenstelling als in voorgaande heeft het Parlement veel gedaan voor de ontwikkeling van de trans-Europese vervoersnetwerken. Een soepel functionerende Europese infrastructuur is een van de hoekstenen van de strategie van Lissabon en een belangrijke vereiste voor economische, geografische en sociale cohesie in Europa. Vorig jaar zijn dertig projecten geselecteerd – waaronder de programma’s Marco Polo en Galileo – die een hoge prioriteit en navenante financiële ondersteuning moeten krijgen van de Gemeenschap. Via deze dertig prioritaire investeringsprogramma’ s wordt een netwerk gecreëerd dat de vijftien oude en de tien nieuwe lidstaten omvat en onderling verbindt. Knelpunten worden opgeheven en ontbrekende infrastructuurverbindingen worden aangelegd, waarbij grensoverschrijdende verbindingen extra aandacht krijgen. Met andere woorden: het Europese systeem van vervoersnetwerken wordt nagenoeg compleet gemaakt.
In de afgelopen decennia hebben wij ervaren dat projecten niet of slechts zeer langzaam op gang kwamen vanwege onder andere de terughoudendheid van de Gemeenschap om financieel bij te springen. Wordt dit anders met de nieuwe financiële vooruitzichten? Jazeker. De toewijzingen die in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten zijn voorgesteld maken een gemiddelde communautaire steun van 15 procent mogelijk en daarnaast zijn nog andere innovatieve financieringsvormen ontworpen. Hiermee zal zich een nieuw soort financieringssysteem kunnen ontwikkelen dat effectiever is dan voorgaande systemen en dat, voor het eerst in de geschiedenis van de financiering van de trans-Europese netwerken, geringere bijdragen van de lidstaten vergt. De communautaire financiering zal in feite als katalysator fungeren. De Tijdelijke Commissie is unaniem van mening dat de toegewezen middelen moeten worden beschouwd als het minimaal benodigde bedrag.
Constanze Angela Krehl (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie regionale ontwikkeling heeft het financiële uitgangspunt van de Commissie met een grote meerderheid gesteund. Het Europees cohesie- en regionaal beleid is volgens mij verreweg het meest succesvolle en voor de burgers meest zichtbare beleidsterrein van de Europese Unie.
Met het oog op de momenteel steeds duidelijker wordende kloof tussen de burgers en de Europese politiek moeten we ons er meer op concentreren om dit succesvolle beleid in de zevenjarenprogramma’s verder door te voeren, en wel met een passend financieel kader.
Het uitgangspunt van rapporteur Böge om daarbij voor het cohesiebeleid 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen vast te zetten, juich ik zeer toe, evenals de bovengrens van 4 procent.
Wij steunen ook het specifieke probleem van de door het statistische effect gedupeerde regio’s en grensregio’s. Iedereen hier weet natuurlijk dat we met belastinggelden werken. Daarom staat de Commissie regionale ontwikkeling uitdrukkelijk achter de consequente toepassing van de N+2-regel en bepleit zij dat deze ook voor het Cohesiefonds wordt gehanteerd. Europese belastinggelden moeten efficiënt worden uitgegeven en mogen niet ergens op voorraad worden gehouden. Ik zou hieraan willen toevoegen dat de Raad nota dient te nemen van de voordelen die de toepassing van de N+2-regel oplevert.
Tegelijkertijd wil ik echter zeggen tegen alle collega’s die meer geld vragen dat sommige lidstaten al enorm worden belast. Ook op dit gebied moeten we redelijke grenzen trekken. Wij steunen daarom met een grote meerderheid het standpunt van de rapporteur dat op sommige terreinen minder geld moet worden ingezet of nieuwe ruimte voor onderhandeling moet worden gecreëerd.
Albert Jan Maat (PPE-DE) - rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling.– Voorzitter, ik wil Reimer Böge complimenteren met zijn evenwichtige verslag. Best nog wat pijnpuntjes hier en daar voor de landbouwsector, maar het is een heel evenwichtige benadering. En, Voorzitter, het is de Europese landbouw die de meerjarige begroting mogelijk maakt, want het is de enige sector die fors gaat inleveren. We gaan van 36 naar 26 procent van het budget. Dat lijkt me toch een enorme sprong voorwaarts voor alle andere sectoren om Europees beleid te voeren.
Een tweetal pijnpunten blijven overeind. We hebben een akkoord van Brussel dat aangeeft wat er nog aan groei mag zijn in dat budget. Tegelijkertijd constateer ik dat er geen financiering is voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije. En nu de Europese landbouw al zoveel inlevert, kan ik me niet voorstellen dat onder het akkoord van Brussel met die 26 procent ook nog de toetreding van Bulgarije en Roemenië gefinancierd moet worden.
Het zou in een extreme situatie ertoe kunnen leiden dat, omdat dat akkoord en de kortingen erop betaald moeten worden door de 15 oude lidstaten, in 2012 de situatie ontstaat dat boeren in de 15 oude lidstaten 15 procent minder premie krijgen dan boeren in de lidstaten die er bijgekomen zijn. Dat kan toch niet de werkelijkheid zijn.
De heer Böge geeft nog de mogelijkheid om het kwaad met de duivel te bestrijden door met gedeeltelijke cofinanciering dat probleem op te lossen. In de Landbouwcommissie van het Europees Parlement bestaat daartegen veel bezwaar, want ten eerste is het de vraag of het juridisch kan worden afgedwongen, en dat is een heel belangrijke vraag; ten tweede hechten wij zeer aan de gemeenschappelijke markt en de instandhouding daarvan. En hoe dan ook mag cofinanciering bij verplichte uitgaven niet leiden tot renationalisatie van het landbouwbeleid.
Nog één opmerking met betrekking tot de Raad. Er is veel discussie over de netto-afdrachten. Mag ik de Raad een suggestie meegeven om bij de netto-afdrachten van de lidstaten de eigen middelen er vanaf te halen. In mijn land is dat de helft van de nettobijdragen en dat zal misschien het probleem oplossen.
Ruth Hieronymi (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik namens de Commissie cultuur en onderwijs onze rapporteur, de heer Böge, hartelijk danken, want hij heeft met zijn verslag de moed gehad om duidelijke prioriteiten te stellen. Hij heeft uitdrukkelijk prioriteit gegeven aan onderwijs en opleiding, en dit zijn sleutelfactoren voor groei, sociale integratie en concurrentiepositie. En hij heeft het niet bij woorden gelaten, maar in zijn ontwerpbegroting in totaal bijna een miljard euro extra gereserveerd voor de grote onderwijsprogramma’s Erasmus en Leonardo en voor jeugduitwisselingen.
De heer Böge heeft weliswaar ook voor de cultuur een verhoging bepleit, maar die is helaas lager uitgevallen dan dringend gewenst was. Omdat er zo vaak wordt gezworen bij de ziel van Europa, vinden wij dat betreurenswaardig. In het algemeen wil ik u echter namens de Cultuurcommissie verzoeken om morgen met een grote meerderheid in te stemmen met deze voorstellen. Ik verzoek de Raad, die in de referenda een duidelijk signaal van de burgers heeft gekregen, om hier de juiste prioriteiten te stellen, om het voorstel van het Parlement en zijn rapporteur te volgen en om in de Europese begroting naast onderwijs en cultuur in het bijzonder de participatie van de burgers serieus te nemen. Van de burgers zei 72 procent voor de referenda onvoldoende of in het geheel niet geïnformeerd te zijn. Daarom moet de Raad zijn conclusies trekken als het om de financiële situatie gaat.
Gérard Deprez (ALDE),rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst wil ik onze rapporteur, de heer Böge, en degenen die met hem hebben samengewerkt feliciteren, gezien de omvang en de hoge kwaliteit van hun werk en de beleidsvisie die aan hun verslag ten grondslag ligt. Als rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken hoort u mij niet klagen. Ik zeg zelfs met genoegen dat ik me volledig kan vinden in de lijn van de voorstellen die in het verslag-Böge worden gedaan voor het belangrijke gebied “Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, die structureel én budgettair gezien geldt als een van de voornaamste prioriteiten van de Unie.
Ik stel met genoegen vast dat overeenkomstig mijn verzoek in het verslag-Böge wordt voorgesteld om dit terrein in zekere zin een beschermde positie binnen de nieuwe rubriek 3 toe te kennen door het onder te brengen in een autonome subrubriek, waardoor het verzekerd zal zijn van de middelen die nodig zijn voor zijn ontwikkeling.
Ik stel eveneens met genoegen vast dat in het verslag een aanzienlijke verhoging van de begrotingskredieten wordt voorgesteld, waardoor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en terrorisme kan worden versterkt, de controle aan de buitengrenzen van de Unie kan worden verbeterd en het gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid doeltreffend kan worden uitgevoerd.
Tot slot – ik zeg dit puur op persoonlijke titel, mijnheer de Voorzitter, en als afgevaardigde die in Wallonië is gekozen – wil ik de minister-president van de Waalse Regio, de heer Jean-Claude Van Cauwenberghe, heel duidelijk voorhouden dat ik het volledig eens ben met het in paragraaf 58 van het verslag verwoorde voorstel voor bescherming van de legitieme belangen van de regio’s die getroffen zijn door het statistisch effect van de uitbreiding. Dat zal de heer Van Cauwenberghe ervan weerhouden om nog eens een verklaring af te geven die bol staat van de leugens.
Johannes Voggenhuber (Verts/ALE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, de voor de Grondwet verantwoordelijke Commissie constitutionele zaken heeft al gewezen op iets dat nu voor iedereen wel duidelijk zal zijn, namelijk dat de directe communicatie van de Europese Unie met haar burgers, en haar informatieverstrekking aan hen, een ramp is. Aan deze ramp en in dit zwarte gat van de communicatie dreigt de Europese Grondwet momenteel ten onder te gaan.
De Commissie constitutionele zaken heeft erop gewezen dat het voor een Europese democratie noodzakelijk en onmisbaar is om in Europa een taalruimte en een grensoverschrijdende politieke openheid te ontwikkelen. We hebben met leedwezen moeten constateren dat een van de eerste daden van de Commissie het bezuinigen op de uitgaven voor informatie over de Grondwet was. Als het niet zo lachwekkend was geweest, zou je erom moeten huilen. De Tijdelijke Commissie en de rapporteur hebben deze wens van de commissie in het verslag opgenomen, echter zonder geld te reserveren voor de verwezenlijking ervan. Het heeft evenwel geen zin om prioriteiten te stellen voor de burgers, maar er geen geld voor vrij te maken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), rapporteur voor advies namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, in het advies van de Commissie rechten van de vrouw wordt betreurd dat de in het zogenoemde “pakket-Prodi” voorziene bedragen voor sociale zaken, gelijkheid en werkgelegenheid geen enkele reële verbetering vormen ten opzichte van het vorige financiële kader, ondanks het feit dat de ongelijkheid in de uitgebreide Europese Unie is toegenomen, er dan 20 miljoen werklozen zijn en ongeveer 70 miljoen mensen het slachtoffer zijn van sociale uitsluiting of in armoede leven.
Wij benadrukken dat er voor het programma “Progress” gegarandeerd voldoende middelen ter beschikking moeten worden gesteld, er meer aandacht moet worden besteed aan de deelname van vrouwen aan de verschillende programma’s en er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen maatregelen in verband met gelijkheid en antidiscriminatiebeleid die specifiek gericht zijn op de bevordering van de rechten en de participatie van vrouwen - met programma’s als “Gender 2013” - en een nieuwe financiering voor het toekomstig Europees Genderinstituut.
Wij herinneren er ook aan dat de genderdimensie in al het communautaire beleid tot uitdrukking moet worden gebracht en vestigen met name de aandacht op …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jan Mulder (ALDE), Rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. – Voorzitter, wij zijn de rapporteur ervoor erkentelijk dat een van de belangrijkste aanbevelingen van de Commissie begrotingscontrole voorlopig in zijn verslag is overgenomen; deze houdt in dat ieder jaar de hoogste politieke autoriteit in een lidstaat de begroting, de certificering van de uitgaven vooraf en achteraf moet goedkeuren. Dat is belangrijk, omdat de voornaamste uitgaven worden gedaan in de lidstaten. Wij weten ook allemaal dat de laatste tien jaar de Europese Rekenkamer geen positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft afgegeven.
Tweede belangrijke punt van de Commissie begrotingscontrole is, dat wij weliswaar een begroting hebben, maar dat er ieder jaar een geweldige achterstand in de uitgaven is. Die staan bekend onder de RAL en wij vinden daarom dat het heel belangrijk is dat de regel N + 2 blijft gehandhaafd. Het kan niet zo zijn dat lidstaten geld voorschieten en dat vervolgens de Commissie niet weet hoe die uit te geven.
Paulo Casaca (PSE), rapporteur voor advies namens de Commissie visserij. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Europese Commissie, op de allereerste plaats zou ook ik de rapporteur willen gelukwensen met het uitstekende werk dat hij voor ons heeft verricht. Ik zou de rapporteur echter willen zeggen dat ik uiterst bezorgd ben over het feit dat wij voor de onderhandelingen beschikken over een geldbuidel – die ons trouwens ter beschikking is gesteld door het Luxemburgs voorzitterschap – die een bezuiniging inhoudt van ongeveer 100 miljard euro in vergelijking met het voorstel van het Europees Parlement.
Dat is een dramatische bezuiniging die het volledige fundament van de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen van de zee kan doen wankelen. Wij mogen niet vergeten dat onder deze rubriek voor de zee nu ook de financiering van externe visserijovereenkomsten valt en dat wij rekening dienen te houden met het OSPAR-Verdrag dat nieuwe beschermde gebieden in de Atlantische Oceaan aanwijst.
Er zijn ook nieuwe voorstellen inzake de controle van de visserij met behulp van satellieten, die vrij duur zijn. Verder hebben wij te maken met voorstellen betreffende de omschakeling van een groot gedeelte van de visserijactiviteiten en de uitbreiding. Daar staat volgens de Visserijcommissie slechts een bescheiden voorstel tegenover, dat ver achterblijft bij wat ons inziens de reële behoeften zijn. Wij menen dat er een groot gevaar bestaat dat de Raad met zijn besluiten daarin nog eens het mes zet.
Dat baart ons ontzettend veel zorgen en ik zou de Raad met luide stem willen verzoeken rekening te houden met onze reële behoeften. Bij de voorzitter van de Europese Commissie zou ik erop willen aandringen te volharden in zijn krachtige verdediging van het Commissievoorstel tot nu toe. Daarmee verdedigen wij namelijk Europa, onze belangen en ook de zee …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Alain Lamassoure,namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de PPE-DE-Fractie is het eens met de oriëntaties die zijn goedgekeurd door onze Tijdelijke Commissie op voorstel van haar rapporteur, Reimer Böge, die ik hulde wil brengen namens onze fractie. Dankzij hem zal het Parlement op tijd gereed zijn. Het krachtige signaal dat van dit verslag uitgaat, is dat de Unie zich niet kan uitbreiden en versterken als de begroting niet omhoog gaat. Voorzitter Barroso heeft ons hier ook al op gewezen.
Wezenlijk voor ons is allereerst de financiering van de beleidsmaatregelen in het kader van de Agenda van Lissabon: trans-Europese netwerken, onderzoek, uitwisselingen tussen universiteiten, kenniseconomie. Wezenlijk is ook de solidariteit: gewetensvolle solidariteit jegens onze nieuwe partners en solidariteit in geheel Europa jegens hen die het slachtoffer zijn van industriële omschakeling of problemen die samenhangen met de geografische ligging. Wat de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid betreft, moeten de toezeggingen die tot 2013 aan de landbouwers zijn gedaan, worden nagekomen. Als echter zou blijken dat de behoeften deze cijfers te boven gaan, zouden de extra middelen door de lidstaten opgebracht moeten worden. Of het nu met of zonder Grondwettelijk Verdrag is, de Raad en het Parlement hebben nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij beide de economische Unie langzaam maar zeker willen zien veranderen in een echte politieke Unie. Onze prioriteiten in dit verband zijn de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, alsmede het nieuwe nabuurschapsbeleid.
Mijnheer de Voorzitter, wij zijn ons er terdege van bewust dat het totale bedrag zoals geraamd door onze Tijdelijke Commissie, ontoereikend is om de ambities van ons Parlement te verwezenlijken. We komen op dit moment helaas niet verder zonder een ingrijpende hervorming van het systeem van de eigen middelen. Onze Begrotingscommissie wil hier in nauw overleg met de nationale parlementen aan werken. Wij zijn ervan overtuigd dat we samen de oplossingen kunnen vinden die op brede instemming kunnen rekenen. Lukt dat niet, dan zal de Unie haar politieke ambities gedurende lange tijd niet kunnen financieren.
(Applaus van rechts)
Catherine Guy-Quint,namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik op mijn beurt Reimer Böge bedanken, maar ook het gehele team, dat onder uw voorzitterschap zijn best heeft gedaan om het Parlement een positie te geven die past bij zijn hoedanigheid van tak van de begrotingsautoriteit.
Dit is het kader waarbinnen wij geprobeerd hebben voorstellen uit te werken die het herstel van de economische activiteit en de intensivering van de Europese solidariteit mogelijk maken, met behoud van de verworvenheden die wezenlijk zijn voor de opbouw. In de wetenschap dat sommige lidstaten problemen kennen, hebben we financiële vooruitzichten met een overgangskarakter moeten uitwerken. Onze onderhandelingen hebben geleid tot een ontwerp dat weliswaar zeer rationeel is, maar toch ook elementen bevat die onmisbaar zijn met het oog op de groei. Het is immers onze taak om de meerwaarde van de Europese maatregelen ten opzichte van de nationale begrotingen te versterken en Europa de middelen te verschaffen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van een project dat gericht is op vooruitgang voor ons allen.
We moeten niet vergeten dat de uitgaven op Europees niveau op de lange termijn besparingen opleveren op nationaal niveau, met name vanwege de schaalvoordelen van deze uitgaven en het feit dat zij vaak innovaties en beleidsmaatregelen mogelijk maken die de lidstaten niet zelfstandig ter hand hadden kunnen nemen. Met een begroting van 1,07 procent van het bbp aan betalingskredieten hebben we de middelen om toekomstig beleid te kunnen uitvoeren, terwijl het tevens nodig was om bepaalde taboes te doorbreken. Ik denk aan de financiering van het GLB, dat eventueel herzien moet worden om tot een eerlijker verdeling van de uitgaven te komen. Ik denk aan de Britse korting, die ter discussie gesteld moet worden om het mechanisme van de eigen middelen rechtvaardiger te maken. Ik denk ook aan het Cohesiefonds, waarvoor we een overgangsmechanisme moeten invoeren om lidstaten die mogelijk niet meer voor het fonds in aanmerking komen, niet te benadelen. Verder wordt alle instellingen verzocht zuiniger en efficiënter te werken.
Wanneer we tot slot kijken naar het niveau van de betalingskredieten, zullen beide voorgestelde delen niet losgekoppeld kunnen worden: 1,7 procent aan betalingskredieten en 24,2 miljard voor de flexibiliteitsinstrumenten, die onontbeerlijk zijn voor de ontwikkeling van het beleid dat essentieel is voor de groei en de solidariteit in de Unie en de wereld.
Op twee punten zou ik nog graag de aandacht willen vestigen. Het eerste betreft onze teleurstelling over het feit dat we niet de gehele ontwikkeling van Natura 2000 buiten de plattelandsontwikkeling om hebben kunnen financieren, waar wij zo op stonden. Het tweede heeft betrekking op het verzoek dat wij als socialisten hebben gedaan om ad-hocmiddelen toe te wijzen aan het Europees Ontwikkelingsfonds, een onmisbaar instrument voor de verbetering van de gedecentraliseerde samenwerking.
Ik wil ter afsluiting zeggen dat Europa op dit moment problemen kent waar ik verder niet op in zal gaan. Maar deze laten aan duidelijkheid niets te wensen over: onze burgers verwachten een echt Europa, een Europa dat zich tot hen richt, een Europa dat met hen communiceert. Daarom is het zo belangrijk om ons over deze nieuwe rubriek te buigen. Het kost ons momenteel moeite een politiek programma voor Europa te vinden. We hebben doelstellingen, maar niet genoeg grote projecten en te weinig middelen. We moeten aan deze verwachting voldoen, en ik richt me rechtstreeks tot de Raad. Het wordt hoog tijd dat de Raad recht gaat doen aan die Europese verwachtingen. Het is van het grootste belang dat u uw verantwoordelijkheden onder ogen ziet. Wij hebben dit begrotingskader allemaal nodig om een doorstart te maken en het vertrouwen van de burgers te herwinnen. We moeten het nationale eigenbelang overstijgen en het Europese politieke project opnieuw laten rijpen. Wat wij willen is niet te veel gevraagd, en daarom vragen wij u ons tegemoet te komen.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur, de heer Böge, graag een groot compliment maken voor zijn grondige en deskundige werk. Hij heeft niet alleen het voostel van de Commissie nauwkeurig geanalyseerd, maar ook het standpunt van het Parlement over de financiële vooruitzichten juist weergegeven. Mijn fractie steunt het verslag. De voorgestelde basis voor de onderhandelingen met de Raad is economisch verantwoord. Wij hebben een manier gevonden om de prioriteiten uit het voorstel van de Commissie te herschikken en wij zijn erin geslaagd om daar zelfs nog bezuinigen in aan te brengen.
De Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie is met name verheugd dat de nadruk in het voorstel op onderzoek, opleiding en investeringen in vervoer en energie ligt. Juist op die gebieden moeten aanzienlijk meer begrotingsmiddelen van de EU worden geïnvesteerd. Dergelijke maatregelen zijn toekomstgericht en zij maken de positie van de EU sterker. Daarom is het des te betreurenswaardiger dat de Europese staatshoofden en regeringsleiders het mes in de begroting willen zetten om bezuinigen door te voeren. Zij willen bijvoorbeeld fors bezuinigen op onze ambitieuze onderzoeksplannen. Dat is nogal onbegrijpelijk en niet in overeenstemming met de mooie verklaringen van de Raad over gezamenlijk onderzoek. Gezamenlijke inspanningen op deze gebieden kunnen de concurrentiepositie van de EU daadwerkelijk verbeteren, maar juist hier wil de Raad bezuinigingen doorvoeren, terwijl onze plannen - als ze in een groter kader worden bekeken - eigenlijk buitengewoon bescheiden zijn. Commissaris Barroso heeft ons al verteld dat dergelijke bezuinigingen in de praktijk uiteraard een negatief effect op onze ambities zullen hebben.
De ALDE-Fractie is ook bijzonder verheugd dat het Parlement meer middelen reserveert voor het asiel- en juridisch beleid en voor het gemeenschappelijk buitenlands beleid. Het juridisch beleid is een snel groeiend gebied. Het is van belang dat het financieel kader dat wij hiervoor creëren groot genoeg is om aan de behoeften in de komende acht jaar te voldoen. In acht jaar tijd kan er een hoop gebeuren. Ook op het gebied van het buitenlands beleid dienen zich steeds nieuwe behoeften aan. Dat blijkt ook uit de ervaringen in de afgelopen jaren toen er plotseling financiële ruimte gevonden moest worden voor Kosovo, Afghanistan, Servië en Irak en, kort geleden nog maar, voor de slachtoffers van de tsunami. Bij het financieel kader dient dan ook rekening gehouden te worden met dergelijke onvoorziene uitgaven zodat wij niet op de hulp aan andere arme landen hoeven te bezuinigen.
Wij hechten ook speciaal belang aan de beschikbaarheid van voldoende middelen voor steun aan de nieuwe buurlanden van de uitgebreide EU. De ontwikkelingen in Oekraïne vormen natuurlijk het meest recente voorbeeld van de manier waarop de EU in staat is om democratische ontwikkelingen te ondersteunen in onze naaste buurlanden.
Een groot deel van de begroting wordt nog steeds opgeslokt door het landbouwbeleid en de steun aan de arme regio’s. Het is dan ook noodzakelijk dat het financiële kader zodanig ruim wordt bemeten dat ook nieuwe behoeften gefinancierd kunnen worden. De begroting van de EU bedraagt nog steeds slechts ongeveer 1 procent van het bruto nationaal inkomen. Er kan dus niet beweerd worden dat de bedragen die nu ter discussie staan een begrotingscrisis in een lidstaat zullen veroorzaken. Daarom zou ik de Raad met klem op willen roepen om tijdens de komende top een redelijke oplossing te zoeken om de impasse te doorbreken en aan te tonen dat er ook resultaten neergezet kunnen worden. Ik ben het met de heer Böge eens dat ook het Parlement voor een oplossing moet zorgdragen, maar niet tegen elke prijs. Ik wil echter wel opmerken dat het Parlement een constructief en realistisch voorstel heeft gedaan. Wij zijn verplicht om een oplossing te vinden zodat de structuurfondsprogramma’s die bedoeld zijn om de economieën van de nieuwe lidstaten te ontwikkelen vanaf 1 januari 2007 operationeel zijn. Het zou schandalig zijn als wij geen resultaten boeken en geen onderhandelingsbereidheid aan den dag leggen.
Kathalijne Maria Buitenweg, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, ik heb de afgelopen weken veel campagne gevoerd voor de toekomst van Europa en ik vind het heel erg jammer dat het referendum in Nederland in een 'nee' geëindigd is, maar vreemd is het natuurlijk niet. Als een land, jaar in, jaar uit, alleen maar te horen krijgt dat Europa teveel kost en dat het een schande is hoeveel Nederland betaalt aan Brussel, dan kun je niet verwachten dat ze daarna op de banken staan om te zeggen, ja laten we dat Europa nu eens van harte gaan omarmen.
De Nederlandse boekhouders hebben de euroscepsis gezaaid en die hebben ze op 1 juni ook geoogst. Wat is nu de conclusie van de Nederlandse regering, het 'nee' van Nederland is een 'nee' tegen onze nettobetalerspositie. Ja, dat is natuurlijk de boel omdraaien. Tot mijn grote schrik is dat nu ook ineens de mening van de Nederlandse sociaal-democratie en dat is deprimerend maar wel zo gemakkelijk natuurlijk. In de ogen van mijn fractie is de conclusie een heel andere. Veel mensen hebben niet tegen Europa gestemd, maar willen een beter Europa, niet een Europa van de multinationals, maar een Europa van mensen.
De Groene Fractie heeft dan ook een alternatieve resolutie ingediend, want wij willen een echt forse investering in onderwijs, in projecten tegen armoede, in uitwisselingsprogramma's, ook voor studenten. Wij willen meer ontwikkelingssamenwerking, wij willen investeren in de millenniumdoelstellingen. Wij willen ook onze kwetsbare natuur beschermen door ook daadwerkelijk geld vrij te maken; iedereen hier in de zaal vindt dat het er moet komen, maar het geld komt niet vrij. Wij willen dat niet ten koste laten gaan van de plattelandseconomie.
Wij willen het geld beter besteden, niet aan prestigieuze maar weinig efficiënte nationale paradepaardjes zoals de brug over de straat van Messina; wij willen echter wel investeren in onze onderlinge verbondenheid zoals de spoorwegverbinding van Berlijn naar Warschau, naar Vilnius, Riga en Tallinn of van Wenen, Venetië naar Ljubljana, Bratislava, Praag en Boedapest. Met alleen maar loze beloftes zonder geld, zult u de kiezer alleen maar verder van u vervreemden. U zult duidelijk moeten maken op welke wijze u uw dromen wilt verwezenlijken. Daarvoor hebben wij een resolutie ingediend.
(Applaus)
Esko Seppänen,namens de GUE/NGL-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik ben in de gelegenheid geweest van dichtbij te volgen hoe enorm veel werk mijnheer Böge voor dit verslag heeft verricht. Het is niet zijn fout dat onze fractie het verslag van de Tijdelijke Commissie niet goedkeurt, maar zich heeft aangesloten bij het minderheidsstandpunt en daarentegen haar eigen resolutie indient.
De krachtsverhoudingen in het Parlement zijn zodanig dat het verslag van deze commissie niet overeenkomt met de visie van onze fractie over de toekomstige financiële kaders. Wij hadden gewild dat men zich meer had gericht op economische, sociale en milieukwesties, de bestrijding van de werkloosheid en armoede alsmede solidariteit met de ontwikkelingslanden. Wij hadden minder neoliberalisme willen zien, minder militarisering van de Europese Unie en minder harmonisatie van wetten.
Enerzijds is het gerechtvaardigd om het besluit over toekomstige economische richtsnoeren overeen te laten komen met de ambtstermijnen van de Commissie en het Parlement. Anderzijds mogen structuur- en cohesiefondsen en landbouwprogramma's niet alleen worden onderworpen aan begrotingskaders en -procedures. Bovendien werd de tijdelijke coördinatie gemotiveerd met bepalingen van de ontwerp-Grondwet voor de Europese Unie, terwijl daar nu geen redenen meer voor zijn. De burgers van Frankrijk en Nederland hebben dit neoliberale en euronationalistische project in coma gebracht en nu hoeven alleen nog de slangetjes uit het lichaam te worden gehaald.
Het Parlement wilde geen consensus bereiken over de financiering van de toekomstige begrotingen. Onze fractie is voorstander van het systeem van nationale bijdragen, vooral van bijdragen gebaseerd op het bbp, en wij voelen niets voor Europese belastingen. Wij willen dat de bijdragen op rechtvaardige wijze worden geïnd. Dat gebeurt momenteel niet. Anderen betalen bijna vijf miljard euro om de bijdragen van het Verenigd Koninkrijk te dekken en de korting van dat land is onrechtvaardig.
Het totaalbedrag van de toekomstige uitgaven is van cruciaal belang. Enerzijds is er het 1 procent zoals voorgesteld in de brief van zes lidstaten en anderzijds eisen lidstaten die zich zorgen maken over de structuur- en cohesiefondsen dat de cohesie en convergentie in de Europese Unie moeten worden gewaarborgd. Onze fractie is het niet eens met het standpunt van onze commissie dat het totaalbedrag van de uitgaven moet liggen tussen 1 en 1,14 procent, zoals de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld. Wij beschouwen het voorstel van de Commissie als een minimum.
In onze fractie bestaat veel begrip voor de landen die kritiek hebben op de deflatiedruk van het Stabiliteits- en Groeipact. Veel leden van onze fractie maken zich bovendien zorgen over de gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie voor de begroting. Men vreest dat de oude cohesielanden de uitbreiding moeten betalen. Wat de landbouw betreft begrijpt niet iedereen waarom wij in de Europese begroting ruimte moeten maken voor andere uitgaven door middel van cofinanciering van de landbouwuitgaven.
Mijnheer Böge, het spijt mij, maar net nu ik over de goede kanten van het verslag wilde beginnen, is mij spreektijd voorbij.
Dariusz Maciej Grabowski, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames heren, met alle respect voor het werk van de heer Böge moet ik erop wijzen dat het ontwerp voor de financiële vooruitzichten evenveel waard is als het ontwerp van het Grondwettelijk Verdrag en hetzelfde lot verdient. Het Parlement moet het ontwerp voor de financiële vooruitzichten verwerpen en daarmee aantonen dat het de zienswijze van de meerderheid van de EU-burgers begrijpt en deelt. Hiermee zou het Parlement tevens aantonen dat het de beginselen van de democratie respecteert, de wil van de burgers vertolkt en hun belangen vertegenwoordigt en beschermt.
Wat is er mis met het ontwerp voor de financiële vooruitzichten? Het stoelt op inadequate economische indicatoren en mechanismen en met name beperkt het de bijdragen van de lidstaten tot ongeveer 1 procent. Ten tweede worden er veel middelen voor de landbouwuitgaven uitgetrokken. Ten derde behelst het een bescheiden toename van de bestedingen voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds. Ten vierde wordt circa 75 procent van de middelen voor onderzoek en ontwikkeling bestemd voor de hoogontwikkelde landen. Ten vijfde stijgen de administratieve uitgaven aanzienlijk en ten zesde wordt de dienstenmarkt niet snel genoeg geliberaliseerd.
Wat zijn de gevolgen als wij dergelijke ongunstige oplossingen aannemen? In de eerste plaats zullen de economische problemen eerder toe- dan afnemen, de groei en het concurrentievermogen zullen niet toenemen en de verschillen in de ontwikkelingsniveaus van de lidstaten zullen niet kleiner, maar groter worden. Ten tweede zullen de maatschappelijke problemen ernstiger worden als gevolg van het ontbreken van een gezinsvriendelijk beleid, dat immers de werkgelegenheid en de toename van de inkomsten en daarmee de natuurlijke groei zou stimuleren. Voorts is er geen sprake van dat de inkomenskloof tussen een kleine groep rijken en een grote groep armen kleiner wordt, integendeel. Ten derde vergroot het ontwerp voor de financiële vooruitzichten de politieke spanningen binnen de EU in plaats van deze te verkleinen, want er worden te weinig middelen uitgetrokken voor de bouw van vervoers- en communicatie-infrastructuur. Ten vierde wordt er te weinig geld uitgetrokken voor het extern beleid en voor de hulp aan landen als Oekraïne en Wit-Rusland. Tegelijkertijd zullen wij de bindende beloften die wij aan Turkije hebben gedaan over de toetreding tot de Europese Unie niet kunnen inlossen. Dit zal onze betrekkingen met de islamitische wereld verder bemoeilijken.
Kortom, aanneming van het ontwerp voor de financiële vooruitzichten zou in tegenspraak zijn met de door de Europese Unie verkondigde economische en sociale doelstellingen. Wij zouden slechts bevestigen dat de EU wordt bestuurd door bureaucraten en technocraten en wij zouden niet de weg van de mondiale concurrentie inslaan. De leden van de Fractie Onafhankelijkheid/Democratie zullen tegen dit ontwerp stemmen. Het is de hoogste tijd voor een debat over de noodzaak van een nieuwe strategie voor de economische samenwerking tussen de EU-lidstaten.
VOORZITTER: DE HEER EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Wojciech Roszkowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de door de rapporteur voorgelegde financiële vooruitzichten benaderen het beste dat op dit moment haalbaar is. Wij bevinden ons in een buitengewoon moeilijke situatie. Niet alleen is de Raad er niet in geslaagd een gemeenschappelijk standpunt te bereiken over het plafond van de vastleggingen en de betalingen, maar bovendien heeft een meerderheid van de Fransen en de Nederlanders het Grondwettelijk Verdrag afgewezen.
Hiermee is het uur van de waarheid aangebroken voor dit ondoorgrondelijke Verdrag, waarin geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen wetgeving en bij wijlen dwaze wensen en dromen. Er is veel onvrede over de Europese Unie aan de oppervlakte gekomen. Het gaat hierbij om onvrede van zeer uiteenlopende aard. Volgens sommige oude lidstaten verdedigt de Europese Unie hun arbeidsplaatsen niet genoeg. Volgens anderen ontneemt de Europese Unie hun hun soevereiniteit zonder dat zij er iets voor in de plaats krijgen. Anderen zijn van mening dat de EU de economie te veel regels oplegt en te duur is. Weer anderen weigeren afstand te doen van hun voorrechten uit het verleden, waarbij de legendarische Poolse loodgieter, die goed en goedkoop werkt, de schuld krijgt voor het falen van deze verschillende benaderingen. In plaats van de hervorming van de economie serieus ter hand te nemen, maken sommigen van de Poolse loodgieter liever een soort boeman met wie kinderen en werkzoekende jongeren bang worden gemaakt.
Sommige nettobetalers passen in wezen het oude utopische beginsel toe: "Geef wat je kan en neem wat je nodig hebt ". Het resultaat is dat de EU voortdurend over te weinig middelen beschikt. Daarom debatteren wij nu over de financiële vooruitzichten zonder dat wij weten of de Raad overeenstemming zal bereiken en of de grootste lidstaten zich niet zelfs nog minder flexibel zullen opstellen. Desondanks moeten wij toch een besluit nemen.
Wij stellen voor het verslag-Böge te steunen, zij het in licht gewijzigde vorm. In de eerste plaats zijn wij ertegen gekant het niveau van de betalingen op enigerlei wijze te koppelen aan de hervorming van het stelsel van de eigen middelen. Dit lijkt namelijk op een poging om nog verder af te stappen van het verband tussen de bijdragen van de lidstaten en hun inkomensniveau. Ten tweede stemmen wij niet in met de invoering van cofinanciering in de landbouw. Dat zou de eerste stap naar de renationalisatie van de landbouw betekenen. Ten derde zijn wij ervan overtuigd dat het de voorkeur verdient om de vooralsnog gehanteerde periode van 2007 tot 2013 te handhaven, want die correspondeert beter met de meerjarenprogramma’s en met het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De Europese Unie functioneerde en zal blijven functioneren zonder de duizenden duistere voorschriften van de onlangs ter ziele gegane Grondwet. In veel landen verliezen de burgers het vertrouwen in de Europese Unie. Wij moeten ons afvragen of dit niet het gevolg is van het feit dat de politieke elite illusies heeft gewekt en deze vervolgens heeft veronachtzaamd. Is het niet een illusie om telkens weer de slogan van de subsidiariteit te herhalen terwijl de vaak nodeloos uitgedijde welvaartsstaat aan de rand van het failliet staat? Is het niet absurd dat juist de landen die naar snelle integratie streven, op hun bijdragen aan de Europese Unie willen bezuinigen? Is niet de gehele strategie van Lissabon een illusie, die momenteel bovendien wordt overstemd door een demagogische oorlog tegen de vrije markt? Moeten de volkeren van de landen die de noodzakelijke hervormingen hebben doorgevoerd en zich sneller beginnen te ontwikkelen en beter kunnen concurreren de schuld krijgen?
Met de aanneming van het verslag-Böge zal het Parlement zijn plicht vervuld hebben. Het wachten is op een constructiever standpunt van de Raad.
(Applaus)
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, het verslag dat wij vandaag behandelen gaat niet alleen over begrotingszaken, maar ook – en dat zou ik willen benadrukken – over politieke uitdagingen. Op deze uitdagingen zou ik graag nader willen ingaan. U bent zich er allicht van bewust dat de financiële situatie die voor de komende jaren te verwachten valt er onder meer van afhangt of de Europese Grondwet al dan niet wordt goedgekeurd. Onlangs hebben de burgers van twee lidstaten de Grondwet verworpen; andere landen hebben de ratificatie opgeschort. Deze boodschap moeten wij nu ter harte nemen, in plaats van plannen te maken voor de komende jaren. Wat de burgers ons luid en duidelijk hebben gezegd is dat hoe zij tegen de Europese Unie aankijken hemelsbreed verschilt van hetgeen de politici aan de onderhandelingstafel hebben uitgedacht.
Vanuit het oogpunt van de financiële berekeningen is het verslag van de heer Böge een redelijk compromis. Er komt duidelijk uit naar voren dat er geen sprake kan zijn van meer Europa voor minder geld. We moeten echter bovenal de wil van de burgers eerbiedigen. Het gaat er nu niet om wat ons hier in het Parlement schappelijk lijkt, maar om wat werkelijk democratisch is. Ik ben van mening dat we de verwerpingen van de Grondwet niet geringschattend terzijde mogen laten. Daarom geloof ik dat de grootste politieke uitdaging erin gelegen is dat politici de moed moeten hebben de burgers nederig tegemoet te treden en ruiterlijk toe te geven dat er op dit moment eenvoudigweg geen algemene consensus bestaat over de mate van politieke integratie binnen de Europese Unie. Mijn vraag is daarom of we nu überhaupt het recht hebben om te stemmen over een verslag dat bedoeld is om een kader te scheppen voor de politieke en economische gang van zaken in de Europese Unie voor de komende paar jaar, en mijn antwoord daarop is een beslist “nee”.
Gerardo Galeote Quecedo (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel van de Europese Commissie was enerzijds een onderstreping van de uitbreiding en anderzijds van het streven om van onze economie een groei- en ontwikkelingskern te maken, om de technologiekloof met de Verenigde Staten te overbruggen, om onze aanwezigheid in de wereld te versterken en het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen van het terrorisme en de georganiseerde misdaad. En dat terwijl, zoals is gebleken tijdens het parlementair debat, de voorgestelde spreiding van de uitbreidingskosten redelijk noch rechtvaardig is, en daarom hebben wij een amendement ingediend dat morgen hopelijk zal kunnen rekenen op de meerderheidssteun van dit Huis.
Welnu, zonder dat dit iets afdoet aan de lof die het Luxemburgse voorzitterschap verdient met zijn inzet, moet me toch van het hart dat ik verontrust ben over een aantal van zijn voorstellen waarmee het de lidstaten tevreden willen stellen die, ten koste van andere lidstaten, volharden in een starre houding. De Raad zou er goed aan doen als hij de duidelijke signalen van het Europees Parlement, met name aangaande het cohesiebeleid, oppikte.
Wij willen dat de middelen een toereikend volume hebben, we willen dat de resterende middelen van de convergentiedoelstelling opnieuw worden gebruikt door landen met een groter absorptievermogen, en ik hoop dat we morgen het amendement aannemen waarin politieke compensatie wordt geëist voor de landen en regio’s die met een plotselinge achteruitgang van middelen geconfronteerd worden.
De constructieve woorden van de heer Schmit, waarvoor iedereen hem vast en zeker dankbaar is, moeten worden vertaald in een duidelijke inzet ten behoeve van de cohesie. We zijn denk ik realistisch genoeg om het erover eens te zijn dat het de Unie op het ogenblik aan politiek leiderschap ontbreekt, maar wat op de 17 juni op de proef wordt gesteld, is het vermogen van de staatshoofden en regeringsleiders om daadwerkelijk hun verantwoording te nemen. Het zou hoogst onverantwoordelijk zijn van de Raad als hij juist dan geen akkoord zou weten te bereiken.
Bárbara Dührkop Dührkop (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals in dit Huis gebruikelijk is, zal ik om te beginnen de heer Böge gelukwensen met het werk dat hij verricht heeft om dit belangrijke verslag op te stellen over de beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen van de Unie 2007-2013.
Allereerst een paar algemene overwegingen. De financiële vooruitzichten die in het verslag aan de orde worden gesteld, zijn opgesteld in een context die in verschillende lidstaten, zowel in politiek als in economisch en sociaal opzicht, zonder meer ongunstig is, en ik kan het slechts betreuren dat deze context het debat in de commissie van meet af aan – vergeef me de term – vergiftigd heeft, want dit debat werd beheerst door het streven naar een akkoord over percentages tussen de Commissie en de Raad. Af en toe was het zelfs een gebekvecht over percentages, nettobetalers, en nettobetalingen. Vanuit economisch oogpunt is dit debat naar mijn idee oneigenlijk omdat het onvolledig is, en in politiek opzicht is dat nog meer het geval omdat de Europese Unie veel en veel meer omvat dan alleen haar eigen begroting.
De burgers willen meer dan alleen maar een boekjaar gepresenteerd krijgen, want de Unie zou een volledig politiek project moeten zijn, met een toekomstvisie voor haar burgers en een gemeenschappelijke toekomst voor 25 landen, een toekomst die meer inhoudt dan het idee enkel maar belastingbetaler te zijn.
Ik betreur het dat het Parlement zich onder invloed van de huidige politieke situatie zo bedeesd heeft opgesteld, want dit is voor het eerst dat het Parlement in zijn voorstel minder vraagt dan de Commissie gedaan heeft.
Desalniettemin zal de socialistische fractie het verslag-Böge ondersteunen daar haar voornaamste eisen hierin grotendeels zijn opgenomen. In de eerste plaats wordt in het verslag bevestigd dat het cohesiebeleid een onmisbaar instrument is om de territoriale, economische en sociale cohesie te bevorderen, en om de grote verschillen tussen de regio’s van de Unie te verminderen – als solidariteitsbeleid bij uitstek. Daarbij wordt uitgegaan van een adequate financiering van 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen als voorwaarde sine qua non.
In de tweede plaats wordt de politieke en sociale agenda in dit verslag als prioritair beschouwd en wordt erkend dat een adequate financiering daarvan van cruciaal belang is. Daarom wordt in het verslag gepleit voor een verhoging van 200 miljoen euro voor het verwezenlijken van de doelstellingen. In de derde plaats wordt een lans gebroken voor een toereikende financiering van het buitenlands beleid, zodat de Unie daadwerkelijk kan meetellen als mondiale gesprekspartner. En ten slotte is in het verslag het oude verlangen van het Europees Parlement vervat om het Europees Ontwikkelingsfonds op te nemen in de algemene begroting.
De socialistische fractie ondersteunt deze evenwichtige en realistische resolutie, omdat we beseffen dat het Parlement alleen vanuit een verenigd meerderheidsstandpunt sterk kan staan ten opzichte van de Raad. De bal ligt nu bij de Raad, die zich er ook rekenschap van moet geven dat het verslag in de ogen van de socialistische fractie een minimum minorum is, om te garanderen dat de middelen voor de Europese beleidsvormen voor het Europa van de 25 toereikend zijn.
Jean Marie Beaupuy (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals zoveel andere collega’s wil ook ik onze collega Reimer Böge feliciteren met de klus die hij heeft geklaard en met het coördinatiewerk dat hij heeft verricht. Ik denk daarnaast dat de eerlijkheid gebiedt te zeggen, mijnheer de rapporteur, dat vele van onze collega’s in dit Parlement blijk hebben gegeven van verantwoordelijkheidsgevoel en doeltreffend hebben toegewerkt naar deze tweederde meerderheid, waar u het zojuist over had.
Dames en heren Raads- en Commissieleden, ik nodig u dan ook uit om ondubbelzinnig gehoor te geven aan deze oproep van het Parlement, er gehoor aan te geven omdat die oproep wijze standpunten bevat, en wel in twee opzichten. Wijze standpunten op financieel vlak, aangezien wij, zoals in de loop van dit debat ten dele al is toegelicht, zowel op uitgaven- als middelengebied een alleszins bevredigend compromis hebben bereikt. Op het gebied van de uitgaven, omdat we in staat zijn gebleken voorstellen te doen op basis waarvan een zeker aantal uitgaven onder controle kan worden gehouden, en op het gebied van de middelen, omdat we uiteindelijk – zoals een van de vorige sprekers, van de Raad geloof ik, heeft aangegeven – verhogingen zullen krijgen van 8 tot 15 procent of daaromtrent, afhankelijk van de posten, als ik het zojuist genoemde cijfer goed heb onthouden. Wijze standpunten op financieel vlak dus.
En ook wijze standpunten op politiek vlak, omdat er enerzijds samenhang bestaat tussen de in deze financiële vooruitzichten tot uiting gebrachte wensen en de doelstellingen van Lissabon en Göteborg, en anderzijds omdat onze medeburgers die moeite zullen willen doen om de inhoud van deze financiële vooruitzichten te begrijpen, tot de bevinding zullen komen – denk ik – dat wij onze regio’s tot volle wasdom willen brengen, terwijl we ons tegelijkertijd ook sterker willen maken om de uitdagingen van de toekomst het hoofd te kunnen blijven bieden. Daarom ben ik blij met de standpunten van het Parlement over dit verslag-Böge, daarom nodig ik de Commissie en de Raad uit gehoor te geven aan het verslag.
Zoals ook al is gezegd, hoop ik overigens echt dat wij op 17 en 18 juni gehoord zullen worden, door de Raad, in positieve zin. Het is absoluut noodzakelijk om de conclusie van de Raad niet voor te stellen als een besluit tot korting, maar juist als een zeer positieve stap voorwaarts voor ons Europa.
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er zullen maar weinig onderwerpen zijn die een Schot zo na aan het hart liggen als geld, en als de enige Schot in de Tijdelijke Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen heb ik de vaak kafkaëske debatten met veel belangstelling gadegeslagen – zelfs al lijkt het echte debat zich elders af te spelen.
De tijd van debatteren is echter bijna voorbij, in dit Parlement althans. Het is de plicht van dit Parlement zich eensgezind te scharen achter dit compromis dat onze rapporteur zo vaardig heeft opgesteld. In de Raad, waar het echte debat gevoerd wordt, maakt de “club van 1 procent”, onder de kundige aanvoering van de Britse regering, immers de dienst uit. Het is geen volmaakt compromis – welk compromis is dat wel? We moeten het echter zo luid en duidelijk als maar mogelijk is naar de Raad sturen.
Ik sluit mij aan bij mevrouw Krehl, mijn collega in de Commissie regionale ontwikkeling, die zei dat het regionaal beleid het meest succesvolle en meest zichtbare aspect van het werk van de Unie is voor de burgers in wier naam wij al onze werkzaamheden verrichten. Het standpunt van de Tijdelijke Commissie betekent bescherming van het regionaal beleid, en een krachtig Europees regionaal beleid dat bevorderd en beschermd moet worden. Tot mijn spijt heeft het er alle schijn van dat Verenigd Koninkrijk zich in de Raad kleingeestig en kortzichtig blijft opstellen. Het is aan ons in dit Parlement om de “club van 1 procent” duidelijk te verstaan te geven dat wij niets zullen accepteren dat minder is dan dit compromis.
We hebben de Raad de hoopvolle verwachting horen uitspreken dat er nog steeds kans is op een akkoord. Zelf zou ik mijn geld er niet onder verwedden dat dit er binnen afzienbare tijd in zit. Aan ons de taak ons eensgezind te scharen achter het best mogelijke akkoord.
(Applaus)
Helmuth Markov (GUE/NGL). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, om te beginnen wil ik mijn respect betuigen aan de rapporteur voor zijn zeer ambitieuze werk waarover hier vandaag wordt gedebatteerd, hoewel ik er, ondanks de vele goede maatregelen die het verslag bevat, niet voor kan stemmen.
Mijn fractie heeft een eigen ontwerpresolutie ingediend, omdat wij in de periode 2007–2013 een andere politieke koers wilden varen. De belangrijkste reden voor mijn nee tegen het verslag-Böge is dat de Europese Unie met de volgende financiële vooruitzichten niet opgewassen is tegen de enorme uitdagingen waar zij voor staat. De sociale, economische en ecologische voorwaarden – met name de noodzaak van regionale cohesie, de bestrijding van de hoge werkloosheidscijfers, de armoede en de inkomensongelijkheid – moeten op macro-economisch niveau worden gezien. Dit zien we niet terug in het onderhavige verslag.
Wij vinden de door de Commissie voorgestelde bovengrenzen voor de begroting in het algemeen te laag. Het heeft geen zin om de Europese Unie steeds meer bevoegdheden te willen geven en haar tegelijkertijd niet de noodzakelijke financiële middelen voor de realisering daarvan ter beschikking te stellen. Het voorgenomen accent op de concurrentiepositie, veiligheid en defensie ten koste van de cohesie, de sociale en ecologische dimensie alsmede de samenwerking met de ontwikkelingslanden is volgens ons niet acceptabel.
Deze financiële vooruitzichten weerspiegelen de poging om de Lissabon-strategie ten uitvoer te leggen, en tegen de manier waarop dat laatste gebeurt, hebben wij ons al verzet in het debat daarover. Volledige werkgelegenheid en duurzame economische ontwikkeling, dát zouden veeleer de strategische doelstellingen moeten zijn en dit betekent dat met name innovatie, sociale zaken en onderwijs meer geld moeten krijgen.
Een krachtig Europees regionaal beleid is niet mogelijk met een verlaagde bijdrage van 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen van de EU. Ik hoop dat de Raad binnenkort een besluit neemt, omdat we er anders nu al vanuit kunnen gaan dat bij aanvang van het jaar 2007 geen behoorlijke verdeling van nieuwe middelen kan plaatsvinden, en dat zou politiek onverantwoord zijn.
(Applaus)
Hélène Goudin (IND/DEM). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, we hebben nu opnieuw voorstellen voor ons om de EU-uitgaven, en dus de inkomsten, te verhogen. Het argument is dat de EU groeit en daarom meer kost. De EU groeit niet alleen in aantal lidstaten, maar ook doordat voortdurend allerlei taken van de lidstaten worden overgenomen. Is dat een verstandige ontwikkeling? Het voor de hand liggende antwoord is nee.
De Europese landen die voldoen aan de eisen voor het lidmaatschap, moeten vanzelfsprekend worden verwelkomd. Er zijn echter geen redelijke argumenten voor het verder overhevelen van politieke taken van de lidstaten naar Brussel, en er bestaat ook geen steun onder de bevolking voor. In tegendeel, het subsidiariteitsprincipe, dat alom hulde wordt bewezen, maar nooit wordt gerespecteerd, vereist dat een groot deel van de macht wordt teruggesluisd van de EU-instellingen naar de nationale parlementen. Het feit dat dit de wil van het volk is, blijkt overduidelijk uit de referenda in Frankrijk en Nederland en wat we weten van de publieke opinie in veel andere lidstaten.
We maken op dit moment het einde mee van een tijdperk in de geschiedenis van de EU, het einde van een tijdperk waarin de politieke elite haar ambities en plannen kon nastreven zonder zich te bekommeren om de wil van het volk. Dat dit in het verleden mogelijk was, heeft te maken met het feit dat de structuur van de partijen in West-Europa een afspiegeling vormt van de politieke tegenstellingen in de 20ste eeuw, verspreid over een schaal van rechts naar links. Op een paar uitzonderingen na staan de gevestigde partijen allemaal achter een voortdurende verschuiving van politieke macht van de lidstaten naar Brussel. Daarom kunnen mensen bij algemene verkiezingen voor hun parlementen niet aangeven dat ze tegen deze ontwikkeling zijn. Bij referenda over Europese aangelegenheden en soms bij verkiezingen voor het Europees Parlement ontstaat de mogelijkheid voor de volkeren van Europa om expliciet een standpunt in te nemen ten aanzien van de rol die de EU moet spelen. Op die momenten grijpt men de kans om nee te zeggen tegen de verschuiving van de macht.
Het is belangrijk dat we dit in gedachten houden nu we het budget van de EU voor de jaren 2007-2013 bespreken. Er is geen steun van de bevolking voor uitbreiding van de uitgaven in een EU waarin iets meer dan 70 procent van de begroting wordt gereserveerd voor landbouwpolitiek en de regionale fondsen. We constateren een gereserveerde houding jegens het voorstel van de Tijdelijke Commissie over de financiële vooruitzichten, die uitkomen op 1,07 procent van het bruto nationaal inkomen voor betalingskredieten en 1,18 procent voor betalingsverplichtingen. Wij zijn, in overeenstemming met het voorstel van de landen van de G6, van mening dat het totaal van de betalingskredieten moet vallen binnen één procent van het totaal van het nationaal bruto inkomen van de landen van de EU.
Umberto Pirilli (UEN).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, in de eerste plaats wil ik de heer Böge feliciteren met zijn vermogen om op basis van de diverse stromingen een synthese te creëren, met zijn goede werk dus.
Verder een korte overweging over de trilogie Parlement, Commissie en Raad. De eerste twee pleiten ervoor de hoogte van de vastleggingskredieten op het huidige niveau of iets lager (1,18 procent en 1,24 procent) te handhaven. De Raad daarentegen verdedigt de voorrechten van de lidstaten, die zich zorgen maken – zeker na de referenda over de Grondwet in Frankrijk en Nederland – over het onbehagen dat de Unie in haar greep heeft. Ze maken zichzelf wijs dat zij hun positie, die wordt bedreigd door China, India, de VS, globale revolutie, concurrentie en innovatie, kunnen redden door de omvang van de begroting terug te schroeven.
Wij leven in een complexe samenleving die boven haar stand leeft en blootstaat aan steeds grotere risico’s vanwege rigide instellingen, een regering met beperkte soevereiniteit en een centrale bank zonder ziel. Nu de interventies verlagen in plaats van verhogen, zoals naar mijn mening noodzakelijk is…
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Sovjet-Unie heeft in totaal tien economische plannen gehad. De Europese Unie heeft al vier begrotingsplannen gehad: de pakketten Delors I en II, Santer en nu het plan-Barroso voor de periode van 2007 tot 2013.
In de sovjetplannen werd er echter gebouwd, terwijl er in de Europese begrotingsplannen wordt gewogen. Er worden vliegeneitjes gewogen met weegschalen van spinnenwebben. Ons debat is hier een voorbeeld van: in de 311 pagina’s van het verslag-Böge gaat het immers om de vraag of 450 miljoen Europeanen kredieten van 1,24 procent, 1,06 procent of 1,7 procent van het bbp zullen inzetten, oftewel of wij in zeven jaar 1 024 miljard euro, 870 miljard euro of 825 miljard zullen uitgeven, terwijl de Verenigde Staten in dezelfde periode 20 000 miljard dollar zullen uitgeven, ofwel twintig keer zoveel. Anders gezegd komt het verschil van zo’n 60 miljard euro – tussen Juncker en Barroso of tussen Chirac en Böge – neer op 0,3 procent van de Amerikaanse financiële vooruitzichten voor diezelfde periode!
We weten al sinds Pericles dat als er meer dan twintig miljoen werklozen en vijftig miljoen armen zijn, er maar één ding belangrijk is, namelijk grote leningen voor grote investeringen, bijvoorbeeld in de spoorweginfrastructuur. Als Brussel zich niet had beziggehouden met het bouwen van constitutionele luchtkastelen, maar met het bouwen van bijvoorbeeld stations, zou de Europese Unie nu niet op een zijspoor staan.
Janusz Lewandowski (PPE-DE).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de huidige omstandigheden zou het naïef zijn om te geloven dat de nieuwe financiële vooruitzichten op hetzelfde beginsel zullen berusten als de eerdere financiële plannen van de Europese Unie. Deze plannen hadden overigens niets gemeen met de vijfjarenplannen van de oude Sovjet-Unie, want het beginsel ervan was dat we een ruimere begroting nodig hadden om tegemoet te komen aan onze groeiende behoeften. Men zou kunnen verwachten dat dit zelfde beginsel ook vandaag zou worden toegepast, aangezien relatief arme landen tot de EU zijn toegetreden. Daarnaast is het aantal boeren dat in aanmerking komt voor directe betalingen aanzienlijk gestegen, al hebben zij deze betalingen niet zelf bedacht. Verder zijn onze taken toegenomen en ook dit heeft aanzienlijke gevolgen voor de begroting. Als dit beginsel inderdaad opnieuw zou worden toegepast, zou het ongetwijfeld een nieuwe drijvende kracht worden achter de ingrijpende politieke hervormingen in Midden- en Oost-Europa. Ik ben ervan overtuigd dat sommige van deze hervormingen de politieke klasse in de oude lidstaten ernstig op de proef zouden stellen.
Wij moeten echter de feiten onder ogen zien en die zijn als volgt: het door de Commissie-Prodi uitgewerkte compromis is moeilijk te verdedigen. Met een enorme inspanning en veel goede wil heeft de heer Böge een voorstel tot wijziging van dit compromis geformuleerd, waarbij de middelen evenwichtig over de verschillende rubrieken van de begroting worden verdeeld.
Niemand heeft bezwaar tegen het feit dat wij openbare middelen gebruiken om onderzoek en ontwikkeling en de kenniseconomie te bevorderen. Er bestaat echter nog geen bewijs dat dit een doelmatige manier is om met de middelen om te gaan. Deze doelstellingen mogen daarom niet worden gefinancierd ten koste van een zeer zichtbaar beleid als het regionaal en cohesiebeleid, dat vruchten heeft afgeworpen en bovendien de oude en de nieuwe lidstaten niet tegenover elkaar stelt. Dit Parlement moet morgen duidelijk uitspreken dat wij verwachten dat de regeringen een akkoord sluiten.
Europa heeft bewijzen nodig dat het nog functioneert. De Europese top wordt een gelegenheid dit in de vorm van een verstandig compromis aan te tonen.
Terence Wynn (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag allereerst willen zeggen dat Reimer Böge met dit verslag uitmuntend werk heeft verricht. Hij is erin geslaagd het standpunt van de commissie getrouw weer te geven. Niet iedereen zal kunnen instemmen met de volledige inhoud, maar over het geheel genomen is het een erg goed verslag waarvoor de rapporteur complimenten verdient.
In dit Parlement zijn verschillende opvattingen vertegenwoordigd, of het nu gaat om landbouw, structuurfondsen of wat dan ook. Je kunt het niet iedereen altijd naar de zin maken, maar daar is ook niets mis mee. U heeft het ons niet naar de zin gemaakt, want het belangrijkste uitgangspunt voor de Britse Labour- afgevaardigden is, zoals te verwachten viel, de impliciete verwijzing naar de contributiekorting van het Verenigd Koninkrijk.
In dit deel van het debat lijk ik een roepende in de woestijn te zijn, maar daar zal ik mij niet door laten weerhouden. Ik verwijs naar overweging N, waar ik het volstrekt mee oneens ben, en tevens naar paragraaf 8 en het vijfde streepje van paragraaf 51. Ik heb er in de Tijdelijke Commissie steeds op gehamerd dat eigen middelen en de financiële vooruitzichten twee afzonderlijke vraagstukken zijn en er is ook nog nooit eerder geprobeerd ze met elkaar te verbinden in welk van de voorgaande interinstitutionele akkoorden dan ook. Om die reden aarzelt de delegatie van de Britse Labour-partij het verslag te steunen.
Het verslag zal het Parlement beslist een goed uitgangspunt bieden voor onderhandelingen met de Raad, en dat juich ik toe. Het is uiteraard lastig te zeggen hoe die onderhandelingen zullen verlopen voordat we het gemeenschappelijk standpunt van de Raad kennen, als dat er al is. Ik veronderstel dat het in theorie nog altijd mogelijk is dat de Raad zal instemmen met de cijfers van het Parlement, of zelfs nog verder zal gaan. Hoop doet leven.
Maar vanaf het begin, wanneer collega’s het verbinden van de financiële vooruitzichten aan een nieuw stelsel voor eigen middelen ter sprake brachten, heb ik bij ten minste drie gelegenheden de uitdrukking “maak je geen illusies” gebruikt. We moeten ons “geen illusies maken” over wat de Raad zal doen. Dit zal namelijk niet gebeuren. De bekwame diplomatie van het Luxemburgse voorzitterschap ten spijt, zou het mij verbazen als dit in de resterende drie weken van dit voorzitterschap nog in het een of andere pakket zou worden opgenomen, als de Raad überhaupt al een standpunt aanneemt. Persoonlijk ben ik van mening dat de huidige regeling inzake eigen middelen ondoorzichtig is en dat we iets nodig hebben dat transparanter is, zodat de belastingbetaler kan begrijpen hoe de EU gefinancierd wordt. Een ander Parlement zal op een ander moment die discussie voeren en daarover een besluit nemen. Ik weet dat een aantal van mijn fractiegenoten hier niet blij mee zal zijn, maar we moeten leven in de realiteit en de grenzen van onze bevoegdheden erkennen.
Als de Britse Labour-afgevaardigden zich van stemming over dit verslag onthouden, is dat om de redenen die ik zojuist heb uiteengezet. Wat de toekomst betreft, wens ik u het beste wanneer u de bemiddelingsprocedure in gang zet.
De Voorzitter. Dank u, mijnheer Wynn. Ik zal uw warme woorden overbrengen aan mevrouw Thatcher.
Bronisław Geremek (ALDE).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, bij de presentatie van zijn uitstekende verslag heeft de heer Böge gezegd dat het gaat om een toekomstgericht Europa. Ik vind dit een prachtige formulering. Dit is het uitgangspunt van het Europees Parlement en de Commissie en benadrukt het verschil tussen deze beide instellingen en de Raad, die momenteel niet in staat is om de nationale belangen te overstijgen en het antwoord te formuleren dat Europa nodig heeft.
Het Europese project bevindt zich thans in een crisis. Het enige antwoord op deze crisis is het goede nieuws dat Europa in staat is met hoop naar de toekomst te kijken en dat Europa een bron van hoop kan zijn. Terecht geeft het verslag-Böge aan dat het cohesie- en solidariteitsbeleid van de Europese Unie en het Europese concurrentievermogen niet met elkaar in strijd zijn. Dit is een belangrijk punt. Ik denk dat het van even groot belang is dat de financiële vooruitzichten een drijvende kracht worden achter de integratie van Europa en niet een factor die de kloof tussen de nieuwe en de oude lidstaten, tussen het oosten en het westen, nog groter maakt. Men moet begrijpen dat de landen die zich met Europa hebben herenigd, bijzonder kwetsbaar zijn.
Helga Trüpel (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Böge bedanken voor zijn kwaliteitswerk in de Tijdelijke Commissie. Er is hem al van veel kanten lof toegezwaaid voor zijn evenwichtige werk. Mijn fractie en ik vinden echter dat het probleem juist is dat sommige terreinen niet sterk genoeg naar voren komen.
Ik wil meteen ingaan op wat de heer Geremek heeft gezegd: is het beleid dat we nu ontwerpen, echt voldoende op de toekomst gericht? Wat doen we echt voor de burgers in Europa, en wat kunnen zij dan voor Europa doen? Het is mijn diepste overtuiging dat wij ons ook na de twee mislukte referenda in politieke zin de vraag moeten stellen hoe wij de burgers in Europa beter kunnen bereiken. Ik denk dat wij met de onderwijsprogramma’s, ook al is er al meer geld voor uitgetrokken, niet het punt bereiken dat we – ook met het oog op de Lissabon-strategie – moeten bereiken. We moeten er de komende jaren met de financiële vooruitzichten alles aan doen om te zorgen dat iedere scholier en iedere student onderwijs kan volgen in een ander Europese land. Deze mensen zullen ook emotioneel een heel andere relatie tot Europa, zijn verscheidenheid en mogelijkheden hebben en op die manier bouwen we dus vanaf de basis aan een overtuigd Europees burgerschap. Dat zijn de netwerken die we nodig hebben.
Zo is het ook met het cultuurbeleid. We zijn er zo trots op dat de Muur weg is en dat we het continent van de culturele verscheidenheid zijn. Maar in de begroting staat hiervoor nog minder dan wat we uitgeven aan tabaksubsidies. We hebben op dit gebied een duidelijk offensief nodig, zodat de stedenbanden kunnen bloeien, de kunstenaars elkaar kunnen ontmoeten en de mensen de culturele rijkdom van Europa echt aan den lijve kunnen ondervinden. De uitgangspunten uit het verslag-Böge gaan daarom niet ver genoeg. Laten we samen moedig zijn en laten we proberen om de mensen niet alleen rationeel, maar ook emotioneel te bereiken!
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Böge waarin het standpunt van het Europees Parlement over het communautaire financiële kader voor de periode 2007-2013 uiteengezet wordt, betekent een verslechtering in vergelijking met het voorstel van de Europese Commissie, dat op zich al qua financiële middelen volstrekt ontoereikend is en niet is afgestemd op de reële behoeften van de uitgebreide Europese Unie.
Beide voorstellen komen in de kern neer op het toegeven aan de strategie van de rijke landen, met name Duitsland. Die is erop gericht de communautaire begroting zo veel mogelijk te reduceren, terwijl dat – en hier wil ik nadrukkelijk op wijzen – in tegenstelling is met wat er is gebeurd bij eerdere uitbreidingen.
Die voorstellen stellen de belangen van de cohesielanden, zoals Portugal, niet veilig. Hoewel mijn land al aangemerkt is als de lidstaat die de sterkste negatieve effecten van de uitbreiding zal ondervinden, kan Portugal nu in het financiële kader voor 2007-2013 opnieuw de dupe worden. Daar het echter juist nodig is de economische en sociale samenhang te versterken, hebben wij concrete voorstellen ingediend.
Zo hebben wij onder meer voorgesteld volledige compensatie te geven aan de regio’s die het slachtoffer zijn geworden van het zogenaamde statistisch effect, waaronder de Algarve; een speciaal programma te ontwikkelen voor Portugal en Griekenland voor de modernisering van hun economie met het oog op de gevolgen van de uitbreiding; een einde te maken aan de voorwaarden die het Stabiliteitspact het Cohesiefonds oplegt; de renationalisering van de kosten van de cofinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te verwerpen en te komen tot een rechtvaardiger verdeelsleutel voor de landbouwsteun; een gegarandeerde looptijd van zeven jaar te hanteren voor het financiële kader en een communautair programma te creëren voor de kleding- en textielindustrie, met name voor de meest benadeelde regio’s die afhankelijk zijn van deze sector. De Tijdelijke Commissie van het Europees Parlement voor de financiële vooruitzichten heeft deze voorstellen echter tot onze verbijstering verworpen.
Vladimír Železný (IND/DEM). – (CS) Na de val van het IJzeren Gordijn hebben wij in de Tsjechische Republiek een onevenredig lange periode van veertien jaar moeten wachten eer onze burgers in een referendum konden beslissen of we tot de Europese Unie wilden toetreden. Zij zeiden “ja”. Wij hebben destijds ingestemd met vernederende toetredingsvoorwaarden volgens welke onze uiterst efficiënte agrarische sector slechts een kwart van de subsidies kreeg toebedeeld in vergelijking tot onze concurrenten in de oude EU-landen, evenals voorwaarden die op gespannen voet stonden met de grondbeginselen van de Europese Unie, namelijk beschermingsregelingen die onze burgers in vele oude lidstaten beletten werk te zoeken. Bovendien blijken we niet rechtstreeks diensten te mogen verlenen in oude lidstaten en onlangs kwamen we erachter hoe lastig het bedrijven gemaakt wordt die hun activiteiten willen verplaatsen naar ons land – dus binnen de grenzen van de EU –, hetgeen nochtans begrijpelijk is daar onze beroepsbevolking hooggekwalificeerd en arbeidzaam is, veertig uur per week werkt in plaats van vijfendertig en geen buitensporige lonen vraagt.
We hadden aan een jaartje voldoende om tal van naïeve ideeën kwijt te raken. Maar we willen toch ten minste blijven geloven in de basisbeloften die onze burgers ertoe hebben bewogen “ja” te zeggen in het toetredingsreferendum. Die beloften hadden betrekking op financiële hulpbronnen die, zo men zei, middelen zouden leveren voor de ontwikkeling van de Tsjechische Republiek, zoals eerder ook in Portugal, Ierland en elders was gebeurd. Het is dan ook niet meer dan logisch dat het voorstel van de Commissie om de 1,24 procent te handhaven onze steun heeft. Ik wil benadrukken dat wij niet tegen bezuinigingen zijn. We zijn ons er terdege van bewust dat er helaas alleen bezuinigd zal kunnen worden ten koste van de fondsen. Het beheer van de Unie zal daarentegen geen cent goedkoper worden; integendeel, de gedroomde Europese minister van Buitenlandse Zaken, de gedroomde ambassades, de meer dan drieduizend onduidelijke regelgevende en raadgevende organen, en de alomtegenwoordige verordeningen, opgesteld in twintig talen, ze zullen het beheer van de Unie alleen maar duurder maken.
We weten allemaal waar enorme hoeveelheden geld zitten waarop kan worden bespaard. In het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt bijvoorbeeld meer dan 40 procent van de begroting zinloos over de balk gegooid, maar iedereen weet dat het een politiek onaantastbare zaak is waarover in het Parlement, absurd genoeg, niet eens gesproken mag worden. Alleen de fondsen blijven over om op te bezuinigen. In de loop van het jaar hebben wij al geleerd dat het vaakst gebezigde toverwoord “duurzaam” is, een label dat gedachteloos op alle mogelijke ideeën wordt geplakt. Als we werkelijk een duurzame begroting willen, een begroting die niet tot nog verdere desillusie leidt ...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Roberta Angelilli (UEN).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, als overtuigd Europeaan maar ook als afgevaardigde van Italië die hier ook de belangen van haar land behartigt en verdedigt, vind ik het onaanvaardbaar dat het voorstel-Juncker de bijdragen van de lidstaten aan de Europese begroting beperkt tot een miserabele 1,05 procent van het bbp.
Dat betekent alleen al voor Italië, een nettobetaler aan de Europese Unie, een besnoeiing van circa acht miljard euro per jaar, waarmee de fondsen voor werkgelegenheid en justitie tot op het bot worden uitgekleed en bijna de helft van de fondsen voor onderzoek, innovatie en trans-Europese netwerken wordt geannuleerd. De strategie van Lissabon kunnen we zo wel vergeten. Er wordt te veel gekort en er zijn te veel tegenstrijdige punten. Ook de zogenoemde rebate moet worden herzien. Het privilege van Groot-Brittannië waardoor het een aanzienlijk deel van de gestorte bijdrage weer terugkrijgt, moet worden geschrapt. Dit is een maatregel die door mevrouw Thatcher is geëist – in 1984 als ik me niet vergis – en helaas om onbegrijpelijke redenen tijdens het voorzitterschap van de heer Prodi is bestendigd; deze teruggave wordt grotendeels door Frankrijk en Italië bekostigd.
Kortom, het voorstel van Juncker is het zoveelste bewijs van de kloof die gaapt tussen de Europese bureaucratie en de werkelijke behoeften van de Europese bevolking.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb het al vaker gezegd, maar ik wil het graag herhalen: het is niet gepast om de begroting te verhogen in een tijd waarin de globalisering, vanuit Europees perspectief gezien, verandert van een droom in een valstrik. Met de oplossing van 1 procent valt heel goed te leven, er zijn namelijk nog allerlei mogelijkheden om zuiniger met het geld om te gaan. Ik ben van mening dat in de komende periode zo veel mogelijk departementen door onafhankelijke internationale adviesbureaus onder de loep moeten worden genomen om te zien of ze wel zuinig en efficiënt met de beschikbare middelen omgaan en of er dingen kunnen worden verbeterd. Dat staat in mijn amendement 357. De rapporteur was daar tegen, en het is dus niet in het verslag terecht gekomen. Zelfs hiertoe is men niet bereid.
Het mag u niet verbazen dat de meerderheid van de burgers nee zegt tegen deze Unie, tegen deze verspillingen, hoewel ze – net als ik – ja zeggen tegen Europa.
Ville Itälä (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik onze collega, de heer Böge, bedanken voor het werk dat hij voor dit verslag heeft verricht. Ik waardeer zijn werk enorm en ik denk niet dat iemand anders het beter had kunnen doen en zo'n goed en evenwichtig verslag had kunnen maken.
Het Parlement moet morgen een krachtig en positief signaal aan de Europese burgers geven. Wij moeten een zo groot mogelijke meerderheid achter dit verslag krijgen. Als het Parlement in deze kwestie de rijen sluit, geven wij ook een krachtig signaal aan de Raad. Overeenstemming over de financiële kaders kan nog tijdens het Luxemburgse voorzitterschap worden bereikt als de politieke wil en leiderschap worden gevonden.
Ik wil twee kwesties ter sprake brengen, die naar mijn mening van belang zijn, namelijk de toekomst van de landbouw en de Oostzee. Het landbouwbeleid is onvermijdelijk op het punt gekomen dat de landbouwsubsidies aan de oude vijftien lidstaten bij toekomstige uitbreidingen zullen worden verlaagd. Wij moeten ons goed op deze verandering voorbereiden. Ik steun het amendement van mijn fractie, waarin wordt voorgesteld dat als de Raad, ondanks het Akkoord van Brussel uit 2002, besluit de totale financiering van de verplichte uitgaven te verlagen, de lidstaten deze verlaging financieel moeten compenseren. In dit verband moet echter worden gezegd dat de omschakeling naar cofinanciering van de landbouw realistisch is, zo niet voor deze financiële vooruitzichten, dan wel voor de volgende.
Ik wil uw aandacht ook vestigen op het amendement dat betrekking heeft op de Oostzeestrategie. De Europese Unie heeft momenteel een gemeenschappelijke strategie voor het Middellandse-Zeegebied en daarnaast willen wij nu een Oostzeestrategie creëren. Deze strategie is vooral van belang voor natuurbescherming. De Oostzee heeft momenteel met enorme problemen te kampen. In de slechtste omstandigheden kan men in die zee niet zwemmen of vissen en wij hebben doeltreffende maatregelen nodig om de Oostzee in zijn oorspronkelijke staat te herstellen.
Dariusz Rosati (PSE).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de financiële vooruitzichten schetsen de reikwijdte van het optreden van de Europese Unie voor de komende jaren en vormen tegelijkertijd het kader voor dit optreden dat bepalend is voor de doelmatigheid ervan. Er liggen grote opgaven voor ons. Wij willen dat de uitbreiding succesvol wordt afgerond, wij willen de basis leggen voor snelle groei en meer werkgelegenheid en wij willen de nieuwe doelstellingen verwezenlijken die zijn ontstaan tijdens de debatten over de Europese Grondwet. De financiële vooruitzichten moeten aan vele verwachtingen voldoen. Wij willen allemaal meer Europa, want wij geloven dat de opbouw van een gemeenschappelijk Europa het juiste antwoord is op onze huidige uitdagingen.
Bij de voorbereiding van de financiële vooruitzichten zijn twee conflicterende benaderingen, twee manieren van denken, naar voren gekomen. De eerste, vertegenwoordigd door de Commissie, voorziet in een ambitieuze doch evenwichtige stijging van de uitgaven die gelijke tred zou houden met de stijgende verwachtingen. De tweede, vertegenwoordigd door een aantal lidstaten, bestaat erin dat er bezuinigd wordt op de begroting als percentage van het bbp.
Hoewel de bevoegdheden van de Europese Unie zijn toegenomen, beseffen wij terdege dat zij haar taken moet verwezenlijken in een tijd van ernstige budgettaire beperkingen en zwakke economische groei. Deze beperkingen mogen echter in geen geval het zicht ontnemen op de overduidelijke voordelen die voortvloeien uit maatregelen die vanuit de gemeenschappelijke begroting worden gefinancierd. Daarom is er een compromis nodig. Het voorstel van het Europees Parlement is een zeer verstandig compromis. Ik wil de heer Böge bedanken voor het werk dat hij heeft gestoken in de uitwerking van zijn verslag.
Dames en heren, na de mislukte referenda in Frankrijk en Nederland moet Europa vastberaden bevestigen dat de integratie onze gemeenschappelijke toekomst is en blijft. Daarom roep ik de Raad op een compromis te sluiten, egoïstische en conservatieve standpunten te verwerpen en het nauwe keurslijf van de louter nationale belangen te overstijgen. Ik roep op tot een compromis omdat de Europese Unie zo snel mogelijk over een duidelijk perspectief moet beschikken en financieel tot handelen in staat moet zijn.
Wij moeten samenwerken om te laten zien dat Europa in staat is tot handelen in een geest van solidariteit en dat de politieke leiders zich boven politieke kortetermijnbelangen kunnen verheffen en het voor een hoger gemeenschappelijk belang met elkaar eens kunnen worden.
Jan Mulder (ALDE). – Voorzitter, mijn dank ook wederom aan de heer Böge, en ik denk dat het terecht is dat in zijn verslag niet alleen wordt gesproken over de uitgaven van de Europese Unie, maar dat er in een aantal paragrafen ook wordt gesproken over de noodzaak om het eigenmiddelenbesluit te herzien; in tegenstelling tot sommige andere sprekers, ben ook ik namelijk van mening dat het volkomen onterecht is dat voor één land geldt dat er ieder jaar een correctiemechanisme wordt toegepast en dat voor andere landen, die in dezelfde situatie verkeren, dat niet het geval is.
Aantal hoofdpunten, ik ben voor cofinanciering van de landbouwuitgaven om de redenen die het verslag noemt, ik ben tegen een hernationalisering; wij moeten overal gelijke regels hebben in Europa, maar de voorstellen van de heer Böge zijn acceptabel. Flexibiliteit zie ik ook als een groot goed in de begroting, niet alleen in de rubrieken zelf maar ook wat betreft de cofinancieringspercentages van de structuurhulp. Het kan best zo zijn dat er in rijkere landen een hoger eigen cofinancieringspercentage is dan in arme landen. Ik denk dat de rol van de Europese Investeringsbank in de structuuruitgaven en van het Europees Investeringsfonds moet worden vergroot. Er zijn goede voorbeelden van uit het verleden.
Tenslotte nog één punt over de gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek. Mijn mening is dat die uitgaven ook volledig onder de competentie van het Parlement vallen. Het Parlement moet die goedkeuren, het kan niet bij de Raad alleen blijven.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). –(DE) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, de heer Böge, heeft goed werk verricht. In zijn inleiding heeft hij er op gewezen dat bepaalde beleidsvormen en sectoren in de begroting altijd te kort komen. Ook voor het beleid voor de plattelandsontwikkeling is dat een reëel gevaar. De Raad heeft de middelen in de eerste pijler tot 2013 vastgelegd, maar er is te weinig geld voor Roemenië en Bulgarije. Daarom stelt de rapporteur voor om de cofinanciering in te voeren voor de eerste pijler. Onze fractie wil dat voorstel steunen, maar we moeten ervoor zorgen dat er ook voor de tweede pijler meer middelen worden gevonden.
We moeten het nodige geld vinden voor Natura 2000. In de tweede pijler moeten we het plattelandsbeleid op dezelfde manier financieren, dus met 75 procent geld van de Europese Unie. We moeten garanderen dat ook het platteland zich economisch redelijk kan ontwikkelen. Dat is geen aalmoes, de hele economie kan zich nooit gezond ontwikkelen wanneer het platteland achterblijft.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, terwijl de stem van de burgers en hun vraag naar een socialer en democratischer Europa steeds sterker worden, zetten de Raad en het voorzitterschap van de heer Juncker helaas een stap achteruit, terwijl zes landen de andere lidstaten als het ware het mes op de keel zetten. Men probeert ten koste van alles een compromis, een zo klein mogelijke gemeenschappelijk noemer, tot stand te brengen, en men zet de ambitieuze doelstellingen voor de toekomst van de Europese eenmaking over boord.
De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links verwerpt de logica van een akkoord “ten koste van alles”, zoals deze tot uiting komt in het verslag-Böge, aangezien dit leidt tot minder Europa en tot grotere ongelijkheden. De slachtoffers daarvan zullen de zwakkere landen zijn en de zwakkere groepen van de samenleving.
Europa en de Raad moeten er eindelijk van doordrongen raken dat meer Europese Unie en een grotere Europese Unie met minder geld onmogelijk is. Europees Links is van mening dat het voorstel van de Commissie een absoluut ontoereikend uitgangspunt is voor de financiering van de doelstellingen op het gebied van de samenhang en de sociale agenda na de uitbreiding. Elke gedachte omtrent een verdere vermindering is voor ons uit den boze. In naam van Europees Links vraag ik om een eerlijke verdeling van de kosten van de uitbreiding. De arme landen en regio’s mogen hiervoor niet het gelag betalen. Daarom moet, mijnheer de Voorzitter, een einde worden gemaakt aan het onaanvaardbare schandaal van de Britse korting. Wij zijn allen gelijk. De onrechtvaardigheid jegens de 16 regio’s, die het slachtoffer zijn van het zogenaamd statistisch effect, moet volledig en absoluut worden goedgemaakt. Ook moet ervoor gezorgd worden dat de regio’s die zelf het convergentieproces nog niet voltooid hebben tijdens de overgangsperiode meer steun krijgen.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn complimenten aan de heer Böge voor zijn verslag, en vooral omdat hij er de nadruk op legt hoe belangrijk het is te investeren in onderzoek en ontwikkeling als we de doelstellingen van de Lissabonagenda willen halen. In het verslag wordt tevens onderkend, en terecht, dat in de financieringsvoorstellen prioriteit dient te worden gegeven aan onderwijs en opleiding, en de toewijzing van middelen aan de ontwikkeling van menselijk kapitaal is mijns inziens een onontbeerlijke langetermijninvestering in de toekomst van de Unie.
Ik ben het niet eens met de aanbevelingen van de rapporteur in verband met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en kan niet instemmen met zijn voorstel om medefinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in te voeren. Dat was, is en blijft, zoals ik al talloze malen heb verklaard, onacceptabel voor diegenen onder ons die op de bres staan voor landbouwers met kleine en middelgrote landbouwbedrijven en onze plattelandsgemeenschappen. We moeten onszelf geen rad voor ogen draaien: op den duur zal medefinanciering van het GLB onvermijdelijk leiden tot de renationalisatie ervan.
Ryszard Czarnecki (NI).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik betreur dat het Europees Parlement op het gebied van de begroting niet solidair is met de Europese Commissie. Er wordt hier veel gesproken over een sterke Europese Unie die de rivaal moet zijn van de Verenigde Staten en Azië. Maar een sterke Europese Unie met een lage begroting is onvoorstelbaar, om niet te zeggen absurd.
Het moet ronduit worden gezegd dat het voorstel van de Tijdelijke Commissie slechter is dan het voorstel-Barroso, maar nog altijd onvergelijkbaar beter dan het hopeloze zogenaamde compromis van het Luxemburgs voorzitterschap. Het feit dat de rijkste lidstaten hun wil doordrukken, betekent de vernietiging van de visie van een solidair en gemeenschappelijk Europa. Als wij een Europa van het egoïsme en de eigen belangen wensen, dan moeten wij een lage EU-begroting steunen. Het lijkt erop dat het voorstel voor de nieuwe lidstaten als volgt luidt: de uitgebreide Europese Unie moet uitsluitend solidair zijn als het gaat om de verplichtingen, maar niet op het vlak van de privileges, en zeker niet op het vlak van de financiële privileges.
Dan nog een opmerking tot slot: vooruitzichten voor zeven jaar, zoals totnogtoe gebruikelijk, verdienen de voorkeur boven vijf jaar.
Markus Ferber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, wat staat er op het spel in dit debat over de financiële perspectieven? Het gaat gewoon om de taken die we op het Europese niveau willen verrichten. De Commissie zegt in haar voorstel: we blijven doen wat we nu al doen en er komen nog nieuwe taken bij. Dat is wat kort door de bocht. Ik heb er veel respect voor dat de rapporteur op de details is ingegaan, dat hij kijkt wat de taken zijn die wij – ook in verband met de begroting – als EU in de 21e eeuw moeten verrichten, dat hij bekijkt waarvoor we meer geld nodig hebben, bijvoorbeeld voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, en waarvoor de Commissie teveel geld heeft uitgetrokken en waar wij dus kunnen bezuinigen. Hij heeft een uitstekend voorstel op tafel gelegd, en dat is een goede basis voor serieuze onderhandelingen met de Raad.
Een Europese Unie die de herverdeling van zoveel mogelijk geld als haar primaire taak beschouwt is echter niet mijn Europese Unie. Er zijn andere taken die we samen moeten uitvoeren. Aan de ene kant eisen we van de lidstaten dat ze hun begroting saneren om te voldoen aan de criteria van het Stabiliteits- en Groeipact. Dan kunnen we toch niet aan de andere kant met de hoorn des overvloeds in de hand door heel Europa schrijden? Dat moeten we samen heel goed weten.
Sommigen hoor ik zeggen – zoals mevrouw Trüpel, als lid van de Groenen, doet – dat 70 cent voor cultuur niet te veel kan zijn als je dat bedrag afzet tegen de uitgaven ten behoeve van de millenniumdoelstellingen en allerlei andere doelstellingen. Als we dat allemaal bij elkaar optellen krijg je echter betalingskredieten van 1,19 procent en vastleggingskredieten van 1,29 procent. Dat is het voorstel van de Groenen. Dan moet u echter wel tegen de burgers durven te zeggen: op het nationale niveau hebben we geen geld meer, maar in Europa geven we meer uit. Zo gaat dat niet meer! Als we geloofwaardig willen blijven, moeten we ons concentreren op de politieke taken, maar ook op de begroting, dat is het antwoord op het resultaat van de referenda.
Ralf Walter (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als de Europese Unie ergens succesvol in is, dan is het op gebieden als gemeenschappelijk samenleven, samenwerking, het samen streven naar verdere ontwikkeling. Dat is wat voor ons ligt. We moeten overwegen hoe het in de komende jaren verder moet, en de burger kijkt mee. Zijn we wel geloofwaardig bezig?
We weten dat er moed en daadkracht nodig zijn voor de taken waarmee we worden geconfronteerd. We moeten duidelijk maken dat deze Europese Unie een economische gemeenschap is en dat we er belang bij hebben om er een succes van te maken. We moeten dus investeren in de toekomst, we moeten meer doen voor onderzoek, onderwijs en opleiding. In een economische gemeenschap moet je het economische resultaat in het oog houden. We mogen echter niet toelaten dat sommige burgers en regio's achterblijven. Daarom moeten we diegenen helpen die door al deze ontwikkelingen misschien in de problemen zijn gekomen of die al lang in achterstandsgebieden wonen. Daar gaat het om.
We zijn bereid om het verslag van Reimer Böge te steunen. Hij heeft namelijk de juiste keuzes gemaakt, de juiste voorstellen gedaan om de nodige middelen ter beschikking te stellen. Wij zijn echter een Parlement, en de burgers verwachten van de afgevaardigden dat ze niet alleen nadenken over wat er allemaal moet gebeuren, over de uitgaven, maar ook over waar het geld vandaan moet komen, over de inkomsten. Uiteindelijk is de burger degene die de middelen ter beschikking moet stellen. Daarom mogen we in Europa toch nog wel vragen of de lasten eerlijk verdeeld zijn? Het is glashelder dat er geen geldige argumenten meer zijn voor de Britse korting.
We moeten het hele plaatje laten zien, we moeten de burgers van alle lidstaten duidelijk maken dat we bereid zijn om de nodige middelen ter beschikking te stellen. We zijn echter ook bereid en in staat om ervoor te zorgen dat de bijbehorende lasten rechtvaardig en in een geest van solidariteit worden verdeeld. Solidariteit betekent niet alleen dat we meer samen doen bij de uitgaven, het betekent ook dat we oppassen dat niet de een teveel moet torsen terwijl de ander aan de kant van de weg staat en zegt: je moet zelf maar zien hoe je dat allemaal draagt! We willen Europa samen opbouwen!
Kyösti Tapio Virrankoski (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavige verslag van de heer Böge heeft betrekking op de toekomstige financiering van de Europese Unie. Ik wil de heer Böge vooral bedanken voor en complimenteren met zijn uitzonderlijke deskundigheid en enorme inzet. Tegelijkertijd wil ik alle leden van onze commissie bedanken voor hun constructieve samenwerking.
De financiële kaders scheppen een basis voor de toekomstige beleidssectoren van de Europese Unie. Specifieke speerpunten zijn het regionaal, structuur- en cohesiebeleid en het verbeteren van de werkgelegenheid en het concurrentievermogen. Doel is de financiering in het kader van het structuurbeleid alsmede de bedragen voor plattelandsontwikkeling te verhogen, om een evenwichtige ontwikkeling te garanderen. De behoeften van de nieuwe lidstaten worden begrepen en aanvaard, maar in het verslag wordt zeer terecht aangegeven dat de zwakste regio's van de oude lidstaten niet mogen opdraaien voor de kosten van het nieuwe cohesiebeleid.
Om de werkgelegenheid te verbeteren en de economische groei te bevorderen is het binnen de financiële kaders de bedoeling vooral te investeren in onderzoek, ontwikkeling en onderwijs. De bedragen hiervoor zullen in zeven jaar worden verdrievoudigd. Dit zwaartepunt is zeer terecht. Als wij hierop bezuinigen, dan bezuinigen wij op onze eigen toekomst en daar wil ik vooral het voorzitterschap tegen waarschuwen.
Het streven is aanvullende middelen te gebruiken om de Europese dimensie in onderzoek en ontwikkeling te versterken. Ik wil een dringend beroep doen op de lidstaten om snel de nieuwe financiële vooruitzichten en het Interinstitutioneel Akkoord aan te nemen, zoals het Parlement voorstelt.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik houd me bezig met het regionaal beleid, en daar wil ik dan ook iets over zeggen. Een van de grootste kwaliteiten van dit verslag is dat wordt voorgesteld om 0,41 procent te besteden aan het regionaal beleid, een beleid dat zelfs in de kleinste dorpjes in Europa zichtbaar is en Europa daar concreet maakt.
De economische en sociale cohesie is het solidariteitsinstrument van de Europese Unie. We weten dat de Raad op dit moment wil onderhandelen over een percentage van slechts 0,37. In ieder geval ben ik het ermee eens dat we een maximum van 4 procent per lidstaat aan moeten houden. In tegenstelling tot wat in het oorspronkelijke voorstel was voorzien, ben ik van mening dat we de N+2-regeling ook voor het Cohesiefonds moeten handhaven.
Ik wil nogmaals duidelijk zeggen dat ik het voorstel van onze fractie niet steun. Ik ben namelijk niet van mening dat we ad hoc een limiet van vijf jaar moeten stellen. In termen van regionaal beleid is dat in deze zware tijden onaanvaardbaar.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) De Europese Unie beschikt niet over de ideale mechanismen om financiële middelen te genereren dan wel toe te wijzen. Evenmin heeft zij zich een prognose gesteld voor specifiek economisch of ander beleid voor de komende tien à twintig jaar. Men hoeft alleen maar te denken aan het langdurig uitblijven van doeltreffende supervisie over landbouw.
Ondanks de enorme inspanningen die de Tijdelijke Commissie zich heeft getroost, en die ik op prijs stel, had zij in dit stadium onmogelijk meer bereikt kunnen hebben dan ze nu heeft bereikt, mijnheer Böge, en het is niet onwaarschijnlijk dat het Parlement voor dit compromis zal stemmen. Terwijl het Parlement vindt dat de begroting op 1,08 procent van het bruto binnenlands product moet worden vastgesteld is de Raad daarentegen van mening dat het bedrag tussen 1,03 procent en 1,05 procent van het bbp moet liggen.
Hieruit blijkt dat het in de toekomst minder zal gaan over indices maar veeleer over de juiste mechanismen om de financiële middelen te verdelen. Er liggen nog vele voetangels en klemmen op de weg naar een uiteindelijke overeenkomst op het gebied van de financiële vooruitzichten.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vice-voorzitter, dames en heren, ik had voor vandaag een toespraak voorbereid, maar die leg ik opzij. Ik wil namelijk ingaan op wat anderen tot nu toe hebben gezegd en nogmaals duidelijk maken waar het eigenlijk om gaat.
De Commissie heeft een voorstel gedaan. Het Parlement heeft in het verslag-Böge laten zien dat het besluiten kan nemen en kan onderhandelen. Dat zal ook morgen tijdens de stemming blijken. De Raad kan op dit moment en in dit verband het een noch het ander, de Raad kon het zelfs niet eens worden over de basis voor onderhandelingen.
Ons voorstel is een compromis. Ik doe een beroep op de staatshoofden en regeringsleiders, maar ook op de ministers van Financiën, om ons voorstel eens goed door te lezen en te kijken of het geen basis voor een compromis in de Raad zou kunnen zijn, zonder dat we de Europese Unie daardoor zouden verzwakken. Het voorstel dat u tot nu toe op tafel heeft gelegd, dames en heren van de Raad, komt op het volgende neer: 40 procent minder voor de concurrentiepositie van de EU, 10 procent minder voor cohesie, groei en werkgelegenheid, 6 procent minder voor de plattelandsontwikkeling en de landbouw, 50 procent minder voor het binnenlands beleid en 40 procent minder voor de Europese Unie als mondiale partner. Misschien kunt u het daarover eens worden in de Raad, maar het Parlement trekt u niet over de streep. Daar is nog een tweede reden voor: u bezuinigt! Wanneer het bij de status quo blijft en we geen nieuwe prioriteiten vastleggen hebben we 890 miljard euro nodig. U stelt uitgaven van 871 miljard euro voor. Wanneer we het niet eens worden, krijgen we een begroting van 931 miljard euro. Met uw voorstel blijft u onder de status quo, uw begroting ligt lager dan wat we krijgen wanneer we het niet met elkaar eens worden. Daarom moet u toch begrijpen dat we dit aanbod doen om met u te onderhandelen? Onder de 931 miljard euro onderhandelen wij niet!
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn erkentelijkheid willen betuigen over de vasthoudendheid waarmee de heer Böge deze moeilijke oefening in de financiële balanceerkunst volbracht heeft, de eerste keer in de geschiedenis van de financiële vooruitzichten dat het Europees Parlement zijn ambities vrijwillig zelfs lager heeft gesteld dan de Commissie in haar voorstellen heeft gedaan, en die legde de lat al op een minimumniveau. Onze keus is alleen te rechtvaardigen als we hiermee de kans op een snelle en redelijke overeenkomst vergroten die de huidige twijfels en onrust wegneemt. Op die manier willen wij de verzoenende woorden van de Commissie opvatten, en we roepen het fungerend voorzitterschap van de Raad op om zich hiervoor in te zetten.
Al met al vind ik het verontrustend dat het Parlement de minimalistische tendens heeft omarmd die al is ingezet met de afgelopen Agenda 2000, en die het vertrouwen van de burgers van Europa beslist niet vergroot heeft. Ik doel hierbij op het risico dat door hernationalisatie geld aan de begroting onttrokken wordt, en dat de doelstellingen van de Unie worden afgestemd op een ontoereikende hoeveelheid middelen. Wij betreuren de druk die is uitgegaan van het oorspronkelijke voorstel van zes lidstaten, waarvan één meer dan begrijpelijke conjuncturele redenen had, maar waarvan andere ervan verdacht worden dat ze de toevoegde waarde van elke uitgegeven euro en de grote economische en handelsvoordelen die de ontwikkeling van de Unie hun oplevert, onvoldoende toelichten.
We betreuren het dat de 1-procentregeling de voorstellen op grond van percentages vervangen heeft, maar anderzijds heeft die regeling ook een nieuwe impuls gegeven aan het debat over de urgentie om het systeem van de eigen middelen aan een grondige herziening te onderwerpen. Waar we het niet mee eens zijn, is dat de rapporteur dit uitsluitend betrekt op de cofinanciering van het GLB, dat de laatste hervorming uit Brussel nog steeds niet verwerkt heeft. We moeten ervoor waken onze landbouwers met het badwater weg te gooien.
We zijn blij met het streven om vast te houden aan het quotum voor het cohesiebeleid, en om de beleidsvormen voor sociaal beleid, groei en werkgelegenheid alsook die op het gebied van justitie en buitenlands beleid van de Unie te versterken. We verzoeken de rapporteur dringend om het voor de hand liggende phasing out-mechanisme, waarin de regio’s al worden erkend die getroffen zijn door het statistische effect van de uitbreiding, op grotere schaal toe te passen en dit mechanisme te gebruiken voor het cohesiefonds. Het Europees Parlement heeft dit al bepleit in Agenda 2000, en we begrijpen niet dat het Parlement dit, in tegenstelling tot het fungerend voorzitterschap van de Raad, nu niet in praktijk brengt.
Verder verzoeken wij de rapporteur dringend om amendement nr. 1 over te nemen dat gericht is op het bestrijden van de discriminatie die besloten ligt in een selectieve toepassing van het beleid ten aanzien van het concurrentievermogen en centra van uitmuntendheid.
(Applaus)
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Het verslag dat de heer Böge aan het Parlement heeft voorgelegd is een prachtig staaltje van het gezamenlijke werk van een uitgebreide [Europese Unie] van 25 lidstaten. Ik vind het werkelijk jammer dat we daar niet meer vreugde aan beleven. Het is een buitengewoon ingewikkelde klus geweest om een besluit over de Gemeenschapsmiddelen te vinden dat voor iedereen aanvaardbaar en bevattelijk zou zijn. Dit succesvolle besluit bewijst echter dat de uitgebreide Europese Unie levensvatbaar is en een langetermijnvisie heeft op economische ontwikkeling. Natuurlijk hadden we op een snellere en betere manier tot dat besluit kunnen komen als niet gepoogd was nationale en co-Europese belangen tegenover elkaar te stellen en er geen onenigheid was geweest over de technische details. Bij tijd en wijle kreeg ik de indruk dat we met een groep accountants bij elkaar zaten in plaats van met een groep maatschappelijke leiders. We moeten inzien dat we een gemeenschappelijke Europese visie moeten ontwikkelen alvorens ook maar te beginnen met het maken van financiële plannen, en deze gemeenschappelijke Europese visie ontbreekt zowel bij de burgers als de vertegenwoordigers van de samenleving. Daarom moeten we het bij iedere discussie over financiële plannen, jaarlijkse plannen waardoor deze vooruitzichten gespecificeerd zullen worden, eerst hebben over die economische visie, die wij gezamenlijk moeten ontwikkelen. Pas daarna mogen we de beleidsdomeinen, het soort financiering en de vereiste middelen vaststellen. Dat mis ik in het werk van de Europese Commissie en ik betreur dat het betoog van de Commissievoorzitter vandaag een klacht was van een afgemat persoon aan het Parlement over de onderhandelingsproblemen.
Françoise Grossetête (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik vrees dat dit zeer belangrijke debat over de financiële vooruitzichten frustraties teweegbrengt, omdat de Raad ons een zeer minimale begrotingvoorstelt die geen gelijke tred houdt met de ambities van Europa. Desalniettemin bedank ik de rapporteur, de heer Böge, die een moeilijke taak had en tegemoet is gekomen aan de eisen van de afgevaardigden.
Dat brengt mij bij de vooruitzichten, die zeer veel zorgen blijven baren en op bepaalde punten onaanvaardbaar zijn. Na de gebeurtenissen van de afgelopen weken moeten we kunnen voldoen aan de verwachtingen van de burgers en geen kloof creëren tussen de politieke beloften en het concrete beleid, het beleid dat de verwezenlijking van de doelstellingen van concurrentievermogen, volledige werkgelegenheid, onderzoek, opleiding en, vooral, solidariteit mogelijk moet maken. Ja, wij staan positief tegenover een cohesiebeleid, voorzover dit geen barrières opwerpt voor de steun aan de regio’s die nog in een achterstandspositie verkeren in het Europa van de Vijftien.
Staat u mij toe mijn bezorgdheid te uiten over de Raad. De lidstaten moeten niet huiverig tegenover Europa staan. Wat te zeggen van de voorstellen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het GLB dat het NLB gaat worden, het nationaal landbouwbeleid, ofwel een strop voor onze landbouwers, met de dreigend naderende renationalisering en de verdwijning van een beleidsterrein dat symbolisch is voor Europa? Dezelfde bezorgdheid omgeeft het regionaal beleid, waar onze regio’s zozeer behoefte aan hebben, en onze grote trans-Europese projecten. Wij zullen ook zeer waakzaam blijven voor wat betreft de financiering van Natura 2000.
Om onze prioriteiten te financieren zullen zeker ook de regels voor de berekening van de middelen voor Europa herzien moeten worden, en zullen de in de vorige eeuw toegekende voordelen ter discussie gesteld moeten worden, met name de Britse korting. De heer Barroso heeft ons gezegd dat hij kan rekenen op het Europees Parlement. Misschien zullen wij samen de Raad ervan weten te overtuigen dat er een behoorlijke inspanning nodig is om de begroting van Europa niet die minimale begroting te laten worden waar ik bang voor ben.
Szabolcs Fazakas (PSE). – (HU) Als Parlementslid dat door een van de nieuwe lidstaten was afgevaardigd naar de Tijdelijke Commissie die de financiële vooruitzichten van de uitgebreide Europese Unie moest behandelen, zou ik allereerst willen benadrukken hoezeer wij het op prijs stellen dat het standpunt van het Europees Parlement op dit terrein, dat zo essentieel is voor de nieuwe lidstaten bij het wegwerken van de achterstand ten opzichte van de Europese Unie, niet langer wordt geformuleerd zonder dat wij erbij betrokken zijn, maar in concrete en substantiële samenwerking met ons. Voor het eerst hebben wij kunnen deelnemen aan het commissiedebat, dat opmerkelijk informatief bleek en tot nadenken stemde en dat, hoewel niet geheel gevrijwaard van spanningen, zeker juiste richting aangaf. Ik wil de heer Böge feliciteren met de wijze waarop hij dit debat heeft geleid en met het evenwichtige resultaat dat is bereikt.
Wij beseffen eveneens dat onze deelname niet alleen kansen schept maar ook verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Vanwege dit gevoel van verantwoordelijkheid hebben we geprobeerd niet te zeer te hameren op onderwerpen die realistisch gezien niet kunnen worden afgehandeld, gegeven de huidige situatie van de Unie, hoe belangrijk ze ook zijn in termen van onze inhaalslag en daarmee voor de vooruitgang van de Europese Unie als geheel. In plaats daarvan hebben we ons toegespitst op die bijzonderheden – en in sommige gevallen punten van technische aard – die van wezenlijk belang zijn voor het wegwerken van onze achterstand, niet alleen in praktische zin maar ook vanwege de theoretische en politieke betekenis ervan. In onze ogen is het nu dan ook het belangrijkst om ervoor te zorgen dat de middelen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds die gericht zijn op het bevorderen van deze inhaalslag in voldoende mate voor ons beschikbaar worden gesteld, zonder dat de technische regels worden verscherpt waardoor overgangsproblemen zouden kunnen optreden voor de nieuwe lidstaten.
Wij zijn verheugd dat in het verslag-Böge wordt bevestigd dat 0,41 procent van het bruto nationaal inkomen van de Unie aan deze bestemming moet worden toegewezen, waarbij de nieuwe lidstaten hiervan gebruik kunnen maken tot een bedrag dat overeenkomt met 4 procent van hun bni, en dat de N+2-regel niet moet worden toegepast in het kader van het Cohesiefonds. Onzes inziens betekent dit dat de nieuwe EU-begroting weliswaar noodzakelijkerwijs krapper is, maar dat zij de nieuwe lidstaten toch in voldoende mate kan helpen het niveau van de oude te bereiken. Dit is niet alleen een blijk van solidariteit, maar het zal ook helpen het concurrentievermogen van Europa te vergroten, groei te stimuleren en banen te scheppen.
Chris Davies (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn regering zegt dat de Britse contributiekorting verdedigbaar is, en dat is ook zo! Op grond van dezelfde redenering zouden nettobetalers als Duitsland, Zweden en Nederland ook een korting moeten krijgen. Maar de komende jaren zal de Britse korting beduidend groter worden en zullen de armste lidstaten eraan moeten meebetalen. En dat is niet verdedigbaar.
Mijn regering zegt dat over de korting niet te onderhandelen valt. Dat is onzin. De Europese Unie is een reusachtige onderhandelingsmachine die akkoorden tussen 25 landen produceert en alles wat van belang is zou als onderhandelbaar beschouwd moeten worden als in ruil daarvoor positieve resultaten kunnen worden verkregen.
De contributiekorting is destijds ingevoerd omdat het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de praktijk een aantal onevenwichtigheden vertoonde. De prijs die het Verenigd Koninkrijk zou moeten vragen voor het onderhandelen over de korting is dat het akkoord over de landbouwuitgaven, een akkoord waarbij het zich heeft neergelegd, wordt opengebroken.
We moeten plattelandsontwikkeling steunen. We moeten landbouwers een vergoeding geven om ervoor te zorgen dat milieuvraagstukken worden aangepakt. Het bestaan op zich van landbouwbedrijven moeten we echter net zo min subsidiëren als we fabrieken, steengroeven of kolenmijnen subsidiëren. Het GLB discrimineert landbouwers in ontwikkelingslanden en benadeelt onze eigen consumenten. Er moet een programma van geleidelijke, maar substantiële bezuinigingen op de uitgaven in de eerste pijler worden ingevoerd. Dat is de prijs die het Verenigd Koninkrijk moet eisen. Blijven volhouden dat over de korting eenvoudigweg niet te onderhandelen valt, is echter noch goed voor Europa, noch het beste voor het VK.
Konstantinos Hatzidakis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ofschoon ik de heer Böge van harte gelukwens met zijn werk, wil ik mijn stem verenigen met die van alle collega’s die de hoop uitspraken dat de besluiten over de financiële vooruitzichten nu genomen worden. Afgezien van al het andere mogen wij namelijk niet de indruk wekken dat de institutionele crisis in de Europese Unie nog dieper wordt. Anderzijds mogen deze besluiten uiteraard niet ten koste gaan van de perspectieven van de Europese Unie zelf. De besluiten moeten genomen worden op een voor alle lidstaten tevredenstellend niveau. Dit gezegd zijnde, moet ik eraan toe voegen dat ik teleurgesteld ben, omdat de voorstellen van het Luxemburgs voorzitterschap helaas in heel sterke mate ten koste gaan van de cohesiebeleidsvormen, aangezien de middelen daarvoor worden verminderd van 0,41 naar 0,37 procent van het bbp. Enfin, ik zou willen zeggen dat het voorzitterschap nu ten minste pogingen moet doen om de kwalijke gevolgen van zijn voorstellen zoveel mogelijk te beperken. Ten eerste zijn compensatiemechanismen nodig voor de landen en regio’s die onevenredig sterk getroffen worden door het door de Commissie voorgesteld mechanisme voor verdeling van de kredieten. Ten tweede moeten de kredieten die verloren gaan op grond van de N+2-regel opnieuw worden gebruikt.
Ik wilde eveneens duidelijk maken dat wij vanzelfsprekend tegen renationalisatie zijn, en tegen medefinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Tot slot nog dit, mijnheer de Voorzitter: van vele kanten wordt aangedrongen op besparingen en wordt gezegd dat er geen extra geld beschikbaar gesteld kan worden, dat de begroting van de Europese Unie in totaal overeenkomt met 2,5 procent van de overheidsuitgaven in alle lidstaten. Maar ja, vroeg of laat moet de woorden en daden, als het om de Europese Unie gaat, toch met elkaar overeenkomen!
Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Unie zou nu moeten laten zien dat zij tot handelen in staat is door ambitieuze financiële vooruitzichten vast te stellen. De voorstellen van het voorzitterschap blijven echter bescheiden, hoewel ze de grens van 1 procent doorbreken. De Unie in de gelegenheid stellen om in absolute cijfers 40 miljard euro extra uit te geven in zeven jaar, is teleurstellend.
Laten we eens even aannemen dat dit bedrag in zijn geheel naar onderzoek gaat. Op dit terrein geven de Amerikanen momenteel jaarlijks 100 miljard euro meer uit dan de Europeanen: 40 miljard in zeven jaar is nog niet de helft van het huidige verschil per jaar, ook al zal de particuliere sector een groot deel van dit verschil moeten bijpassen.
Europa staat aan de kant met pech. De politieke gnomen die ons besturen bieden de demagogen van extreem rechts en extreem links, de nationaal-socialisten en andere aanhangers van de soevereiniteitsidee de kans om de Europese droom te verwoesten. Onze Unie heeft behoefte aan meer solidariteit, dus aan meer eigen middelen, om af te rekenen met de bekrompen boekhoudersmentaliteit van netto saldi en kortingen.
Ik heb een Europese heffing van één cent op elke in de Unie verkochte liter benzine, diesel en kerosine voorgesteld. Geen enkele consument, geen enkele ondernemer zou gebukt gaan onder zo’n heffing, die in zeven jaar tijd meer dan 40 miljard zou opleveren. Laten we de durf hebben om los te komen uit het keurslijf van nationaal egoïsme, laten we de durf hebben om voor meer Europa te kiezen. Binnen een interne markt kan onmogelijk worden nagegaan waar de voordelen en de kosten van het gemeenschappelijk beleid precies terechtkomen. Het zijn in ieder geval de staten met de meest ontwikkelde economieën die het meest zullen profiteren van elk extra aan gemeenschappelijke groei.
László Surján (PPE-DE). – (HU) Het verslag-Böge is niet alleen goed omdat het een uitstekend stuk werk is, maar ook omdat het geschikt is om als basis te worden gebruikt voor onderhandelingen, terwijl het tegelijkertijd zelf een werkbaar compromis is. Het zorgt dat de plannen van de Unie ten uitvoer kunnen worden gelegd zonder dat een ondraaglijke last op de schouders van de betalers wordt gelegd. Op doortastende wijze worden nieuwe oplossingen voorgesteld voor nieuwe situaties. Een van die oplossingen, die al dikwijls ter sprake is gebracht, is de aanvullende nationale steun, een mechanisme dat overigens door ons, de nieuwe lidstaten, al is uitgeprobeerd. Het is in het belang van Hongarije en alle cohesielanden dat 0,41 procent van de EU-inkomsten wordt bestemd voor de bevordering van convergentie. Daarmee zullen wij het onderzoek en de kennismaatschappij kunnen ontwikkelen, en wegenbouw en banengroei kunnen bevorderen. Dat alles zal ons helpen de droom van Lissabon waar te maken.
Maar zal er werkelijk iets van terecht komen? Op dit moment is het niet zozeer de vraag hoe we overeenstemming kunnen bereiken met de Raad over concrete cijfers, maar of er überhaupt een Raadsstandpunt komt, met andere woorden, of de Europese Raad het onderling eens zal worden. Als de regeringsleiders volgende week al hun tijd gebruiken om hun beklag te doen over de uitslag van de referenda over de Grondwet en ze geen besluit nemen over de grondbeginselen van het financiële kader dat bedoeld is om de belangen van de burgers van Europa te dienen, dan zal de Unie pas echt een crisis tegemoet gaan, tot vreugde van de eurosceptici. Het bereiken van een gemeenschappelijk standpunt dat is afgestemd op de belangen van het nieuwe Europa van 450 miljoen burgers zal voor iedere lidstaat gunstig zijn. Terughoudendheid en egoïsme leiden nooit ergens toe. De oplossing is niet de Unie de rug toe te keren, maar Europa juist nog meer te omhelzen. Mogen we na het fiasco van de referenda de zaken nog erger laten worden door de financiële plannen voor de periode na 2007 ook te laten mislukken? Collega-afgevaardigden in dit Parlement, laten wij het verslag-Böge steunen, laat er ten minste één vast punt zijn in deze toestand waarin ineenstorting nabij lijkt en laten we de burgers van Europa laten zien welke instelling werkelijk hun belangen vertegenwoordigt.
Giovanni Pittella (PSE).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie, geachte collega’s, de uitslag van het referendum heeft een zo grote invloed gehad op het politieke debat en de psychologie van de burgers dat sommige commentatoren zich zelfs hebben afgevraagd of er nog behoefte is aan de Europese instellingen nu Europa zijn buitengewone pacificatiemissie heeft voltooid.
Wij weten heel goed dat Europa niet alleen nuttig is, maar noodzakelijk. Niettemin moet Europa om nuttig, vereend en concurrerend te zijn, zodat het ook door de burgers als noodzakelijk wordt gezien, zijn beleid kunnen ontwikkelen en over de middelen daartoe beschikken. In dit syllogisme, dat triviaal mag lijken, ligt de hele betekenis van het gevecht dat het Parlement voert over de financiële vooruitzichten. Daarin ligt de betekenis van wat de rapporteur van dit Parlement, Reimer Böge, heeft weten op te nemen in een tekst die volgens mij bevredigend en realistisch is, maar niet te veel concessies doet.
De vraag die ieder van ons zich natuurlijk stelt is: “Zullen we erin slagen tot overeenstemming te komen met de Raad?” Veel hangt af van de stemverhoudingen, beste collega’s, en heel veel van de capaciteiten van de regeringsleiders om weerstand te bieden aan het profijtdenken, door de cultus van het nationale eigenbelang. Vanmiddag heeft voorzitter Barroso duidelijk en beslist gesproken. Dat stellen wij op prijs. Ik hoop dat voorzitter Juncker zijn aanzienlijke onderhandelingsvaardigheden in dienst zal stellen van een waardig akkoord en zich niet zal laten verleiden tot eindeloze bilaterale bemiddelingspogingen, die onder andere het risico met zich meebrengen dat sommige partijen onterecht en ongerechtvaardigd worden benadeeld. Beste collega’s, aan onszelf de uitnodiging met een ruime, eensgezinde meerderheid het recht en de plicht van de Unie te verdedigen om te bestaan en haar werk te doen.
Francesco Musotto (PPE-DE).- (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, vertegenwoordigers van de Raad, geachte collega’s, ik wil in de eerste plaats onderstrepen dat een van de fundamentele verdiensten van het werk van rapporteur Böge is dat hij het proces van Europese integratie ziet als een politieke dynamiek in wording, met in het oog springende mijlpalen en ambities. Vertrouwen, vooruitzichten en vaart: dat is wat de publieke opinie momenteel nodig heeft om niet ten prooi te vallen aan scepsis en gelatenheid.
Daarom ben ik de heer Böge met name erkentelijk dat hij met grote wijsheid en evenwichtigheid een delicaat document heeft opgesteld, waarvoor een complexe analyse nodig was en dat tot doeltreffende politieke voorstellen heeft geleid. Dat is een nog verdienstelijker resultaat als we de moeilijke atmosfeer, met name door de druk van kortzichtige hardliners, in gedachten houden waarin hij zijn werk is begonnen en tot nog toe heeft voortgezet.
De resolutie geeft de prioriteiten aan met behulp waarvan Europa weer nieuw elan kan krijgen: het onaantastbare cohesiebeleid, het belang van de bevordering van concurrentievermogen en de groei van de Unie; het vereiste van een steeds doeltreffender gemeenschappelijk beleid op het gebied van justitie en binnenlandse zaken; de noodzaak de buitenlandse betrekkingen en de dynamiek van de integratie van de gemeenschappelijke markt nieuw elan te geven, evenals de inzet van het concept flexibiliteit met het oog op een soepel en doeltreffend Europees financieel kader.
Toch kunnen we niet verhelen dat het standpunt van het Europees Parlement, zoals dat in het verslag-Böge is weergegeven, sterk afwijkt van het werkdocument dat het Luxemburgse voorzitterschap op 2 juni heeft ingediend. Wij zijn bang dat de Europese Raad zal komen met een politiek en financieel compromis dat zwaar teleurstelt. We beseffen dat we voor een compromis zullen komen te staan dat het resultaat zal zijn van moeizame bemiddeling; daarom zullen we steeds bereid blijven te zoeken naar evenwichtige oplossingen. We zullen al het mogelijke doen om een conflict tussen de instellingen te voorkomen. Het moet wel duidelijk zijn dat de Raad geen beroep kan doen op ons verantwoordelijkheidsgevoel met de bedoeling het Europees Parlement te betrekken bij een exercitie die tot gevolg heeft dat het integratieproces wordt ondermijnd.
Catherine Trautmann (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Unie heeft de zestigste verjaardag van een gedeelde vrede nog niet gevierd of twee landen die de Unie mede hebben opgericht, geven per referendum uiting aan hun twijfels. Gezien de sociale gevolgen van de mondialisering is er naast de democratische crisis ook sprake van een morele crisis, als we kijken naar de werkloosheid en de ongelijkheid. Een begrotingscrisis kunnen we er niet bij hebben. Het definitieve besluit over de financiële vooruitzichten zal cruciaal zijn voor de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de Unie en haar instellingen.
Twee politieke resultaten zijn zeer welkom. Het eerste is het welslagen van de uitbreiding. Wij hebben de plicht deze etappe te winnen omwille van de gelijkheid tussen onze landen en tussen onze medeburgers. De door onze rapporteur voorgestelde bijdrage voor de territoriale en sociale cohesie is noodzakelijk, doch ontoereikend: dit voorstel voorziet immers niet in een groter bedrag voor de vervoersnetwerken. Ik ondersteun overigens de invoering van het Groeiaanpassingsfonds om deze doelstelling beter te kunnen verwezenlijken.
Het tweede betreft de toekomst: ons oude industriële continent is volop in beweging, en wij moeten de territoriale, economische en culturele ongelijkheid wegnemen. Het bedenken van nieuwe producten en diensten waarbij concurrentievermogen en solidariteit samengaan, is alleen maar mogelijk als er voldoende geld wordt uitgetrokken voor onderzoek en innovatie. Aan de verdubbeling van het onderzoeksbudget en de doelstelling van 3 procent van het bruto nationaal inkomen van de Unie voor 2010 mag absoluut niet worden getornd. Onder deze twee politieke voorwaarden, en ervan uitgaande dat we nieuwe eigen middelen zullen krijgen om onze ambities waar te maken, stel ik mij op achter de door redelijkheid ingegeven keuze van onze rapporteur, opdat ons Parlement zijn volle gewicht kan doen gelden bij de komende onderhandelingen en erin slaagt de Raad dichter bij zijn standpunten te brengen.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, de identiteit van de Europese Unie is gebaseerd op het gevoel dat men er deel van uitmaakt. Dat gevoel erbij te horen vloeit voort uit de gemeenschappelijke wens zaken te delen.
Het cohesiebeleid is een zeer krachtig instrument dat met veel succes bijdraagt tot dat gevoel van toebehoren. Daarom leidt de verzwakking van het cohesiebeleid niet alleen tot financiële moeilijkheden of tot uitstel van projecten in een aantal Europese regio’s. Nee, het is veel erger. Als wij die weg inslaan, zal het gevoel deel uit te maken van de Unie verflauwen en onherroepelijke schade kunnen lijden.
Het verminderen van de financiële middelen voor het cohesiebeleid is een zeer zware slag voor de Europese eensgezindheid. Verschillende vormen van egoïsme zijn daarmee aan de winnende hand, terwijl de solidariteit aan het kortste eind trekt. Zonder solidariteit kan het gevoel deel uit te maken van de Unie - de essentie van de Europese identiteit - niet bestaan.
In verband met het cohesiebeleid lijkt het alle zin te hebben een recente ontwikkeling te bespreken die ons zou moeten helpen een cohesiebeleid vorm te geven dat afgestemd is op een nieuwe realiteit. Ik doel op de noodzaak de effecten te beoordelen in de verschillende regio’s van de Unie van de invasie van Aziatische producten. Tijdens de discussie de afgelopen maanden over de financiële vooruitzichten was de neiging om als het ware begrotingslijn voor begrotingslijn uit te pluizen wie nettobetaler is en wie niet. Dat is een onaangename vorm van onderhandelen voor alle betrokkenen. De belangrijkste reden voor deze gang van zaken is mijn inziens het feit dat het huidige model voor de financiering van de Europese Unie zijn langste tijd heeft gehad.
Daarom zijn mijn laatste woorden voor de Europese Raad: het lijkt mij duidelijk dat de hervorming van de financiering van de Europese Unie niet langer kan worden uitgesteld. Wie deze onmiskenbare realiteit niet wil aanvaarden, is politiek bijziend.
Tot slot zou ik Reimer Böge willen feliciteren met het uitstekende werk dat hij de plenaire vergadering heeft voorgelegd.
Marilisa Xenogiannakopoulou (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is voor de Europese Unie een zaak van politieke geloofwaardigheid dat, nu de uitbreiding achter de rug is, ervoor wordt gezorgd dat de begrotingsmiddelen beschikbaar worden gesteld die nodig zijn voor de verwezenlijking van de beleidsvormen op het gebied van de ontwikkeling, de werkgelegenheid, de regionale convergentie en de sociale samenhang. Dit is nog noodzakelijker geworden na de uitslagen van de recente referenda in Frankrijk en Nederland over de Europese Grondwet.
Ik wil de rapporteur, de heer Böge, oprecht bedanken voor zijn werk. Ik vind het echter teleurstellend dat bij de betalingskredieten een bedrag van 1,07 procent - in vergelijking met 1,14 procent uit het aanvankelijke Commissievoorstel - als standpunt van het Europees Parlement wordt gepresenteerd. Dit beperkte begrotingskader zal van meet af zijn stempel drukken op het Europees beleidsprogramma, waar men geen hoge verwachtingen van mag koesteren en waarmee zeer zeker niet tegemoet kan worden gekomen aan de nieuwe en grote behoeften van ons tijdperk en van de Europese volkeren.
Wat de specifieke vraagstukken betreft, is mijn inziens de idee van medefinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid onaanvaardbaar. Een dergelijke ontwikkeling zal tot landbouwers van verschillende snelheden leiden en de ongelijkheden in de regio’s verder vergroten, met alle serieuze gevolgen van dien voor de begrotingsmiddelen die beschikbaar zullen zijn voor de cohesielanden. Ik ben het ook eens met degenen die zeggen dat voldoende middelen moeten worden uitgetrokken voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds. Natuurlijk moeten wij de nieuwe landen steunen, maar wij moeten tegelijkertijd ook de regio’s in de oude cohesielanden, die voor de gevolgen van de uitbreiding moeten opdraaien wegens het statistisch effect, daadwerkelijk helpen.
Mijnheer de Voorzitter, als wij willen dat de Europese integratie opnieuw dynamisch wordt en dat de burgers daar opnieuw vertrouwen in stellen, moeten wij oppassen dat wij niet verstrikt raken in een beheers- en boekhoudmentaliteit. Helaas gaat het voorstel van het Luxemburgs voorzitterschap die restrictieve kant uit, en daarvan zal het cohesiebeleid het gelag moeten betalen.
De volgende week moeten de staatshoofden en regeringsleiders in de Europese Raad aantonen dat zij tegen de omstandigheden zijn opgewassen. Dan moeten zij dappere besluiten nemen over de Europese beleidsprioriteiten en over de daarvoor noodzakelijke financiële middelen.
Jean-Luc Dehaene (PPE-DE).– Voorzitter, ik denk dat inderdaad op een moment waarop Europa een crisis doormaakt na de referenda, het essentieel is dat de instellingen bewijzen dat de Unie blijft en kan blijven werken. Een beslissing over het meerjarenplan zal daarvoor een heel belangrijke geloofwaardigheidstest zijn. Vandaar het grote belang dat wij morgen als Parlement stelling zouden kunnen nemen en wellicht kunnen we dat dankzij het opmerkelijke werk van onze rapporteur waarbij wij de nodige middelen geven om de uitbreiding waar te kunnen maken maar tevens - en het is ook de verdienste van de voorstellen van de rapporteur - het nieuwe beleid in de Unie mogelijk maken. Hopelijk zal dan de Raad onder leiding van Luxemburg en met de medewerking van de Commissie een voorstel uitwerken dat een reële basis is van onderhandeling met het Parlement om tot een akkoord te komen. Ik zou vandaag toch willen benadrukken dat nu reeds duidelijk is, dat het naar de toekomst toe, met de middelen van de Unie zoals ze vandaag gedefinieerd worden, onmogelijk wordt om te werken.
1 procent is te weinig, wellicht is 1,7 procent ook te weinig om de Unie echt te kunnen doen werken. Het British rebate is een hypotheek op het geheel van de eigen middelen, maar het grondbesluit moet zijn, dat indien de Unie niet kan beschikken over echte eigen middelen, de Unie vroeg of laat zal vastlopen. De Unie moet de mogelijkheid hebben om met echte eigen middelen haar beleid te gaan definiëren, dan pas zullen we onze ambities echt kunnen waarmaken. Daarover discussiëren tijdens het volgende meerjarenplan moet ook mee deel uitmaken van het akkoord dat wij met de Raad zullen sluiten.
Valdis Dombrovskis (PPE-DE). – (LV) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vanmorgen zal het Europees Parlement stemmen over zijn standpunt over de komende financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013. Dit zal een van de belangrijkste stemmingen zijn van deze zittingsperiode van het Parlement. Het Europees Parlement heeft het voorstel van de Europese Commissie in hoofdzaak gesteund, maar de structuur van de financiële vooruitzichten enigszins veranderd. Het Europees Ontwikkelingsfonds is uit het kader van de financiële vooruitzichten gehaald en er is een reserve van 24 miljard euro gecreëerd. Als gevolg daarvan lijken de door het Europees Parlement voorgestelde uitgaven lager – 1,07 procent van het bbp van de Europese Unie – maar als we het Europees Ontwikkelingsfonds en de reserve zouden meetellen zouden we het voorstel van de Europese Commissie dicht benaderen.
In het voorstel van het Europees Parlement heeft de belangrijkste daling van de uitgaven betrekking op uitgavenrubriek 1a “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”, en eveneens op de administratieve uitgaven van de Europese instellingen. Hierdoor worden extra middelen bestemd voor de traditionele prioriteiten van het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft erkend dat de hoeveelheid uitgaven die in het voorstel van de Commissie worden toegewezen aan uitgavenrubriek 1b “Cohesie voor groei en werkgelegenheid” gerechtvaardigd is. De totale uitgaven bestemd voor EU-fondsen komen op 0,41 procent van het bbp van de Europese Unie.
Niet alleen de hoeveelheid voor de EU-fondsen bestemde uitgaven is van belang, maar ook de principes die aan de verdeling van deze middelen ten grondslag liggen. In het standpunt van het Europees Parlement komen verscheidene belangrijke vragen aan bod. De eerste heeft betrekking op het voorstel van de Commissie om de hoeveelheid middelen die een lidstaat uit de EU-fondsen ontvangt, te binden aan een maximum van 4 procent van zijn bbp. Het Europees Parlement is van mening dat het stellen van een maximum van 4 procent gebaseerd is op de ervaring uit het verleden en dat we nu een flexibele benadering voor het stellen van maxima nodig hebben. We moeten niet vergeten dat een aantal kleine en economisch minder ontwikkelde staten tot de Unie is toegetreden. Ten tweede is het Europees Parlement van mening dat de mate van medefinanciering uit de EU-fondsen gedifferentieerd moet worden naar het economisch ontwikkelingspeil van een lidstaat. Dit betekent dat aan de minder ontwikkelde EU-lidstaten een hoger medefinancieringspercentage uit de EU-fondsen zou kunnen worden toegewezen.
Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de uitgaven voor de economische en sociale cohesie zijn de op een na de grootste post in de financiële perspectieven. Ik houd me bezig met het regionaal beleid, en daarom ben ik net als de rapporteur, die ik van harte feliciteer met dit uitstekende verslag, van mening dat de Unie de vorige en de volgende uitbreiding alleen maar kan verwerken en de verschillen tussen de regio's alleen maar kan verminderen wanneer we beschikken over een sterk Europees regionaal beleid en over de nodige middelen. Dat is een absolute voorwaarde. Aan de andere kant moet het Europees structuurbeleid dusdanig gefinancierd worden dat we in de toekomst voldoende steun kunnen geven aan regio's, ook in de oude lidstaten van de EU, die achterlopen in de ontwikkeling en bepaalde socio-economische problemen hebben.
Het voorstel van de Commissie is natuurlijk de beste basis om het doel van het regionaal beleid van de EU in de komende periode te bereiken: we moeten de verschillen tussen de regio's reduceren. Dat is een duidelijk standpunt. Daartegenover staat het onaanvaardbare voorstel van de zes nettobetalers. Daartussen ligt het voorstel van de heer Böge, dat volgens ons een nog aanvaardbaar compromis is. Bezuinigingen op de begroting mogen nooit alleen maar ten koste van het regionaal beleid gaan. In haar voorstellen voor een verordening noemt de Commissie een aantal ideeën inzake de verdeling van de cohesiemiddelen over de verschillende doelstellingen. Die zijn alleen maar aanvaardbaar wanneer ze gebaseerd zijn op een begroting van in totaal ongeveer 1,14 procent. Wanneer we gaan bezuinigen zoals de heer Böge dat in zijn verslag voorstelt, of zoals de Raad dat in zijn verordening voorstelt, moeten we de beschikbare middelen vooral gebruiken om de ernstige problemen op te lossen in de regio's die nog meer dan anderen voor subsidies in aanmerking komen. Wanneer we rechtlijnig gaan snoeien en dus de verdeelsleutel handhaven, maken we een fout, omdat dit vooral ten koste zou gaan van de convergentieregio's in de oude lidstaten van de EU.
James Elles (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de complimenten van voorgaande sprekers aan het adres van de heer Böge. Hij heeft uitstekend werk verricht onder zeer moeilijke omstandigheden. Ik zou mij tevens, wat de Britse contributiekorting betreft, willen scharen achter de heer Wynn, en niet achter de heer Davies, wat nauwelijks verbazing zal wekken. Zoals een spreker gezegd heeft, zijn we allemaal gelijk, maar zijn sommigen meer gelijk dan anderen. Maar de gedachte die in paragraaf 51, vijfde streepje verwoord is, zou een verstandige vingerwijzing kunnen zijn voor hoe het nu verder moet: de nationale parlementen erbij betrekken om ons systeem van eigen middelen transparanter te maken.
Ik wil één specifiek punt aan de orde stellen dat van eminent belang is. De Europese Unie maakt roerige tijden door. We hebben geen idee hoe ons beleid er tegen 2013 uit zal zien. We hebben geen idee hoe ons buitenlands beleid eruit zal zien, vooral wat uitbreiding van de Unie betreft. We moeten een pas op de plaats maken om na te denken over de vraag voor hoe lang wij ons aan deze financiële vooruitzichten verbinden. We kunnen het beste uitgaan van een periode van vijf jaar, de duur van het mandaat van de Commissie en van het Europees Parlement, want het zou een misbruik van het democratisch proces zijn als we te ver in de toekomst zouden kijken. Uiteraard kan voor wetgevingsvoorstellen een langere periode gehanteerd worden, maar vijf jaar zou ons de gelegenheid geven orde op zaken te stellen in ons beleid ten aanzien van uitgaven en eigen middelen.
Natuurlijk moeten we inzetten op een akkoord. Ik ben het met de heer Dehaene eens dat we de voorzitterschappen zoveel mogelijk moeten aanmoedigen overeenstemming te bereiken. Maar dit Parlement moet niet zomaar elk willekeurig akkoord ondertekenen. Zoals we heel duidelijk van onze rapporteur hebben gehoord, hebben we een akkoord nodig dat in ons belang en in het belang van onze kiezers is en we hopen dat dat over een paar dagen het resultaat zal zijn van de Raadsbijeenkomst.
De Voorzitter. Ik wil de rapporteur bedanken voor zijn titansarbeid en in het bijzonder voor het steunen van mijn amendement over het democratieprogramma dat nu de laatste paragraaf vormt van het verslag. Ik wil het de Raad en de Commissie aanbevelen.
José Manuel García-Margallo y Marfil (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou me willen scharen achter de gelukwensen aan onze rapporteur, de heer Böge, omdat hij erin geslaagd is om in heldere en precieze bewoordingen aan de Commissie en de Raad over te brengen wat dit Parlement wil.
Hoeveel geld willen we eigenlijk uittrekken voor het Europese project? Welke financiële inspanningen willen we ons getroosten voor het integratieproject van Europa, nu Europa zware tijden doormaakt en zich voor moeilijke keuzes gesteld ziet?
De rapporteur stelt een lager bedrag voor dan de Commissie maar een hoger bedrag dan de Raad ons vanmiddag heeft voorgesteld. De fungerend voorzitter van de Raad zegt dat hij een balans moet zien te vinden. Ik onderstreep wat de heer Elles gezegd heeft: we moeten een balans vinden, en daar is niets mis mee, maar de Raad mag niet vergeten dat je als je Europa minder geld geeft het niet sterker maakt, maar zwakker, en dat op een moment dat we het Europese project juist moeten consolideren.
Zoals in vele betogen is opgemerkt tonen de recente referenda aan dat we de reële behoeften van de burgers centraal moeten stellen, en die willen dat we langzamer groeien. Met het oog daarop moeten we meer banen creëren, productiever zijn, meer geld uittrekken voor investeringen, onderzoek en ontwikkeling, kortom, de hervormingen van Lissabon in werking laten treden. En daar is geld voor nodig.
Onze burgers hebben ons er ook op gewezen dat ze geloven in een sociaal model waarin voorrang wordt gegeven aan zowel cohesie als marktefficiëntie. Zonder corrigerend beleid voor territoriale verschillen zal het economische project dat de Europese Unie behelst wel overleven, maar wat niet zal overleven is het politieke project dat hier op het spel staat.
We moeten onze burgers ervan overtuigen dat we met vereende krachten de toekomstige uitdagingen daadwerkelijk aankunnen: de uitdagingen van de globalisering, de concurrentie van de nieuwe industrielanden, de verplaatsingen van bedrijven, en de veroudering van de bevolking. Hiervoor is nog meer geld nodig.
Als extra en laatste opmerking zou ik nog willen zeggen dat ik de aanzet tot cofinanciering van het landbouwbeleid volkomen van de hand wijs, omdat we daarmee ook zouden breken met de regels voor sociale cohesie waarop het model gebaseerd is waarin wij geloven.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). - (SV) Mevrouw de Voorzitter, we bespreken hier het stellen van prioriteiten in de uitgaven van de EU. Het is noodzakelijk dat we in staat zijn niet alleen prioriteit te verlenen aan wat belangrijk is, maar ook minder prioriteit aan wat minder belangrijk is. Bij het stellen van prioriteiten moeten we onderscheid kunnen maken tussen de gangbare en belangrijkste taken van de EU en de belangrijke taken van lidstaten. We zijn nog niet op het punt aangekomen waarop we dat doen bij dit werk met de financiële vooruitzichten.
Als het voorstel van de Commissie was aangenomen, zou dat een verhoging van de Zweedse bijdrage hebben betekend met bijna één derde. Het zou ten koste zijn gegaan van de mogelijkheden voor investeringen in groei en nieuwe banen die in Zweden moeten worden gedaan, en het zou grote begrotingsproblemen hebben veroorzaakt.
Als we willen dat Europa de meest concurrerende kenniseconomie van de wereld wordt, is het niet verstandig als wij voorrang geven aan de bijdragen van de rijke lidstaten ten koste van de ontwikkeling van een algemene infrastructuur in de zwakste regio's. Aan dit terrein is nog te weinig prioriteit gegeven.
Evenmin is het verstandig dat wij prioriteit geven aan pogingen een markt te creëren in de zich ontwikkelende landen voor de Europese landbouw, terwijl we tegelijkertijd onze allerbelangrijkste investeringen in Europa's gemeenschap voor kennis en onderzoek verlagen. Als u, Raad en Commissie, er bij uw onderhandelingen niet in slaagt veilig te stellen dat we de doelstelling halen om 3 procent van de Europese economie te wijden aan de ontwikkeling van kennis en onderzoek, zodat het Europese onderzoek de leiding kan nemen in Europa's kenniseconomie, faalt u bij het stellen van een van de belangrijkste prioriteiten die Europa nodig heeft.
De rapporteur heeft geweldig werk geleverd en daarbij duidelijke prioriteiten gesteld. De Commissie heeft dat niet gedaan en nu lijkt de Raad de investering die zou moeten worden gedaan in onderzoek te reduceren. Ik dring er bij de Raad op aan dit niet te doen. Europa heeft hulp voor onderzoek nodig.
Timothy Kirkhope (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is een belangrijk debat, met ingrijpende gevolgen voor de toekomst van de Unie. Ik sluit mij aan bij de lovende woorden aan het adres van de rapporteur. Het opstellen van dit verslag is zonder twijfel een bijzonder lastig karwei geweest, dat hij op voortreffelijke wijze heeft uitgevoerd.
Op enkele punten heb ik echter moeite met zijn conclusies. Allereerst spreekt het mijns inziens vanzelf dat het van essentieel belang is dat de bestedingen van de EU strak in de hand worden gehouden en dat de financiële middelen zo doelmatig mogelijk moeten worden gebruikt. Sommige van de voorgestelde uitgavenstijgingen voor de periode 2007-2013 zouden door geen enkele nationale regering ook maar in overweging worden genomen. De belastingbetalers in de hele EU verwachten terecht van politici dat zij het geld op een verstandige manier besteden. Gezien de recente referendumuitslagen is het duidelijk dat velen in Europa, en niet alleen in Groot-Brittannië, zich zorgen maken over het feit dat veel van hun geld wordt besteed aan grote projecten waarover zij kennelijk onvoldoende weten.
Wat de totale begroting betreft, kan ik het huidige standpunt van de Britse regering, dat wordt gedeeld door een aantal andere regeringen, onderschrijven. Ik ben van mening dat die niet hoger mag worden dan 1 procent van het totale bruto nationaal inkomen van de Unie.
Verder ben ik van mening dat de automatische korting van het Verenigd Koninkrijk gerechtvaardigd is. Ik zal dan ook nauwlettend volgen welk standpunt onze minister-president, de heer Blair, volgende week tijdens de Europese Raad hierover gaat innemen. Het enige wat ik hierover wil opmerken, zonder nu weer een oude discussie op te rakelen, is dat ik hoop dat de kwestie van de korting van het Verenigd Koninkrijk niet, als gevolg van de referendumuitslagen van deze week in Frankrijk en Nederland, onderwerp wordt van een aparte onderhandelingsronde over de toekomst van Europa. Dit is een serieuze zaak, die op een serieuze manier moet worden behandeld, en uiteraard bestaan er over dit onderwerp heel verschillende opvattingen, maar het lijkt mij volstrekt verkeerd om het te koppelen aan een algemene onderhandelings- en discussieronde, terwijl er uiterst belangrijke besluiten moeten worden genomen over de toekomst van ons continent.
Nicolas Schmit,fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte leden van het Parlement, u heeft een rijk en constructief, maar soms ook tegenstrijdig debat gevoerd over een uitstekend verslag, dat ons zeker zal helpen een compromis te vinden. Maar zoals al tijdens dit debat – dat niet zonder tegenstrijdigheden was – is gebleken, moet het voorzitterschap met deze tegenstrijdigheden zien om te gaan, die soms nog heel wat groter zijn wanneer ze uit de koker van de regeringsleiders of de ministers van de verschillende regeringen komen. Wij moeten proberen al deze tegenstrijdigheden naast elkaar te zetten en tegen elkaar af te wegen, om de puzzel uiteindelijk op te lossen en tot een compromis te komen.
U zult begrijpen dat dit geen echt gemakkelijke taak is, net zomin als die van uw rapporteur overigens. Ik stel vast dat er op bepaalde momenten gezegd is dat er iets gedaan moet worden aan de Britse korting. Het voorzitterschap is het hier helemaal mee eens; het heeft voorstellen in die richting gedaan. Anderen zeggen het omgekeerde, en stellen de uitgaven voor het landbouwbeleid ter discussie. Betekent dit dat het landbouwbeleid in de Unie moet worden afgebouwd, met alle gevolgen van dien? Wil men de verwoestijning van het Europese platteland? Dat is een concrete en duidelijke vraag. We moeten antwoorden geven. Ik denk dat Europa in elk geval behoefte heeft aan prioriteiten, en dat het voor zichzelf duidelijker moet krijgen welke kant het op wil.
Het voorzitterschap, of beter gezegd Luxemburg, had de voorstellen van de Commissie kunnen omarmen. Het heeft echter problemen met deze voorstellen zoals ze nu zijn geformuleerd. Ik bestrijd overigens niet dat ze een zeer solide basis vormen om Europa op de toekomst voor te bereiden. Maar jammer genoeg zullen we op basis van alleen deze voorstellen geen compromis bereiken volgende week. We moeten dus actief op zoek naar dit compromis, we moeten bezien hoe en in welke mate de voorgestelde bedragen verlaagd moeten worden zonder dat de communautaire begroting in de toekomst beroofd wordt van haar impact, invloed en vermogen om richting te geven aan het beleid. Sommige sprekers zeggen dat er hier 40 procent en daar 30 procent is gesneden. Zelf constateer ik echter dat er in alle rubrieken sprake is van reële groei. In sommige is die groei wellicht onvoldoende, maar in andere is hij heel behoorlijk en is er rekening gehouden met de prioriteiten waaraan u, leden van het Parlement, zoveel belang hecht.
Ik vraag me af waar we op uit zouden komen als er geen akkoord zou zijn, als we in een soort status quo zouden blijven zitten? Volgens mijn informatie zouden we waarschijnlijk uitkomen op een begroting of op financiële vooruitzichten van ongeveer 835 miljard euro vanaf 2006. Het voorzitterschap stelt meer voor. Het is ambitieuzer; het is misschien niet ambitieus genoeg, maar het is even ambitieus als de lidstaten, of ten minste zo ambitieus als een aantal lidstaten wil zijn.
Ik ben het ermee eens dat Europa een nieuw elan moet vinden. We moeten ons in de eerste plaats verzetten tegen demagogie, tegen degenen die zeggen dat het Europese geld in ernstige mate over de balk wordt gegooid. Ik denk dat we deze verklaringen, die schade toebrengen aan de doeltreffendheid van Europa en uiteindelijk ook aan ons gehele project, in geen geval moeten tolereren. Ik denk dat dergelijke debatten niet gehouden moeten worden; ze moeten worden tegengegaan.
Europa heeft behoefte aan solidariteit. Ik ben het er volledig mee eens dat Europa behoefte heeft aan meer solidariteit. Het Europa van de Vijfentwintig, het Europa van de Zevenentwintig, maar ook het Europa van de Vijftien. We moeten echter het juiste evenwicht vinden in deze solidaire aanpak, en dat hebben we proberen te doen; we moeten onderscheid maken tussen rijke regio’s, arme regio’s in rijke landen en arme regio’s in arme landen, want dat is niet precies hetzelfde. Daarom lijkt het me belangrijk het juiste evenwicht te vinden, een evenwicht waar iedereen zich in kan vinden.
Europa moet ook efficiënter omspringen met zijn uitgaven. Dat is een boodschap die we moeten uitdragen. Wij moeten de toegevoegde waarde van het Europese beleid misschien beter benoemen, nog harder werken aan de kwaliteit van de communautaire uitgaven, onze uitgaven meer concentreren, de communautaire uitgaven, de Europese uitgaven en de nationale uitgaven beter afstemmen. Dat zal Lissabon zeker vooruithelpen. In alle eerlijkheid stel ik de volgende vraag: moeten middelen voor levenslang leren bijvoorbeeld per se via Brussel lopen om projecten in onze lidstaten te ondersteunen? Is het niet beter om eventueel een kader te verschaffen, regels te geven en beter samen te werken bij de vaststelling van het beleid?
Misschien moeten we soms selectief zijn en onze middelen daar concentreren waar ze echt het meest effect kunnen sorteren. We zijn het er allemaal over eens dat er meer in onderzoek moet worden geïnvesteerd. We weten ook dat onze doelstellingen niet met de communautaire begroting alleen gehaald kunnen worden. We moeten de communautaire uitgaven, de nationale uitgaven en de steunmaatregelen, de particuliere financieringen beter op elkaar afstemmen. Ik denk dat dit misschien een terrein is waarop de Amerikanen ons kunnen laten zien hoe het moet, als we kijken naar de manier waarop zij beter orde weten te scheppen in de uitgaven, niet alleen in kwantitatief, maar misschien ook in kwalitatief opzicht.
Ik kan u niet beloven dat het voorzitterschap een compromis zal bereiken. Ik kan u niet garanderen dat dit compromis net zo ambitieus zal zijn als u wilt. Maar ik kan u één ding zeggen: als we geen compromis bereiken, dan kan de situatie niet slechter, in die zin dat het niet zal lukken programma’s vast te stellen.
Zo zal heel Europa, zo zullen al diegenen die iets van Europa verwachten, al diegenen die op geld rekenen om programma’s ter versterking van het concurrentievermogen en de cohesie te financieren, niet helemaal aan hun trekken komen, wat niet echt zal bijdragen aan de verbetering en versterking van het imago van Europa bij onze burgers, en dat op een moment waarop dat nou net nodig is.
(Applaus)
José Manuel Barroso,voorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren afgevaardigden, ik heb vanmiddag met grote belangstelling geluisterd naar uw opmerkingen en commentaar. Ik ben verrast door het feit dat er zoveel overeenkomsten zijn tussen uw prioriteiten en die van de Commissie, met name het herstel van de economische groei, het scheppen van werkgelegenheid, de solidariteit met de armsten, met hen die het meest behoefte hebben aan een werkelijk solidaire aanpak, en ook het nakomen van de toezeggingen die zijn gedaan, dat wil zeggen onze beloften, en onze financiën, op één lijn brengen met onze beleidsprioriteiten.
In dit debat heeft u het nut van de Europese begroting aangetoond; u heeft aangetoond dat uitgaven op Europees niveau heel vaak besparingen op nationaal niveau opleveren, en dat die uitgaven toegevoegde waarde hebben. Heel vaak maken uitgaven op Europees niveau projecten mogelijk die er anders niet geweest zouden zijn. Op deze twee punten, de prioriteiten en het nut van het begrotingsinstrument voor ons Europa, voor de ambitie van Europa en de solidariteit in Europa, zijn de Commissie en het Europees Parlement het dus vrijwel helemaal eens.
Zoals we allemaal weten zijn we inmiddels in een cruciale fase beland, en ik denk dat de geest van het debat van vandaag als volgt samengevat kan worden dat wij – in elk geval de meesten van ons, denk ik – echt een akkoord willen, en dat we een goed akkoord willen. We willen een ambitieus akkoord, ambitie voor Europa, een Europa dat geen gekort Europa is en, tegelijkertijd, een solidair Europa. Dat is de conclusie die, ik in elk geval, uit dit debat trek. Om een dergelijk akkoord te bereiken moeten we echter bereid zijn compromissen te sluiten, en ik zou me in dit verband tot het voorzitterschap willen richten. Ik ben me ervan bewust dat het voorzitterschap zijn uiterste best doet. Ik heb dit voortdurend onderkend. Ik onderhoud permanent contact met de voorzitter van de Raad, mijn vriend Jean-Claude Juncker, en ik geloof dat wij hem, de Luxemburgse regering en de Luxemburgse diplomaten, erkentelijk moeten zijn. Het is waar dat het voorzitterschap vooral met de lidstaten werkt, maar ik heb goed onthouden wat de minister zojuist heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat hij persoonlijk heel wel akkoord zou kunnen gaan met het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Ik denk hetzelfde over het verslag-Böge, waar u naar ik hoop morgen vóór zult stemmen. Neem uw resolutie aan!
Wat ik op dit moment aan het voorzitterschap vraag, is om de boodschap die het Parlement morgen zal brengen mee te nemen in deze cruciale fase van de onderhandelingen. Het is waar dat er in deze vergaderzaal tegenstrijdigheden en uiteenlopende standpunten te beluisteren zijn, maar ik ga er toch van uit dat de wil van het Parlement in de stemming van morgen tot uitdrukking zal komen. Zoals we al hadden vastgesteld tijdens deze onderhandelingen, worden deze niet alleen door de lidstaten gevoerd – hun rol mag dan doorslaggevend zijn, de onderhandelingen gaan tussen de Raad, het Parlement en de Commissie. Wij vragen het voorzitterschap dan ook – met dank voor zijn vastbeslotenheid, en met de boodschap dat wij een compromis willen en graag willen helpen bij het vinden van dat compromis – te streven naar een compromis dat naar ik hoop dichter in de buurt komt van waar het Parlement morgen over gaat stemmen; en ook dichter in de buurt van het voorstel van de Commissie dan van het voorstel van sommige lidstaten, hoewel wij onderkennen dat die reële problemen hebben die niet mogen worden onderschat.
Dit is de oproep die ik doe. Dit is de oproep die ik doe aan het voorzitterschap. Dit is ook de oproep die ik doe aan alle leden van het Parlement, opdat we deze – naar ik hoop – laatste fase van de onderhandelingen kunnen ingaan in een sfeer van compromisbereidheid, en opdat de boodschap van de volgende Europese Raad opnieuw een positieve zal zijn. Europa zal zijn tegenstanders opnieuw verrassen door te laten zien dat wij in moeilijke situaties, of beter gezegd juist in moeilijke situaties, in staat zijn niet alleen een oplossing, maar ook een geloofwaardige oplossing te vinden, een oplossing die onze ambities en de instrumenten die wij de Europese instellingen geven om die te realiseren, dichter bij elkaar brengt.
(Applaus)
Reimer Böge (PPE-DE), rapporteur. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ter afsluiting van het debat zou ik twee korte opmerkingen willen maken. In een opzicht heeft de voorzitter van de Raad volkomen gelijk: wanneer sommigen menen dat het hun rol is op te komen voor specifieke belangen en anderen dat het hun rol is compromissen te sluiten, dan wordt het niets, in de Raad noch in het Parlement. Daarom is het belangrijk dat we morgen in het Parlement met een zo groot mogelijke meerderheid een duidelijk standpunt bepalen voor de onderhandelingen.
Eén ding kan echter ik niet aanvaarden, mijnheer Schmit, namelijk de beroemde chaostheorie, volgens welke alles verloren is als er geen wederzijdse overeenstemming is. Morgen stemmen we in het plenum, en daarna is het van groot belang dat we de tijd voor de vergadering van de Europese Raad benutten om met elkaar te spreken en te onderhandelen. De Raad mag namelijk niet denken dat hij een compromis kan sluiten en dat daarna alles vastligt. Ik weet wel dat dit niet aan het voorzitterschap ligt, het is misschien een intern probleem van de Raad. Het ligt heel anders, wij moeten eerst ons uitgangspunt voor de onderhandelingen bepalen, daarna moet de Raad zijn standpunt bepalen en daarna moet het Parlement daarmee instemmen.
Daarom is het zo belangrijk dat we de komende tien dagen optimaal benutten om samen te werken aan een werkbaar compromis.
(Applaus)
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, woensdag, om 12.00 uur plaats.
26. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. Aan de orde is het vragenuur (B6-0246/2005). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter.
Vraag nr. 31 van de heer Alfredo Antoniozzi (H-0384/05):
Betreft: Bevordering van het Italiaans (Eurydice-rapport 2005) en de talenregeling binnen de EU-instellingen
De discussie over het gebruik van de officiële talen van de EU binnen de Instellingen is nog niet uitgemond in een conclusie over een nieuw systeem voor het gebruik van de officiële talen en een definitie van de werktalen en het gebruik ervan met het oog op een afsluiting van de discussie en respect voor het talig en cultureel erfgoed van de lidstaten van de EU.
Kan de Commissie mededelen hoe zij het vraagstuk van de officiële talen binnen de Instellingen denkt aan te pakken en of zij voornemens is werktalen aan te wijzen (in artikel 1 van verordening nr. 1/58 van de Raad wordt slechts gesproken van officiële talen), om aldus te voorkomen dat de keuze voor het gebruik van deze of gene taal wordt overgelaten aan het oordeel van hoge ambtenaren (antwoord op mondelinge vraag H-0159/05(1)) en daarmee ongerechtvaardigde discriminatie te voorkomen?
Kan de Commissie mededelen welke voorstellen zij denkt te ontwikkelen ter bevordering van de Italiaanse taal naar aanleiding van het Eurydice-rapport "Key Data on Teaching Languages at School in Europe"? Uit dit rapport van het met EU-geld gesteunde Eurydice blijkt dat het droevig gesteld is met het onderwijzen van de Italiaanse taal in Europa, hetgeen aanleiding is voor de vraag wat de EU op dit punt moet ondernemen.
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) In antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde wil ik opmerken dat de Commissie al verschillende malen, en in het bijzonder in haar antwoord op de mondelinge vraag H-0159/05 van de geachte afgevaardigde, heeft gewezen op het feit dat overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 1/58 van de Raad – de eerste in de geschiedenis van de afgeleide wetgeving van de EU – alle officiële talen tevens werktalen zijn en dat zij derhalve van rechtswege allemaal op dezelfde wijze binnen de instellingen gebruikt kunnen worden. Het is dan ook onjuist te beweren dat het aantal werktalen binnen de Europese instellingen is teruggebracht tot drie, te weten Engels, Frans en Duits.
Wat de interne procedures binnen de Commissie betreft, worden de documenten die bij haar worden ingediend ten minste in deze drie talen opgesteld. Deze regel heeft alleen interne gevolgen en heeft tot doel te garanderen dat de Commissie zelf in staat is documenten van algemeen belang te begrijpen. De Commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat er sprake zou zijn van discriminatie van andere werktalen als gevolg van deze regel, die is opgesteld in opdracht van zowel de huidige als vorige voorzitters van de Commissie.
Bovendien is het normaal dat de ambtenaren van de Commissie om praktische redenen bij hun dagelijks werk van sommige talen meer gebruik maken dan van andere.
Geen enkele leidinggevende bij de diensten van de Commissie heeft de bevoegdheid of het recht om van zijn personeel te eisen dat men een bepaalde werktaal gebruikt. Soms wordt echter voor een bepaalde taal gekozen vanwege de taalkundige voorkeur of kennis van de commissarissen zelf.
Het spreekt vanzelf dat er tussen de verschillende departementen van de Commissie en binnen de andere instellingen interne communicatie moet plaatsvinden. Hierbij wordt steeds de gelijkwaardigheid van de talen als officiële talen en als werktalen in acht genomen. De Commissie herhaalt dat zij absoluut geen plannen heeft om in haar diensten een systeem in te voeren waardoor één of meer talen worden bevoorrecht. Anderzijds doet de Commissie haar best om daar waar het werk van haar diensten meer behelst dan interne werkzaamheden en contacten met buitenstaanders betreft, van zoveel mogelijk officiële talen gebruik maken. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met de beperkte beschikbare middelen voor vertaaldiensten krachtens de leidraad zoals vastgesteld in haar Document 638/6.
In de tweede plaats bevordert de Commissie actief de meertaligheid binnen de Europese Unie, zoals blijkt uit haar mededeling. “Het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen: actieplan 2004-2006”. In het kader van de programma’s Socrates en Leonardo da Vinci kunnen specifieke acties en andere uitwisselingsprogramma’s voor studenten en docenten worden gebruikt om het Italiaans, evenals overigens alle andere talen in de Gemeenschap, te bevorderen. Zo zijn tussen 2000 en 2004 in het kader van de Lingua-actie van het Socrates-programma acht verschillende projecten ter bevordering van de Italiaanse taal gefinancierd.
Alfredo Antoniozzi (PPE-DE).- (IT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega’s, in de afgelopen maanden zijn na elkaar twee berichten naar buiten gekomen: het eerste betrof het schrappen van het Italiaans bij de persconferenties van de Commissie, het tweede is het Eurydice-rapport (gefinancierd door de Europese Gemeenschap), waaruit blijkt dat het Italiaans wereldwijd een van de minst bestudeerde talen is. Deze twee feiten doen in zekere zin vermoeden dat er sprake is van de intentie het Italiaans in belang te doen afnemen.
Mijnheer de commissaris, ik wil enkele punten aan de orde stellen. We achten het ontoereikend om slechts drie talen als officiële talen van de Unie aan te wijzen, ook omdat er zes talen zijn die door minstens 9 procent van de Europese bevolking worden gesproken. Ik verzoek u de mogelijkheden te onderzoeken om ten minste zes werktalen in te voeren, namelijk de talen die door minstens 9 à 10 procent van de Europese bevolking worden gesproken: Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Pools.
Ján Figeľ,lid van de Commissie.(EN) In de praktijk gebruiken wij als Commissie intern slechts enkele talen, maar als het gaat om officiële en werkcontacten zijn alle talen gelijkwaardig. Een van de belangrijke veranderingen is zichtbaar tijdens de wekelijkse persconferenties op woensdag, waar alle officiële talen kunnen worden gebruikt. Met deze aanpak, en door het leren van talen te bevorderen, kortom door te kiezen voor meertaligheid als beleid in plaats van die slechts te zien als een administratief aspect van ons dagelijks werk, zullen wij belangrijke vooruitgang en verbetering bereiken, zij het uiteraard binnen de grenzen van onze mogelijkheden.
De situatie met betrekking tot de talen zoals die zich sinds de uitbreiding heeft ontwikkeld, toont aan dat de Unie prima functioneert. Zij is niet bezweken. Voor de communicatie binnen de Unie kunnen alle talen worden gebruikt. Sprekend als commissaris van Onderwijs moet ik zeggen dat in al onze mobiliteitsprogramma’s en al onze activiteiten op het terrein van onderwijs, cultuur en beroepsonderwijs, de talencomponent sterk wordt bevorderd.
Ik ben ervan overtuigd dat wij met dat besef, en met die positieve filosofie en dat actieve beleid, op de goede weg zijn.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het valt me op dat als er vacatures zijn bij de Europese Commissie er vaak wordt gevraagd naar de moedertaal. We willen een Europa van gelijke kansen. Dan kunnen we toch alleen maar van een sollicitant eisen dat hij een bepaalde taal op een bepaald niveau beheerst, en niet dat het zijn moedertaal is? We moeten eens overwegen of we hier niet eens van af moeten stappen.
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) Ik wil dat idee graag steunen. Volgende maand willen wij de mededeling over de nieuwe taalvaardigheidsindicator presenteren. Dit is momenteel een belangrijk onderdeel van het groeiende vraagstuk van de vaardigheden en de erkenning van kwalificaties.
Met de lidstaten hebben wij afgesproken dat zij zullen bevorderen dat zo vroeg mogelijk met taalonderwijs wordt begonnen. In breder verband is de 1 + 2 formule niet langer een luxe, maar een noodzaak voor de jongere generatie en voor alle burgers. Zij moeten niet alleen hun moedertaal, maar ook twee andere Europese talen leren, waarvan er één bij voorkeur de taal van een buurland moet zijn.
Dat is het beleid en de basisfilosofie van de Commissie. Als de lidstaten dit beleid op een goede manier bevorderen, zal in de toekomstige Europese Unie de meertaligheid toenemen en de taalvaardigheid duidelijk verbeteren. Ik deel van harte de belangstelling en de steun van de geachte afgevaardigde voor dit onderwerp.
De Voorzitter.
Vraag nr. 32 van de heer Yiannakis Matsis (H-0367/05):
Betreft: Deelneming van Cyprus aan het "Partnerschap voor Vrede" en associatie met de NAVO
Zou de Commissie mij kunnen mededelen in hoeverre zij, in het licht van de wederzijdse belangen in het kader van het Gemeenschappelijk Europees Buitenlands en Defensiebeleid, zou instemmen met de deelneming van Cyprus aan het PFP (Partnership for Peace) en de associatie van dit land met de NAVO?
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (SK) De Europese Unie heeft geen bevoegdheid inzake het onderwerp waarop vraag 32 betrekking heeft, omdat het zuiver en alleen een bilaterale kwestie is tussen lidstaat en een derde partij, namelijk de NAVO, een internationale organisatie. Het is niet aan de Commissie om zich hierover uit te spreken, daar het buiten haar opdracht valt. De Commissie hoopt evenwel dat beide partijen tot een werkbare oplossing zullen komen, die ongetwijfeld zal bijdragen tot het uitbreiden van de samenwerking en het versterken van de betrekkingen tussen de EU en de NAVO.
Yiannakis Matsis (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn duidelijke antwoord. Mijn vraag had eenvoudig tot doel ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid van de Europese Unie zoveel mogelijk tot gelding komt op het geostrategisch belangrijke gebied van Cyprus. Het antwoord was heel duidelijk.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik houd het kort. Het antwoord van de commissaris, die zei dat de Commissie hier niets mee van doen heeft, volstaat niet. De Europese Commissie keurt de financiering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid goed en neemt deel aan de werkzaamheden voor het opstellen van het buitenlands beleid van de Europese Unie. Afgezien daarvan wil ik nog erop wijzen dat de vraag van mijn collega verband houdt met de externe betrekkingen van de Europese Unie, en zoals bekend zijn de grenzen tussen de klassieke externe betrekkingen en het klassieke buitenlandse beleid niet onwrikbaar vastgelegd, noch in de Verdragen noch in de tenuitvoerlegging.
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (SK) Hartelijk dank voor het geven van nadere bijzonderheden over dit vraagstuk. Het speelt al enige tijd en ik weet zeker dat de kans op een succesvolle afloop is gegroeid. In het licht van de situatie gedurende de afgelopen tien jaar zijn de ontwikkelingen tamelijk bemoedigend.
In de sfeer van de tweede pijler heeft de Europese Commissie weliswaar geen directe bevoegdheid ten aanzien van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, maar steunt zij niettemin de pogingen van lidstaten om niet alleen tot gezamenlijk beleid maar ook tot gezamenlijk optrekken op het gebied van de betrekkingen met andere organisaties en in het bijzonder op het gebied van veiligheidsbeleid.
Ik ben er dan ook van overtuigd dat dit onderwerp, in handen van de lidstaten met steun van de Unie als geheel of eventueel van de Commissie, geleidelijk tot een succesvol einde gebracht kan worden. Op dit moment laat onze bevoegdheid evenwel niet toe om meer te doen dan de Commissie al poogt te doen.
De Voorzitter.
Vraag nr. 33 van de heer Alexander Nuno Alvaro (H-0414/05):
Betreft: Biometrische kenmerken in visa
Hoe ziet het tijdplan voor de invoering van biometrische kenmerken in visa eruit, rekening houdend met de ontwikkeling en implementatie van het biometrische systeem?
Welke ondersteuning ontvangen de lidstaten bij de ontwikkeling en implementatie van een eigen systeem met het oog op de interoperabiliteit met het centrale systeem?
Hoe ver zijn de lidstaten met de invoering van biometrische kenmerken met het oog op het nieuwe systeem?
Oordeelt de Commissie dat aan de belangrijke vereisten inzake gegevensbescherming voldaan is?
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Het Commissievoorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad voorziet in gemeenschappelijke normen voor de beveiliging van visa en in de opslag van twee biometrische identificatiemiddelen op een informatiedrager met voldoende capaciteit. Inmiddels hebben proeven uitgewezen dat er, als iedere visumsticker wordt voorzien van een chip, technische problemen ontstaan. Daarom heeft de Raad besloten dat de biometrische identificatiemiddelen nu alvast moeten worden opgeslagen in het centrale deel van het visuminformatiesysteem, en dat in een later stadium zal worden bekeken of aanvullende opslag van biometrische identificatiemiddelen op de visumsticker, dan wel op een aparte aanvullende smartcard, nodig is. De Raad heeft de Commissie op 24 februari 2005 gevraagd alles in het werk te stellen om de opslag van biometrische identificatiemiddelen in het centrale deel van het visuminformatiesysteem vanaf 2006 mogelijk te maken.
Het besluit over de aanvullende opslag van biometrische identificatiemiddelen op de visumsticker zal voornamelijk afhangen van de resultaten van een proefproject dat momenteel wordt uitgevoerd. De resultaten van dit project zijn binnenkort te verwachten.
In de tussentijd werkt de Commissie nauw samen met de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de aansluiting van het VIS op de nationale structuur. De Commissie werkt momenteel in nauwe samenwerking met de lidstaten aan een interfacecontroledocument dat de interoperabiliteit moet garanderen.
De aanbesteding die de lidstaten mogen uitschrijven voor het nationale gedeelte van het VIS zal grotendeels gebaseerd zijn op dit interfacecontroledocument. De Commissie vertrouwt erop dat alle lidstaten eind 2006 klaar zullen zijn om hun nationale systemen aan te sluiten op het centrale gedeelte van het VIS, zoals ik heb toegelicht.
Wat de consulaire posten betreft, moet in samenwerking met de lidstaten een uitrolplan worden opgesteld voor de hele periode van de ontwikkeling van het project dat eind 2006 operationeel wordt, alsmede voor de verdere ontwikkeling ervan in de periode 2007-2013.
Tot slot is de Commissie van mening dat het Commissievoorstel tot wijziging van Verordening 1683/95 van de Raad voldoet aan alle vereisten inzake gegevensbescherming. In overeenstemming met Richtlijn 95/46 inzake de gegevensbescherming is de Artikel 29-werkgroep geraadpleegd. Deze heeft op 11 augustus 2004 zijn advies uitgebracht. Met dit advies zal uiteraard terdege rekening worden gehouden bij het verdere wetgevingsproces indien aanvullende opslag van biometrische middelen op de visumsticker of op een aparte aanvullende smartcard nodig blijkt.
Wat de toegang van de rechtshandhavingautoriteiten tot het VIS betreft, werken de diensten van de Commissie momenteel in het kader van de derde pijler aan het wetgevingsvoorstel op het gebied van gegevensbescherming.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben onlangs in het Australische parlement geweest. Daar worden al biometrische gegevens gecontroleerd om de toegang tot de gebouwen te regelen. Dat is heel efficiënt. Denkt u dat het een zinvol project zou zijn om dit systeem te testen in de gebouwen van de Europese Instellingen? Op die manier zouden we kunnen vaststellen of dit inderdaad een haalbare kaart is.
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.- (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik kan natuurlijk vandaag geen concreet antwoord geven. De twee vereisten die we in aanmerking moeten nemen zijn, in de eerste plaats, de betrouwbaarheid van de technische criteria die door het Australische parlement zijn aangelegd, en in de tweede plaats, de interoperabiliteit en dus het vermogen om deze gegevens daadwerkelijk te benutten voor een systeem dat de vijfentwintig lidstaten moet omvatten.
Zoals gezegd worden momenteel bijzonder complexe technische experimenten gedaan. Op technisch niveau zal natuurlijk rekening worden gehouden met alle ervaringen in andere landen, maar ik kan vandaag vanzelfsprekend nog geen uitspraken doen over de uiteindelijke oplossing.
David Martin (PSE). – (EN) Commissaris, ik was onlangs in de gelegenheid het biometrische systeem te bekijken zoals dat op vliegveld Schiphol bij Amsterdam is ingevoerd ter vervanging van de paspoortcontroles tussen Schengenlanden en niet-Schengenlanden. Dit systeem werkt naar mijn oordeel buitengewoon goed. Heeft de commissaris de gelegenheid gehad dit systeem te bekijken? Zo ja, is hij van mening dat het, voorlopig op vrijwillige basis, kan worden uitgebreid tot een netwerk van Europese vliegvelden?
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.- (IT) Mevrouw de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd zullen we zeker rekening houden met de experimenten die in enkele Europese landen al met succes zijn doorgevoerd, met name op vliegvelden. Ik kan u niet zeggen of dit specifieke systeem exporteerbaar wordt geacht, om zo te zeggen, met andere woorden op grote schaal kan worden gereproduceerd in de vijfentwintig lidstaten van de Europese Unie. Ik kan u verzekeren dat ook dit systeem in overweging zal worden genomen bij de proeven die op technisch niveau zullen worden gedaan.
Alexander Nuno Alvaro (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord. Ik ben gewoon een beetje nieuwsgierig, de Duitse minister van Binnenlandse Zaken wil dit project namelijk zo snel mogelijk doorvoeren.
Hebben de Verenigde Staten definitief besloten om de termijn niet te verlengen?
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie.- (IT) Mevrouw de Voorzitter, als u doelt op de herziening van het zogenoemde Passenger Name Record (PNR): de technische bijeenkomst van Europese en Amerikaanse functionarissen is enkele weken uitgesteld, tot juli. We zullen het Parlement natuurlijk op de hoogte brengen van de ontwikkelingen, zoals ik al had beloofd.
Tweede deel
De Voorzitter.
Vraag nr. 34 van mevrouw Mairead McGuinness (H-0386/05):
Betreft: Bijdrage publieke omroep
Kan de Commissie, gezien het belang van de media in de wereld van vandaag en de opvatting dat de publieke omroep bescherming verdient, een verklaring afleggen over haar opvatting over de toekomst van de publieke omroep en de noodzaak van een duidelijke interpretatie van het gebruik door de omroepdiensten van de bijdragen? Is zij voorts van mening dat er sprake is van gemeenschappelijkheid in alle lidstaten bij het gebruik van de omroepbijdragen in relatie tot de publieke omroep?
Viviane Reding,lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, het belang van de publieke omroep en de bevoegdheid van de lidstaten om de instrumenten voor de financiering daarvan vast te stellen en in te richten, worden gewaarborgd door artikel 86, lid 2, van het Verdrag en door het Protocol van Amsterdam. Zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie van 2001 over staatssteun, mag de rol van de particuliere omroepen als zodanig niet worden veronachtzaamd, omdat zij bijdragen tot pluralisme, de verrijking van het politieke en culturele debat en de verruiming van het programma-aanbod. Er is dan ook absoluut sprake van een erkenning van het duale bestel, dat kenmerkend is voor het audiovisuele landschap in Europa en gunstige effecten sorteert voor de media als geheel.
Op dit moment ligt de bevoegdheid inzake de financiering van de publieke omroep bij de lidstaten. Deze omroep mag volledig worden bekostigd uit publieke middelen in welke vorm dan ook, en in voorkomend geval dus ook in de vorm van een omroepbijdrage, de situatie waar de geachte afgevaardigde op doelt. De financiering mag ook een mengvorm zijn en deels bestaan uit reclame-inkomsten. De keuze voor de ene of de andere vorm is volledig vrij. Wel moet de Commissie toezien op de naleving van de regels van het Verdrag, met name die inzake staatssteun, zoals deze overigens zijn geïnterpreteerd in de mededeling van 2001.
De financiering met publieke middelen mag slechts dienen ter vervulling van de taken van de publieke omroep en mag niet hoger zijn dan hetgeen in dit verband nodig is: dit is de proportionaliteitsregel. De taken van de publieke omroep moeten helder en nauwkeurig worden omschreven, en er moet een gescheiden boekhouding worden gevoerd wanneer spelers binnen de publieke omroep zich gaan bezighouden met commerciële activiteiten: dit is de transparantieregel. Het is dus niet aan de Commissie om andere regels vast te stellen, die de speelruimte van de lidstaten op dit bij uitstek culturele gebied zouden beperken.
Mairead McGuinness (PPE-DE).–(EN) Hartelijk dank, commissaris, voor uw antwoord. Ik heb begrepen dat de Ierse regering onlangs heeft geantwoord op een brief van de Commissie waarin de Commissie om een toelichting had gevraagd over de rol en de financiering van de publieke omroep in Ierland. Kunt u ons vertellen wat dit antwoord inhield en wat uw eerste reactie daarop was?
Viviane Reding,lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik heb de brief van de Ierse regering nog niet gelezen. Ik neem aan dat het gaat om een normale navraag die de Commissie doet op het gebied van staatssteun die op volstrekt acceptabele wijze wordt verleend aan de publieke omroep.
Deze steunmaatregelen moeten worden aangemeld, waarna er vragen en antwoorden uitgewisseld moeten worden tussen de Commissie en de betreffende lidstaat. De Commissie onderzoekt op basis van de antwoorden van de lidstaat of de situatie in die lidstaat in overeenstemming is met het Verdrag, het Protocol van Amsterdam en de mededeling van de Commissie van 2001. Is dat het geval, dan wordt het groene licht gegeven; is dat niet het geval, dan wordt de kwestie verder besproken door de lidstaat en de Commissie.
Het betreft een normale procedure, die regelmatig voorkomt. In de regel zijn er geen problemen en krijgen de lidstaten tamelijk snel het groene licht. In enkele gevallen zijn er wel problemen geweest, met name met de Duitse autoriteiten. Wat de publieke omroep betreft echter verloopt de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie probleemloos.
De Voorzitter.
Vraag nr. 35 van de heer Manolis Mavrommatis (H-0420/05):
Betreft: Media-programma
De onrustwekkende tendens tot mediaconcentratie op nationaal niveau leidt tot monopoliesituaties en tot een dominante positie van bepaalde televisiezenders en hun productiemaatschappijen. In het kader van het Media-programma is ook steun verleend aan televisiezenders en hun productiemaatschappijen (die, nota bene, geen onafhankelijke producenten of KMO's zijn). Kan de Commissie zeggen in hoeverre dit initiatief een schending vormt van het basisprincipe van het Media-programma, dat onafhankelijke producenten en KMO's wil steunen? Is de Commissie voornemens over te gaan tot een evaluatie van de gevolgen van het programma voor de kleine en middelgrote ondernemingen, met name de onafhankelijke productiemaatschappijen in de audiovisuele sector, in combinatie met de werkelijke voordelen van het gebruik van een beperkt budget voor de financiering van de activiteiten van televisiezenders?
Viviane Reding, lid van de Commissie. (EN) De geachte afgevaardigde heeft een aantal vragen gesteld over de financiering van televisiezenders en van onafhankelijke productiemaatschappijen door het Media-programma. Ik wil hier nadrukkelijk stellen dat geen enkele televisiezender rechtstreeks subsidie ontvangt van het programma Media Plus.
In de televisiebranche ontvangen onafhankelijke productiemaatschappijen - vaak zijn dat KMO’s - steun bij de productie van audiovisuele werken voor de televisie. Het doel daarvan is deze bedrijven aan te moedigen werken te produceren - of het nu fictie betreft, documentaires, animatiefilms of wat voor producten dan ook - voor ten minste twee, en bij voorkeur meer, omroepen. Het gaat hier dus duidelijk om Europese meerwaarde. Zij moeten ook tot verschillende taalgebieden behoren, en het gaat hier dus ook om meertaligheid, een onderwerp dat eerder vanavond aan de orde was.
Met de Media-programma’s wordt het onzekere bestaan van onafhankelijke productiemaatschappijen in een versnipperde Europese markt erkend. Deze bedrijven zijn vaak economisch afhankelijk van één enkel project. Een aantal mechanismen is daarom speciaal gericht op deze belangrijke creatieve activiteiten.
Het financieringsmechanisme voor de distributie van televisieprogramma’s was een van de acties van het programma Media Plus die vorig jaar in het kader van de tussentijdse evaluatie zijn onderzocht. Deze evaluatie bevestigde het grote belang van de verschillende acties voor de onafhankelijke producenten, naast dat van maatregelen als i2i Audiovisueel en steun bij de ontwikkeling van productieprojecten door middel van de steunmechanismen “Media nieuw talent”, afzonderlijke projecten en slate funding.
Tot slot zal de tweede tussentijdse evaluatie, waarom het Europees Parlement heeft gevraagd in verband met de verlenging van de Media-programma’s, zeer binnenkort worden uitgevoerd en de resultaten zullen aan het Parlement worden voorgelegd.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik dank u voor uw antwoord. Dat was eerlijk gezegd een zeer volledig antwoord, dat een groot aantal vraagstukken dekte. Ik had het vooral over het monopolie van een groot aantal media, maar ik wil ook een stap verder zetten. Bent u het niet met mij eens dat de Commissie en de Raad ervoor moeten zorgen dat onafhankelijke producenten hun productierechten kunnen behouden en hun intellectuele eigendomsrechten gemakkelijker kunnen verankeren, opdat ook er meer mogelijkheden ontstaan voor het aantrekken van particuliere investeringen? Voor zover ik weet, is daar tot nu toe geen sprake van geweest, en worden die rechten niet veiliggesteld met communautaire richtlijnen. Bent u ten minste van plan hiervoor iets te ondernemen?
Viviane Reding,lid van de Commissie. – (FR) De geachte afgevaardigde stelt de kwestie van de onafhankelijke producenten aan de orde. Het is duidelijk dat wij binnen de sector van de audiovisuele producties behoefte hebben aan deze onafhankelijke producenten. Zij zijn het die de belangrijkste audiovisuele werken creëren, en dat doen ze binnen de culturele en linguïstische verscheidenheid die de ware rijkdom van ons continent vormt. Daarom zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidies op basis van het Media-programma heel duidelijk: men moet een onafhankelijk producent zijn. Suborganisaties die bijvoorbeeld gelieerd zijn aan een televisiezender, kunnen geen subsidie krijgen.
Ik zou u willen zeggen dat de verplichtingen die door Media Plus worden opgelegd zeer helder zijn, om terug te komen op de producenten. Na maximaal zeven jaar zullen alle systemen worden herzien om de onafhankelijke producenten nog beter te ondersteunen. Dankzij de herziening van Media gaan we dus de maatregelen ter ondersteuning van deze zeer belangrijke dimensie van de Europese cultuurindustrie versterken.
De Voorzitter.
Vraag nr. 36 van mevrouw Åsa Westlund (H-0436/05):
Betreft: Openbare dienstverlening in een toekomstige nieuwe richtlijn inzake omroepactiviteiten voor televisie
Waarschijnlijk dient de Commissie eind 2005 een voorstel in voor een nieuwe richtlijn inzake omroepactiviteiten voor televisie waarin o.m. de openbare dienstverlening aan de orde wordt gesteld. Publieke radio en tv zijn van grote betekenis voor de democratische, maatschappelijke en culturele behoeften in de samenleving. Willen de publieke media aan deze behoeften kunnen voldoen, dan moet in de EU -wetgeving duidelijk worden aangegeven dat zij alle nieuwe technieken en vormen van media, zoals internet- en WAP-diensten, kunnen toepassen zonder daardoor de voorschriften van de interne markt te overtreden.
Stemt de Commissie in met het standpunt dat publieke dienstverleners het recht hebben gebruik te maken van alle nieuwe technieken en mediavormen? Wil de Commissie via een nieuwe richtlijn een wetgeving in het leven roepen die uitsluitend van invloed is op de inhoud en niet op de vorm en techniek van audiovisuele media?
Viviane Reding,lid van de Commissie. – (FR) Vorige week heeft de Commissie haar mededeling “i2010: een informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid” gepresenteerd. De Commissie vermeldt daarin dat zij voor eind 2005 met een voorstel zal komen voor de herziening van de richtlijn “Televisie zonder grenzen”, met het oog op de actualisering van de regelgeving inzake audiovisuele diensten. Dit is waar de geachte afgevaardigde op doelt.
Dankzij het feit dat de tekst nauwelijks bepalingen inzake afstemming bevat, versterkt hij het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele industrie. De richtlijn voorziet echter niet in specifieke rechten of plichten voor zendgemachtigden van publieke omroepen, en er bestaan, op dit moment althans, ook geen plannen om in het kader van de herziening maatregelen in te voeren die betrekking hebben op het gebruik van communicatietechnieken en –middelen door zendgemachtigden van publieke omroepen.
Net zoals bij de vraag die ik reeds heb beantwoord, wil ik benadrukken dat het zeer belangrijk is dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om het doel van hun publieke omroepen vast te stellen en te bepalen welke financiële middelen die omroepen moeten krijgen om hun taak naar behoren uit te voeren, aangezien het subsidiariteitsbeginsel blijft gelden op dit terrein overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 2001 inzake staatssteun en de regels van het Verdrag, met inbegrip van het Protocol van Amsterdam. In deze mededeling zeggen wij echter ook – en dat is een belangrijk punt – dat de publieke omroep tevens diensten kan omvatten die geen programma’s zijn in de traditionele zin van het woord: on-line informatiediensten bijvoorbeeld, maar dan uiteraard voorzover deze bedoeld zijn om aan dezelfde democratische, maatschappelijke en culturele behoeften te voldoen als de programma’s sui generis.
Åsa Westlund (PSE). - (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil commissaris Reding graag danken voor haar antwoord. Ik weet echter werkelijk niet of ik nu gerustgesteld of bezorgd moet zijn. We hebben te maken met een conflict tussen de regels voor de interne markt en de mogelijkheid voor de publieke omroep om te kunnen functioneren.
Ik roep de Commissie met klem op om duidelijker dan zij zojuist heeft gedaan, te verklaren dat de publieke omroep volledig in staat is eigen activiteiten vorm te geven zonder dat dat wordt beschouwd als een beperking van de interne markt. Het is uiterst belangrijk dat de Commissie de gelegenheid te baat neemt om ook aan de buitenwereld op dit punt duidelijkheid te verschaffen. Er bestaat grote ongerustheid, omdat ons volk veel waarde hecht aan de publieke omroep. Juist nu is het erg belangrijk te laten zien dat we niet van mening zijn dat de markt alles over moet nemen, maar dat cultuur en de publieke omroep een rol moeten blijven spelen.
Viviane Reding,lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik kan alleen maar herhalen wat ik reeds heb benadrukt: de Commissie is de hoedster van de Verdragen. Bij het toestaan van uitzonderingen op het gebied van staatssteun aan publieke omroepen baseert zij zich dan ook op de artikelen van de Verdragen en op het Protocol van Amsterdam. Het zijn dus de lidstaten die in de eerste plaats het doel en de taakstelling van hun publieke omroepen bepalen, en in de tweede plaats of in de benodigde middelen wordt voorzien via omroepbijdragen of reclame-inkomsten. De Commissie controleert slechts of hetgeen door de lidstaten is vastgesteld, ook daadwerkelijk gebeurt in de praktijk.
Om alle twijfels weg te nemen die zouden kunnen rijzen met betrekking tot de uitleg van deze artikelen van het Verdrag en van het Protocol van Amsterdam, hebben mijn collega Monti en ik in 2001 dus een mededeling gepubliceerd die bekend is bij het Europees Parlement en waarin al deze regels worden toegelicht. Ik kan de geachte afgevaardigde dus geruststellen, omdat het duale bestel de Commissie én het Parlement na aan het hart ligt en de publieke omroepen absoluut worden beschermd, zowel door de Verdragen als door de regels die daaruit voortvloeien.
De Voorzitter.
Vraag nr. 37 van mevrouw Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0359/05):
Betreft: Uitvoeringsmaatregelen voor het Europees pact voor de jeugd
In de conclusies van het Luxemburgse voorzitterschap (22-23 maart 2005) en met name in bijlage I is sprake van het Europees pact voor de jeugd met acties op drie gebieden.
Is de Commissie voornemens concrete voorstellen te gaan doen in combinatie met een ex ante evaluatie daarvan, teneinde te komen tot verwezenlijking van de doelstellingen van het pact voor de jeugd, mede rekening houdende met de noodzaak van solidariteit tussen de generaties?
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) De Europese Raad heeft in maart 2005 het Europees Jeugd Pact goedgekeurd. Daarbij heeft de Raad benadrukt dat de integratie van jongeren in de maatschappij en op de arbeidsmarkt en betere benutting van hun mogelijkheden van essentieel belang zijn voor de groei in Europa. Het pact heeft tot doel de verbetering van onderwijs, opleidingsmogelijkheden, mobiliteit, werkgelegenheid en sociale integratie van jonge Europeanen, en het bevat ook maatregelen die het gemakkelijker maken om gezins- en beroepsleven te combineren.
De Commissie is onmiddellijk met dit pact aan de slag gegaan. Zij heeft de mogelijkheden die het pact biedt, onderzocht en voorstellen gedaan voor actie. Wij hebben op 30 mei van dit jaar een mededeling goedgekeurd en aan het Parlement toegezonden.
Op nationaal niveau zal het pact, dat een integraal onderdeel is van het in Lissabon vastgestelde partnerschap voor groei en werkgelegenheid, ten uitvoer worden gelegd aan de hand van de geïntegreerde richtsnoeren die door de Commissie zijn voorgesteld en in juni zullen worden goedgekeurd door de Raad. In de richtsnoeren dringt de Commissie onder andere aan op maatregelen om de jeugdwerkloosheid terug te dringen en de toegang tot onderwijs en opleiding te verbeteren. In de mededeling wordt in grote lijnen beschreven hoe de lidstaten het pact kunnen uitvoeren bij de voorbereiding van hun nationale hervormingsprogramma’s in het kader van Lissabon, waarbij wordt verwezen naar de richtsnoeren.
In de mededeling wordt de aandacht gevestigd op de demografische veranderingen die Europa te wachten staan. Met nadruk wordt gewezen op de noodzaak om een kind- en jongerenvriendelijke samenleving te creëren en op het grote belang van solidariteit bij de opbouw van een inclusief Europa, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de generaties. In de mededeling wordt erop gewezen dat de lidstaten de geïntegreerde richtsnoeren dienen te volgen en maatregelen moeten treffen om een betere balans tussen gezin en werk mogelijk te maken, bijvoorbeeld door faciliteiten beschikbaar te stellen voor kinderopvang en zorg aan andere afhankelijke familieleden, als onderdeel van de aanpak van het probleem van de vergrijzing en de lage geboortecijfers.
De mededeling noemt acties op Europees niveau die het pact ondersteunen: toepassing van de strategie voor sociale integratie ter verbetering van de situatie van kwetsbare jongeren; steun van het Europees Sociaal Fonds voor speciaal op jongeren gerichte projecten op het gebied van werkgelegenheid, opleiding en sociale integratie; de ontwikkeling van een specifiek instrument voor de erkenning van het jongerenwerk, met het oog op het plan om volgend jaar een “Jongerenpass” op te nemen in de Europass; en voorstellen voor een Europees kwalificatiekader, hopelijk ook volgend jaar.
Zoals door de Europese Raad is benadrukt, hangt het succes van het pact af van de betrokkenheid van alle actoren, in het bijzonder de jongerenorganisaties. In de mededeling worden de lidstaten opgeroepen jongeren actief bij de ontwikkeling van maatregelen voor het pact en bij de vervolgmaatregelen te betrekken. Ook wordt daarin de brede raadpleging aangekondigd die de Commissie over het jongerenbeleid zal organiseren. Deze raadpleging moet uitmonden in de Etats généraux voor jongeren eind december 2005. Op deze wijze hoopt de Commissie de leden van het Europees Parlement en het Parlement zelf, en ook jongeren, commissarissen en andere beleidsmakers bij dit beleid te betrekken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Ik dank de commissaris voor zijn volledig en zeer verhelderend antwoord. Hij noemde een heel lange lijst, en daar ben ik zeer voldaan over, want hij heeft daarmee echt alle vraagstukken behandeld. Ik vraag mij slechts één ding af: hoe zullen al die plannen van de Commissie worden gefinancierd?
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) Dat is inderdaad een heel logische aanvullende vraag. Daags na de goedkeuring deed ik mee aan een heel speciaal evenement, namelijk de eerste on-line persconferentie met jongeren in Brussel en elders in de lidstaten. Dit evenement was heel goed georganiseerd en het vormt ook een goede bijdrage aan betere communicatie en betrokkenheid van jongeren bij de ontwikkeling van toekomstig EU-beleid.
Een deel van het antwoord op uw vraag is dat wij gebruik willen maken van vele mogelijkheden op verschillende onderdelen of terreinen van het EU-beleid - het sociaal beleid of de sociale strategie, plattelandsontwikkeling, onderzoek, en uiteraard onderwijsprogramma’s en opleiding en mobiliteit. Zo is er een hele lijst van relevante programma’s en wij zoeken nog naar een nog samenhangender manier om maatregelen gericht op jongeren, samen met jongeren en ten behoeve van jongeren te steunen.
Wij hebben ook een speciaal programma voor jongeren, dat naar ik hoop in de komende zeven jaar verder versterkt zal worden. Dit heeft ook weer te maken met de financiële vooruitzichten. Naar mijn mening is het belangrijkste echter het gedeelte dat niet in geld kan worden uitgedrukt, dat wil zeggen een samenhangender, breder gedragen benadering van jongeren als onderdeel van Lissabon, als onderdeel van geïntegreerde richtsnoeren op alle verschillende terreinen, die ook met financiële middelen wordt ondersteund.
Als het Parlement het in dit opzicht met de Commissie eens is - en ik wil ook graag mijn waardering uitspreken voor het laatste verslag van de heer Böge, het verslag over de financiële vooruitzichten, waarover morgen zal worden gestemd - is dat voor wat uw vraag betreft, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, een stap in de goede richting.
De Voorzitter.
Vraag nr. 38 van de heer Bernd Posselt (H-0373/05):
Betreft: Grensoverschrijdende bevordering van cultuur
Welke rol speelt de bevordering van cultuurmaatregelen door de Commissie in de grensoverschrijdende samenwerking, bijvoorbeeld tussen Beieren en de Tsjechische Republiek, of tussen Oostenrijk en Slowakije? Welke accenten is de Commissie voornemens te zetten met het oog op de instandhouding van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed in grensregio's?
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) Artikel 151 van het Verdrag van de Europese Gemeenschap, dat de basis vormt voor onze culturele samenwerking, stelt dat de Gemeenschap de culturele samenwerking, met inbegrip van de bescherming van het cultureel erfgoed, tussen de lidstaten dient aan te moedigen en zo nodig hun activiteiten op een bepaald aantal terreinen dient te ondersteunen en aan te vullen.
Dit is ook een van de doelstellingen van het kaderprogramma Cultuur 2000 ter ondersteuning van de culturele samenwerking in Europa. Het doel van het programma Cultuur 2000 is de artistieke en culturele samenwerking in Europa te stimuleren en bij te dragen aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke culturele ruimte. Daartoe steunt het projecten die gezamenlijk worden geproduceerd en gefinancierd door ten minste drie actoren uit ten minste drie deelnemende landen. Dit programma richt zich echter niet specifiek op grensoverschrijdende culturele samenwerking.
In de tweede plaats draagt dit programma, hoewel het geen specifieke maatregelen bevat voor de instandhouding van het gemeenschappelijke culturele erfgoed van de grensregio’s, echter wel bij aan de verspreiding van kennis en de bevordering van goede praktijken op het gebied van de instandhouding en het behoud van dit gemeenschappelijke culturele erfgoed. Bovendien steunt de Europese Unie ook actief de instandhouding van het culturele erfgoed van Europa door middel van de structuurfondsen en het zesde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling.
In de derde plaats wordt met de Interreg IIIA-programma’s, met inbegrip van de door de heer Posselt genoemde, de cultuur vooral bevorderd door steun aan netwerken voor het aanknopen of intensiveren van grensoverschrijdende culturele contacten. Ook wordt door veel programma’s in het kader van de maatregelen voor ondernemers het cultureel toerisme gesteund. Volgens de richtsnoeren in de mededeling van de Commissie van 28 april 2000 kunnen op basis van een gezamenlijke grensoverschrijdende strategie ook renovatie en ontwikkeling van historische stadscentra worden bevorderd. Woonprojecten vallen daar uiteraard buiten.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris heeft de historische stadscentra genoemd, en wat hij gezegd heeft was bijzonder interessant. Mijn dank aan de commissaris voor zijn uitmuntende antwoord. Ik zou op twee punten in willen gaan.
In Tsjechië staat een volkomen vervallen kasteel, waar een van de vaders van de Europese gedachte, Richard Coudenhove-Kalergi, is opgegroeid. Het is de bedoeling om daar een Europees ontmoetingscentrum op te bouwen, en dat zou een belangrijk project kunnen zijn. Ten tweede vind ik dat we eens een groot congres moeten organiseren, een conferentie, een soort beurs voor iedereen die grensoverschrijdend werk verricht. Er zijn allerlei actiegroepen die van elkaar niets afweten. Dat zou bijvoorbeeld in de hoofdstad van uw land kunnen gebeuren, de enige hoofdstad die aan een grens ligt. Daarom stel ik voor om in Pressburg, in Bratislava, een dergelijke bijeenkomst voor zulke grensoverschrijdende actiegroepen te organiseren.
Ján Figeľ,lid van de Commissie. (EN) Na de uitbreiding zijn er vele nieuwe kansen gekomen om te laten zien dat de oude en nieuwe lidstaten op het gebied van geschiedenis en cultuur veel gemeen hebben. Ik ben ervan overtuigd dat wij, door het stimuleren van specifieke acties, samenwerking op alle niveaus en het opbouwen van netwerken, bevorderen dat Centraal-Europa na de uitbreiding zal worden herontdekt. Het heeft immers grote mogelijkheden om ervoor te zorgen dat de mensen zich leden van één grote Europese familie gaan voelen. Ik dank u hartelijk voor dit idee en voor alles wat u doet op het gebied van de bevordering van de grensoverschrijdende samenwerking en de saamhorigheid.
De Voorzitter. De vragen nrs. 39 t/m 44 zullen schriftelijk worden be antwoord.
Vraag nr. 45 van de heer Bart Staes (H-0360/05):
Betreft: Budgetten onderzoek en ontwikkeling hernieuwbare energie
Tijdens een debat op 25 januari 2005 stelde prof. Sir Chris Llewellyn Smith, voorzitter van het raadgevend comité voor het fusieprogramma, dat kernfusie over veertig jaar commercieel stroom zou kunnen leveren mits daarvoor een zwaar gesubsidieerd programma wordt opgezet. In het zevende kaderprogramma is meer geld voorzien voor kernenergie (splijting en fusie) dan voor hernieuwbare energie. Nochtans heeft de Europese Raad bepaald dat tegen 2020 de uitstoot van broeikasgassen met 15-20 procent gedaald moet zijn in vergelijking met 1990. Bovendien voorspelt de Europese Commissie een wereldwijde stijging in tewerkstelling binnen de hernieuwbare energiesector met enkele miljoenen jobs tegen 2020.
Is de Commissie van oordeel dat het binnen het klimaat- en werkgelegenheidsbeleid wenselijk is budgetten voor onderzoek en ontwikkeling te heroriënteren van kernenergie naar hernieuwbare energie en heeft zij daar concrete plannen voor?
Janez Potočnik,lid van de Commissie. - (EN) De Europese Unie leidt de wereld in de strijd tegen klimaatverandering. De EU heeft het voortouw genomen bij de implementatie van het Kyoto-verdrag en het mondiale debat over het klimaatbeleid na 2012. Het moet echter worden benadrukt dat de EU de mondiale energie- en klimaatvraagstukken niet alleen kan oplossen. Dit wordt bevestigd in de conclusies van de Raad van 22 en 23 maart waarnaar de geachte afgevaardigde ook verwees, waarin de doelstellingen voor alle ontwikkelde landen zijn vastgelegd en niet alleen voor de EU.
Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen is een doelstelling die moet worden bezien in de context van de sterk toenemende energievraag in de wereld - er wordt voorspeld dat deze in 2030 met 60 procent gestegen zal zijn - en van de bezorgdheid over afhankelijkheid van energie in de geopolitiek instabiele regio's in de wereld.
Het Europese energieonderzoek wordt aldus voor een drievoudige uitdaging gesteld: ten eerste het garanderen van de continuïteit van de energievoorziening op korte, middellange en lange termijn, vervolgens het bevorderen van het concurrentievermogen en tenslotte het winnen van de strijd tegen klimaatverandering. De oplossing kan niet door slechts één enkele technologie worden geboden. Er is een breed scala aan mogelijke technologieën nodig en acties voor de korte en de lange termijn.
Om een duurzamer energiesysteem tot stand te brengen, is op het gebied van energieonderzoek evenwicht nodig tussen toenemende efficiëntie, betaalbaarheid, aanvaardbaarheid en veiligheid van bestaande technologieën en energiebronnen. Tegelijkertijd moet worden gestreefd naar een model voor een langetermijnverandering in de wijze waarop in Europa energie wordt opgewekt en verbruikt. In dit evenwicht zullen nucleaire technologieën een rol blijven spelen en zal tevens sprake zijn van een toename in het verbruik van hernieuwbare energiebronnen en andere schone energietechnologieën als waterstof en brandstofcellen en het opvangen en opslaan van CO2.
Kernfusie levert 16 procent van de Europese energievoorraad en is samen met hernieuwbare energie een omvangrijke bron van koolstofarme energie. Voorts behoren tot de doelstellingen van het kernfusieonderzoeksprogramma van de Gemeenschap: veilige verwerking van nucleair afval, bedrijfsveiligheid van nucleaire installaties en stralingsbescherming, een doelstelling die ook van toepassing is op andere gebieden dan energie - bijvoorbeeld in de gezondheidszorg.
Binnen enkele decennia zou kernfusie een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van een duurzame en veilige energievoorziening in de EU. Recente technische onderzoeken wijzen uit dat een goed gefinancierd en snel te realiseren kernfusieontwikkelingsprogramma, waar ook de Internationale Thermonucleaire Experimentele Reactor (ITER) onder valt, binnen dertig jaar tot de inbedrijfneming van een proefcentrale voor kernfusie zou kunnen leiden. Hierdoor zouden de commerciële exploitatiemogelijkheden van fusie-energie aangetoond kunnen worden.
Gezien de technische uitdaging en de schaal waarop deze technologie wordt toegepast, kan deze ontwikkeling slechts worden voortgezet op Gemeenschapsniveau; spreken we over een groot project als ITER, dan uiteraard op wereldniveau. Ik breng u in herinnering dat de Raad in de conclusies van de bijeenkomst van maart tevens de Commissie heeft uitgenodigd voortgang te maken met ITER en voor het einde van 2005 met de bouw ervan te beginnen. Er bestaat echter geen misverstand over dat in het Commissievoorstel voor het zevende kaderprogramma tevens stevig de nadruk wordt gelegd op niet-nucleaire energie in het algemeen - waarbij de begroting aanzienlijk is uitgebreid in vergelijking met het zesde kaderprogramma - en hernieuwbare energiebronnen in het bijzonder.
In het algemeen is het aandeel dat Euratom in het kaderprogramma heeft, afgenomen van 7,5 procent in het zesde kaderprogramma naar 5,9 procent in het zevende kaderprogramma. Hernieuwbare- energietechnologieën worden gezien als de meest strategische voor Europa, omdat iedere lidstaat over energiebronnen beschikt en de technologie aan verschillende regionale omstandigheden kan worden aangepast.
Binnen het eerder genoemde scala aan mogelijke technologieën wordt in het Commissievoorstel voor het zevende kaderprogramma in het bijzonder aandacht besteed aan hernieuwbare elektriciteitsopwekking, productie van hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare brandstoffen voor verwarming en koeling. Ter vergelijking: de financiële steun voor niet-nucleair onderzoek is meer dan vier maal groter dan voor kernfusie.
De mogelijkheden voor het scheppen van werkgelegenheid in de hernieuwbare-energiesector moeten volledig worden benut, niet enkel door onderzoek en ontwikkeling te bevorderen, maar ook door op Europees en nationaal niveau beleidsmaatregelen aan te nemen, om op die manier de marktpenetratie van hernieuwbare energiebronnen te vergemakkelijken. Op dit moment zijn in Europa alleen al meer dan duizend banen gecreëerd in de wind- en fotovoltaïsche sector. Dit illustreert de groeimogelijkheden die kunnen worden bereikt als inspanningen van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek worden gecombineerd met beleidsmaatregelen als feed-in-tarieven en groencertificaten. De Commissie zal daarom aanzienlijke steun blijven geven aan inspanningen ten behoeve van het onderzoek naar en de toepassing van energiesystemen die zijn gebaseerd op hernieuwbare energie. Zij verwacht dat deze zich van een groter aandeel in de energiemix zullen verzekeren dankzij de met behulp van deze steun verbeterde technologische oplossingen.
Bart Staes (Verts/ALE). – Dank u Voorzitter, dank u mijnheer de Commissaris voor uw antwoord en ik ben heel blij met uw volledige steun aan hernieuwbare energiebronnen. Ik denk inderdaad dat het een belangrijke ommekeer is. Ik denk dat de Europese Unie veel te lang eenzijdige keuze van kernenergie en vooral van kernsplitsingen getrokken heeft, maar heb ik de Commissaris goed begrepen toen hij zei dat kernfusie in de toekomst zou instaan voor 16 procent van onze elektriciteitsbehoefte. Dat is zo doorgekomen in de vertalingen, dat verbaast mij, dat cijfer verbaast mij enorm. Dus graag enige toelichting daarop. Wat zijn de vooruitzichten voor kernfusie en op welke termijn?
Janez Potočnik,lid van de Commissie. – (EN) Ik verwees naar 16 procent omdat 16 procent van de energievoorraad van de Europese Unie momenteel door kernfusie wordt geleverd. Wij zijn ervan overtuigd dat we met het oog op de toekomst van drie principes moeten uitgaan. Duurzaamheid moet onderdeel zijn van onze filosofie, en de garantie dat we alles doen wat binnen ons vermogen ligt om milieuvriendelijk te handelen. Deze filosofie ligt ten grondslag aan al onze onderzoeksprogramma's op het gebied van milieu, energievoorraden en vervoer. Wij zijn ervan overtuigd dat dit onze leidraad moet zijn.
De Voorzitter.
Vraag nr. 46 van de heer John Bowis (H-0390/05):
Betreft: Onderzoek naar doofheid en slechthorendheid
Geeft de Commissie zich rekenschap van de behoefte aan meer onderzoek naar doofheid en slechthorendheid bij kinderen, zowel wat betreft de aantallen en de beschikbare behandeling en zorg als de effectiviteit van de diagnose tijdens de geboorte of de kleuterleeftijd en kan zij dit vraagstuk in het zevende kaderprogramma opnemen?
Gay Mitchell (PPE-DE).–(EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb een motie van orde. Zou u niet kunnen toestaan dat er, bij wijze van gunst, nog twee vragen beantwoord worden? Ik ben tenslotte op dit ogenblik in het Parlement aanwezig en de commissaris heeft zoveel tijd besteed aan zijn antwoorden dat er maar weinig vragen aan bod zijn gekomen.
De Voorzitter. Mijnheer Mitchell, ten eerste heb ik u niet het woord gegeven, ten tweede had ik al eerder aangegeven dat we achter liggen op schema, en ten derde zou ik iedereen willen verzoeken ook een beetje rekening houden met onze vrienden in de tolkencabines, die hun normale werktijden inmiddels ver overschreden hebben. Rest mij niets anders dan verder te gaan met onze laatste vraag, vraag nr. 46.
Janez Potočnik,lid van de Commissie. – (EN) Doofheid en slechthorendheid vormen een uiterst belangrijk probleem. Uit de Eurostat-publicatie Key data on health 2002 blijkt dat er inderdaad op dit moment geen gegevens zijn over het aantal gevallen van doofheid, slechthorendheid of oorsuizen in de Europese Unie. De Commissie is het ermee eens dat het zaak is over vergelijkbare en nauwkeurige gegevens te beschikken om dit belangrijke aspect van de gezondheidssituatie te kunnen meten. Het zou tevens zinvol zijn de diagnosemethoden, geneeskundige behandelingen en therapieën die beschikbaar zijn, te evalueren en preventiestrategieën te ontwikkelen.
De Commissie heeft zowel binnen eerdere kaderprogramma’s als in het huidige kaderprogramma aanzienlijke aandacht besteed aan onderzoek naar deze kwestie. Binnen het vijfde programma bijvoorbeeld, heeft het “Erfelijke doofheid”-project - dat door de Europese Unie werd gesteund met een bijdrage van 2,8 miljoen euro en gecoördineerd werd door het Pasteur Instituut te Parijs - geleid tot de ontdekking van de helft van de genen die na mutatie erfelijke doofheid veroorzaken. Dit project heeft aanzienlijk bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe diagnostische instrumenten waarmee deze genetische afwijkingen in een vroeg stadium na de geboorte kunnen worden vastgesteld.
Meer recentelijk, in december 2004, is binnen het zesde kaderprogramma een groot geïntegreerd project, EuroHear, van start gegaan. Dit project, dat wordt gecoördineerd door INSERM in Parijs en een bijdrage van 12,5 miljoen van de Europese Unie ontvangt, besteedt aandacht aan doofheid en slechthorendheid. Het project heeft ten doel zorg te dragen voor basiskennis over de ontwikkeling en het functioneren van het binnenoor, en vast te stellen welke moleculaire defecten ten grondslag liggen aan erfelijke slechthorendheid. Het bereiken van deze doelstellingen zal de ontwikkeling van therapieën voor de behandeling van slechthorendheid bevorderen. Ook andere, kleinschaliger projecten op het gebied van slechthorendheid en revalidatie hebben financiële steun ontvangen.
Op het gebied van specialistisch onderzoek werden onderzoekstechnieken om slechthorendheid bij met name pasgeborenen en kinderen vast te kunnen stellen, gesteund. Dit geschiedde in het kader van de succesvolle Ahead-projecten, die door dr. Grandori uit Milaan werden gecoördineerd en die gebaseerd zijn op de techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van otoakoestische emissies.
In het Commissievoorstel voor het zevende kaderprogramma wordt, zoals dat ook eerder het geval was, volkomen rekening gehouden met het gebied van geavanceerde diagnostische methoden en handicaps. Bovendien, en dit is nieuw, wordt kindergezondheid als een strategische kwestie aangemerkt die op ieder gebied van het thema gezondheid aan de orde moet komen - inclusief diagnose en behandelingsmethodes. Er zal, meer in het bijzonder, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van kinderen om de vertaalslag van klinische onderzoeksresultaten naar de klinische praktijk te bevorderen.
Ondanks dat de onderzoeksonderwerpen nog niet zijn vastgesteld, zal het onderzoek naar doofheid en slechthorendheid bij kinderen op deze wijze tot verdere ontwikkeling kunnen komen.
John Bowis (PPE-DE).–(EN) Dit was een uitstekend, zeer verhelderend antwoord. Ik wil de commissaris echter aansporen tot wat meer. Bij ongeveer 50 procent van de patiënten wordt niet eerder dan op de leeftijd van achttien maanden een diagnose gesteld. Ongeveer 25 procent krijgt pas een diagnose als ze bijna drie jaar oud zijn. Als gevolg van die late diagnoses raken deze jonge levens blijvend beschadigd. We weten nu dat een gehoortest bij pasgeborenen deze kinderen nieuwe hoop en concrete mogelijkheden kan bieden. Ik pleit bij de commissaris voor ruimte in het zevende kaderprogramma om deze kennis verder uit te breiden.
Janez Potočnik,lid van de Commissie. – (EN) Dit vraagstuk zal zorgvuldig worden behandeld. Ik ben het volledig met de geachte afgevaardigde eens dat deze kwestie onze volledige aandacht behoeft.
De Voorzitter. De vragen nrs. 47 t/m 88 zullen schriftelijk worden beantwoord(2).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.45 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
Zie bijlage “Vragenuur” voor alle niet-behandelde vragen.
27. Bescherming van de minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0140/2005) van Claude Moraes, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa (2005/2008(INI)).
Claude Moraes (PSE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa beslaat een uitermate breed terrein. Uit de titel kunnen de afgevaardigden vrijwel onmiddellijk afleiden dat wij als leden van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken ons met twee zeer omvangrijke thema’s hebben beziggehouden.
Ten eerste hebben we de definitie van het begrip “minderheid” in een uitgebreide Europese Unie verbreed en verdiept. We zijn echter ook bezig geweest met zaken die nog niet voltooid waren. We hebben namelijk een reactie gegeven op het Groenboek over gelijkheid en non-discriminatie. Beide onderwerpen zijn uiterst omvangrijk en er zouden waarschijnlijk twee aparte verslagen nodig zijn om deze thema’s volledig te behandelen. Wij hebben echter getracht ze in één verslag onder te brengen en ik hoop dat ik iets zinnigs heb gemeld over de belangrijkste vraagstukken, hoe lastig die ook waren.
Omdat het moeilijk was dit verslag op te stellen, wil ik allereerst de schaduwrapporteurs en andere collega’s die vandaag in het Parlement aanwezig zijn, bedanken voor hun hulp bij de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verslag. Het was een lastig karwei en er zijn nog een of twee punten waarvoor een oplossing moet worden gevonden voordat morgen de stemming plaatsvindt.
Nu wil ik terugkeren naar de inhoud van het verslag. Ik vind het belangrijk dat er een definitie wordt gegeven van het begrip “minderheid” in de nieuwe uitgebreide Unie en ik heb me daar bijzonder sterk voor gemaakt. We wisten dat de bescherming van minderheden een onderdeel vormde van de criteria van Kopenhagen voor de uitbreiding van de Europese Unie, maar we beseften ook dat er geen echte norm bestond voor de rechten van minderheden in de Europese Unie en in het communautaire beleid. Vanwege deze leemte wilden we dat in dit verslag ten minste één stap voorwaarts zou worden gezet in de richting van een dergelijke definitie.
Die definitie bestrijkt veel zaken. Ze behelst alle traditionele definities die op grond van artikel 13 van het EG-Verdrag voor alle vijftien lidstaten golden. In dat artikel is er sprake van minderheden die problemen ondervinden door hun handicap, leeftijd, godsdienst, seksuele geaardheid, ras of etnische afstamming. In een uitgebreide Europese Unie gaat het echter ook om traditionele minderheden, dat wil zeggen taalkundige minderheden en nationale minderheden.
Inzicht in de veranderingen die zich binnen de Europese Unie voordoen, is eveneens van belang. In een recent debat in dit Parlement over de Roma werd vastgesteld dat deze waarschijnlijk de grootste minderheid in de Europese Unie vormen en dat er snel en zorgvuldig op hun problemen gereageerd moet worden.
In dit verslag wordt dus geprobeerd op twee punten vooruitgang te boeken. Ik zal beide punten bespreken. Eerst zal ik onze reactie op het groenboek en artikel 13 beschrijven. In mijn verslag stel ik vast dat de uitvoering en omzetting van de bestaande richtlijnen die de Commissie heeft voorgesteld en die het Parlement heeft aangenomen, en de versterking van de wetgeving in verband met discriminatie op grond van handicap, leeftijd, godsdienst, seksuele geaardheid, ras en etnische afstamming veel te traag hebben plaatsgevonden. Te veel lidstaten hebben verzuimd de bestaande richtlijnen toe te passen en hoewel de wetgeving zeer goed is en sommige lidstaten deze hebben omgezet, ontbreekt in de Europese Unie de wil om reeds bestaande regels in hun nationale wetten op te nemen. Ik hoop dat dit verslag de Commissie een stap verder zal brengen. Ik weet dat de Commissie de lidstaten nu vaker ter verantwoording roept, maar ik hoop dat de lidstaten zelf het nut van de omzetting van deze wetgeving zullen inzien.
De artikel-13-wetgeving, de richtlijn rassengelijkheid en de kaderrichtlijn arbeid en beroep zijn waardevol, omdat zij evenzeer op de Roma-minderheid kunnen worden toegepast als op de tweede of derde generatie etnische migranten in Groot-Brittannië of Frankrijk of Italië. Dat is het mooie van deze wetgeving: zij kan eenvoudig worden omgezet. De lidstaten dienen echter daartoe de politieke wil te tonen.
Wat de definitie van “minderheden” betreft, moeten we serieus kijken naar het vraagstuk van traditionele, nationale en taalkundige minderheden. We moeten begrijpen dat er in de Europese Unie veel mensen zijn die hun anderszijn willen beschermen, maar zich een minderheid voelen en daarom kwetsbaar zijn. In dit verslag hebben we deze punten aan de orde gesteld. We willen daarbij de lidstaten geen oplossing voorschrijven, maar wel een Europese norm formuleren op grond waarvan minderheden burgers van de Europese Unie zijn die respect verdienen en die hun eigen culturele tradities, taal, enzovoort mogen praktiseren.
Tot slot wil ik zeggen dat het veel moeite heeft gekost dit verslag te schrijven. De wijze waarop een lidstaat zijn minderheden behandelt, is evenwel een graadmeter voor de vorderingen die de lidstaat in kwestie werkelijk heeft gemaakt. Dit is een heel belangrijke test. Wat de criteria van Kopenhagen al mogelijk hebben gemaakt en wat ook nu duidelijk moet zijn, is dat een lidstaat beoordeeld dient te worden naar de manier waarop hij zijn minderheden en de diversiteit binnen zijn bevolking beschermt. In de Europese Unie hebben we daartoe reeds de benodigde wetgeving. We moeten deze wetgeving gebruiken en een definitie van minderheden opstellen die voor iedereen acceptabel is. De formuleringen in dit verslag zijn niet zonder slag of stoot tot stand gekomen, maar ik hoop dat de definitie waarvoor we uiteindelijk gekozen hebben, voor een ruime meerderheid van de Parlementsleden aanvaardbaar is.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de heer Moraes bedanken voor zijn uitstekende verslag, en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voor hun onschatbare bijdragen.
De bevordering van de grondrechten en de strijd tegen discriminatie en voor gelijke kansen hebben prioriteit voor de Europese Commissie. Op eigen initiatief heeft de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, een groep van commissarissen opgericht die de beleidsagenda van de Europese Unie op deze terreinen moet gaan vormgeven. Uw verslag, mijnheer Moraes, heeft ons gewezen op de noodzaak verdere stappen te ondernemen om het probleem van discriminatie op te lossen en de situatie van minderheden in de Europese Unie te verbeteren. De Commissie deelt een aantal van de zorgen die de heer Moraes en andere leden van het Parlement hebben verwoord.
De huidige EU-wetgeving ter bestrijding van discriminatie behoort tot de meest vooruitstrevende ter wereld. Er zijn in 2000 twee belangrijke richtlijnen aangenomen, waardoor discriminatie op grond van ras, etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid verboden is. Deze richtlijnen vormden een nog verdere verbreding van het scala aan communautaire regels op het vlak van discriminatie op grond van geslacht.
Zoals in uw verslag terecht wordt opgemerkt, zullen onze voornaamste taken nu bestaan in het waarborgen van het effectief functioneren van deze richtlijnen overal in het uitgebreide Europa. Met andere woorden: het proces van tenuitvoerlegging van deze richtlijnen op nationaal niveau moet worden voltooid. Een aantal lidstaten is er echter niet in geslaagd de vastgestelde termijnen te halen. De Commissie neemt haar rol als hoedster van de Verdragen op dit terrein zeer serieus, en heeft in een aantal gevallen actie ondernomen tegen lidstaten, omdat deze hun verplichtingen niet zijn nagekomen.
We moeten er verder voor zorgen dat mensen zich bewust zijn van hun rechten, en dat zij in staat zijn hiervan ten volle profijt te trekken. Bewustmaking is een prioriteit voor de Commissie, en wij stellen dan ook voor dat de Europese Unie 2007 uitroept tot Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. Dit Europees Jaar zal een belangrijke gelegenheid zijn om alle betrokkenen in te schakelen en de voordelen van Europese diversiteit voor de economie en de maatschappij als geheel te benadrukken. Ik hoop dat we mogen rekenen op de steun van het Europees Parlement voor dit voorstel, en op uw actieve betrokkenheid bij dit Europees Jaar.
In 2004 heeft de Europese Commissie een omvangrijke raadpleging van het publiek uitgevoerd over het Groenboek over gelijkheid en non-discriminatie in een uitgebreide Europese Unie. We ontvingen meer dan 1 500 reacties: van nationale instanties, van organisaties die zich bezighouden met gelijke kansen, van non-gouvernementele organisaties, van sociale partners en van individuele burgers. Het stemt ons buitengewoon tevreden dat we rekening kunnen houden met de adviezen en reacties van het Europees Parlement met betrekking tot de vraagstukken die in het groenboek aan de orde werden gesteld.
Naar aanleiding van het groenboek heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd over non-discriminatie en gelijke kansen voor iedereen. In deze mededeling wordt een raamstrategie omschreven voor toekomstige activiteiten op dit terrein. Deze strategie gaat verder dan de loutere bescherming van de rechten van het individu, en in de mededeling wordt bekeken hoe de Europese Unie positieve maatregelen kan bevorderen ter ondersteuning van de integratie van sociale groepen die kampen met aanzienlijk structurele belemmeringen voor hun deelname aan de samenleving.
De Commissie zal ook het potentiële effect en de uitvoerbaarheid beoordelen van nieuwe maatregelen die een aanvulling zijn op de bestaande richtlijnen van de Europese Unie in de strijd tegen discriminatie. In deze studie zal rekening worden gehouden met de relatieve voordelen van wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen en met de kosten en baten van diverse alternatieve beleidsvormen, alsook met de noodzaak om te voorkomen dat het bestaande rechtskader ter discussie wordt gesteld, waardoor het huidige niveau van bescherming tegen discriminatie ondermijnd zou kunnen worden.
De Commissie maakt zich vooral zorgen over de uitzonderlijk ernstige situatie met betrekking tot de uitsluiting en discriminatie van Romagemeenschappen in de gehele Europese Unie, alsook in de toetredings- en kandidaatlanden. De Europese Unie probeert deze kwesties nu op te lossen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van haar wetgeving ter bestrijding van discriminatie, en door haar financiële middelen gericht in te zetten. Dit is echter een terrein waarop de Unie niet in haar eentje kan opereren. Er moet een gezamenlijke inspanning worden verricht door internationale organisaties, de nationale instanties in de lidstaten, en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Ik deel echter de mening dat we moeten evalueren wat de effectiefste manier is om het beleid en de beleidsprogramma’s van de Unie te gebruiken ter ondersteuning van de integratie van de Roma.
Zoals Commissievoorzitter Barroso heeft bevestigd, zal een groep van commissarissen voor de grondrechten, antidiscriminatie en gelijke kansen zich tijdens een toekomstige bijeenkomst buigen over dit vraagstuk.
Maria Matsouka (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale aangelegenheden. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, om te beginnen wil ik collega Moraes gelukwensen met zijn onverschrokken aanpak van het discriminatievraagstuk.
Als rapporteur van de Commissie werkgelegenheid en sociale aangelegenheden zou ik gelukkig zijn als we vandaag zouden kunnen spreken over groei, samenwerking, solidariteit, tolerantie en een rationele en billijke verdeling van de geproduceerde welvaart.
Jammer genoeg lijkt dat allemaal een onbereikbaar ideaal, terwijl de werkelijkheid in al haar verschijningsvormen steeds verontrustender vormen van discriminatie vertoont. Het ideaal stuit overal op sterke tegenstand.
Juist het economisch liberalisme is de hoofdoorzaak van de toenemende economische ongelijkheid, die individueel handelen bevordert ten nadele van het gemeenschappelijk belang. Het economisch liberalisme is verantwoordelijk voor de groeiende xenofobie, voor het kapotmaken van de arbeidsverhoudingen, voor de massa’s werklozen en versterkt een specifiek soort racisme tegen ouderen en gehandicapten. Het economisch liberalisme is dus de belangrijkste bondgenoot van discriminatie. De strijd tegen discriminatie moet de kern vormen van onze politieke activiteit.
Het is bovendien zonneklaar dat de recente verwerping door het Franse en Nederlandse volk van de ontwerp-Grondwet rechtstreeks te maken heeft met sommige vormen van sociale discriminatie, zoals werkloosheid, armoede en onzekerheid over de toekomst van de welvaartsstaat.
De conclusie is dat we de theorie even moeten vergeten en moeten doordringen tot de kern van de zaak, de praktijk. Wij moeten voor de komende generaties een samenleving scheppen waarin kleur, geloof, geslacht, afkomst, seksuele voorkeur geen reden zijn voor discriminatie. Wij moeten ijveren voor een sociaal Europa, dat de mens centraal stelt, een Europa van verbondenheid, dat investeert in onderwijs, in volledige werkgelegenheid, in levenskwaliteit en uitroeiing van armoede. Dat zijn we alle kinderen van deze wereld verschuldigd.
Edit Bauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Het werk van de rapporteur is in dit geval baanbrekend geweest en ik wil hem hiervoor bedanken. Het klopt dat er verschillende verslagen zijn waarin antidiscriminatie aan de orde is gesteld, maar dit verslag gaat een stap verder dan die eerdere verslagen. Het beschermen van minderheden houdt meer in dan discriminatie simpelweg verbieden; het verslag brengt het politieke denken een beetje dichter bij het realiseren van gelijke kansen. Als de twee kwesties echter met elkaar in verband worden gebracht, ontstaan er talloze problemen, en daardoor is het verslag nogal omvangrijk geworden; de kwestie is ingewikkeld en dus wordt in het verslag een groot aantal nieuwe dwarsverbanden onderzocht.
Het verslag gaat allereerst over de bescherming van minderheden. Aangezien de rechten van minderheden een integraal onderdeel zijn van de mensenrechten, en aangezien die mensenrechten onomstotelijk tot de fundamentele Europese waarden behoren, staat het buiten kijf dat de onderhavige kwestie belangrijk en onontkoombaar is. In een zich uitbreidend Europa is het niet meer dan logisch dat het probleem van de dubbele standaard de kop opsteekt in verband met een kwestie als deze. Hoewel in de criteria van Kopenhagen de verwachtingen van de EU met betrekking tot de bescherming van minderheden duidelijk werden uiteengezet, zijn de lidstaten tot nu toe niet zo vriendelijk geweest om hun minderhedenbeleid daaraan aan te passen. In de nieuwe lidstaten, die vóór hun toetreding hun minderhedenbeleid op één lijn hebben gebracht met dat van Europa, bestaat het gevaar dat een opleving van het nationalisme niet alleen het einde van dit proces betekent, maar ook leidt tot een toename van het aantal tegen minderheden begane misdrijven. Daarom is een controlesysteem zonder meer noodzakelijk.
De specifieke problemen die de kop opstaken tijdens het opstellen van het verslag – problemen in verband met de uiteenlopende situatie van de verschillende minderheden enerzijds en de universele aard van de mensenrechten anderzijds – waren een duidelijk aanwijzing dat er in de Unie behoefte bestaat aan een dergelijk beleid. Ik kan mij volledig vinden in de paragraaf van het verslag waarin wordt benadrukt dat dit beleid gebaseerd moet zijn op de fundamentele Europese beginselen van subsidiariteit en zelfbestuur.
Martine Roure, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, een van de voornaamste verwachtingen die de burgers van de Europese Unie koesteren, is een betere bescherming van hun rechten. Iedereen weet namelijk dat het recht om vrijuit te spreken en te schrijven, het recht om vertegenwoordigers te kiezen en het recht om een leven naar eigen inzicht te leiden, geen enkele betekenis hebben voor mensen die in hun dagelijks bestaan niet over de benodigde materiële middelen beschikken om hun waardigheid veilig te stellen.
De opname van het Handvest van de grondrechten in het Grondwettelijk Verdrag betekent een belangrijke vooruitgang voor de Europese burgers. Het laat zien dat de bescherming van de rechten van de burgers centraal staat bij de Europese integratie, terwijl artikel 1 eraan herinnert dat de menselijke waardigheid voorop staat. Hierdoor krijgt het Handvest ook daadwerkelijk een juridische draagwijdte. Laten we hopen dat dit het geval zal zijn.
In het verslag van mijn collega, Claude Moraes, wordt gewezen op het belang van de grondrechten en, in het bijzonder, op de bescherming van de minderheden in het uitgebreide Europa. Tot onze spijt moeten wij constateren dat artikel 13 van het EG-Verdrag – waarin de Gemeenschap wordt opgeroepen om alle vormen van discriminatie te bestrijden – en de Europese wetgeving op dit gebied door de lidstaten slecht of gedeeltelijk worden toegepast. Het is dus vóór alles absoluut noodzakelijk om een betere omzetting en een betere toepassing van de Europese wetgeving op dit gebied te waarborgen. Daarnaast zijn wij van mening dat een doeltreffende bestrijding van discriminatie hand in hand gaat met een gemeenschappelijk en coherent Europees integratiebeleid.
Tot slot: armoede en sociale uitsluiting zijn een vorm van discriminatie, en de uitroeiing van armoede moet dan ook deel uitmaken van het beleid ter bestrijding van discriminatie. Wij moeten mechanismen ontwikkelen die ervoor zorgen dat uitgesloten en arme mensen op een passende wijze toegang krijgen tot de arbeidsmarkt en tot huisvesting, en dat zij vertegenwoordigd worden binnen de politieke organen.
Sophia in ’t Veld, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag complimenteren met de geweldige wijze waarop hij zijn soms zenuwslopende taak heeft volbracht. Hij heeft zich met zeer interessante onderwerpen beziggehouden. Nu de Unie is uitgebreid, staan we voor geheel nieuwe vragen. Persoonlijk ben ik tot het besef gekomen dat waar de Verenigde Staten een smeltkroes is, de Europese Unie een prachtig kleurrijk mozaïek van verscheidenheid vormt. Dat is iets waar we trots op mogen zijn en wat we moeten koesteren. We hebben een aanvang gemaakt met een zeer belangrijke discussie.
De Europese Unie moet de rechten van minderheden eerbiedigen, maar we mogen niet vergeten dat elke burger ook een individu is en dat daarom iedere burger dezelfde rechten heeft. Verder dienen we te bedenken dat de Europese Unie de culturele identiteit van minderheden moet respecteren, waarbij volledige integratie en deelname aan de samenleving niet in het gedrang mogen komen.
Wat betreft non-discriminatie, is het helaas na zoveel jaren nog steeds nodig hierover een debat te voeren. Zoals de vorige spreker heeft aangegeven, zijn er nog steeds veel groepen, zoals vrouwen, die te kampen hebben met discriminatie en zich in een achterstandspositie bevinden.
In het bijzonder wil ik aandacht schenken aan een paragraaf die enkele vragen opriep, namelijk de paragraaf over de rechten van homoseksuelen. Laten we eerlijk zijn. De grondrechten gelden voor iedereen, niet slechts voor een paar groepen. Als we ernst maken met het Handvest van de grondrechten, waarin staat dat we niet mogen discrimineren op grond van seksuele geaardheid, dan kunnen we morgen onmogelijk voor het amendement stemmen waarin een paragraaf over homofobie en vrijheidsbelemmeringen wordt geschrapt.
Vanmorgen hebben we gesproken over grondrechten en terrorismebestrijding, waartussen een juiste balans dient te worden gevonden. Daarom hoop ik dat het Parlement dit verslag morgen van harte zal steunen.
Tatjana Ždanoka , namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) De huidige crisis met betrekking tot de Europese integratie doet me denken aan de volgende woorden van Yehudi Menuhin: “Ofwel wordt Europa een Europa van culturen, ofwel zal Europa sterven”. Hij zei dat in januari 1999, toen hij een tentoonstelling over Europese minderheden opende. Allemaal lopen we regelmatig langs het vertrek waar deze expositie plaatsvond en dat nu naar hem is vernoemd.
Vandaag bespreken we het verslag over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa, en morgen stemmen we daarover. Dit verslag is beslist van essentieel belang voor de toekomst van de Unie. Zoals dit verslag is vastgesteld door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, is het een uitstekende tekst, op basis waarvan de Unie zich werkelijk kan ontwikkelen tot een gebied waar de grondrechten, inclusief de rechten van minderheden, doeltreffend worden beschermd. Niettemin heeft slechts iets meer dan de helft van de commissieleden zijn goedkeuring aan dit verslag verleend. Bovendien lijkt het erop dat de meningen in het Parlement evenzeer verdeeld zijn.
Waarom is dat zo? Misschien komt het omdat velen van ons een andere opvatting over de rechten van minderheden hebben of niet begrijpen wat deze rechten inhouden. Merkwaardig genoeg hebben we wel consensus bereikt over een aantal resoluties waarin landen buiten de EU worden opgeroepen de mensenrechten te respecteren en aan een democratische samenleving te werken, maar zijn we niet bereid onze steun te geven aan een tekst waarin gevraagd wordt om eerbiediging van deze rechten binnen de Unie.
Waarom zwijgen we wanneer de lidstaten niet handelen in de geest van de internationale verdragen ter bescherming van de mensenrechten, bijvoorbeeld het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden?
Ik geloof dat het Parlement morgen de tekst zoals deze door de commissie is goedgekeurd, in meerderheid zal ondersteunen. Dat betekent dat de keuze valt op het Europa van culturen.
Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil collega Moraes bedanken voor zijn uitmuntende verslag, want we hebben in Europa concreet behoefte aan bescherming van minderheden en aan praktische initiatieven tegen discriminatie. Ik vermoed dat op dit moment alle collega’s het doelwit zijn van heuse lobby’s van de kant van de burgers van de Europese Unie, die ons zelfs vragen enkele paragrafen uit het verslag-Moraes te schrappen.
We zeggen vaak dat we opkomen voor minderheden, maar vervolgens doen we heel schijnheilig als het gaat om de godsdienstvrijheid of de erkenning van het vrij verkeer en van homohuwelijken. Sommige onderwerpen zijn taboe: vandaag kwam bijvoorbeeld het bericht dat men nota bene in Catania, een beschaafde Italiaanse stad, aan een Italiaanse burger zijn rijbewijs geweigerd heeft omdat hij homoseksueel is. Ik denk dat dit feit boekdelen spreekt over het garantieniveau dat nodig is om discriminatie tegen te gaan. Mijns inziens is het tevens nuttig een initiatief te ontplooien dat tot doel heeft te garanderen dat minderheden niet alleen maar getolereerd worden, maar als echte staatsburgers worden behandeld.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, ik ben destijds geen voorstander geweest van het opnemen van artikel 13 in het EG-Verdrag. Niet omdat ik discriminatie goedkeur, integendeel, maar omdat het onwenselijk is dat dit op Europees niveau wordt geregeld. Het is aan de lidstaten om goede regelgeving te treffen. Het verbaast mij niet dat collega Moraes in zijn verslag constateert dat de lidstaten met de uitvoering van dit beleid geen haast maken. De EU-aanpak heeft kennelijk geen meerwaarde. Het hebben van een geloofsovertuiging is geen individuele aangelegenheid. Het is eigen aan een geloofsovertuiging deze te belijden in een gemeenschap en tot uiting te brengen in je levenshouding. De wijze waarop in paragraaf 22 de suggestie wordt gedaan dat in het onderwijs discriminatie op grond van godsdienst plaats zou vinden, gaat voorbij aan de betekenis van de geloofsovertuiging voor de identiteit van het onderwijs.
Ten slotte, ik ben collega In ’t Veld erkentelijk voor amendement 4. Discriminatie van christenen mag met eenzelfde intensiteit bestreden worden als andere vormen van discriminatie.
Romano Maria La Russa,namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met de overvloedige werkzaamheden die hij verricht heeft voor het opstellen van dit verslag, dat desondanks in mijn ogen nog enkele leemten vertoont en niet bepaald zoden aan de dijk zet. De bescherming van de grondrechten, die een van de grondslagen vormt van het Europese bouwwerk, en het Handvest van de grondrechten, dat in 2000 in Nice is afgekondigd, bevestigen het belang, zo niet de noodzaak van een samenhangend integratiebeleid, dat erop gericht is minderheden te beschermen en de integratie van burgers uit derde landen te bevorderen, vooral in het licht van de recente uitbreiding.
Wij zijn het er allemaal over eens dat discriminatie bestreden moet worden, dat alle mensen dezelfde rechten moeten hebben en dat niemand zich vanwege zijn of haar ras, etniciteit, godsdienst of wat dan ook gediscrimineerd moet voelen. Niettemin ben ik van mening dat de sociale integratie van immigranten, de bescherming van minderheden en van de culturele diversiteit – hetgeen prioritaire doelstellingen zijn in de Europese Grondwet – niet altijd, in elke situatie en tot elke prijs moeten worden nagestreefd. Staat u mij toe uiting te geven aan mijn twijfels over die immigrantengemeenschappen die duidelijke tekenen van onverdraagzaamheid – om niet te zeggen minachting – vertonen jegens het ontvangende land, zijn tradities, zijn geschiedenis en zijn cultuur. Ik heb mijn twijfels over diegenen die een ongerechtvaardigde autonomie opeisen en die vinden dat zij het recht hebben de wetten van het land waarin zij – vaak illegaal – verblijven, niet te eerbiedigen. Zij zijn de eersten die niet willen integreren.
Het is zonder meer nodig dat immigranten een legale status krijgen, zodat het mogelijk wordt dat degenen die hier legaal verblijven niet gediscrimineerd worden, mits zij duidelijk blijk geven van de wil zich aan te passen en actief bij te dragen aan de economische en sociale ontwikkeling van het land dat hun gastvrijheid verleent. Wanneer je daarentegen tot elke prijs allerlei rechten garandeert – stelselmatig en onvoorwaardelijk – dan bestaat het risico dat de enigen die zich gediscrimineerd zullen voelen de Europese burgers zullen zijn, die aan alle fiscale en sociale verplichtingen jegens de staat voldoen en zich aan de regels houden.
Tot slot, wat betreft de paragraaf over homofobie en homoseksuele echtparen, moet ik zeggen dat ik het hier natuurlijk absoluut niet mee eens ben, omdat ik onder “gezin” uitsluitend het traditionele gezin versta: een mannelijke vader, een vrouwelijke moeder en kinderen zoals ze geboren worden, mannelijk of vrouwelijk. Helaas is mijn spreektijd voorbij, maar ik zou deze argumenten graag verder hebben uitgediept in dit Parlement. Volgens mij zou dat de moeite waard zijn.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Moraes graag feliciteren met zijn uitstekende verslag. En als de nationalisten en homofoben het op u gemunt hebben, mijnheer Moraes, maakt u zich dan vooral geen zorgen, want dat is het bewijs dat u een zeer goed verslag hebt opgesteld.
In mijn hoedanigheid van voorzitter van de interfractiewerkgroep voor traditionele nationale minderheden zou ik de volgende punten willen onderstrepen. Ten eerste: de Europese Unie heeft geen systeem ter bescherming van nationale minderheden. Er moeten juridische en politieke normen worden opgesteld voor de bescherming van nationale minderheden, evenals voor een systeem voor de follow-up, een monitoring system, zoals mevrouw Bauer in haar advies heeft voorgesteld.
Ten tweede: er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de traditionele nationale minderheden uit het verslag van de heer Moraes en de uit migranten bestaande minderheden van de Raad van Europa. Ik heb voorgesteld om de minderheden van migranten aan te duiden als nieuwe minderheden. Hoewel de grondrechten onscheidbaar zijn, is er een verschil in de verplichtingen die de staat heeft: voor traditionele minderheden moet de bescherming van de identiteit en de taal worden gewaarborgd; voor uit migranten bestaande minderheden moet de integratie in de samenleving worden gewaarborgd.
Ten derde: het verband tussen non-discriminatie en positieve discriminatie moet verduidelijkt worden in de Europese Unie. Wij hebben enkele non-discriminatie bepalingen, maar dat is niet erg duidelijk. Wat is het verband tussen een gelijke behandeling en een voorkeursbehandeling? Zonder voorkeursbehandeling of positieve discriminatie kunnen de rechten van de nationale minderheden niet worden gewaarborgd. Geachte collega’s, ik verzoek u dit uitstekende verslag onverkort te steunen.
Henrik Lax (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, door de toetreding van de nieuwe lidstaten is het aantal taalkundige en nationale minderheden in de EU nog groter geworden. Dat betekent dat de EU steeds meer door een linguïstische diversiteit gekenmerkt wordt. Daardoor worden ook nieuwe eisen gesteld aan het beleid van de EU met betrekking tot de minderheden. Daar wordt in dit verslag op een prijzenswaardige manier aandacht aan besteed.
Op dit moment hebben al 46 miljoen inwoners van de EU een moedertaal die niet dezelfde is als de hoofdtaal van hun land. Het feit dat het aantal afgevaardigden per land afneemt naarmate er meer nieuwe lidstaten toetreden, vormt een probleem. De taalkundige en nationale minderheden zullen dan namelijk als eerste uit het Europees Parlement verdwijnen. Als gevolg van de laatste uitbreiding is het aantal minderheden met vier gedaald en als er geen maatregelen worden getroffen zal dit proces zich voortzetten. Deze ontwikkeling tast de basis van de democratie aan, aangezien alle burgers vertegenwoordigd zouden moeten zijn in – en erkend moeten worden door – de instelling die verantwoordelijk is voor de wetgeving waaraan iedereen zich moet houden.
Zoals de rapporteur terecht opmerkt, is een adequate vertegenwoordiging in het politieke besluitvormingsproces een van de voorwaarden voor een veelomvattend minderhedenbeleid. Gezien de wijze waarop de uitbreidingen thans gepland zijn, verdwijnen vrijwel alle minderheden uit het Parlement. Dat is geen wenselijke ontwikkeling.
Het probleem zou bijvoorbeeld opgelost kunnen worden door in de EU dertig Parlementszetels voor nationale taalkundige minderheden te reserveren. Het zal uiteraard moeilijk zijn om te bepalen hoe de definitie van dergelijke minderheden precies moet luiden, maar dat probleem moet ook niet overdreven worden. In de meeste gevallen gaat het om bevolkingsgroepen die in hun eigen land een erkende status hebben en dus niet anoniem of onzichtbaar zijn.
De diversiteit van Europa moet zichtbaar worden gemaakt. Het is een serieus probleem als de Europese minderheden de mogelijkheid wordt ontnomen om – in welke minieme vorm dan ook – bij de politieke besluitvorming vertegenwoordigd te zijn. Dat is ook van invloed op de mogelijkheden waarop de stabiliteit op ons continent gewaarborgd kan worden. Veel oorlogen in Europa waren het gevolg van de onderdrukking van kleine groepen door de meerderheid. Ik hoop dan ook dat het Parlement en de Commissie dit probleem zullen aanpakken.
Jean Lambert (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Moraes bedanken voor het werk dat met het oog op dit zeer knap geschreven verslag is verricht. Zoals sommigen reeds hebben gezegd, laat dit verslag zien dat de Europese Unie steeds complexer wordt.
Op dit moment proberen we vast te stellen aan wie het Europa toebehoort dat we bezig zijn te formeren. Evenals in andere verslagen die vanavond worden besproken, wordt in dit verslag heel duidelijk gemaakt dat het om een inclusief Europa moet gaan, waar alle mensen dezelfde mogelijkheden hebben om zich volledig te ontplooien. We moeten de op haat en uitsluiting gebaseerde bewegingen, die steeds meer aanhang krijgen, bestrijden. Voor velen van ons is het gedachtegoed van zulke bewegingen absoluut onaanvaardbaar binnen de Europese Unie.
Ik ben blij dat in dit verslag het werk van lokale autoriteiten en van het maatschappelijk middenveld nadrukkelijk wordt erkend. We zien momenteel namelijk een culturele verschuiving die leidt tot verbreding van de Europese Unie. Ik schaar mij achter de uitspraak van de heer Moraes over de artikel-13-richtlijnen. Ik hoop dat dit voor het volgende voorzitterschap een prioriteit gaat vormen, zodat de wetgeving op dit gebied in ieder geval gereed is wanneer we in 2007 het Europees Jaar van gelijke kansen vieren.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er gaapt een kloof tussen enerzijds de retoriek van de EU over gelijkheid, integratie en diversiteit, en anderzijds de realiteit zoals die in de lidstaten wordt ervaren. In dit verslag wordt terecht gesteld dat de rechten van minderheden tot nu toe niet hoog genoeg op de EU-agenda hebben gestaan. Uit het verslag blijkt ook dat er nog enorm veel werk moet worden verzet om de kloof tussen retoriek en realiteit te dichten. In de beperkte tijd die heb, wil ik twee specifieke oproepen in het verslag ondersteunen.
Een belangrijke voorwaarde voor de verdediging en bescherming van minderheidsrechten is politieke wil. Wat dit betreft schaar ik mij achter de oproep om snel voortgang te maken met het kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Eveneens van wezenlijk belang is de beschikbaarheid van complete, betrouwbare en naar geslacht uitgesplitste gegevens over discriminatie. In het verslag wordt terecht vermeld dat op dit punt onmiddellijk actie moet worden ondernomen.
Ik wil de heer Moraes feliciteren en ik ben blij met de opmerking dat gelijke behandeling een fundamenteel recht en geen voorrecht is en dat mensenrechten ondeelbaar zijn en niet gekocht of verkocht kunnen worden. Het is de taak van ons allen de mechanismen te creëren die nodig zijn om deze doelen te bereiken, en daarvoor de essentiële middelen vrij te maken.
(Spreekster sprak Iers)
Ģirts Valdis Kristovskis (UEN). – (LV) Dames en heren, ik erken het belang van de doelen die het verslag van de heer Moraes dient, en ik neem nota van het persoonlijke verantwoordelijkheidsgevoel dat de rapporteur aan den dag heeft gelegd in zijn zoektocht naar de waarheid. Tegelijkertijd moet echter worden opgemerkt dat het proces dat heeft geleid tot de opstelling van dit verslag, wederom duidelijk heeft aangetoond dat het bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk minderheden- en antidiscriminatiebeleid in Europa absoluut van vitaal en essentieel belang is om rekening te houden met de bijzondere, unieke, historische en politieke situatie van ieder land. Het is belangrijk dat men respecteert dat een land zijn identiteit wil bewaren en zijn bevoegdheid wil behouden voor het oplossen van kwesties in verband met minderheden en de discriminatie daarvan. Bij het opstellen van dit verslag is deze regel diverse malen met voeten getreden doordat er voorstellen zijn ingediend door individuele afgevaardigden, die onwetend zijn of geneigd tot vooringenomenheid met betrekking tot de ongegronde klachten over het minderhedenbeleid dat Letland en Estland voeren. Deze klachten zijn absurd, want de houding ten opzichte van minderheden in Letland is niet strenger of minder streng dan de houding in andere landen.
Dames en heren, rekening houdend met deze herhaalde openlijke, onrechtvaardige en niet-aflatende aanvallen op de twee staten die het zwaarst hebben geleden onder het totalitaire sovjetregime, roep ik u op begrip te hebben voor het feit, of in ieder geval te erkennen, dat wanneer er sprake is van verschillende gevallen, er niet moet worden gestreefd naar een standaardoplossing, maar dat er een minderhedenbeleid moet worden ontwikkeld dat exact is toegesneden op de individuele omstandigheden in elke afzonderlijke lidstaat. Zo ondernam onze collega Tatjana Ždanoka bijvoorbeeld een poging om in alle mogelijke formuleringen in de resolutie de kwestie op te nemen van de inwoners zonder staatsburgerschap. Een kwestie die exclusief op de situatie in Letland van toepassing is. Zij probeerde deze kwestie te benadrukken en Europa angst aan te jagen met de ruim 400 000 niet-staatsburgers in Letland, waardoor de situatie is ontstaan dat er in veel delen van de tekst van de conclusies van het verslag verschillende juridische termen en fundamenteel van elkaar verschillende concepten als etnische minderheden, immigranten, vluchtelingen, stateloze burgers en niet-staatsburgers, die niet hetzelfde zijn, toch door elkaar zijn gebruikt. Het resultaat is dat het verslag minder objectief is geworden en aan kwaliteit heeft ingeboet.
Het wordt tijd om onder ogen te zien dat de onderdrukking en vervolging van de autochtone inwoners van de Baltische staten, en de instroom van economische migranten de redenen zijn waarom, gedurende de bezetting van Estland en Letland, de etnische samenstelling van de bevolking van deze staten aanzienlijk is veranderd, hetgeen geleid heeft tot een relatief groot aantal niet-staatsburgers met afwijkende ideologieën. Letland is zeer fair geweest, en de wetgevende macht heeft, van haar kant, speciale rechten toegekend aan die personen die in de bezettingsperiode gedwongen werden zich daar te vestigen, namelijk het recht om zich wanneer dan ook te laten naturaliseren. Het feit dat veel mensen niet van dit recht gebruik wensten te maken, moet worden gezien als de uitdrukking van hun individuele wil, en niet als een klacht tegen het beleid van deze landen. Niet alleen het aantal burgers, maar ook hun loyaliteit, hun respect voor het land, zijn taal en zijn waarden, zouden criteria moeten zijn voor het verkrijgen van het staatsburgerschap en het verenigen van de samenleving. Excessen moeten worden voorkomen, en men moet begrijpen dat bijvoorbeeld in het geval van Letland het toekennen van een gedevalueerd staatsburgerschap onder invloed van druk van buitenaf, zou neerkomen op discriminatie van de autochtone bevolking, waardoor haar identiteit en het voortbestaan van de staat ernstig in gevaar zouden komen.
Panagiotis Beglitis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de bescherming van de minderheden is niet alleen een van de belangrijkste politieke criteria van Kopenhagen voor de kandidaat-lidstaten, maar moet ook een belangrijke indicator zijn voor democratisering en de consolidering van democratische instellingen. Vanuit die optiek moet de Europese Unie het gedrag van alle kandidaat-lidstaten streng controleren en beoordelen, zonder de selectieve gevoeligheid of berekening, die vaak worden gedicteerd door belangen en de politieke voorkeur van het moment.
Het minderhedenvraagstuk mag niet worden misbruikt ten dienste van nationale belangen of ter ondermijning van andere landen. Elke escalatiestrategie, die religieuze en nationale minderheden als breekijzer misbruikt, creëert spanning, conflicten en wederzijds wantrouwen, wat uiteindelijk de minderheden zelf zuur zal opbreken.
Minderheden in Europa kunnen bruggen slaan voor meer samenwerking en veiligheid. Het verslag-Moraes probeert een definitie te geven van het begrip nationale minderheid door te verwijzen naar de desbetreffende definitie van de Raad van Europa. Wat volgens mij echter nog in zijn verslag dient te worden opgenomen, met name in paragraaf 7 over de definitie, is een duidelijke verwijzing naar de internationale verdragen die religieuze en nationale minderhedenkwesties regelen.
Een internationaal verdrag vormt een solide basis voor de bescherming van de rechten van minderheden en voorkomt dat deze voor andere doeleinden worden misbruikt.
Met deze opmerking, mijnheer de Voorzitter, zou ik collega Moraes willen gelukwensen met zijn uitstekende verslag. Ik vind dat we het morgen moeten aannemen.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat de manier waarop wij onze minderheden behandelen een graadmeter is voor de kracht van onze democratie. Geen enkele lidstaat is overigens onberispelijk als het gaat om de naleving van universele mensenrechten.
“Eenheid in verscheidenheid” is niet zomaar een leus, maar een leus die in de praktijk gebracht moet worden, omdat hij wezenlijk is voor de menselijke vooruitgang in onze lidstaten en mijns inziens zelfs voor het voortbestaan van de Europese Unie. De heer Moraes heeft hard gewerkt en een evenwichtig en zeer goed verslag opgesteld. In Ierland hebben we nog steeds niet de nodige vorderingen gemaakt wat betreft de gelijkheid van vrouwen en de rechten van reizigers en homoseksuelen. Ik weet ook dat er lidstaten zijn die hun minderheden beslist niet als volwaardige burgers behandelen. Dit punt ligt bijzonder gevoelig in Letland en Estland. In dit verslag wordt echter niet met het vingertje gewezen, maar er wordt getracht deze problemen in een geest van solidariteit te bespreken en alle landen te helpen de Europese waarden te eerbiedigen.
Ik roep alle afgevaardigden en fracties in dit Parlement op dit verslag te steunen. Naar mijn mening is het een uitstekend document.
Vladimír Špidla,lid van de Commissie. (CS) Dames en heren, ik heb met belangstelling geluisterd naar uw debat. Ik zou slechts een paar punten willen aanstippen, als u mij toestaat.
Ik denk dat het buitengewoon belangrijk is om de tenuitvoerlegging van Europese wetgeving in de individuele lidstaten te ondersteunen en door te drukken. Het is overduidelijk dat er nog veel moet gebeuren, en ik wil onomwonden verklaren dat de Commissie haar rol als hoedster van de Verdragen zeer serieus neemt.
Ik wil ook graag de nadruk leggen op het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, dat ons in de gelegenheid zal stellen mensen bewuster te maken van deze ingewikkelde en delicate kwesties. Ik wil tot besluit zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat de nieuwe strategie die de Commissie heeft goedgekeurd zal voorzien in een geschikt kader voor toekomstige maatregelen ter bestrijding van discriminatie. Het is duidelijk dat er behoefte is aan een combinatie van alle beschikbare instrumenten, met inbegrip van wetgeving, en dat het zonder meer noodzakelijk is om ons in het bijzonder te richten op die groepen die helaas nog niet de mogelijkheid hebben gehad om volledig te participeren in de maatschappij en de economie.
Dames en heren, ik wil de heer Moraes nogmaals feliciteren met zijn verslag. Dank u wel.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
28. Samenhang tussen legale en illegale immigratie en integratie van migranten
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0136/2005) van Patrick Gaubert, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over de samenhang tussen legale en illegale immigratie en integratie van migranten (2004/2137(INI)).
Patrick Gaubert (PPE-DE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de schaduwrapporteurs bedanken, met wie ik de afgelopen maanden veelvuldig heb samengewerkt om een breed en samenhangend verslag op te stellen over onderwerpen die bijzonder gevoelig liggen. Mijn verslag gaat namelijk over legale en illegale immigratie en over de beleidsvormen voor integratie.
Sinds onheuglijke tijden zijn mensen geëmigreerd om aan armoede en vervolging te ontkomen, en zijn ze op zoek gegaan naar het geluk en een betere toekomst. Met de mondialisering en het toegenomen aantal vervoersmogelijkheden zijn er vandaag de dag veel meer en veel complexere migratiestromen. Ze zijn het gevolg van een nieuw verlangen van mannen en vrouwen, overal ter wereld, om in andere landen te gaan werken en zich met andere ervaringen te verrijken. Daarnaast zijn deze stromen het gevolg van de ongelijkheid in de wereld, een vloek waardoor veel te veel regio's wereldwijd getroffen worden. In sommige lidstaten is immigratie – tegen de achtergrond van nationale verkiezingen – een thema dat steeds terugkeert in de verkiezingscampagnes. Sommige landen besluiten hun grenzen op slot te doen en voeren strenge maatregelen in, terwijl andere landen talloze illegale immigranten een legale status verlenen.
De Europese Unie lijkt verdeeld te zijn over het immigratievraagstuk. Alle lidstaten hebben weliswaar het recht om zelf te besluiten hoeveel immigranten zij willen toelaten, maar Europa heeft geen binnengrenzen meer. Iedere nationale maatregel heeft dan ook rechtstreekse gevolgen voor de andere lidstaten, die niet moeten worden onderschat. Daarom is het nu absoluut noodzakelijk dat de lidstaten op Europees niveau de handen ineenslaan. De oplossing voor tal van problemen waarmee zij te maken hebben, moet zowel Europees als nationaal zijn. Sommige politieke partijen grijpen de verkiezingsperiodes stelselmatig aan om onveiligheid, terrorisme en immigratie op één hoop te gooien, waardoor zij de angst voor immigranten en buitenlanders bij onze medeburgers in stand houden. Dat is natuurlijk onaanvaardbaar.
Het is van essentieel belang om enerzijds objectieve, transparante en betrouwbare informatie te verschaffen over het immigratiebeleid, en anderzijds voorlichtingscampagnes voor de bevolking op te zetten om het beeld dat men van immigranten heeft uit de criminele sfeer te halen. Ik heb in mijn verslag gestreefd naar een verantwoordelijke, evenwichtige en brede aanpak. Een verantwoordelijke aanpak, omdat wij deze thema’s met een groot verantwoordelijkheidsbesef moeten behandelen: we moeten niet vergeten dat het om mannen en vrouwen gaat, en niet om koopwaar! Daarnaast heb ik gestreefd naar een evenwichtige aanpak: de lidstaten moeten hun beleid niet uitsluitend op veiligheidsoverwegingen of uitsluitend op ruimhartigheid baseren. De verschillen tussen de nationale zienswijzen moeten dus overwonnen worden en het debat moet uit de emotionele sfeer worden getrokken, teneinde een Europees immigratiebeleid uit te werken dat standvastig, humaan en doeltreffend is. Ten slotte heb ik naar een brede aanpak gestreefd om de coherentie en doeltreffendenheid te vergroten.
Ik wil een aantal aspecten behandelen die ik in mijn verslag heb uitgewerkt. Ten eerste de noodzaak van een actief gezamenlijk ontwikkelingsbeleid om de diepere oorzaken van immigratie te bestrijden. Ten tweede de bestrijding van illegale immigratie door scherpere controles aan onze buitengrenzen, de ontmanteling van netwerken van mensensmokkelaars, en strengere sancties – zeer strenge sancties – tegen ondernemingen die gebruik maken van clandestiene werknemers. Ten derde legale immigratie: als de Unie haar grenzen moet openstellen voor legale immigranten om in te spelen op de te verwachten inkrimping van de beroepsbevolking, dan dient zij dit op gecoördineerde wijze en in overleg te doen. Tot slot het integratiebeleid voor immigranten: toelatingsbeleid en integratiebeleid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De lidstaten moeten een pro-actiever beleid voeren. Wat de immigranten betreft: die moeten de fundamentele waarden van het gastland begrijpen en respecteren. Belangrijke aspecten hiervan zijn onder andere het aanleren van de taal, opvoeding tot burgerzin en een betere integratie op de arbeidsmarkt.
Geachte collega’s, ik denk dat immigratie een goede zaak is voor zowel het land van herkomst, het gastland als de immigranten zelf, wanneer de controle en het beheer ervan gezamenlijk geschieden. Dat is het principe van een win-win-immigratie, waarbij controle en beheer gezamenlijk worden uitgevoerd. Het toelaten van alle immigranten of het nastreven van de mythe van een “nul”-immigratiebeleid, zijn geen van beide realistische of echt verantwoordelijke houdingen. Bij de toelating van immigranten moet ieder land uitgaan van zijn vermogen tot integratie, zijn eigen belangen en die van het land van herkomst.
Het thema immigratie is te gevoelig, en soms te tragisch, om er een politiek steekspel over te blijven voeren. Als we dit onderwerp behandelen, moet één visie voorop staan: waar staat de mens in dit alles? We moeten natuurlijk realistisch zijn, maar we moeten ook rekening houden met menselijke verbondenheid en solidariteit, begrippen waar je niet omheen kunt als het om immigratie gaat. Geachte collega’s, het Parlement moet een krachtig en eensgezind signaal aan de Raad en de Europese burgers geven, zodat er snel vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van het immigratie- en integratiebeleid. Daarom hoop ik dat dit verslag morgen met een ruime meerderheid zal worden aangenomen.
Franco Frattini,vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de rapporteur, de heer Gaubert, complimenteren met zijn verslag, dat naar mijn mening buitengewoon uitgebalanceerd en doortimmerd is. Dit verslag, dat enerzijds de toegevoegde waarde van Europa naar voren haalt en anderzijds het belang van nauwe samenwerking met derde landen benadrukt, vormt mijns inziens een uitstekende bijdrage tot een Europees immigratiebeleid.
Ik zal een aantal standpunten uiteenzetten over de hoofdpunten van het verslag. Ten eerste het opzetten van een systeem voor vroegtijdige waarschuwing. De Commissie is daar fervent voorstander van en zij bereidt momenteel een voorstel voor. Zij is voornemens tegen de zomer een voorstel ter tafel te leggen voor een besluit van de Raad over het vaststellen van een raadplegingsprocedure tussen de lidstaten ter voorbereiding van de aanneming van maatregelen op het gebied van asiel en immigratie.
Ten tweede het verband tussen het immigratiebeleid en het ontwikkelingsbeleid. De Commissie is van plan om, eveneens tegen de zomer, een ontwerpmededeling te presenteren met het doel praktische ideeën en voorstellen uit te werken voor het koppelen van het Europees migratiebeleid aan samenwerking op het gebied van ontwikkeling. In deze context zullen bijzonder netelige onderwerpen ongetwijfeld onder de loep genomen worden. Ik denk bijvoorbeeld aan de uittocht van goed opgeleide krachten, de zogeheten “braindrain”, een onderwerp dat in de landen waaruit de stromen hoogopgeleide arbeidskrachten afkomstig zijn, ook uitermate gevoelig ligt.
Wat maatregelen tegen illegale immigratie betreft, is de Commissie het voorts vanzelfsprekend eens met de aanpak van de rapporteur: ons optreden is gericht tegen iedere vorm van mensenhandel, waarvan illegale immigranten duidelijk slechts het slachtoffer zijn. Wij buigen ons momenteel over voorstellen voor gemeenschappelijke regels voor het verspreiden van beste praktijken om de mensenhandel effectiever te kunnen bestrijden, mogelijk door te streven naar een grotere betrokkenheid van derde landen en door nauwere samenwerking te stimuleren tussen de derde landen zelf en de lidstaten om de zeegrenzen te beschermen.
Ook het Europese beleid ten aanzien van het terugsturen van immigranten verdient veel aandacht. In het Haags Programma wordt uitdrukkelijk bepaald dat er wat dit betreft gemeenschappelijke Europese regelgeving moeten komen. De Commissie heeft het voornemen om, naar alle waarschijnlijkheid vóór september, een voorstel te doen voor een richtlijn met daarin gemeenschappelijke, transparante regels – waarover wij ons uiteraard gezamenlijk zullen buigen – voor het terugkeerbeleid, waarin ten volle rekening zal worden gehouden met de noodzaak de grondrechten van iedere man en vrouw te eerbiedigen. Wanneer we het hebben over grondrechten, kan naar mijn mening geen onderscheid worden gemaakt tussen een legale immigrant en een illegale immigrant. Het grondrecht dat de menselijke waardigheid geëerbiedigd dient te worden, geldt namelijk zonder aanzien des persoons voor zowel legale als illegale immigranten.
Dan komen we nu op het belangrijke onderwerp legale migratie om economische redenen. Wij ontvangen op dit moment een groot aantal voorstellen naar aanleiding van het groenboek dat de Commissie, zoals u allen weet, in januari het licht heeft doen zien. Op 14 juni zal een openbare hoorzitting worden gehouden en voor het jaar ten einde is, zullen wij met een voorstel komen op basis van die uitgebreide raadpleging. Het voorstel zal – zoals ik al eerder in dit Parlement heb kunnen bevestigen – het product zijn van een breed Europees debat.
Een ander buitengewoon belangrijk onderwerp is de aanwerving – en het vergemakkelijken daarvan – van seizoensarbeiders en arbeiders die op tijdelijke basis werken. Het belang van economische migratie wordt in brede kring erkend; gesteld kan worden dat immigratie, dankzij een daadwerkelijk Europees beleid voor economische integratie, een kans kan betekenen voor Europa en zijn arbeidsmarkt. In sommige sectoren is zelfs sprake van een tekort aan bepaalde beroepskrachten dat niet kan worden opgevuld door Europese werknemers. Zoals de rapporteur ook aangeeft, is economische migratie zonder twijfel een uiterst gevoelig onderwerp voor de lidstaten. Ik constateer evenwel tot mijn grote tevredenheid dat het Europese publieke debat over het groenboek tot op zekere hoogte de tegenzin verminderd heeft van de lidstaten, waarvan sommige ten enenmale weigerden om het onderwerp legale migratie in beginsel op Europees niveau te behandelen, maar nu tot het besef zijn gekomen dat alleen een dergelijk beleid meerwaarde kan opleveren.
Tot besluit wil ik ingaan op twee onderwerpen van grote betekenis, namelijk de integratie en de bescherming van immigranten. Wat het eerste onderwerp betreft, weet u allemaal dat ik in mijn voorstel, dat door de Commissie is aangenomen, met name integratie een centrale plaats toebedeel. In mijn ogen is integratie een essentieel onderdeel van het Europees integratiebeleid. Ik ben van plan in de tweede helft van 2005 een mededeling voor te leggen over het vaststellen van een samenhangend Europees kader voor integratiebeleid. Ik ben mij er terdege van bewust dat integratie in wezen een nationale aangelegenheid is, dat wil zeggen, dat het aan de lidstaten is verantwoordelijkheid te nemen voor het daadwerkelijke integratiebeleid, maar ik vind dat Europa de lidstaten moet blijven aanmoedigen en bijstaan in hun integratiebeleid. Zonder integratie, waarvoor onderwijs en toegang tot sociale diensten vereist zijn, is het niet waarschijnlijk dat we een echt effectief Europees immigratiebeleid van de grond zullen krijgen. In dit verband verzoek ik het Parlement om krachtige steun, zodat we de bezwaren kunnen wegnemen die sommige lidstaten nog altijd hebben tegen de gedachte om het integratievraagstuk niet alleen met maatregelen op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau aan te pakken. Ik zeg dit omdat wij later dit jaar zullen debatteren over het Commissievoorstel voor een Europees fonds ter aanvulling op – maar niet ter vervanging van – nationaal integratiebeleid.
Ik verwees zojuist naar de bescherming van immigranten vanwege twee aspecten die daarmee te maken hebben. Het eerste is dat we betrouwbare gegevens en statistieken over immigratie nodig hebben. De Commissie wil een voorstel voor een verordening indienen waarin wordt vastgelegd aan welke criteria moet worden voldaan bij het verwerven van statistische gegevens waarover we op dit ogenblik veelal niet beschikken, wat het buitengemeen moeilijk maakt een Europees beleid uit te stippelen. De bescherming van immigranten zal in de allereerste plaats gericht moeten zijn op de onschuldige slachtoffers van de door criminele organisaties georganiseerde mensenhandel, en ik doel hierbij met name op vrouwen en kinderen. De Commissie zal gedetailleerde beschermingsmaatregelen en garanties voorstellen met betrekking tot deze twee categorieën bijzonder kwetsbare slachtoffers van mensenhandel – zoals ik bij eerdere gelegenheden, ook in dit Parlement, al heb gezegd – met het doel enerzijds een einde te maken aan de mensenhandel en anderzijds de slachtoffers te beschermen.
Mijnheer de Voorzitter, afrondend wil ik nogmaals uiting geven aan mijn persoonlijke voldoening over het verslag van de heer Gaubert, dat bewijst hoe belangrijk de bijdrage van het Parlement kan zijn. Het Parlement volgt ten aanzien van het onderhavige vraagstuk een krachtiger en doortastender politieke lijn dan in het verleden. Ik ben ervan overtuigd dat het Parlement wat dit onderwerp betreft de Commissie tot zeer grote steun kan zijn bij haar beleid, waarin uiteraard rekening zal worden gehouden met de opvattingen van het Parlement.
Martine Roure, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik een woord van dank richten tot de rapporteur en alle leden van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, die zich enorm voor dit verslag hebben ingezet, omdat wij op een keerpunt in het Europese immigratiebeleid zijn beland. Wij willen een duidelijk signaal afgeven vóór een eerlijk en rechtvaardig Europees immigratiebeleid.
Een gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid is nodig om de mensen die in Europa arriveren een waardige en goed georganiseerde ontvangst te kunnen bieden. Bij dit beleid dient rekening te worden gehouden met de behoeften en rechten van de immigranten. Daarom is een gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid niet mogelijk zonder een actief integratiebeleid. In dit opzicht verheugt het mij dat wij eindelijk spreken over het opzetten van legale immigratiemogelijkheden in Europa. Toch ben ik zo vrij om ervoor te waarschuwen dat wij niet willen dat dit debat de verkeerde kant opgaat. Bovenal moet legale immigratie het mogelijk maken om op de behoeften van iedereen in te spelen, in de eerste plaats die van de migranten. Wij mogen onze overwegingen in geen geval beperken tot louter de behoefte aan werknemers voor onze Europese arbeidsmarkt.
Het Europese immigratiebeleid moet berusten op een algemene en niet op een gefragmenteerde benadering. Daarom moeten wij rekening houden met onze betrekkingen met derde landen. De discussie dient evenwel gebaseerd te zijn op een waarachtige dialoog en op uitwisseling. Het zou onaanvaardbaar zijn als wij onze verantwoordelijkheid op het gebied van de beheersing van migratiestromen op derde landen afschoven. Bepalingen voor de beheersing van de migratiestromen en afspraken over terugname worden niet noodzakelijkerwijs opgenomen in alle associatie-overeenkomsten die de Europese Unie afsluit.
Tot slot zou ik nog willen toevoegen dat immigratiebeleid en integratiebeleid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ik roep de lidstaten op om het mogelijk te maken minimumcriteria op te stellen voor de integratie in Europa. Deze criteria zouden met name betrekking moeten hebben op een gepaste integratie in de arbeidsmarkt, het recht op opleiding, toegang tot onderwijs, toegang tot sociale en gezondheidsdiensten en de integratie van immigranten in het sociaal, politiek en cultureel leven.
Sophia in ’t Veld, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Ik wil mij graag aansluiten bij degenen die de rapporteur hebben gefeliciteerd met het resultaat dat hij heeft bereikt, aangezien dat geen gemakkelijke klus was.
Soms hebben we een nogal schizofrene houding tegenover immigratie. Enerzijds hameren we voortdurend op de noodzaak van meer economische integratie, terwijl we anderzijds de regels voor immigratie verder aanscherpen. Het gevolg is illegale immigratie, mensensmokkel en misbruik van asielbeleid. We zien in Europa beschamende taferelen van mensen die in armoede en ellende leven, en het komt zelfs voor dat mensen langs onze kusten verdrinken. Dat is onaanvaardbaar.
We moeten aanvaarden dat Europa een immigratiecontinent is geworden. We moeten immigranten, mensen die proberen hun lot te verbeteren, juist verwelkomen. Het zijn geen misdadigers, het zijn mensen die initiatief tonen. Zulke mensen hebben de Verenigde Staten opgebouwd. Ze zijn energiek en sterk en wij hebben hen nodig. Deze mensen proberen hun situatie te verbeteren en dat is geen misdrijf.
We hebben een adequaat Europees immigratiebeleid nodig met echte mogelijkheden voor legale immigratie. Tegelijkertijd dient er ook een integratiebeleid te komen. Immigranten moeten volledig in de gemeenschap worden opgenomen. Zij moeten in staat worden gesteld om volledig aan het maatschappelijke, culturele en politieke leven deel te nemen, via stemrecht of vertegenwoordiging. Mijn fractie wil heel graag haar steun geven aan dit verslag. Het is een evenwichtig stuk, dat de Europese Commissie de noodzakelijke hulp zal bieden bij het formuleren van haar beleid.
Cem Özdemir, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik wil allereerst namens mijn fractie de rapporteur hartelijk bedanken voor dit uitstekende verslag. Hierin wordt terecht de noodzaak benadrukt van een Europees migratiebeleid, aangezien dit onderwerp binnen Europa nu eenmaal niet alleen kan worden overgelaten aan de lidstaten en hun af en toe contraproductieve eigenbelangen.
In het verslag wordt ook op het terrein van de illegale migratie opgeroepen tot nauwere samenwerking tussen de lidstaten, evenals tot het uitwisselen van modellen voor beste praktijken op het terrein van het integratiebeleid. Met betrekking tot massaregularisering wordt in het verslag verklaard dat de regularisering een eenmalig en uitzonderingskarakter moet blijven dragen. Toch zijn er landen in de Europese Unie die nog nooit gebruik hebben gemaakt van een dergelijke eenmalige massaregularisering. Daartoe behoort bijvoorbeeld ook mijn eigen land, de Bondsrepubliek Duitsland. U ziet dus dat ons binnen Europa nog heel veel te doen staat. In het verslag worden de lidstaten opgeroepen op tijd hun buurlanden en de andere EU-lidstaten in kennis te stellen. Hierover hebben wij een amendement ingediend op paragraaf 29. Daarin wordt er nadrukkelijk op gewezen dat ook informatie over de invoering van beperkende maatregelen op het terrein van immigratie binnen de Europese Unie moet worden uitgewisseld en bekend gemaakt dient te worden. Het gaat hierbij dus niet alleen om maatregelen als massaregularisering, maar ook om het tegendeel: als er sprake is van beperkende maatregelen, dient hierover binnen Europa informatie te worden uitgewisseld.
Tot slot wordt in het verslag bezorgdheid uitgesproken over de tendens dat lidstaten buiten de EU centra voor eerste opvang van immigranten oprichten. In de pers is reeds uitvoerig bericht over het voorbeeld van Libië, dat de minimumnormen voor de opvang van vluchtelingen niet kon waarborgen. Ten aanzien van legale migratie wordt in het verslag tot slot benadrukt dat dit weliswaar nog steeds een zaak van de nationale staten is, maar dat deze nationale staten steeds minder in staat zijn de talrijke problemen zelfstandig op te lossen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld niet alleen om het beheer van de migratie, maar ook om het recht van immigranten op integratie. Daarom hebben wij ook een amendement op paragraaf 51 ingediend, waarin onder meer wordt opgeroepen tot het bevorderen van lokale kiesrechten en participatie.
Ik verheug mij er zeer over dat wij ook het onderwerp eerwraak expliciet in dit verslag aan de orde hebben gesteld, aangezien dit een onderwerp is dat onder de aandacht moet worden gebracht.
Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil collega Gaubert bedanken. Hij was binnen de commissie degene die dit verslag heeft opgesteld, waarin volgens mij drie punten worden genoemd die van belang zijn voor het aanpakken van het onderhavige vraagstuk.
Het eerste punt is dat er meer legale immigratiekanalen moeten komen; het tweede punt is dat we de diepere oorzaken van immigratie te lijf moeten gaan in plaats van te reageren met repressie, criminalisering en afwijzing; en het derde punt is dat de economische invalshoek wellicht niet de enige is als het om immigratie gaat.
Mijns inziens moet bij het opstellen van het groenboek gebruik worden gemaakt van het verslag-Gaubert. Ik ben bovendien van mening dat geprobeerd moet worden de voorstellen van onze fractie over te nemen, met name wat betreft verblijfsvergunningen voor werkzoekenden, het verwerpen van de voorrang van Europese burgers – omdat er geen verschil mag zijn tussen burgers van de Europese Unie en burgers van derde landen waar het gaat om het zoeken van werk – en tot slot het recht om actief deel te nemen aan de politiek en aan verkiezingen.
Tot besluit wil ik nog een punt van zorg onder de aandacht brengen: het Parlement verricht interessant werk ten aanzien van immigratie, terwijl de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken zich daarentegen onlangs heeft uitgesproken voor nauwere samenwerking met Libië om de migratiestromen te beheersen. Libië is nu een bevoorrechte partner van ons op immigratiegebied, hoewel het nog altijd verzuimt te garanderen dat de mensenrechten geëerbiedigd worden en dat het recht op asiel gewaarborgd wordt.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vanavond een aantal malen mensen horen spreken over een gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid. Ik kan u allen verzekeren dat de Britse bevolking geen gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid wenst.
In de aanloop naar de recente Britse parlementsverkiezingen hebben alle grote pro-Europese partijen beloften over de beheersing van immigratie gedaan, die ze niet kunnen waarmaken. Hun toezeggingen strookten niet met het EU-lidmaatschap. De Commissie heeft dat zelf aangegeven met betrekking tot de asielvoorstellen van de Conservative Party. Dat het om loze beloften gaat, blijkt echter vooral uit de realiteit van de immigratie binnen de EU. Tussen mei en december 2004 zijn meer dan 130 000 mensen uit Oost-Europese landen het Verenigd Koninkrijk binnengekomen: tienmaal zoveel als de officiële maximumprognoses. Wij dragen de bevolking van de nieuwe lidstaten geen kwaad hart toe, maar ga eens een keer kijken in Londen en zie hoe de systemen voor huisvesting, vervoer en gezondheid in hun voegen kraken: deze stad kan zo’n grote en plotselinge toename van haar inwonertal niet aan.
Nu is Spanje van plan een legale status te verlenen aan maar liefst 700 000 illegale immigranten. Deze mensen kunnen straks onbelemmerd naar Groot-Brittannië komen, als zij dat wensen. Deze zelfzuchtige en onverantwoordelijke maatregel van Spanje laat zien dat Groot-Brittannië binnen de Europese Unie geen zelfstandig immigratiebeleid kan voeren.
Jan Tadeusz Masiel (NI).– (PL) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk van de immigratie, integratie en asiel blijft een taboeonderwerp, vooral in de oude EU-lidstaten. Iedereen ontwijkt het en dat is ongetwijfeld de reden dat het programma van Tampere uit 1999 niet naar behoren is voortgezet. Het feit dat Nederland in het referendum over de Grondwet nee heeft gezegd, is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat het vraagstuk van de immigratie niet serieus wordt behandeld. Het doet mij groot genoegen dat dit debat de gelegenheid biedt tot een eerlijke gedachtewisseling. Wel moet ik zeggen dat ik het met veel formuleringen in het verslag niet eens ben en ik vrees dat het geen open debat wordt.
Politici hebben de moed niet om het vraagstuk van immigratie en integratie aan te pakken. Het ergert mij, wanneer ik hoor dat de Europese Unie voor legale immigratie en tegen illegale immigratie is. Dit is de reinste hypocrisie, want eigenlijk is er van legale immigratie geen sprake. In de praktijk is er alleen maar illegale immigratie. Zelfs van de vijftigduizend in Brussel werkende Polen werken en verblijven er slechts ongeveer vijfduizend legaal, en dan heb ik het nog niet eens over de burgers van landen van buiten de Europese Unie.
Met ergernis hoor ik over de strijd tegen de mensenhandelaars, terwijl wij met een veel groter probleem te maken hebben door de mensen die naar Europa komen en deze mensensmokkelaars dankbaar zijn voor hun diensten, waaraan helaas een prijskaartje hangt. Laten wij de dingen bij de naam noemen en een gezamenlijk Europees immigratierecht invoeren. Laten wij openlijk uitspreken, dat er eigenlijk geen sprake is van immigratie naar Europa, dat moslims moeilijker integreren dan christenen. Onaangename waarheden genieten de voorkeur boven leugens. Laten wij ons schuldgevoel over het kolonialisme afwerpen. Laten wij openlijk uitspreken hoe de zaken ervoor staan en wat wij denken en in de mate van onze mogelijkheden de armen in de wereld in hun eigen land helpen met intergouvernementele programma’s.
Agustín Díaz de Mera García Consuegra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de eerste plaats wil ik de heer Gaubert gelukwensen met het uitstekende werk dat hij heeft verricht bij zijn aanpak van een zo complex en tegelijk zo noodzakelijk verslag.
Complex omdat er veel factoren van invloed zijn op dit probleem – de illegale immigratie – dat helaas een alledaags verschijnsel is geworden, net als de bestrijding ervan door middel van wettelijke instrumenten die een reactie zijn op de gerechtvaardigde hoop en verlangens van degenen die een betere toekomst zoeken op ons grondgebied.
Noodzakelijk omdat de Unie, en vooral dit Parlement, voor eens en altijd een duidelijk antwoord moeten geven, een ondubbelzinnige manifestatie van ons gemeenschappelijke compromis om een probleem op te lossen dat al te lang op onze deur klopt zonder dat er een passend antwoord voor wordt gevonden.
De bevordering van legale migratiekanalen, de toepassing van middelen ten behoeve van een goede integratie van immigranten en, boven alles, de strijd tegen de illegale migratiestromen zijn naar mijn oordeel de drie pijlers waarop de strategie van de Unie moet worden gebaseerd.
In de eerste plaats moet de legale immigratie worden bevorderd door middel van verantwoordelijk beleid, met de nadruk op het woord 'verantwoordelijk', aangezien de meeste recente ervaringen, in mijn land althans, er juist duidelijk op wijzen dat van het tegendeel sprake is; een ordelijke immigratie binnen een open samenleving, waarin stabiele en flexibele mechanismen worden gehanteerd die duurzame oplossingen bieden. Wij hebben het hier over mensen, dames en heren, en niet over cijfers.
In de tweede plaats moeten wij werken aan de volledige integratie van immigranten, want alleen op die manier kunnen we de ontworteling, de marginalisering en de conflicten tegengaan die zich steeds vaker en in steeds ernstiger mate voordoen in onze samenleving. Een integratie die een tweeledige betekenis heeft – voor de ontvangende samenleving en voor de immigrant zelf – maar die in ieder geval een integraal en fundamenteel onderdeel moet zijn van ons gemeenschappelijk beleid.
Tot slot moeten wij definitief de strijd aanbinden tegen de illegale immigratie, de clandestiniteit en de misdaadbendes, en tegen het menselijk leed, omdat wij, zoals ik al eerder zei, niet mogen vergeten dat wij het over mensen hebben.
Dit alles is de reden dat ik hier vraag om een gemeenschappelijk politiek compromis dat een einde maakt aan alle demagogische retoriek en aan eenzijdige en onverantwoordelijke maatregelen, die uitsluitend gericht zijn op eenvoudige stemmenwinst zonder dat rekening wordt gehouden met de gevolgen, en die de vooruitgang die wij op dit terrein hebben geboekt en nog steeds boeken, in gevaar kunnen brengen.
Magda Kósáné Kovács (PSE). – (HU)Ik vind mezelf geen lafaard, ik vond het juist een eer en een plezier om deel te nemen aan het opstellen van het verslag, en het stemt mij tevreden dat het de steun heeft verworven van zowel de Commissie als van de meeste afgevaardigden die tot nu toe het woord hebben gevoerd. Over het onderwerp immigratie en de integratie van migranten worden binnen de Europese instellingen al geruime tijd besluiten genomen. Tijdens de Europese Raden van Tampere en Den Haag is er bijzonder belang toegekend aan deze onderling samenhangende kwesties en aan de naleving van het Verdrag van Genève. Eind 2003 heeft dit Parlement een baanbrekende resolutie aangenomen, die was vervat in het verslag van de heer Moraes. In de huidige ontwerpresolutie wordt – dankzij de tact die de rapporteur op dit terrein aan den dag heeft gelegd – illegale migratie primair behandeld als een zaak van het veiligheidsbeleid en wordt de tweeledige aard geanalyseerd van de bepalende factoren voor legale migratie. Mensen die vanuit derde landen in de EU aankomen moeten een fatsoenlijk, menswaardig bestaan kunnen leiden. Het bieden van een dergelijk bestaan is niet alleen een mensenrechtenverplichting voor de EU-lidstaten; het wordt ook steeds meer een kwestie van verstandig economisch beleid.
Een nieuwe benadering van deze kwesties is onvermijdelijk, gezien de nieuwe impuls die is gegeven aan het Lissabon-proces. Het strekt de rapporteur tot eer dat hij economische migratie niet bekijkt vanuit een ivoren toren, omringd door academische studies, maar zich baseert op de bestaande economische en sociale situatie in het hier en nu. Europa vergrijst en het aantal potentiële extra arbeidskrachten neemt af; tegelijkertijd zijn de werkloosheid en arbeidsongeschiktheid groot. Een van de lessen die kan worden getrokken uit de Franse en Nederlandse referenda is ook dat de burgers van de oude lidstaten de aanwezigheid van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten op hun arbeidsmarkten als een bedreiging zien, en het debat is dan ook van het begin tot het eind gepaard gegaan met vreemdelingenhaat.
Zelfs keiharde feiten blijken zwak als er emoties in het spel zijn. Gegevens van het Duitse onderzoeksinstituut DIW laten een dynamische groei zien van economieën die geen beperkingen hebben gesteld aan het versterken van de arbeidsmarkt met arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. Het getuigt dus ook van economisch inzicht als men de werknemers uit de nieuwe lidstaten niet meer zes jaar lang in quarantaine zou houden, en als men hun niet langer een soort tussenstatus zou toekennen ergens halverwege die van werknemers uit de oude lidstaten en die uit de derde landen. Het strekt de rapporteur tot eer dat in het verslag niet wordt toegegeven aan de verleiding om te kiezen voor eenvoudige oplossingen, zoals het invoeren van een quotasysteem of een sectorale basis voor het toelaten van immigranten. In het verslag worden instrumenten voorgesteld om humanitaire en economische conflicten te voorkomen, het werk op het gebied van buitenlandse zaken te verbeteren en effectieve informatie te verstrekken. De lidstaten worden in het verslag opgeroepen gebruik te maken van gepaste wettelijke instrumenten om de kwetsbaarheid te verminderen van mensen die in hun levensonderhoud voorzien door middel van het verrichten van atypische werkzaamheden. Om alle eerdergenoemde redenen, beveel ik, als iemand die betrokken is geweest bij de totstandkoming ervan, u van harte aan om dit verslag goed te keuren.
Jacky Henin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het kan niet anders of je moet wel respect hebben voor die mannen en vrouwen die – op de vlucht voor armoede, dictatuur of oorlog – bereid zijn alles op te offeren om de Europese Unie te bereiken, in de legitieme hoop op een beter leven.
Een nul-immigratiebeleid en Fort Europa zijn gevaarlijke en verwerpelijke utopieën. Met deze opmerking bedoel ik echter niet dat we lukraak moeten handelen. De toelating van migranten vereist organisatie en voorbereiding. In deze kwestie moet de Unie haar rol vervullen, met inbegrip van het verschaffen van financiële steun. Ik ben het eens met de verwerping in het verslag van de oprichting van detentiekampen en het schiften van migranten in de Unie of buiten haar grenzen. Ik heb dit – spijtig genoeg – met het beruchte kamp in Sangatte meegemaakt. Deze centra lossen niets op, integendeel. Ze geven juist voeding aan allerlei spanningen.
Ik ben het eens met het verslag, wanneer als voornaamste doelstelling wordt aangemerkt dat mensensmokkelaars vastberaden en genadeloos moeten worden aangepakt. Dezelfde genadeloze bestraffing moet gelden voor werkgevers die migranten op volstrekt illegale wijze uitbuiten. Ik betreur het daarentegen dat het immigratiebeleid van de Unie in het verslag wordt gepresenteerd als een correctiefactor voor de arbeidsmarkt en als een manier om de lonen omlaag te brengen. Een goed immigratiebeleid betekent dat de bereidheid om de duurzame ontwikkeling van opkomende landen te steunen daadwerkelijk aanwezig moet zijn en dat deze landen niet op cynische wijze moeten worden gezien als een algemene bron van goedkope arbeidskrachten om in de behoeften van de Europese Unie te voorzien.
Maria Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavige verslag is een complexe tekst, waarin de problemen op realistische wijze worden beoordeeld en waarin richtsnoeren worden aangereikt voor een gemeenschappelijk Europees migratiebeleid, zowel voor legale als voor clandestiene migratie. Het verslag bevat niet alleen repressieve, maar ook preventieve maatregelen ter voorkoming en bestrijding van migratie, zoals hulp aan landen in de strijd tegen armoede, voor beter onderwijs en voor het opvangen van migranten in hun eigen land.
De Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen heeft er met het advies van mevrouw Kratsa toe bijgedragen dat het verband tussen clandestiene migratie en mensensmokkel, vooral van vrouwen en kinderen, en de behoefte aan toegang tot juridische en sociale bescherming van de slachtoffers aandacht heeft gekregen in het verslag. Ongeacht het al dan niet legale karakter van migratie roept het verslag op tot het bestrijden van discriminatie en tot het uitvoeren van programma’s die werk maken van gendergelijkheid.
Het is positief – zelfs bij economische migratie – dat wordt opgeroepen tot gelijke toegang tot onderwijs, opleiding, arbeid en gezinshereniging. Het verslag benadrukt ook dat de lidstaten iets moeten ondernemen tegen het voortbestaan van onmenselijke tradities in het gastland, die zelfs leiden tot eremoorden op vrouwen.
Het is ook positief dat wordt verwezen naar het tijdelijke en clandestiene karakter van de arbeid die immigranten verrichten, iets waar vooral vrouwen het slachtoffer van zijn.
In de zesde eeuw voor Christus beschreef de Griekse dichter Archilogos het moeten verlaten van je land en het rondzwerven op vreemde bodem als een van de ergste dingen die een mens kan meemaken. Wat daarbij het meest in de verdrukking komt, aldus de dichter, is niet de welvaart of gezondheid, maar de waardigheid van de migrant en van zijn gezin.
Daarom wil ik de rapporteur, de heer Gaubert, maar ook commissaris Frattini gelukwensen met hun menselijke benadering, zowel in het verslag als in de uiteenzetting van de commissaris. Ik vind het positief voor Europa dat beleid wordt gevormd dat de waardigheid en de integriteit van immigranten helpt te beschermen.
Ioannis Varvitsiotis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, migratie – zowel legaal als illegaal – is een omvangrijk onderwerp met vele facetten. Het migratievraagstuk houdt verband met de strijd tegen racisme en xenofobie, met het asielbeleid, met de integratie van immigranten en hun kansen om aan legaal werk te raken in de gastlanden en het heeft vooral te maken met het probleem van mensenhandel.
De Europese Commissie buigt zich sinds 1986 over dit vraagstuk – sinds de Europese Akte – en heeft een groot aantal richtlijnen en besluiten uitgevaardigd. Ik herhaal dus, mijnheer de commissaris, wat ik vanochtend al heb gezegd. Het is dringend nodig dat al die richtlijnen en besluiten worden gecodificeerd. Zonder codificatie blijven we rondzwalken op een zee van documenten en besluiten.
We moeten echter vaststellen dat de lidstaten de bindende besluiten ofwel niet uitvoeren, ofwel te laat omzetten in nationaal recht. Dat ondermijnt de inspanningen voor een gemeenschappelijk Europees beleid.
Ik mag zeker niet nalaten collega Gaubert van harte geluk te wensen met zijn verslag. Het verslag zet verschillende stappen vooruit. Ten eerste roept het de Europese Commissie op tot het versterken van de communautaire solidariteit en het gemeenschappelijke beleid inzake informatiemanagement, en tot het coördineren van alle bestaande structuren, die zich toeleggen op het beheren van migratiestromen. Nog belangrijker is de verwijzing naar de vereiste samenwerking met de landen van oorsprong, om via een goed werkend informatiesysteem te kunnen vaststellen of kandidaat-immigranten kansen op werk hebben. Uiteraard mag die samenwerking niet leiden tot wat bijna-commissaris Buttiglione heeft geopperd tijdens zijn hoorzitting: het onzalige idee om opvangcentra – zeg maar kampen – te bouwen in de landen waaruit emigranten vertrekken. Dat zou een misdaad zijn, die onze maatschappij niet kan billijken.
Simon Busuttil (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is waar dat legale en illegale immigratie met elkaar verband houden, zoals in dit verslag terecht wordt gesteld. We kunnen het vraagstuk van legale immigratie echter nauwelijks doeltreffend aanpakken wanneer we de illegale immigratie niet enigszins kunnen beheersen. Twee zaken, en dat zijn niet de minste, baren ons grote zorgen. Allereerst riskeren illegale immigranten hun eigen leven: honderden zijn al omgekomen en hebben de Middellandse Zee in een kerkhof veranderd, wat ons allemaal beschaamd doet staan. Zelfs als ze Europa via Malta of Italië bereiken, is hun lijdensweg nog niet afgelopen. Nee, dan begint de ellende pas.
Het tweede punt van zorg is dat dit probleem zijn tol eist van de betrokken landen, met name Malta en Italië. Voor Malta is de situatie het meest nijpend door de aantallen immigranten. Vorige week kwamen 56 immigranten op de kust van Malta aan, wat vergelijkbaar is met meer dan 5 600 immigranten in Italië. Dat is de omvang van het probleem waarmee Malta te kampen heeft.
Dit jaar is er reden tot optimisme. De Europese Unie heeft namelijk voor het eerst gereageerd op onze herhaalde oproep om maatregelen te treffen. Ik wil vooral het besluit noemen dat de Raad van ministers vorige week heeft genomen. De Raad van ministers gaat onmiddellijk met Libië samenwerken om de stroom van immigranten in te dammen en meer doden te voorkomen. Een belangrijke maatregel om dit doel te bereiken, is het opzetten van een taakgroep die in de Middellandse Zee patrouilles zal uitvoeren. Eindelijk begint de Europese Unie dus in actie te komen. Laten we hopen dat het nog niet te laat is.
Ik ben commissaris Frattini erg dankbaar voor zijn oprechte inspanningen en namens de bevolking van Malta roep ik hem op slagvaardig en snel te handelen. Commissaris, wij rekenen erop dat u onze problemen serieus neemt.
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil slechts mijn dank betuigen aan allen die het woord hebben gevoerd. Ik kan bevestigen dat de Commissie haar werkzaamheden zal voortzetten in de geest die ook dit Parlement voorstaat: een Europese aanpak waarin een resoluut optreden tegen de mensenhandel en illegale immigratie hand in hand kan gaan met vastberaden solidariteit. De waarden van Europa zijn waarden van solidariteit en respect voor de grondrechten van iedere man en vrouw. Het is in het in evenwicht brengen van deze twee vereisten dat Europa meerwaarde kan leveren, zelfs op het gevoelige terrein van het migratiebeleid.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
29. Controle op de bewegingen van contant geld
De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0167/2005), namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, aangenomen door de Raad op 17 februari 2005 met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (14843/1/2004 – C6-0038/2005 – 2002/0132(COD)) (rapporteur: Vincent Peillon).
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Allereerst wil ik de rapporteur, de heer Peillon, bedanken voor zijn heldere analyse van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en voor de conclusies die hij daaruit heeft getrokken. Ik ben erg verheugd over het feit dat in dit verslag de visie van de Commissie wordt onderschreven dat de Unie dringend behoefte heeft aan een gemeenschappelijke, doeltreffende en evenwichtige benadering van de controles op het grootschalige grensoverschrijdend contantenverkeer.
Ik ben het ook met de heer Peillon eens dat het voorstel dat nu voor u ligt, duidelijker en beter uitvoerbaar is dan het vorige plan. Wanneer dit voorstel wordt aangenomen, zal de Gemeenschap volgens mij een solide instrument in handen hebben om de douanediensten in staat te stellen controle uit te oefenen op de grote hoeveelheden contant geld die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten.
De ervaring van de lidstaten laat zien dat contanten worden gebruikt om controles op overboekingen door de financiële instellingen te voorkomen. Het contantenverkeer is eveneens een eenvoudig middel om gelden voor terroristische activiteiten te verplaatsen. Dat we verschillende niveaus van nationale controles op verdachte bewegingen van contant geld hebben, maakt het voor criminelen gemakkelijker hun plannen uit te voeren. Daarom zijn deze maatregelen nodig om de bestaande antiwitwascontroles aan te vullen teneinde te voorkomen dat criminelen en terroristen van dit hiaat in de controles misbruik maken.
In het voorstel worden een controlemechanisme en meldingsvoorschriften beschreven op grond waarvan iedereen die de Gemeenschap met meer dan 10 000 euro in contanten binnenkomt of verlaat, het betreffende bedrag bij de douane moet aangeven. Gebeurt dat niet of wordt er onjuiste informatie verstrekt, dan moeten de lidstaten nagaan of het geldverkeer legaal is en indien nodig verdere actie ondernemen.
In het voorstel wordt ook een meldingsmechanisme beschreven dat een doeltreffende en zorgvuldige behandeling en uitwisseling van informatie moet waarborgen. Daarnaast heeft de legale reiziger baat bij het duidelijke, eenvoudige en ongekunstelde communautaire systeem dat de bestaande diverse nationale methodes zal vervangen. Daarom geloof ik dat door dit voorstel bestaande leemtes worden opgevuld en onze strijd tegen terrorisme en de georganiseerde misdaad wordt versterkt.
Dankzij het voorgestelde glasheldere systeem wordt er geen onnodige last op de schouders van de reiziger of de betreffende nationale overheidsdiensten gelegd. Daarom zie ik uit naar het moment dat u dit systeem goedkeurt, hopelijk zo snel mogelijk.
Vincent Peillon (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, illegale of clandestiene immigratie betreft niet alleen mensen. Het betreft eveneens kapitaal en liquide middelen, hetgeen zorgwekkend is voor de Europese democratie, omdat er een verband bestaat tussen dit geld dat op illegale wijze binnenkomt of vertrekt en verschillende vormen van smokkel: mensensmokkel, waarvoor ruim aandacht was in het vorige debat, orgaansmokkel, drugssmokkel en natuurlijk ook het terrorisme, mijnheer de commissaris, en niet te vergeten allerlei vormen van grensoverschrijdende criminaliteit, die zowel de Europese Unie als de internationale gemeenschap zorgen baren.
Tegen deze achtergrond gaan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en de aanbeveling van het Parlement voor deze tweede lezing in een hoofdzakelijk constructieve richting. Het is drie jaar geleden dat deze discussie aanving. Het Parlement heeft tijdens de vorige zittingsperiode al de mogelijkheid gehad zich hierover uit te spreken, en net als u ben ik van mening dat het nieuwe voorstel, dat met gekwalificeerde meerderheid van de Raad is goedgekeurd, de tekst heeft vereenvoudigd en verrijkt. Dat is ook de reden waarom de Parlementsleden het hebben gesteund en nu is het natuurlijk onze vurige wens dat deze tekst zo snel mogelijk wordt aangenomen. Het gaat hier namelijk om een onderwerp waarvoor onze voornaamste en breed gedeelde zorg uiteindelijk niet alleen de tekst zelf moet zijn, maar ook een doeltreffende implementatie daarvan.
Ik denk dat de tekst, zoals deze vandaag wordt gepresenteerd, het juridische instrument zou moeten verschaffen waaraan met name douanebeambten die met deze controles zijn belast, behoefte hebben. Bovendien denk ik dat wij nu, met de onderdelen en amendementen die het Parlement heeft toegevoegd, garanties hebben ten aanzien van de eerbiediging van de mensenrechten en de bescherming van persoonsgegevens. Daarom maak ik mij ook niet al te veel zorgen.
Tot slot wil ik de Commissie en de Raad bedanken voor de constructieve houding waarvan zij tijdens onze verschillende vergaderingen blijk hebben gegeven. Met de rapporteurs van de andere fracties met wie ik heb samengewerkt, hoop ik – en ik ben daar optimistisch over – dat het Parlement deze aanbeveling morgen unaniem zal aannemen.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag wordt opgeroepen om streng te controleren of contanten die de lidstaten van de Europese Unie binnenkomen of verlaten, worden gemeld. Het verslag wordt ingediend onder het mom van preventie van de georganiseerde misdaad, terrorisme en het witwassen van geld, maar wat is de werkelijke drijfveer?
Nu wordt het verplicht om bewegingen van contant geld te melden of aangifte te doen. Het is dan nog maar een kleine stap om een grens te stellen aan het geldverkeer naar landen buiten de EU. Gisteren heb ik in dit Parlement gezegd dat de Europese eenheidsmunt zonder enige twijfel een mislukking zal worden. Het is zonneklaar dat de voorstellen in dit verslag vooruitlopen op een toekomstige vertrouwenscrisis met betrekking tot de euro. Wanneer een dergelijke crisis ontstaat, zullen de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank trachten te voorkomen dat er geld uit de eurozone stroomt. Groot-Brittannië zal ook door deze beperkende maatregelen worden getroffen. Dat betekent dat mijn land beledigd en benadeeld wordt. Het is de zoveelste reden – alsof we er nog een nodig hadden – waarom Groot-Brittannië zich onvoorwaardelijk uit de Europese Unie moet terugtrekken.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik mijn afsluitende opmerkingen ga maken, wil ik graag reageren op wat de heer Batten heeft gezegd. Ik wil hem erop wijzen dat de Europese Commissie en de Raad er absoluut zeker van zijn dat het Europees Parlement slechts één doel met dit document had, namelijk de geldstromen te beheersen om terrorisme en de georganiseerde misdaad te bestrijden.
Ik wil kort iets zeggen over de drie amendementen die de rapporteur heeft ingediend. De Commissie begrijpt heel goed dat de rapporteur de garantie wil hebben dat de bescherming van gegevens alle nodig aandacht krijgt. Het is beslist belangrijk dat dit punt voor het voetlicht wordt gebracht nu er een aantal krachtige handhavingsmaatregelen worden voorgesteld.
De Commissie is van oordeel dat door de drie voorgestelde amendementen het bereik van de bestaande regelgeving inzake de bescherming van gegevens niet wordt beperkt of uitgebreid. De amendementen maken wel duidelijk dat deze regels op correcte wijze moeten worden toegepast op reizigers die grote bedragen aan contant geld bij zich hebben. De Commissie vindt het positief dat aan deze eis aandacht wordt geschonken en aanvaardt daarom de drie ingediende amendementen.
Aangezien de Raad deze amendementen heeft aanvaard, ben ik van mening dat het verslag van de heer Peillon ons een uitgelezen kans biedt om de langdurige bestudering van dit voorstel met succes af te ronden. Ik hoop dat u uw steun tijdens de stemming over dit voorstel zult bekrachtigen.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Mihael Brejc (PPE-DE). – (SL) Deze verordening is slechts een van de vele rechtsgrondslagen die een basis bieden voor een effectieve strijd tegen het terrorisme.
Het terrorisme tast de moderne maatschappij aan als een kankergezwel. Het is een fenomeen dat niet onder controle gehouden kan worden met een enkele maatregel, maar dat een heel scala aan activiteiten vergt van zowel de lidstaten als de EU als geheel.
Hoewel deze verordening op het eerste gezicht geen grote eisen of veranderingen met zich zal meebrengen op het terrein van de grenscontroles, is het toch een belangrijk stukje in het mozaïek van maatregelen ter bestrijding van het terrorisme. We moeten ons realiseren dat de talloze veiligheidsmaatregelen aan de grenzen en binnen de grenzen van de EU een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan een hoger niveau van veiligheid en bescherming tegen terroristische daden.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de rapporteur, de heer Peillon, te bedanken voor zijn niveau van bereidheid en samenwerking, en voor het vinden van de beste weg. Ik denk dat dit verslag een goed compromis weerspiegelt en ik steun het volledig.
30. Accijnsproducten
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0138/2005) van de Dariusz Rosati, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (COM(2004)0227 – C6-0039/2004 – 2004/0072(CNS)).
Dariusz Rosati (PSE), rapporteur. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag bespreken wij het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de artikelen 7, 8, 9 en 10 van Richtlijn 92/12/EEG. Ik wil eraan herinneren dat deze richtlijn de algemene voorschriften bevat voor het vervoer en bezit van accijnsproducten. Hierbij gaat het vooral om alcohol en tabaksproducten, maar ook om vloeibare brandstoffen. Voorts wil ik eraan herinneren dat artikel 27 van de richtlijn uit 1992 de Commissie de plicht oplegde om aan de Raad een verslag voor te leggen over de gevolgen en de toepassing van de artikelen 7, 8, 9 en 10 in de periode tot 1997. Om verschillende door de Commissie aangegeven redenen wordt het verslag over de toepassing van de genoemde artikelen pas vandaag besproken, na een vertraging van enkele jaren.
Ik wil eraan herinneren dat artikel 7 het vervoer betreft van accijnsproducten door ondernemingen met commerciële doeleinden. Artikel 8 betreft het vervoer van accijnsproducten door het individu voor persoonlijk gebruik, artikel 9 beschrijft de drempel vanaf welke een accijns betaald moet worden en geeft indicatieve hoeveelheden aan de hand waarvan bepaald moet kunnen worden of vervoerde accijnsproducten bedoeld zijn voor commercieel of voor persoonlijk gebruik. Ten slotte omschrijft artikel 10 regelingen voor de heffing van accijnzen en het land waar deze moeten worden geheven, alsmede de verplichtingen van belastingvertegenwoordigers en de voorwaarden voor verkoop op afstand, de zogenoemde distance sales.
Niet alleen individuele personen, reizigers en toeristen, maar ook ondernemingen die zich bezighouden met de handel en het vervoer van accijnsproducten hebben talloze twijfels geuit over de bepalingen van deze artikelen. Dit was de reden dat de Commissie heeft besloten om een aantal wijzigingen in deze vier artikelen voor te stellen, waarbij zij vooral de naleving van twee beginselen op het oog had.
In de eerste plaats wilde de Commissie de consistente toepassing van een van de beginselen van de interne markt verzekeren. Ik doel hier op het feit dat accijnzen op producten die voor commerciële doeleinden worden vervoerd, betaald moeten worden in het land van bestemming, terwijl accijnzen op producten die door personen voor eigen gebruik worden gekocht, in het land van oorsprong moeten worden betaald.
De belangrijkste door de Commissie voorgestelde wijzigingen in artikel 7 betreffen derhalve de omschrijving van het vervoer voor commerciële doeleinden. Volgens de definitie van de Commissie valt elk vervoer dat niet voor persoonlijk gebruik is bestemd, onder het vervoer met commerciële doeleinden. De andere wijzigingen in artikel 7 betreffen een taalkundige vereenvoudiging en een exacter terminologiegebruik. Ten slotte stelt de Commissie voor dat artikel 7 duidelijk omschrijft wie de accijns moet betalen.
Een van de wijzigingen van de Commissie van artikel 8 is van doorslaggevend belang. Hier wordt namelijk de intrekking voorgesteld van de plicht dat personen die de producten kopen, deze ook zelf moeten transporteren. In plaats daarvan kunnen personen goederen accijnsproducten op afstand bestellen en thuis laten bezorgen. Dit geldt ook voor de zogenoemde “geschenken”. Dit komt neer op de invoering van een nieuw beginsel, dat het vervoer van producten voor persoonlijk gebruik ook mogelijk maakt wanneer deze niet worden vervoerd door de persoon in kwestie, maar namens hem door iemand anders op zijn kosten worden vervoerd.
Ook in artikel 9 stelt de Commissie een belangrijke wijziging voor, namelijk de afschaffing van de kwantitatieve beperkingen, die tot nog toe niet naar behoren hebben gewerkt. Met de door de Commissie voorgestelde wijziging in artikel 10 wordt de procedure vereenvoudigd.
De rapporteur is van mening dat alle wijzigingen op het gebied van de belastingwetgeving van de Europese Unie moeten voldoen aan de volgende vier criteria. Ten eerste moeten deze wijzigingen stroken met de logica van de interne markt, met andere woorden, discriminatie moet worden voorkomen. Ten tweede moeten deze wijzigingen eenvoudig en transparant zijn, zodat zij gemakkelijk kunnen worden toegepast. Ten derde mogen zij niet leiden tot ernstige verstoringen in de belastingopbrengsten in afzonderlijke landen. Ten vierde moeten zij in overeenstemming zijn met de normen op het gebied van de gezondheid in de lidstaten die een dergelijk beleid voeren.
De rapporteur is van mening dat de voorstellen van de Commissie een stap in de juiste richting vormen en aan deze criteria voldoen, en daarom steun ik al deze wijzigingen. Bij de amendementen van het Parlement gaat het vooral om taalkundige wijzigingen, betere formuleringen van afzonderlijke bepalingen en een exacter gebruik van de terminologie. Verder heeft het Parlement voorgesteld dat de bewijslast inzake de vraag of goederen voor commercieel gebruik bestemd zijn, bij de autoriteiten van de lidstaten berust. Onder de huidige regels ligt de bewijslast maar al te vaak bij de reizigers en wij zijn van mening dat dit niet strookt met de beginselen van de interne markt.
Onze amendementen dienen zonder uitzondering uitsluitend de verbetering van de tekst en geven de nodige nadere uitleg. Wij steunen alle wijzigingen van de Commissie.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, de heer Rosati, graag complimenteren met zijn zeer duidelijke en nauwkeurige analyse van het Commissievoorstel. Ik ben erg blij dat in dit verslag krachtige steun wordt gegeven aan het voorstel van de Commissie, dat tot doel heeft het functioneren van de interne markt op dit gebied zowel voor burgers als voor de handel te verbeteren.
Het voorstel heeft betrekking op het zogenoemde “verkeer van veraccijnsde goederen” tussen de lidstaten. Het is waar dat dit soort intracommunautair verkeer slechts een klein deel van het totale intracommunautair verkeer van accijnsproducten uitmaakt. Desondanks dient te worden benadrukt dat hier met name de Europese burgers en kleine en middelgrote ondernemingen bij betrokken zijn.
Wat betreft de Europese burgers worden de bestaande regels voor het goederenverkeer tussen de lidstaten toegelicht. Uit het aantal vragen dat de Commissie dagelijks over dit onderwerp ontvangt, blijkt namelijk duidelijk dat de huidige regels, inclusief de waarde van de “indicatieve niveaus”, voor verwarring zorgen. In het voorstel wordt op dit punt helderheid verschaft en burgers krijgen meer mogelijkheden om veraccijnsde goederen in de lidstaten van hun keuze aan te schaffen zonder dat zij deze goederen hoeven aan te geven en daarover in hun eigen land belasting hoeven te betalen. Op die manier wordt het systeem beter afgestemd op de beginselen van een echte interne markt.
Wat betreft het commerciële goederenverkeer stelt de Commissie voor om het grondbeginsel te handhaven dat de accijns in de lidstaat van bestemming moet worden betaald, maar ook om de procedures die in die lidstaat moeten worden gevolgd, te harmoniseren en te vereenvoudigen. Dat zal vooral gunstig uitwerken voor kleine en middelgrote ondernemingen als wijnhandelaars die proberen hun producten rechtstreeks in andere lidstaten op de markt te brengen. Op dit moment weerhouden de complexe regels, die per lidstaat aanzienlijk verschillen, deze bedrijven er vaak van zaken te doen in andere lidstaten.
Gezien het belang van deze onderwerpen voor zowel burgers als bedrijven hoop ik dat de positieve toon van dit verslag, dat vandaag voor ons ligt, morgen in de stemming wordt weerspiegeld.
Astrid Lulling, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, een grote meerderheid van mijn fractie is van plan het verslag van de heer Rosati goed te keuren. Ik wil er echter niet aan voorbijgaan dat deze door de Commissie economische en monetaire zaken goedgekeurde tekst tal van problemen oproept. Doordat uiteenlopende belangen zijn geformuleerd, is er een algehele constructie ontstaan die enigszins wankel is en een zeker gebrek aan samenhang en zelfs tegenstrijdigheden vertoont. Nogmaals, we hebben gezien hoe gevoelig belastingkwesties in de Europese Unie nog steeds zijn. Daarom zou het wenselijk zijn dat wij ons bij de behandeling van deze zaken strikt houden aan de principes die wij voortdurend verkondigen.
Doelstelling van het voorstel van de Commissie is om vooruitgang te boeken bij de totstandbrenging van de interne markt, om het vrij verkeer van aan accijns onderworpen producten te bevorderen en, ten slotte, om de consumenten tegemoet te komen door hen in staat te stellen hun aankopen te verrichten op de plaats die hun goeddunkt. Onder deze omstandigheden verbaas ik mij over de voorstellen van sommige van mijn collega's, waardoor een situatie zou ontstaan die in strijd is met deze gedachtegang en waardoor we zelfs zouden terugkeren naar de situatie die vóór 1993 bestond.
Dit alles is verbazingwekkend en zelfs verontrustend, maar laten we terugkomen op de principekwesties. De logica van de interne markt schrijft heel duidelijk voor dat de eindverbruiker over producten die voor persoonlijk gebruik zijn bestemd, accijns betaalt in de lidstaat van verkrijging. Het bestaan van indicatieve niveaus, die de maximale hoeveelheid bepalen van goederen die van de ene naar de andere lidstaat kunnen worden vervoerd, is een te starre belemmering geworden, hetgeen de Commissie ertoe heeft aangezet om voor te stellen deze niveaus te schrappen. Dat is een goede suggestie, die de Commissie economische en monetaire zaken helaas slechts gedeeltelijk heeft overgenomen, aangezien zij instemt met het principe om de indicatieve niveaus af te schaffen, maar in een amendement naar deze zelfde niveaus verwijst alsof ze zouden worden gehandhaafd.
Een ander voorbeeld van een gebrek aan samenhang is dat consumenten in de toekomst niet langer verplicht zijn de producten zelf te vervoeren om te kunnen profiteren van de regel dat accijns in het land van verkrijging moet worden betaald. Ook dat betekent een aanzienlijke vooruitgang.
Voor “afstandverkopen” (distance sales) daarentegen blijft de regel van het land van bestemming gelden. Het probleem is dat de scheidslijn tussen de twee gevallen niet altijd duidelijk is en dat een verschillende behandeling tot tal van praktische problemen zal leiden; daar ben ik van overtuigd.
Op basis van deze overwegingen heb ik een aantal amendementen ingediend om het onderscheid tussen verkoop ter plaatse en verkoop op afstand weg te nemen, maar de Commissie economische en monetaire zaken heeft mij hierin niet gevolgd. Ik heb mijn voorstellen ingetrokken, omdat men zei dat de burgers er nog niet aan toe waren en dat de voorstellen een revolutie zouden betekenen. Toch zou het louter een kwestie zijn van het volgen van de logica van de interne markt. Op een moment dat de Europese eenwording een uiterst gecompliceerde zaak blijkt te zijn – een situatie waarin we ons thans bevinden – kunnen wij dergelijke inconsistenties niet blijven aanmoedigen, omdat de Europese burgers hierover zeer streng zullen oordelen.
Katerina Batzeli, namens de PSE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de herziening van het bestaande wetgevende kader is onvermijdelijk, willen we de Europese burgers en ondernemers duidelijke en eenvoudigere wetten geven.
In het kader van die inspanning wil ik twee punten benadrukken, die volgens mij een beslissende rol kunnen vervullen. Ten eerste schrapt de onderhavige ontwerprichtlijn de verwijzing naar indicatieve niveaus. Die niveaus fungeren vandaag als enige kwantitatieve criteria voor de overheidsdiensten van de lidstaten, wanneer deze bij de invoer van producten, waarop accijnzen worden geheven, dienen te oordelen over het al dan voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van die producten. De afschaffing van de indicatieve niveaus geeft de nationale overheidsdiensten de mogelijkheid om telkens eigen criteria vast te leggen en toe te passen om te beoordelen of accijnsgoederen bestemd zijn voor particulier of commercieel gebruik. Volgens mij strookt dat niet met de beginselen van de interne markt; integendeel, dit is een stap terug in de richting van renationalisatie. Het behouden van de indicatieve niveaus of zo nodig het uitvoeren van een studie ter beoordeling van de bestaande niveaus of van hun vervanging door nieuwe indicatieve niveaus, zou volgens mij een correctere oplossing zijn.
Ten tweede moet de onderhavige ontwerprichtlijn worden beschouwd als een overgangsfase met het oog op de harmonisering van de nationale wetgevingen en de voltooiing van de interne markt in alle sectoren. Uiteindelijk moeten de nationale wetgevingen en de interne markt worden voorbereid op het harmoniseren van de accijnzen die elke lidstaat heft. Dat is trouwens het logische gevolg van de marktvrijheid die de interne markt kenmerkt.
Toch wil ik benadrukken dat de ontwerprichtlijn het huidige stelsel in grote mate verbetert. De voorstellen inzake een betere omschrijving van problematische begrippen als “het commerciële doeleinde”, inzake de definitie van “geschenk” bij producten waarop in de lidstaat van verkrijging accijnzen worden geheven, inzake afstandsverkoop en ten slotte inzake de vereenvoudiging van de mechanismen, dragen allemaal bij tot een oplossing voor de huidige problemen.
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil rapporteur Rosati gelukwensen mijn zijn omvattende voorstel over dit thema en ik vind dat het Parlement zijn voorstel morgen moet aannemen.
Margarita Starkevičiūtė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) De indruk bestaat dat de wellicht wat technische vraag waarover we ons vanavond buigen, in feite verband houdt met het probleem van het overheidsbeleid. Hoe kunnen we het staatsbestuur combineren met elementen van een vrije markt teneinde optimale omstandigheden te creëren voor economische ontwikkeling? Op deze vraag is duidelijk geen eenvoudig antwoord te geven; de ervaring met de economische hervormingen die wij, de nieuwe lidstaten, echter hebben doorgevoerd, levert echter het waterdichte bewijs dat de beste resultaten behaald kunnen worden als het probleem op geïntegreerde wijze wordt aangepakt. Ik ben blij met het voorstel van de Commissie om een einde te maken aan de indicatieve kwalitatieve beperkingen die momenteel door de douane in de verschillende landen worden gehanteerd om de hoeveelheid accijnsproducten te bepalen die mag worden ingevoerd voor persoonlijke doeleinden. Een dergelijke procedure is namelijk in strijd met de essentiële voorwaarden voor de werking van de gemeenschappelijke markt. Hoe kunnen we het immers hebben over een gemeenschappelijke markt als mensen geen goederen kunnen invoeren voor persoonlijke doeleinden? We kunnen echter niet voorbijgaan aan de problemen die met dit vraagstuk verbonden zijn.
Allereerst zouden de grenslanden, met name de oostelijke grenslanden, te maken kunnen krijgen met een grotere stroom smokkelwaar, omdat de prijzen van sterkedrank, zowel in Rusland als in Wit-Rusland, veel lager zijn en omdat bij het besluit om smokkel te bestrijden niet alleen gekeken zou moeten worden naar het verbeteren van de grensbewaking. Ik verzoek de Commissie met klem de noodzaak in overweging te nemen van het sluiten van overeenkomsten met naburige Oost-Europese staten en hen uit te nodigen samen te werken in onze strijd tegen smokkel.
Het andere probleem waar we tegenaan zullen lopen, is het ontstaan van een kleine groep handelaren die sterkedrank zullen verhandelen van de ene naar de andere lidstaat, bijvoorbeeld van Estland, waar de accijnzen laag zijn, naar Finland, waar de accijnstarieven, en dus de prijzen, hoger zijn. Dit probleem kan bijna niet worden opgelost zonder een geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling van grensregio’s en het scheppen van nieuwe banen, teneinde deze mensen de kans te geven op een andere manier in hun levensonderhoud te voorzien.
De economische maatregelen die zouden kunnen bijdragen tot het voorkomen van negatieve gevolgen zijn altijd voorhanden. Bovendien hebben wetenschappers aangetoond dat een gemeenschappelijke markt veel meer voordelen biedt; zo ligt het BBP per hoofd in de Europese Unie 20 procent hoger vanwege de gemeenschappelijke markt. De voordelen wegen dus zwaarder dan de problemen die zullen ontstaan wanneer de bepalingen in deze richtlijn ten uitvoer worden gelegd.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de huidige minimumaccijns op alcoholische dranken kan in een bepaald land nul bedragen, terwijl andere landen juist voor een hogere accijns kiezen, voornamelijk met het oog op de volksgezondheid.
Door oneerlijke belastingconcurrentie legt de onbeperkte vrijheid van verkeer in beginsel alle lidstaten de verplichting op om het beleid toe te passen van de lidstaat met de laagste accijns. Dat zou het geval zijn als we de term “persoonlijk gebruik” zonder tijdslimiet hanteren. Omdat veel alcoholhoudende dranken levenslang bewaard kunnen worden, kan iedereen beweren dat een vrachtwagen vol met drank bedoeld is voor persoonlijk gebruik gedurende de komende veertig jaar. Als dat zo zou zijn, krijgen smokkelaars de vrije hand. Op basis van een 120-dagen-beginsel kan echter bijvoorbeeld rekening worden gehouden met verjaardagsfeestjes of verschillen in consumptieniveaus tussen landen, terwijl er tegelijkertijd ook een juridisch referentiepunt beschikbaar is om te bepalen wat er in termen van persoonlijk gebruik als redelijk beschouwd kan worden.
Indien dit amendement wordt weggestemd, betekent dat in de praktijk een verbod voor alle EU-landen om met het oog op de volksgezondheid maatregelen te nemen ter bestrijding van de tabaks- en alcoholconsumptie. Dat kan toch niet echt de bedoeling zijn van dit Parlement, want dat zou in strijd zijn met artikel 30 van het Verdrag.
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in zijn Engelse woordenboek van 1755 beschreef Samuel Johnson accijns als een “onsympathieke belasting”. Nu zijn deze belasting en de wijze waarop toezicht wordt uitgeoefend, eveneens zeer onsympathiek voor mijn Schotse kiezers geworden. Zij bellen me in tranen op om te vertellen hoe hun auto binnenstebuiten wordt gekeerd en hoe douanebeambten hun kinderen schrik aanjagen. Weliswaar wordt hun verteld dat ze bij de rechtbank in beroep kunnen gaan, maar ze hebben veel minder mogelijkheden om de gerechtskosten te betalen dan de douanediensten die daarvoor onbeperkte middelen tot hun beschikking hebben. Bovendien berust de bewijslast bij de burger.
En wat is het voordeel van deze overdreven hoge accijnzen? Eerlijke detailhandelaren zijn er het slachtoffer van. Zij kunnen niet concurreren met persoonlijke aankopen in het buitenland, of met de veel ernstigere smokkelpraktijken van de georganiseerde misdaad, die door deze vorm van belasting worden bevorderd. Accijnzen leiden zelfs tot een algehele daling van de belastinginkomsten. Daar komen ook nog eens de kosten van al die extra douane-inspecteurs bij.
Dan de gezondheid. Worden roken en drinken werkelijk door accijnsheffing ontmoedigd? Welnee! Dat er zoveel sigaretten en alcohol door individuen worden ingevoerd en gesmokkeld, betekent immers dat de daadwerkelijke kosten van roken en drinken juist lager liggen. Accijnzen zijn niet alleen onsympathiek, ze zijn ook zinloos en dit laatste geldt in nog sterkere mate voor hoge accijnzen die uit de pas lopen met de tarieven in andere landen. Het enige effect ervan is dat de aankooppatronen absurd worden verstoord en dat er een vruchtbare voedingsbodem voor een florerende georganiseerde misdaad ontstaat.
U, mijnheer de commissaris, hebt de taak ervoor te zorgen dat de interne Europese markt naar behoren functioneert, met vrij verkeer van goederen en personen; en het is duidelijk dat die macht niet functioneert wanneer er grote verschillen in de accijnstarieven bestaan. Ik, wij, zijn voorstander van belastingconcurrentie. Er bestaat al concurrentie op het gebied van de inkomsten- en vennootschapsbelasting en dat is een goede zaak. Waarom kan dat ook niet voor accijnzen gelden? Misschien is het tijd om de accijnsheffing volledig af te schaffen en als enige verbruikersbelasting de belasting op de toegevoegde waarde te innen.
Zsolt László Becsey (PPE-DE). – (HU) Ook ik ben van mening dat de amendementen voorstellen zouden moeten omvatten om het verkeer van accijnsproducten te vereenvoudigen, met het oog op de voltooiing van de interne markt. Ik ben het er tevens mee eens dat in het verslag de bewijslast duidelijk bij de nationale autoriteiten wordt neergelegd. Verder beschouw ik het als een stap voorwaarts dat er in de onderhavige ontwerpresolutie van het Europees Parlement kwantitatieve indicatieve niveaus zijn opgenomen voor het grensoverschrijdend verkeer van accijnsproducten. De Unie wordt echter niet alleen verdiept, zij breidt zich ook uit. Dit betekent dat de verschillen in inkomens en prijzen tussen de lidstaten gedurende langere tijd aanzienlijk groter zullen zijn. Met name aan de oostelijke grenzen van de EU, bijvoorbeeld in Roemenië, een buurland van Hongarije, zal het behoorlijk lang duren voor de prijzen en inkomens het niveau zullen kunnen bereiken van dat in buurlanden met hogere inkomens. Of, als zij zich hiervan niets aantrekken en de prijzen toch verhogen via door de overheid vastgestelde prijzen en accijnzen, dan zal het aandeel van de illegale goederen in omloop aanzienlijk stijgen. Een logisch en rampzalig gevolg hiervan zou zijn dat er een verkeer ontstaat van goederen die eigenlijk bestemd zijn voor de handel, maar die bij het passeren van nationale grenzen worden aangegeven als goederen voor persoonlijke doeleinden. Het resultaat daarvan zou het georganiseerde verkeer van dergelijke goederen zijn, onder de onzorgvuldig gebruikte slogan van het verdiepen van de interne markt. In Hongarije zou dit bijvoorbeeld niet alleen een verlies aan accijnsopbrengsten voor de schatkist betekenen, maar het zou ook in algemene zin schadelijk zijn voor de detailhandel en voor producenten van accijnsproducten.
Mijn tweede opmerking naar aanleiding van het verslag is dat het moeilijk is concurrentie en het verlagen van de indirecte belastingen te rijmen met het doel om de rol van indirecte wijzen van belastingheffing te vergroten ten opzichte van de directe belastingen, teneinde ons concurrentievermogen te vergroten. Ik ben van mening dat een van de lessen die moeten worden getrokken uit de schok die de referenda van vorige week teweeg hebben gebracht, is dat de uitbreiding van de EU niet alleen mooie, ideale effecten heeft op de lange termijn; zij heeft ook directe gevolgen voor de echte economie, die op de korte termijn zelfs negatief kunnen zijn. Het is oneerlijk om onze naaste buurlanden alleen te laten opdraaien voor deze negatieve gevolgen, onder het mom van de almacht van de interne markt. In gevallen waarin sprake is van aanzienlijke inkomens- en prijsverschillen, zou een overgangsperiode zeker moeten worden toegestaan. Gedurende die periode kunnen welvarender buurlanden hun interne markt beschermen – zelfs na 2009, zoals is vastgelegd in de Toetredingsverdragen in gevallen van aantoonbare noodzaak – door van overheidswege vastgestelde drempels te handhaven en deze drempels te blijven controleren.
László Kovács, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag enkele opmerkingen maken over de ingediende amendementen. Via een aantal amendementen worden overwegingen gewijzigd of toegevoegd om te benadrukken dat er ook voor accijnsproducten een interne markt moet worden gecreëerd. Ik kan u verzekeren dat dit precies het doel is van het Commissievoorstel. Volgens mij komt dat reeds naar behoren in de overwegingen tot uitdrukking.
Wat betreft het amendement waarin de Commissie verzocht wordt de “indicatieve niveaus” te bestuderen en te herbeoordelen, kan ik alleen maar zeggen dat de Commissie deze in dit verslag heeft bestudeerd. Dat vormde de basis voor haar voorstel, en zij is tot de conclusie gekomen dat de genoemde niveaus uit de EU-wetgeving moeten worden geschrapt. Daarom, en omdat zulke indicatieve niveaus door het voorgestelde amendement niet opnieuw in de richtlijn worden opgenomen, acht ik het niet nodig dat de Commissie een nieuw verslag over dit vraagstuk opstelt.
Ten slotte wordt in het amendement over de bewijslast met betrekking tot goederen voor particulier gebruik de bewijslast ogenschijnlijk volledig bij de overheidsdiensten gelegd. Op dit punt is de aanpak van de Commissie iets anders en wellicht wat neutraler. Het is aan de burger om uit te leggen of aan te tonen waarom hij de goederen in kwestie vervoert. Het is aan de overheidsdiensten om op grond van deze gegevens een besluit te nemen. Omdat een dergelijke beslissing altijd kan worden betwist, moet zij goed gefundeerd zijn.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat dit debat zonder meer duidelijk maakt dat ons nog veel te doen staat, als we werkelijk een interne markt op alle terreinen van ons leven willen verwezenlijken.
Enerzijds moeten wij liberaliseren, vereenvoudigen, harmoniseren of minimumnormen ontwikkelen, anderzijds bestaat er natuurlijk ook een behoefte om beschermingsmechanismen in te bouwen, met name als het gaat om gezondheid. We zijn bezig beide doelen stap voor stap te verwezenlijken. Ik ben voorstander van de interne markt, en iedere inspanning waarmee de interne markt wordt versterkt, is in het belang van de economische groei en de werkgelegenheid, en dat van de consumenten.
Het tweede punt is in het debat duidelijk aan bod gekomen: dit is geen medebeslissingsprocedure. Het Europees Parlement moet over iedere kwestie geraadpleegd worden via de medebeslissingsprocedure, ook over kwesties met betrekking tot het belastingbeleid, en als we een interne markt willen verwezenlijken, moeten wij meer aandacht besteden aan het belastingbeleid binnen de Europese Unie. Ik ben voorstander van belastingconcurrentie, maar iedere vorm van concurrentie heeft zijn grenzen. Als de bandbreedten te groot zijn, kan dat leiden tot ernstige concurrentievervalsing. Maar ook met betrekking tot het belastingbeleid is actie noodzakelijk.
Tot slot juich ik het als voorzitter van de intergroep kleine en middelgrote ondernemingen toe dat het onderhavige voorstel de burgers meer duidelijkheid verschaft en – zoals de commissaris heeft gezegd – via de vereenvoudiging van de procedures tot meer duidelijkheid en vermindering van de lasten leidt voor de kleine en middelgrote ondernemingen en derhalve ook voor handelaren. Met dit voorstel zijn we er echter nog niet, want we hebben nog altijd geen interne markt en dus blijven nieuwe inspanningen noodzakelijk.
De Voorzitter. Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.
31. Mobiliteit van patiënten en ontwikkelingen in de gezondheidszorg
De Voorzitter. Aan de orde is het verslag (A6-0129/2005) van John Bowis, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over de mobiliteit van patiënten en ontwikkelingen in de gezondheidszorg in de Europese Unie (2004/2148(INI)).
John Bowis (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met veel plezier naar “commissaris” Karas geluisterd! Ik weet zeker dat het slechts een kwestie van tijd is voordat hij in die rol zal optreden.
Vaak worden mijn collega’s geconfronteerd met de vraag “Wat doet Europa voor mij?”. Dit debat zal hen helpen die vraag ten minste in één opzicht te beantwoorden: het gaat er in dit verslag en bij deze maatregel om dat patiënten meer rechten en meer bevoegdheid over hun eigen gezondheid krijgen en tevens het recht om zich voor behandeling naar een andere lidstaat te begeven als ze in eigen land onredelijk lang moeten wachten. Dat biedt de patiënten grote mogelijkheden, maar zal de beheerders van gezondheidszorgbudgets tevens nieuwe hoofdbrekens bezorgen.
Ik wil mijn dank uitspreken jegens de collega’s die een bijdrage hebben geleverd aan de debatten die we over dit vraagstuk hebben gevoerd, vooral tijdens een hoorzitting in het Parlement. Ik wil ook de Commissie bedanken. Ik leef mee met de commissaris, die zich vanavond niet al te goed voelt, maar ik ben ervan overtuigd dat deze maatregel zal helpen om zelfs daarvoor een oplossing te vinden, en we zullen vast en zeker een plek vinden waar hij naartoe kan reizen om hulp te krijgen! Ik wil hem en zijn personeel bedanken voor de steun die zij ons hebben gegeven toen we dit onderwerp bespraken. Ik bedank de vele mensen buiten het Parlement en de Commissie die ideeën hebben aangedragen over hoe het verder moest, toen wij daarom vroegen.
Deze maatregel begint bij de mensen. Hij begint niet bij de Commissie, het Parlement of de regeringen. Hij begint bij mensen die zich tot Europa wenden voor de oplossing van hun probleem. Zij hebben deze kwestie aan het Europese Hof van Justitie voorgelegd. Zij hebben het Hof gevraagd hun mobiliteitsrechten te geven en het Hof heeft dat gedaan. Ze kregen het recht om naar een ander land te gaan als er in hun eigen land een onredelijk lange wachtlijst bestond, en wel onder bepaalde voorwaarden: de kosten moesten vergelijkbaar zijn met die in eigen land en het moest om een behandeling gaan die in hun thuisland gangbaar was. Er waren nog een of twee andere criteria waaraan diende te worden voldaan. Hoe dan ook, er was een uitspraak gedaan die nieuwe mogelijkheden bood.
Er zijn vele manieren waarop mensen die in eigen land met wachttijden te maken hebben, kunnen worden geholpen. Een deel van de oplossing is gevonden in de bilaterale overeenkomsten tussen regeringen en gezondheidsdiensten, een ander deel in het Interreg-systeem, waarin ziekenhuizen uit de gehele Europese Unie worden bijeengebracht. Dit laatste heb ik hier in Straatsburg gezien, dat als stad samenwerkt met Lille en Luxemburg.
We hebben het E111-systeem en vervolgens de nieuwe Europese Gezondheidskaart ingevoerd. Het E112-systeem vormt echter geen deel van de oplossing. Het was de bedoeling dat mensen via dit formulier voor een geplande behandeling naar het buitenland konden gaan. Dat was echter een bureaucratische procedure die belemmerend werkte en daarom moet worden gewijzigd.
Er is een Denkgroep op hoog niveau opgericht, die naar deze zaken heeft gekeken en enkele aanbevelingen heeft gedaan. Sommige punten heeft de groep echter op de lange baan geschoven. Wat we nu nodig hebben, zijn maatregelen en richtsnoeren. De patiënt die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, moet weten of zijn gezondheidssituatie zodanig is dat hij daarvoor in aanmerking komt; hij moet weten welke formulieren hij moet invullen; hij moet weten naar welke artsen hij kan gaan en hoe hij kan nagaan of het bekwame artsen zijn; hij moet weten of hij hulp kan krijgen met het oog op de reis en of zijn familie met hem mee kan komen om hem te steunen, vooral als het een kind betreft; en hij moet weten wat er gebeurt als er iets misgaat. Voorlichting van patiënten is van fundamenteel belang en onontbeerlijk. Van even groot belang is de voorlichting van artsen die patiënten naar het buitenland verwijzen, en van de gezondheidsdiensten en de verzekeringsmaatschappijen die onvoorziene uitgaven hebben en willen weten hoe die worden vergoed.
Er zijn vele dingen die onze aandacht vragen: patiëntenvoorlichting, de overdracht van informatie over patiënten tussen landen, toezicht op artsen, de disciplinaire procedures, de klachtenprocedures die voor al deze punten aanwezig moeten zijn, de situatie van mensen die na hun pensionering naar een zonnig land vertrekken, enzovoort. We hebben nu zekerheid nodig. Als we niets doen, zullen de rechtbanken besluiten nemen. De eerstvolgende zaak is de zaak-Watts. Ik geloof echter dat het beleid moet worden bepaald door parlementen, niet door juristen.
Ik wil graag afsluiten met de woorden van Louis Pasteur die ik in mijn toelichting heb geciteerd: "La science ne connaît pas de frontière parce que la connaissance appartient à l’humanité et que c’est la flamme qui illumine le monde" (De wetenschap kent geen grenzen, want kennis behoort toe aan de mensheid en is de toorts die de wereld verlicht).
Laten deze woorden onze gids vormen wanneer wij onze burgers helderheid verschaffen en vertrouwen geven. Beide hebben ze dringend nodig.
Markos Kyprianou, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Bowis heeft terecht opgemerkt dat ik vandaag maagklachten heb. Hij heeft gelijk: ik ben zelf een mobiele patiënt. Ik vind het heel interessant het debat te volgen. Ik wilde hier persoonlijk aanwezig zijn, omdat ik dit een zeer belangrijk vraagstuk vind, waarmee we ons de komende paar jaar allemaal bezig moeten houden. De rapporteur zegt terecht dat de burgers wat dit betreft voor ons uit lopen.
Ook al voel ik me vandaag niet lekker, toch is dit volgens mij de beste plek waar ik momenteel kan zijn, met al die artsen die vanavond op deze discussie zijn afgekomen! Wat dat betreft maak ik me geen zorgen.
Ik zal het debat zeer nauwgezet volgen en aandachtig luisteren naar de opmerkingen van de afgevaardigden. Ik ben blij dat uit het verslag blijkt dat onze zienswijze dezelfde is. Ik wil de rapporteur, de heer Bowis, bedanken voor het werk en de inspanningen die hij in verband met dit verslag heeft verricht. Ik ben ingenomen met het verslag en met de steun die daarin wordt gegeven aan de werkzaamheden van de Commissie op dit punt. Sommige zaken moeten verder worden uitgewerkt. Uit de taakstelling en de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau voor gezondheidsdiensten en medische zorg blijkt dat in ons voorstel voor het nieuwe gezondheidsprogramma dezelfde lijn wordt gevolgd als in dit verslag.
Er moet naar worden gestreefd dat een burger het hoogste niveau van gezondheidszorg in zijn of haar eigen land kan krijgen. Dat moet de regel zijn. Niettemin veranderen bepaalde dingen. Mensen als ik reizen voor zaken of omdat ze in eigen land lang moeten wachten of omdat de vereiste behandeling niet in hun land wordt gegeven of, wat nog vaker gebeurt, omdat zij denken dat zij elders betere zorg kunnen krijgen. Dat is de realiteit en daar moeten we mee leren omgaan. De ideale situatie kan niet altijd worden bereikt en daarom is er rechtszekerheid nodig. Dat is de allereerste vereiste en daar ben ik het mee eens. De werkelijkheid is evenwel dat mensen reizen en dat we moeten reizen voor onze gezondheid.
Vandaag hoorde ik van een interessant verslag, waarin staat dat men in Polen is begonnen met de behandeling van patiënten uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Dat is een goede zaak in de zin dat het budget voor de gezondheidszorg in Polen daardoor een positieve impuls krijgt. Overigens is het erg belangrijk daarbij te vermelden dat dit niet ten koste van Poolse patiënten mag gaan.
Wij zullen aan een definitieve oplossing werken: we zullen de boodschap van het verslag ter harte nemen, echter altijd met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel dat gezondheidsdiensten onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen.
Vier belangrijke punten in dit verslag zijn: de referentiecentra; beroepsmobiliteit, die in sommige nieuwe lidstaten reeds problemen veroorzaakt doordat artsen of werkers in de gezondheidszorg zich in andere lidstaten vestigen omdat ze daar beter betaald krijgen; de veiligheid van patiënten; en het aanpakken van ongelijkheden. Allemaal moeten we aan deze zaken werken, zowel binnen de groep op hoog niveau als binnen de Commissie zelf.
Avril Doyle, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze rechtbanken hebben onze EU-patiënten in het kader van de interne markt het recht gegeven om voor medische behandeling naar een andere lidstaat te gaan, met vergoeding van de kosten. De vraag is nu hoe wij met dit recht moeten omgaan.
Ik bedank de heer Bowis voor zijn uitstekende verslag. We hadden van hem ook niet anders verwacht. Dit is een eerste stap op de goede weg en een reactie op de indrukwekkende mededeling van de Denkgroep op hoog niveau, die naar aanleiding van de arresten van het Europese Hof van Justitie werd opgericht. Ik ben het echter met onze rapporteur eens dat in de mededeling een besef van urgentie ontbreekt in relatie tot beleids- en uitgavenprioriteiten. Ook bestaat het risico dat we ons op dit uiterst belangrijke gebied eerder door de rechtbanken dan door de wetgeving laten leiden.
Ik ben voorstander van een wettelijk kader dat minimaal nodig is voor zowel de aanbieders als de afnemers van grensoverschrijdende gezondheidszorg, maar we moeten niet onderschatten hoe complex deze taak is. Zoals we weten, behoren het gezondheidsbeleid en de gezondheidsbudgetten tot de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten. Wat dit betreft, wordt het subsidiariteitsbeginsel strikt toegepast. De financiële implicaties van deze nieuwe patiëntenrechten moeten dus worden gestructureerd, vooral als het gaat om de dekking van de ziektekostenverzekering, die in de 25 lidstaten heel verschillend is: sommige stelsels zijn gebaseerd op de beheersing van de vraag, andere op de beheersing van het aanbod.
Het is niet goed dat deze kwestie in de algemene dienstenrichtlijn wordt behandeld en ik ben blij dat de Commissie wat dat betreft van mening is veranderd. In die richtlijn gaat het om de mobiliteit van diensten in de EU, niet om de mobiliteit van cliënten of patiënten. Het gaat vooral niet om cliënten die hun eigen rekeningen niet hoeven te betalen of om cliënten die nazorg en verdere behandeling nodig hebben wanneer zij thuiskomen.
De burgers vinden het prettig dat zij naar een ander EU-land kunnen reizen als in hun eigen land geen behandeling mogelijk is; een opname in eigen land heeft uiteraard de voorkeur. Op het gebied van sommige specialismen is wellicht geen behandeling mogelijk of de wachttijd kan onaanvaardbaar lang zijn. Grootschalige mobiliteit van patiënten hoeft niet nodig te zijn als een lidstaat over een goed geleide, efficiënte gezondheidsdienst beschikt.
In 2002 werd Ierland gedwongen het National Treatment Purchase Fund op te richten om zijn almaar groeiende wachtlijst te verkorten. In dat jaar alleen al werden bijna 2 000 Ierse patiënten voor behandeling naar het Verenigd Koninkrijk gestuurd. Wij zijn bedreven in het exporteren van onze patiënten. Nog eens 650 mensen gingen datzelfde jaar naar andere lidstaten op basis van E112-formulieren, ondanks dat deze formulieren erg ingewikkeld waren. Slechts één patiënt koos ervoor om voor een bepaalde behandeling naar Ierland te gaan, terwijl er 137 000 personen naar Spanje reisden.
Deze cijfers maken duidelijk dat het dringend noodzakelijk is om dit recht op toegang tot behandeling in de gehele EU in goede banen te leiden. Onze patiënten, artsen en belastingbetalers verdienen het dat dit op adequate wijze gebeurt. Zij willen en verwachten goede voorlichting inzake beleid en procedures.
Ik wil de commissaris vragen wat de volgende stap is en wanneer deze zal worden gezet. Vindt hij ook dat op dit gebied een naar behoren gestructureerde dienst dringend nodig is?
Karin Jöns, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik wil de heer Bowis uiteraard bedanken voor zijn uitstekende verslag. Met dit verslag kunnen we nogmaals het wijdverbreide vooroordeel weerleggen dat Europa zich zogenaamd niet om de wezenlijke zorgen en behoeften van zijn burgers zou bekommeren.
Hoewel burgers ongetwijfeld bang zijn werkloos te worden, maken zij zich ook zorgen over de mogelijkheid dat zij bij ziekte in het buitenland niet altijd optimaal behandeld worden. Iedereen kan overal in Europa verongelukken of ziek worden en behoefte hebben aan medische hulp of behandeling. Dan kan het toch niet zo zijn dat patiënten maar in tweederde van de lidstaten wettelijke bescherming genieten. In mijn eigen land bijvoorbeeld berusten de rechten van patiënten nog altijd voor 90 procent op zeer fragmentarische jurisprudentie. Deze rechten zijn in geen enkel document bindend en overzichtelijk samengevat. De harmonisering van de geldende rechten van patiënten en minimumnormen in de gehele EU laat dan ook al te lang op zich wachten. Of iemand nu in Spanje, Letland of Polen ziek wordt – hij of zij moet dezelfde rechten hebben als in Frankrijk, Finland of Tsjechië. Dat moet bijvoorbeeld gelden voor het recht op begrijpelijke en vakkundige raadgeving, evenals voor het recht op documentatie van de behandeling en het recht op inzage in het eigen medisch dossier.
We hebben echter ook behoefte aan meer transparantie inzake de vergoeding van de kosten. Hoewel het Europese Hof van Justitie duidelijk heeft gemaakt welke in het buitenland gemaakte kosten worden vergoed, wordt Verordening (EEG) nr. 1408/71 nog altijd niet overal op dezelfde manier toegepast. We hebben behoefte aan harmonisering van de bestaande wettelijke voorschriften voor de vergoeding van kosten, en we hebben zonder meer behoefte aan een samenhangend rechtskader voor de mobiliteit van patiënten. Verder moet ook zo snel mogelijk het door de Commissie aangekondigde gezondheids-portal op internet er komen, zodat alle belangrijke informatie beschikbaar kan worden gesteld aan zowel patiënten en hun naasten als aan vakmensen. Het gaat dan onder meer om gegevens over de specialismen van ziekenhuizen en artsen, maar ook om gegevens op grond waarvan de medische prestaties van artsen kunnen worden beoordeeld, en gegevens over de veiligheid voor de patiënt. We hebben, zo u wilt, een Europese ranglijst nodig, zoals die hier en daar op nationaal niveau al bestaat. Patiënten kunnen immers alleen een weloverwogen besluit nemen over de vraag waar en hoe zij zich willen laten behandelen als zij over de juiste informatie beschikken, en één op de vier Europeanen maakt tegenwoordig al gebruik van internet om informatie over gezondheid op te zoeken.
Tot besluit nog een advies: wij mogen de oprichting van referentiecentra niet slechts beperken tot de behandeling van zeldzame ziekten. Wij hebben dergelijke centra ook nodig voor alle andere ziekten waarvoor een bijzondere bundeling van middelen en vakkennis is vereist, zoals bijvoorbeeld kanker, epilepsie en multiple sclerose. In een Europa waarin patiënten mobiel zijn, hebben we meer rechtszekerheid nodig, meer transparantie en ook meer kwaliteit. Wij hebben hier ondanks het subsidiariteitsbeginsel een grote kans om ook vanuit Europa veel meer voor de burgers te doen. Laten we daaraan gezamenlijk werken op de wijze die in het verslag van de heer Bowis wordt voorgesteld.
Jules Maaten, namens de ALDE-Fractie. – Dank u wel, Voorzitter, gezondheid is natuurlijk erg belangrijk voor alle mensen en het is essentieel voor de kwaliteit van het leven en dit voortreffelijke verslag van John Bowis, en ik moet eerlijk zeggen dat het verslag zoals het echt uit zijn vingers kwam, dus nog voordat het door de milieucommissie en volksgezondheidscommissie was gegaan, eigenlijk nog verschrikkelijk veel beter was dan wat er nu voorligt, dat is toch in ieder geval een stap in de goede richting in bevordering van volksgezondheid.
Er staat veel verstandige taal in en het uitspreken van wellicht onverstandige taal wordt dan misschien aan anderen zoals mezelf overgelaten, want laat ik zeggen, het had natuurlijk eigenlijk nog krachtiger gekund. Er staat in de versie die uit de commissie is gekomen natuurlijk veel in van zou het niet mooi zijn als, en zou bevorderd moeten worden en de conclusie is dan toch weer dat de verantwoordelijkheid voor gezondheid en gezondheidszorg toch echt bij de lidstaten ligt. Ja dat weet ik, dat staat zo in het Verdrag, maar de vraag is natuurlijk of dat op de lange termijn ook op deze manier houdbaar is. Want hoe helpen we zieke mensen nu echt ? Bijvoorbeeld in het geval van lange wachtlijsten in eigen land of het ontbreken van specialistische kennis.
Ik wil dus ook de mogelijkheid aangrijpen om een grotere rol van de Europese Unie in gezondheid en gezondheidszorg te bepleiten. Als iemand ziek is moet hij de mogelijkheid krijgen medische zorg in het buitenland te vinden. De grenzen dichthouden voor medische zorg om allerlei administratieve, procedurele of financiële redenen is uiteindelijk niet in het belang van de consument en daarvoor zitten we hier toch. Het recht om een arts in het buitenland te bezoeken is al erkend door het Hof van Justitie en waarom zouden we dat dan niet, zoals John Bowis ook terecht zegt, in Europese wetgeving vastleggen.
We zitten in een moderne samenleving met over het algemeen goed opgeleide, mobiele en mondige burgers en die mensen moeten zelf kunnen kiezen waar ze behandeld willen worden en hoe. Het openen van grenzen voor patiënten zet de gezondheidszorg in het eigen land ook aan tot betere kwaliteit, tot het terugdringen van wachtlijsten en tot het beschikbaar maken van specialistische kennis.
Dat gezegd zijnde, wil ik hier toch de positieve rol van de Europese Unie in de gezondheidszorg nog even benadrukken en de aanwezigheid van de Commissaris op dit onchristelijke uur wordt dan ook des te meer gewaardeerd. Die gezondheidszorg in de Europese Unie is een uitzondering op de regel dat de Europese Unie vaak wordt geassocieerd met het negatieve beeld van bureaucratie en het opstellen van onzinnige en onnodige regeltjes. Hier doen we goed werk en we gaan natuurlijk met veel enthousiasme vóór het rapport van John Bowis stemmen.
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil John Bowis bedanken voor dit uitstekende verslag. Ik vind het alleen spijtig dat mijn belangrijkste commissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, niet in staat is geweest een advies over dit onderwerp op te stellen. Als commissie zijn wij verantwoordelijk voor Verordening (EG) nr. 1408/71 en daarom heeft dit vraagstuk onze belangstelling en ook ik persoonlijk ben daarin geïnteresseerd omdat ik tijdens de vorige zittingsperiode rapporteur van het Parlement was.
Ik maak me nogal zorgen over de toon van sommige opmerkingen die ik zojuist heb gehoord. Laten we duidelijk zijn: patiënten hebben onder bepaalde omstandigheden het recht om naar een ander land uit te wijken. Dit recht geldt niet altijd, en het Parlement moet volgens mij niet de indruk wekken dat dat wel zo is. Niet onbelangrijk hierbij is dat sommige collega’s die zitting hebben in het parlement van een lidstaat, enigszins geschokt zouden zijn wanneer wij hun budgetten zouden aanpassen, simpelweg omdat wij dat hebben besloten. Het is juist dat de regels hieromtrent verduidelijkt moeten worden. Ik ben echter blij dat in dit verslag wordt erkend dat gezondheidszorg dienstverlening aan mensen in nood vormt en geen normaal verbruikersproduct. Daarom moet gezondheidszorg niet in de dienstenrichtlijn worden opgenomen. Evenmin dienen de vergoedingen daarin besproken te worden. We krijgen een complete chaos tenzij we dit naar behoren en bedachtzaam aanpakken, zoals in dit verslag wordt voorgesteld.
Adamos Adamou,namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het zou getuigen van vergetelheid als ik niet op mijn beurt de heer Bowis zou gelukwensen, die met zijn verslag zijn kennis en ervaring inzake deze kwestie heeft aangetoond.
Het standpunt van het Europees Parlement over het serieuze vraagstuk van patiëntenmobiliteit is een hefboom om druk uit te oefenen op de Europese Commissie, opdat deze duidelijkere maatregelen zou treffen op dit gebied. Europese patiënten hebben rechten die ook via wetgeving beschermd moeten worden, zodat zij overal in het Europa van het vrije verkeer op dezelfde sociale verzekering kunnen rekenen.
Ik vind het belangrijk dat patiënten eenvoudige en dagelijkse informatie kunnen krijgen over hun rechten en dat ook de specifieke eigenheid van groepen patiënten wordt erkend, zoals ouderen, analfabeten en gepensioneerden. Dat wordt ook benadrukt in amendement 37.
Bovendien is de bescherming van de persoonsgegevens van patiënten erg belangrijk. Er wordt een gegevensbank gepland, die medische informatie bevat over patiënten. Om misbruik te voorkomen, dringen zich dan wel bepaalde maatregelen op, zoals voorgesteld in amendementen 48, 49 50, 67 en 68.
Ik vind het ook absoluut noodzakelijk dat de toestand in grensgebieden wordt opgehelderd. Patiënten moeten dus verzorging kunnen krijgen in instellingen die zo dicht mogelijk bij hun woonplaats liggen. Vele Europese landen met een gemeenschappelijke grens, zoals Frankrijk, België, Luxemburg en Duitsland, hebben systemen ontwikkeld voor nauwe samenwerking, beginnend bij vervoersregelingen tot en met zorgaangelegenheden. Het is niet meer dan logisch dat burgers in grensgebieden verpleegd moeten kunnen worden in ziekenhuizen van buurlanden, die dichter bij hun woonplaats liggen dan de eigen ziekenhuizen. Daarom verzoek ik u amendement 41, paragraaf 8, goed te keuren.
Ten slotte wil ik benadrukken dat gezondheidsdiensten niet vergeleken kunnen worden met handelswaar. Ik vind bijgevolg dat de kwestie patiëntenmobiliteit, maar ook die van diensten in het algemeen, niet thuishoort in een algemene dienstenrichtlijn. Toch is er behoefte aan een actieprogramma voor de mobiliteit, met een concreet tijdschema, dat rekening houdt met de conclusies van de Groep op hoog niveau voor gezondheidsdiensten en medische zorg.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Een van de belangrijkste doelstellingen van de overheid en van de openbare gezondheidsdienst is de bescherming van de gezondheid van de burgers. Samenwerking op dit gebied, in het bijzonder op het niveau van de lidstaten, zou theoretisch het beschikbare zorgaanbod moeten verruimen, niet alleen om een behandeling mogelijk te maken nadat men is verhuisd naar een andere EU-lidstaat, maar ook door patiënten de mogelijkheid te geven naar andere centra te reizen wanneer bepaalde medische verzorging in hun eigen land niet beschikbaar is.
Het vraagstuk van de mobiliteit brengt echter ook allerlei risico’s met zich mee. Dit heeft vooral te maken met de economische en politieke verschillen tussen de oude, rijke EU-lidstaten en de nieuwe lidstaten, waar de ontwikkeling tot op de dag van vandaag is achtergebleven als gevolg van de totalitaire sovjetheerschappij waar zij eerder aan waren onderworpen. Terwijl de burgers van de vijftien oude lidstaten zich voornamelijk binnen de EU verplaatsen om wachtlijsten te vermijden of op zoek naar een goedkopere behandeling, wordt de burgers van de nieuwe lidstaten medische zorg onthouden. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de massale uittocht van opgeleide vakmensen, dat wil zeggen van artsen en verpleegkundigen, naar de rijke landen. Terecht heeft de heer Bowis in zijn verslag op deze braindrain gewezen, want dit vormt een ernstige bedreiging van de gezondheid van minder vermogende burgers.
De verschillende liberale ideeën die op dit moment in de mode zijn en waarin de gezondheidszorg als een dienst en een verhandelbaar goed wordt beschouwd en het verwerven van de kwalificatie van specialist wordt bemoeilijkt, evenals de uiteenlopende programma’s waarin het verdwijnen van banen wordt bepleit ten koste van de gezondheidszorg en waarmee uitsluitend de economische situatie van de particuliere medische centra wordt verbeterd, zullen noch een oplossing bieden op de toenemende problemen in de zorg, noch leiden tot werkgelegenheid. Het uiteindelijke resultaat van dit alles is dat de kosten van de medische zorg toenemen en dat de volksgezondheid achteruitgaat.
Irena Belohorská (NI).(SK) Ik ben blij met het verslag van de heer Bowis over de mobiliteit van patiënten en ontwikkelingen in de gezondheidszorg in de Europese Unie. Ik steun het actieplan van de Commissie voor de gezondheidszorg in Europa, waarmee de veiligheid van het vrij verkeer van personen daadwerkelijk zal worden gewaarborgd.
Met name in een periode waarin Europa bijzonder gekweld wordt door de kwestie “Europese solidariteit versus nationale identiteit”, is het belangrijk om aan de burgers te laten zien dat de Europese instellingen werken aan vereenvoudigde mechanismen en een betere gezondheidszorg voor de burgers. Het feit dat de lidstaten en hun politici op grond van het subsidiariteitsbeginsel verantwoordelijk zijn voor het leveren van de gezondheidszorg vormt een ernstige belemmering voor het vrije verkeer van personen.
Patiënten krijgen nooit te maken met wachtlijsten als het gaat om het betalen van hun ziektekostenverzekering, wat zij loyaal, stipt en regelmatig doen, maar als zij dringend behoefte hebben aan een van de diensten waarvoor zij betalen, dan krijgen zij geen, of niet onmiddellijk, toegang tot zorg. De mobiliteit van patiënten zou kunnen bijdragen tot het verbeteren van de op dit moment ontoereikende gezondheidszorg in sommige lidstaten. In feite loopt de behandeling van een patiënt vertraging op door wachtlijsten, iets wat vanuit medisch oogpunt zelfs gezien zou kunnen worden als een gevaar voor hun gezondheid en hun leven. Wachtlijsten voor plastische chirurgie zijn tot daar aan toe, maar patiënten die bijvoorbeeld moeten wachten op een nieuwe heup, ondermijnen hun gezondheid ondertussen door het slikken van pijnstillers, hetgeen op den duur kan leiden tot verslaving, aantasting van het beenmerg en maagzweren.
Bovendien proberen bepaalde lidstaten momenteel de ontoereikendheid van hun gezondheidszorg in hun voordeel op te lossen. Ik gebruik het woord “voordeel” om te verwijzen naar het inkopen van de diensten van goedkope arbeidskrachten in de vorm van dokters en verpleegkundigen uit Oost-Europa. Wat de toekomst van Europa betreft, vind ik de mobiliteit van patiënten dan ook zonder meer te verkiezen boven de mobiliteit van medisch personeel. Als dokters en verpleegkundigen immers vertrekken uit de Oost-Europese landen, gaat dat ten koste van de gezondheidszorg ter plaatse. Uit de statistieken van het Slowaakse medisch genootschap blijkt dat er meer dokters uit Slowakije zijn vertrokken dan er zijn afgestudeerd aan de drie medische faculteiten in het land. Het is dus duidelijk dat er in de toekomst blinde plekken zullen ontstaan op de kaart van Europa – opnieuw een stand van zaken die geen oplossing betekent.
Dorette Corbey (PSE). – Dank u wel, Voorzitter, allereerst mijn gelukwensen aan John Bowis voor zijn duidelijk verslag en zijn duidelijke stellingname over een actueel probleem.
Gezondheidszorg is helaas in veel landen niet optimaal. Erger nog, in veel landen staan de kwaliteit en de toegankelijkheid ter discussie en lopen de wachtlijsten en de wachttijden op. Onder normale omstandigheden zijn patiënten gebaat bij zorgverlening dicht bij huis, in ieder geval in eigen land. In de situatie van afnemende kwaliteit wordt het voor patiënten aantrekkelijk om over de grenzen heen te kijken.
Recente uitspraken van het Hof moedigen de patiënt aan zijn heil elders te zoeken. Ik ben het volledig eens met de keuze van de rapporteur om kwaliteitsverbetering in de gezondheidszorg voorop te stellen. Shoppen over de grens is geen oplossing. Natuurlijk is het in grensregio’s praktisch om gezamenlijk afspraken te maken over de behandelingen over de grens. En natuurlijk kan het vertrek van patiënten naar andere landen ook een stimulans zijn om meer in de eigen gezondheidszorg te investeren, maar dat is wel een omslachtige manier om kwaliteit te stimuleren. Het gaat daarom niet aan om patiëntenmobiliteit even in de dienstenrichtlijn te reguleren. Terecht heeft de milieucommissie patiëntenmobiliteit uit de dienstenrichtlijn geschrapt.
Maar Commissaris, er is wel een urgent probleem. Er is een groot kwaliteitsverschil tussen de lidstaten. De uiteenlopende overlevingskansen voor bijvoorbeeld blaaskanker zijn schrikbarend. In Oostenrijk en IJsland bestaat er tweemaal zoveel kans blaaskanker te overleven dan in Polen. In plaats van procedures, wetten en regeltjes uit te vinden die het vrije verkeer van patiënten moeten begeleiden, kan de Commissie beter zo voortvarend mogelijk investeren in de uitwisseling van kennis. Patiënten met blaaskanker in Polen verdienen ook een hoogwaardige behandeling. Alle blaaskankerpatiënten willen profiteren van de Oostenrijkse kennis en deskundigheid. Laten we daarom die stap vooruit zetten en niet nodeloos investeren in mobiliteit die patiënten toch niet willen. Wakker worden uit narcose in een vreemde omgeving is voor niemand een pretje. Dus, kwaliteit in plaats van mobiliteit.
Christofer Fjellner (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de heer Bowis graag bedanken voor zijn uitstekende verslag. In heel Europa zijn er veel patiënten en mensen die zorg nodig hebben en die veel baat zullen hebben bij de visie die wij in dit Parlement presenteren met betrekking tot de uitbreiding van de grensoverschrijdende mobiliteitsmogelijkheden.
Helaas zijn er in Europa nog steeds politici en bureaucraten die de wenkbrauwen optrekken wanneer een grotere mobiliteit en keuzevrijheid ter sprake komen. Zij beschouwen keuzevrijheid als een bedreiging van hun eigen mogelijkheden om dingen te kunnen plannen en te regelen, met andere woorden als een bedreiging van hun eigen macht. Daarom is het in veel lidstaten, waaronder Zweden, voor patiënten soms onmogelijk om zelfs maar in een ander deel van het eigen land een behandeling te ondergaan. Met dit verslag tonen wij duidelijk aan dat wij in dit conflict niet aan de kant van de bureaucraten, maar aan de kant van de patiënten staan.
Ik wil echter benadrukken dat de gezondheidszorg geen nationale kwestie is. Het is onze taak om grenzen uit de weg te ruimen en ervoor te zorgen dat patiënten de benodigde zorg kunnen krijgen op de plaats van hun keuze. Vrijheid van mobiliteit zorgt in de eerste plaats voor concurrentie tussen de zorgstelsels waardoor er sneller nieuwe ontwikkelingen in gang worden gezet. In de tweede plaats leidt mobiliteitsvrijheid tot een efficiënter gebruik van de schaarse middelen binnen de gezondheidszorg. In Zweden staan patiënten soms jaren op een wachtlijst voor een behandeling waarvoor in andere landen een overcapaciteit bestaat. Door de grenzen op te heffen creëren wij de randvoorwaarden voor zowel innovatie als efficiëntie. Dat leidt tot een verbetering van de gezondheidszorg in onze lidstaten waardoor er ook beter aan de